OudNieuws: C.P. van der Codden, eerste herbergier van de Swaen
Cornelis Pietersz van der Codden was eigenaar van de Swaen, de latere Witte Zwaan. Na zijn ovelijden laten zijn weduwe en zijn zoon het voornemen van verkopen en andere afspraken in 1612 officieel vastleggen. Deze afspraken worden behandeld.
Door Dirk Floorijp
Nieuwsblad Jaargang 21 nummer 3, 2022
Afspraken na zijn heengaan, opgesteld in 1612
Leentgen Jansdr en haar zoon Pieter Cornelisz van der Codden lieten hun voornemen voor verkoop en verdere afspraken, alle samenhangend met het overlijden van Cornelis Pietersz van der Codden, in 1612 officieel vastleggen. De verkoop is bekrachtigd in 1613.
Het staat er zo:
Leentgen Jansdr weduwe van wijlen Cornelis Pietersz van der Codden vergeselschapt bij Maarten Jacobsz van Langevelt als haar voogt daartoe vercoren ter eenre, ende Pieter Cornelisz van der Codden, haar zoon tegenwoordig waert in de Swaene ter anderen zijden, beijde onse inwonende, dewelke voor hen ende haren erfen zo zij openbaarlijk bekenden ende verclaerden seckere schriftelijke contracte van de coop handelinge tussen henlieden opgericht, ende alhier van woorde te woorde gesustereert ofte geinterpereert zijnde, luijdende den inhouden aldus.
De Swaen
Cornelis Pietersz van der Codden was waard in De Swaen, hij is zelfs de eerst bekende waard van De Swaen in Lisse. Meerdere eerdere meldingen daarover zijn in de archieven terug te vinden. Hij kwam oorspronkelijk uit Noordwijk waar hij bakker was. In 1587 vinden we hem in Lisse, ook als bakker. Maar in 1589 is hij waard in De Swaen. In februari 1612 is hij overleden. Leentgen, voluit Magdalena, was zijn weduwe. Zijn zoon is daarna, zoals in de acte staat, tegenwoordig waert in de Swaene. Na het overlijden van Cornelis Pietersz van der Codden moest de nasleep van de erfenis natuurlijk afgehandeld worden. Wat opvalt is dat de weduwe er met een voogd, Van Langevelt, is. Dat was in die tijd gewoon en ook noodzakelijk. Het recht was gebaseerd op bijbelse gronden en de vrouw was ondergeschikt aan haar man. Weduwen hadden voor juridische zaken nog altijd een voogd nodig. Langevelt is vast een goede bekende die als voogd optrad, hij is daartoe vercoren (uitverkoren).
Verkoop
Leentgen en haar zoon verklaren, in het bijzijn van Gertruijt, de dochter van Leentgen: dat zij luijden in presentie ende ten overstaen van Gertruijt Cornelisdr hare respective dochter ende suster, hiermede present sijnde verdragen ende veraccordeert waeren dat de voors: Leentgen Jansdr ten behouve van haren voors: soon, in vollen eijgendomme vercopen ende opgedragen soude, gelijk sij vercopen mitsdesen ende ten eerster gelegender tijt voor schout ende schepenen van Lisse opdragen sal, hare huijsinge ende erve
genaempt De Swan.De Swaen komt dus in eigendom van zoon Pieter Cornelisz van der Codden. In de acte wordt beschreven waarover het gaat: De Swaen, staende ende gelegen in den voors: dorpe van Lisse, mitsgaders de schuur barch ende gebouwen daer strekkende van den heereweg tot achteraen den breckhouts duijn toe, belendt aan de noordwestzijde Harman de Vries van Onninga aen de zuijdwestzijde Maritge Engelsdr weduwe van Jacob Florisz van Heemskerck.Door deze omschrijving weten we vrij zeker dat het om dezelfde locatie gaat als waar het latere vermaarde etablissement herberg. Waarom die naam steeds gekozen werd, daar zijn vele verklaringen voor te geven. Feit is dat het vaak voorkwam.
Een 17e -eeuws gedichtje zegt het zo:
Swaen voert ieder kroeg
So wel in dorp als stad
Omdat hij altijd graag
Is met den bek in`t nat!
Waarom ons vermaarde etablissement “De Witte Zwaan” die naam droeg weten we niet. In de eerste akten wordt er alleen gesproken over De Swan.
