OudNieuws: PLANTAGE ‘MOED EN KOMMER’ IN SURINAME
Ook Lisse heeft een slavernij verleden. Veel bewoners van buitenplaatsen hadden aandelen in de VOC of de WIC. Mevrouw Georgia Kurk van huize Roosendaal was eigenares van de Surinaamse plantage “Moet en kommer’.
Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 3, 2020
door Dirk Floorijp
Het slavernijverleden staat tegenwoordig hoog op de agenda en de helden van toen worden nu van hun sokkel getrokken. Als we in Lisse denken dat zich zoiets niet bij ons afspeelde en het ver van ons bed was, dan hoeven we maar terug te gaan naar de bewoners van onze buitenplaatsen, die aandeelhouders waren van de VOC of de WIC. De bewoners van buitenplaats Meerenburg waren zelfs grootaandeelhouder van de VOC. Rond 1800 woonden op de buitenplaats ‘Rosendaal’ aan de Heereweg, tegenover bakker Vermeer, Hendrik van Alphen (Leiden, 1767 – Loenen, 1841) met zijn vrouw Georgia Elisabeth Geertruide Kurk (Paramaribo, 1758 – A’dam, 1844). Het echtpaar kocht Rosendaal in 1816. Ze waren niet in gemeenschap van goederen getrouwd, vrouwe Kurk leidde een eigen onderneming. Zij was eigenaar van de Surinaamse plantage ‘Moed en Kommer’ aan de Warapperkreek, gelegen tussen de plantages ‘Anna’s Zorg’ en ‘Badenstein’. Het waren enkele van de honderden plantages in het land.
Op de plantage werd koffie en katoen verbouwd met gebruik van slaven. Vrouwe Kurk wilde als eigenaar van alles op de hoogte blijven, ook van de aanschaf van slaven die werden aangeboden of op een slavenmarkt werden gekocht. Hoe zou zo’n correspondentie indertijd zijn verlopen met een tussentijd van enkele maanden, heen en terug per zeilschip. Ook al was er op de plantage een directeur, de heer C. Bodentsch, en een administrateur, mevrouw moest van elke verandering op de hoogte worden gesteld.
Aart van Klaveren, zoon van Gerrit van Klaveren en Gijsje Wiggertsdr Slootheer, vertrok rond 1800 vanuit Lisse naar Suriname om daar te worden opgeleid als bestuurder. Hij is daar echter al vroeg overleden en in Paramaribo begraven, nog maar 19 jaar oud.
Ten westen van Keukenhof had mevrouw Kurk ook grond in bezit, toen daar een gezin uit Paramaribo deze buitenplaats huurde en bewoonde: Pierre Joseph Henry Eijma, in 1803 geboren in Paramaribo en in 1854 begraven in de hervormde kerk in Lisse. Zijn vader, Willem Henry Eijma (Amsterdam, 1772- Amsterdam, 1815), was raadsheer bij het Hof van Politie in Paramaribo. Via grootvader Joseph Eijma van Bordeaux (Amsterdam, 1747 – Amsterdam, 1830), getrouwd met Sara Clasina Lemmers (Paramaribo, 1750 –Amsterdam, 1807), wordt kleinzoon Pierre Eijma na 1830 mede-eigenaar van de suiker plantage Ephrata en Lemmerskamp aan de Cotticarivier De slavernij werd in 1863 in Suriname afgeschaft, maar heeft nog jaren voortgesudderd. Nederland was één van de laatste landen die er mee stopte. Tegenwoordig kunnen sommige, nog steeds bestaande plantages in Suriname bezocht worden, ook ‘Moed en Kommer’ aan de Warapperkreek in het district Commewijne.
In de notariële akten wordt gesproken over wat gedaan moet worden bij overlijden van de beheerders, dan zie je dat de slaven gelijkgesteld worden met de inventaris van de plantage.
“Voorts alle toezicht, bewind en administratie te zullen voeren, alle daarbij horende slaven, meubelen en gereedschappen begrepen, alles tot nut en welzijn der plantagien en negers dienstig zal zijn, te zorgen dat de producten op tijd geplukt, behoorlijk gereed gemaakt en droog, en afgescheept worden”
De akten werden opgesteld door notaris Jan Gerard Cramerus te Lisse en werden door twee getuigen ondertekend. Frappant is, dat dit gedaan werd door een kleermaker en een dagloner. De dagloner kon niet lezen of schrijven. Zouden ze enige notie hebben gehad van wat ze ondertekenden, begrepen ze een notariële akte wel, of werden getuigen voor een kleine vergoeding ergens vandaan gehaal.