GEMEENTERAADSNOTULEN (6). NOGMAALS OVER DE ZWERVER JUDE J. LANDMAN, ca. 1850
In de notulen van het gemeentebestuur van Lisse komt Landman, geboren in 1790, regelmatig aan de orde. De armenwet komt aan de orde. Landman werd verpleegd in Arnhem . De kosten zouden daarom voor de gemeente Lisse zijn. Zij maakte echter bezwaar. Echter zonder resultaat.
Door R.J. Pex
INHOUD Jaargang 10 nummer 4, oktober 2011
Inleiding
IIn de notulen van het gemeentebestuur van rond 1850 valt nogal vaak de naam Landman. Het gaat om Jude Jacob Landman (1790-?). Een oude bekende, want in de politierapporten van 1847 kwamen we hem ook al eens tegen. Geen wonder, want hij zou zijn echtgenote hebben vermoord middels verdrinking in de Gracht. Daarna zou hij naar Leiden zijn vertrokken, waarna niemand meer iets van hem vernam.
Hij duikt weer op.
Totdat hij in 1849 weer opduikt in Arnhem! Het armbestuur aldaar had hem gedurende enige tijd onder haar hoede gehad en nu vroegen ze aan het gemeentebestuur van Lisse of die voor de kosten konden opdraaien voor gedane verpleging, het verstrekken van een hemd, etc.
De Armenwet van 1818
Maar hoe kon het zo zijn dat een zwerver die in een ander deel van het land verbleef, toch ‘onderstand’ kon genieten van, in dit geval, het Burgerlijk Armbestuur of de Heilige Geestarmen van Lisse? Dat had alles te maken met de Armenwet van 1818. Deze bepaalde namelijk dat de geboorteplaats van de betreffende behoeftige ook de plaats was die verantwoordelijk was voor de alimentatie. Ongeacht dus waar hij/zij zich bevond op dat moment! Zo kon het dus gebeuren dat het armbestuur van een bepaalde plaats gedurende het hele leven van zo’n zwerver verantwoordelijk was voor zijn/haar onderhoud. Dat kostte de gemeenschap dus heel wat geld. Bovendien was manipulatie van de kant van de armlastige mogelijk! Hij/zij kon bijvoorbeeld als geboorteplaats een stad of dorp opgeven die over een goed gevulde armenkas beschikte.
Vandaar ook dat Landman diverse verkeerde woonplaatsen had opgegeven. Uiteindelijk had hij nu dus maar voor Lisse gekozen. Maar zo rijk waren de instellingen van liefdadigheid niet in ons dorp.
Amsterdam
De burgervader had helemaal niet zoveel zin om de armenkas prijs te geven aan de willekeur van een zwerver, die nog had gelogen ook! Vandaar dat hij bij andere gemeenten waar Landman zich had opgehouden, te rade ging. Van Rosse (de burgemeester) ontdekte dat Landman ooit in Amsterdam had gewoond. Hij was er zelfs in 1790 geboren! Het was dus wel duidelijk dat Amsterdam voor de kosten moest opdraaien. Maar het Burgerlijk Armbestuur van Amsterdam was in deze net zo min over de brug te halen als Lisse. Ze schreven dan ook een brief terug (een ‘missieve’) aan Van Rosse met de mededeling dat ze niet zeker wisten of Landman inderdaad wel in 1790 in Amsterdam was geboren! Het lijkt haast iets weg te hebben van een slecht bedachte smoes. Landman was echter een lidmaat van de Joodse Gemeente, waardoor hij bijgevolg ook niet voorkwam in de doopregisters van Protestantse of Rooms-katholieke gezindte. Hield de Joodse Gemeente de dopen zelf bij? Nee, nog sterker: er werd in het geheel niet gedoopt bij de Joden! Dit zal de reden zijn geweest dat de Amsterdamse magistraten niet met zekerheid konden vaststellen dat hij aldaar in 1790 het levenslicht had gezien. De bal werd dus weer teruggespeeld naar Lisse.
