OUD NIEUWS: Kwaadaardige honden op Dever
Heer van Dever Jhr. Willem de Wael van Vronesteijn (1648-1699) had veel problemen met zijn windhonden. Zij vielen schapen en zelfs een bezoeker aan, die ernstig aan zijn been verwond werd.
Dirk Floorijp
Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 1 januari 2019
De heer van Dever Jhr. Willem de Wael van Vronesteijn (1648-1699), gehuwd met Agatha Adriaansdr. Bijl (1634-1694), heeft heel wat te stellen met zijn liefhebberij, het houden van windhonden. Er lopen er zeker al vier los op zijn erf, van aanlijnen wetenv ze nog niet. Hij gebruikt zijn honden waarschijnlijk voor de jacht en bewaking.
Of er daarvoor ook al problemen zijn geweest weten we niet, maar in 1682 verschijnen er een aantal dorpsgenoten voor schout en schepenen met ernstige klachten. ‘Voor schout mr. Adriaan van Gorcum en de schepenen Jacobus Dirkse van ’t Hoog en Jacob Ottense Cranenburg verschijnen Jacob Dirkse Uijtermeer, oud omtrent 36 jaren (geb. ca 1646 en gehuwd met Marijtje Cors Langevelt), en Cornelis Pieterse desselfs bouwknecht, oud omtrent 20 jaren, beide onze inwoners, en Sijmon Cornelisse Oostdam, (ca 1632-) gehuwd met Jannetje Pietersdr Van der Plas, wonende in Noordwijkerhout, oud omtrent 50 jaren’. Cornelis Pieterse verklaart, op verzoek van de hoogedele heere Willem Benting, houtvester van Holland, dat hij, komend op maandag 8 juni 1682 van de Delftse paardenmarkt, heeft gezien dat twee windhonden waarvan hij later vernam dat zij toebehoorden aan jhr. Willem de Wael van Vronesteijn, heer van Dever, door de wei van zijn baas Jacob Uijtermeer de beesten achterna zaten. Hij heeft gezien dat een schaap in de sloot lag en een lammetje zeer verwond was. Cornelis vertelt dit aan zijn baas Jacob Uijtermeer, die zich naar Dever spoedt en jhr. Willem verzoekt de heer de geleden schade door zijn honden aangedaan te vergoeden. De zaak wordt in der minne geschikt voor vijf gulden en twee stuivers.
De derde getuige Simon Oostdam doet zijn verhaal voor schout en schepenen. Afgelopen september ging hij naar de wei van Willem Ariense in Noordwijkerhout, waar zijn ram liep, die hij naar zijn eigen weide wilde overbrengen. Het dier was echter zo ernstig gebeten dat het moest worden afgemaakt. Ene Cornelis Jacobse uit Noordwijkerhout wist hem te vertellen, dat de windhonden van de heer van Dever de ram zo hadden toegetakeld. Ook hij vervoegt zich bij jhr. Willem, heer van Dever, die prompt de schade voldoet van vier gulden en tien stuivers. Het wordt nog erger. Claas Joosten van Diest, 64 jaar, tuinman van beroep (getrouwd met Grietje Hermans Cuijper), legt een verklaring af. Schout en schepenen moeten ervoor naar het huis van Claas, omdat hij zwaar gewond op bed ligt. Onder ede verklaart Claas het volgende (en mocht hij niet de waarheid spreken, dat God hem dan van deze wereld wegneemt): zijn neef, Mathijs van Bambergen, wijnkoper te Amsterdam, was op 9 augustus j.l. naar jhr. Willem gekomen om een rekening te innen voor geleverde wijn en azijn. Hij trof echter de heer van Dever niet thuis. Daarom was hij naar Claas gegaan en had hem gevraagd voor hem nog een keer naar Dever te gaan met de rekening, omdat Mathijs weer terug naar Amsterdam moest. Claas was zijn neef
graag ter wille en begaf zich op vrijdag 16 oktober met de rekening naar Huis Dever. Wij laten het opgetekende verslag letterlijk volgen: ‘Ende komende op desselfs werf de vier winthonden van den voornoemde heere van Deveren die los over de werf liepen aanstonts seer furieus op hem sijn aangevallen, ende dat een van de swarte honden hem op drie bijsondere plaatsen in sijn slinkerbeen seer ellendig heeft gebeten, ende de laatste reys een groot stuk vleesch daar uytgerukt, soo dat de kuyt uit sijn been liep ende hij onder de voet viel.’ Waarop hij, om hulp schreeuwende, door Jochem de knecht en twee dienstmaagden van de heer van Dever werd ontzet. Ondanks zijn zware verwondingen heeft Claas het nog een poosje op aarde uitgezongen. In 1688 wordt hij nog in het hoofdgeld aangeslagen.
Bron
ORA nr. 30 scan 55.