Lasten en overige bezittingen
Aan de te verkopen bezittingen zijn nog wel wat lasten verbonden, een erfhuur van drie groten (oude munteenheid) per jaar bestemd voor de ambachtsheer van Lisse, en nog een losrente van twaalf gulden en tien stuiversper jaar en ter aflossing de penninck zestien die aan d e erfgenamen van Catharina Gerritsdr. toekomen. Dit
vraagt wel een beetje uitleg. Vroeger was het niet ongebruikelijk om geld te lenen tegen ‘de penning zestien’. Dat betekende dan 1/16 deel van het geleende geld als rente betaald moest worden. Best veel in onze ogen. Er is in onze tijd nog een gezegde dat daar op slaat. Iets ‘tegen penning zestien’ verkopen is iets heel duur van de hand doen. Bij de verkoop is inbegrepen: huijsraedt van linnen, ende verder toebehoren mitsgaders houdtwerck, ijserwerck, ende alle tgene Int voors:huijs, aert ende nagelvast is, uitgesei jteenige kleine dingen, die sij daeruit tot haer eijgen gemack ende nootdruft gerefereert heeft. De uitdrukking aard- en nagelvast zal iedereen kennen die wel eens een huis gekocht heeft. Dat moeder Leentgen enige kleine dingen die ze nodig heeft behoudt, spreekt voor zich. Volgens de acte ging dat in goed overleg.
Rechten tot haar overlijden
Kleine dingetjes zou Leentgen dus houden. Er werden ook afspraken gemaakt over hoe Leentgen verder zou kunnen wonen en waar zij van zou kunnen leven. Leengen zal de kamer houden waar ze op dat momentslaapt en ze mag ook haar 6 á 7 (of meer) koeien blijven stallen. Haar dochter Adriaentge mag bij haar blijven wonen, omme haer te assisteren en de voors: koeiengaede te slaen. Over wanneer ze zou komen te overlijden zijn ook afspraken gemaakt. Alles wat Leentgen op dat moment in pacht heeft en de opbrengst daarvan gaat dan over op haar zoon. Daar mag niemand bezwaar tegen maken of zoals het is verwoord; sonder tegenspreken. Zoon Pieter Cornelisz zorgt dan voor de verdere afhandeling zoals verkoop van de spullen die er dan zijn.
Schulden
Pieter Cornelisz belooft ook de schulden die er zijn af te handelen. Er volgt in het verbaal een opsomming van wat de schulden inhouden. als eerst de somme van seshondert drie entwintig gulden, toecomende Cornelis Claesz van Rijn brouwer tot Haarlem, her comende van geleverde bieren, Jan Fredericxzoon wijncoper tot Leijden die somme van hondertvijftien gulden vier stuijvers, over coop ende leveringe van wijnen, Haarlem stond in die tijd bekend als een echte bierstad. De dan bekende dominee-schrijver Ampzing (1590-1632) schrijft zelfs dat het bier de ‘eerste Hoofdneringe’ van de stad is: de sector groeit, er komen steeds meer brouwerijen en de kwaliteit van het Haarlems bier is onovertroffen. De biernering is de tak van bedrijvigheid waardoor Haarlem ‘so deeglijk is vermaerd’ en waardoor de stad ‘so dapper wel ook vaert’. Vooral het zware bier uit Haarlem is vermaard. Dat er meer schulden waren bij de bierbrouwer lijkt logisch.Bier dronk iedereen maar wijn was toch meer een luxe artikel. Dan was er nog een schuld bij de kerk van Lisse. Die krijgt: de hooftsomme van twee ende tachtig gulden acht stuijvers. Daarover moet rente betaald worden. Tegen den penninck sestien. Dan een rente van twaalf gulden. De erfhuur komt daar nog bij: van drie grooten sjaars daermede de voors: huijsinge ende erve beswaert is, die tsijne laste sullen nemen, na meidach deses jaars 1612. Het meifeest luidde het nieuwe seizoen in. Met een meiboom en feesten. Het was heel gebruikelijk om bij het begin van mei, Meidach dus, allerlei officiële, en financiële zaken te regelen. Nieuwe huurcontracten bijvoorbeeld of erfhuur betalen. Pieter Cornelisz moest ook zijn zusters, Geertruijt en Adriaentgen Cornelisdochters, elk driehonderdvijftig gulden betalen voor hun vaders erfdeel en de uitzet en aan Jan Bastiaensz, getrouwd met Maritgen Cornelisdr, honderdachtentwintig gulden uit vaders erfdeel. Over Jan Bastiaensz staat er: als hem van sijne huijsvrouwen vaders erfenisse sijnd opterende. Maritgen was als getrouwde vrouw niet handelingsbevoegd, haar man is daartoe bevoegd. Alles moet betaald worden op sulcke dagen ende termijnen, als bij het contract van uijtcoop in date als boven sijn belooft. Afgesproken dus.