Bemoeienis van de Provincie
Inmiddels was Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland zich met de zaak gaan bemoeien. Die moesten nu dus een uitspraak doen welke plaats gold als het zogenaamde ‘domicilie van onderstand’ voor J.J. Landman. De burgemeester voelde de bui al hangen. Er was namelijk nog een ander artikel van de Armenwet dat voorschreef dat indien een armlastige meer dan vijf jaar in een bepaalde gemeente had verbleven, deze de alimentatieplicht moest overnemen van diens geboorteplaats! En dat was het geval met Lisse! Van Rosse schreef dan ook een uitvoerige brief naar de Commissaris des Konings in Zuid-Holland met de mededeling dat een willekeurige zwerver toch niet zomaar de armenkas kon gaan exploiteren van een gemeente die toch al ieder dubbeltje om moest draaien! Het plaatselijke armbestuur, zo schreef de burgemeester, was evenwel bereid om Landman toch te onderhouden in eten, drinken etc als er maar een duidelijk ‘einde’ berekend kon worden in deze zaak. In dat geval viel erover te praten. Tussen de regels door lezen we dat men toch stiekem hoopte dat Landman niet lang meer te leven zou hebben, vanwege zijn leeftijd (zo’n 60 jaar).
Landman blijft rondzwerven, 1849-1851
Inmiddels had Landman de stad Arnhem alweer verlaten en was gaan rondzwerven in de provincie Gelderland. Het gemeentebestuur van Arnhem verspreidde daarop een signalement (zie afb. 1).
Laatste berichten over Landman
Het laatste wat we lezen over Landman werd besproken tijdens een vergadering van burgemeester en wethouders van 17 januari 1851. We lezen het volgende:
‘Nopens (betreffende) het in de vorige vergadering behandelde betrekkelijk Jude Jacob Landman, wordt gelezen een extract uit het verbaal van het verhandelde bij Gedep. Staten van 3 January jl., waaruit blijkt dat dat College van gevoelen is dat het Israëlitisch Bestuur te Leiden niet als armlastig kan worden aangesproken’.
Waarschijnlijk had het Lissese gemeentebestuur dus nog een laatste poging aangewend om de alimentatieplicht voor Landman te ontlopen, door het Israëlitisch Armbestuur te Leiden aan te merken als het lichaam dat hierin moest voorzien. Landman was immers van Joodse afkomst. En inderdaad, zoals we al eerder vernamen, was hij in 1847 vertrokken naar Leiden. Hij had daar echter maar een paar jaar verbleven, want in 1849 komen we hem weer tegen in Arnhem. En een bepaalde gemeente kon slechts de alimentatieplicht overnemen, wanneer de betreffende behoeftige daar meer dan vijf jaar had verbleven.
Conclusie
Dit is tevens het laatste dat we over onze veelbesproken zwerver in de Lissese archieven tegen komen. Hoe de zaak toch nog tot een einde is gekomen, is onduidelijk. Is Landman inderdaad al vrij spoedig overleden? We weten het niet. Wel bepaalde de nieuwe Armenwet van 1854 dat armenzorg voornamelijk een kwestie was voor de diaconieën in een bepaalde gemeente. Voortaan zou het Burgerlijk Armbestuur (een overheidsinstelling) pas worden ingeschakeld als de diaconieën in gebreke bleven. Op deze manier kon dus de gemeentelijke armenkas gespaard blijven. En inderdaad was dit ook de bedoeling geweest in de kwestie Landman vóórdat deze wet tot stand kwam.
Het lijkt haast ongelooflijk dat het gemeentebestuur van Lisse zich in alle mogelijke bochten wrong, teneinde de alimentatieplicht voor Landman te ontlopen. Overal klopte ze aan (onder meer in Amsterdam), maar zonder resultaat. Op een gegeven ogenblik hoopten ze zelfs dat Landman, vanwege zijn ouderdom, niet lang meer te leven zou hebben. Het was echter een bijzonder schrale tijd, hetgeen kan verklaren waarom het Burgerlijk Armbestuur maar heel krap bij kas was.
Kennelijk werd er ook misbruik gemaakt van de armenkas. Soms wist men toch de mazen in de wetgeving te vinden. Bijvoorbeeld door verkeerde geboorteplaatsen op te geven. Maar is dat niet van alle tijden?