Gelden
Pieter Cornelisz moet zijn moeder betalen, de somme van veertienhondert carolus gulden te XL grooten t stuck, te weten drie hondert gulden te mei toecomende, gereet als wanneer hij de voors:huuringge ende erve sal ontfangen, en de resterende elfhondert gulden, op hondert gulden sjaars, waarvan mei anno XVI C dertien, d’eerste hondert gulden verschenen sullen worden, ende voorts alle meidagen daaraen volgende gelijke hondert gulden ter volre betalinge toe. We zien hier weer dat mei het moment van (af)betaling is, in dit verband te beginnen in 1613 (er staat anno XVI C dertien). Het toch al lastige begrijpen van oude teksten wordt bemoeilijkt doordat wij gewend zijn aan allerlei eenduidige aanduidingen. In 1612 is dit noch voor schrijfwijzen, noch voor becijferingen het geval. Bedragen zijn voor ons helemaal lastig te duiden. (zie kader)
Het slot
In de acte volgt aan het eind opnieuw een opsomming van waar moeder tot het einde van haar leven recht op heeft. De opzet van het wonen en het vee wordt herhaald en er wordt nog aan toegevoegd moeder haer leven lanck buijten hare costen te voorsien van brant turf ende hout, so veel sij van noode sal hebben soowel in siekte als gesontheijt. Voor alle toegezegde overeenkomsten moeten deugdelijk schuldbrieven passeren bij schout en schepenen van Lisse. Ondertekenaar bij deze acte was van rechtswegen Cornelis Vesmer, notaris bij het Hof van Holland. Het stuk werd ingeschreven ten huize van Joost van Rijn, procureur van het Hof van Holland. Bovendien zijn er nog de geloofwaardige getuigen Jacob Florisz van Wijngaerden, ende Adriaen van Sorijen. De afspraken voor Leentgen waren keurig opgesteld. Haar oude dag was bij wijze van spreken veiliggesteld. Helaas heeft ze niet lang kunnen genieten van haar kamer, de koeien en van de dingen die sij tot haer eijgen gemack ende nootdruft mocht houden. Zij overleed in augustus 1614.
Bron:
Transportregister nr.4 , 1608-1621
De carolusgulden bestond zowel in een gouden als zilveren uitvoering. De gouden carolusgulden werd voor het eerst in 1517 geslagen, de zilveren in 1543. Beide vertegenwoordigden bij de invoering van de zilveren carolusgulden dezelfde waarde. Deze bedroeg 20 stuivers.
■
GELDSTELSEL
De Zeventien Provinciën kregen in 1582 hun eerste eenheidsmunt. Maar elk gewest had nog wel zijn eigen munt. Daarvoor was er al een gouden carolus. In de tekst staat veertienhondert carolus gulden te XL grooten t stuck. Die XL grooten t stuck gaf de waarde van de gulden aan. Er waren namelijk verschillende guldens in omloop. Ze rekenden niet met een tientallig stelsel. Het geldstelsel uit de tijd van onze acte leek sterk op het stelsel dat tot voorn kort in Engeland in gebruik was. Een gulden had de waarde van 20 stuivers van 16 penningen. In oude geschriften wordt een bedrag vaak weergegeven met 3 cijfers. Bijv. 6 – 12 – 4. Te lezen als 6 gulden, 12 stuiver en 4 penning. Wil je dat in het tientallig stelsel uitdrukken dan wordt dat 6 + 12/20 + 4x((1:20):16), dus 6 + 0,60 + 0,0125 = 6,6125 gulden. Er waren in die tijd ook nog veel buitenlandse munten in omloop. Om dat in goede banen te leiden werden wel speciale boekjes uitgegeven. De notarisomschrijvingen, (waar het in dit verhaal om gaat) moesten natuurlijk maar op één manier uitgelegd kunnen worden.