Pie de pondegoedsvrouw en de verdwenen gouden ring
In de politierapporten van 1846 wordt de arrestatie van Pie Blokaart uit Leiden beschreven. De voddenkoopster werd verdacht van diefstal van een gouden ring van de keukentafel van Jannetje van der Linden. De ring werd bij aar terug gevonden.
door R.J. Pex
Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 3, juli 2006
Uit het politierapport van Lisse, deel 4
Met regelmaat publiceert uw Nieuwsblad uit de politierapporten van heel vroeger. Ter leering en ter vermaak! Ditmaal de arrestatie in ontober 1846 te Lisse van Pieternel (Pie) Blokaart uit Leiden. De voddenkoopster werd verdacht van diefstal van een gouden ring van de keukentafel van weduwe Jannetje van der Linden.
Op 7 oktober 1846 is voor burgemeester Van Rossen Petrus Johannes Wijting verschenen, veldwachter te Lisse. Hij verklaarde dat hij “op surveillance zijnde” was aangeklampt door Jannetje van der Linden, weduwe van Hermanus Mens, koopvrouw van beroep. Ze was in gezelschap van Mijntje van der Klauw, echtgenote van Arend Mens, van beroep tolgaardenier aan de Heemskerker tol en aldaar woonachtig. Arend was op zijn beurt een zoon van bovengenoemde Jannetje. Laatstgenoemde verklaarde het volgende: “Mijn dochter (moet zijn: schoondochter, namelijk Mijntje van der Klauw) heeft haren gouden ring bij mij op de tafel afgelegd, is even in een kamer daarneven gegaan en terug komende is de ring vermist en er is niemand in huis geweest dan Pie de pondegoedsvrouw”. Op aanwijzing welke richting ze op was gegaan, ging de veldwachter achter haar aan. Nabij het dorp kwam hij haar tegen en gelastte haar met hem mee te komen.
Ondervraging en “visitatie”
De aangehoudene, Pieternel Blokaart, wonende te Leiden, werd door de veldwachter aan de tand gevoeld over de vermiste ring. Pieternel verklaarde daarvan echter niets te weten. Ze konden gerust eens bij haar langskomen. De veldwachter vervolgt: “Ten gevolge de visitatie is uit een lorrenzak een voorstuk van een mansbroek tevoorschijn gekomen”. En daarin werd de vermiste ring vastgeknoopt teruggevonden! “De aangehoudene verklaarde hierop dezelve gevonden te hebben, waarop wij haar verklaard hebben haar in voorlopig arrest te nemen ter voorkoming van ontvlugting, met in beslagneming der bij haar gevonden goederen”. Kennelijk had ze dus nog meer spullen ontvreemd… Ze werd in verzekerde bewaring gesteld in het Oude Raadhuis. Het Oude Raadhuis bevond zich tussen het zogenaamde Kuyckehuis en het pand van Van der Zaal aan het Vierkant, ter plaatse van de latere Twentsche Bank, waarnaast tegenwoordig de oprit is naar het museum De Zwarte Tulp.
Het getuigenis van Mijntje en haar schoonmoeder
Ook Mijntje van der Klauw, de eigenares van de ring en schoondochter van Jannetje van der Linden, doet haar verhaal: “Bij mijne moeder ter kermis gekomen en eenigen aardappels voor het middagmaal zullende schillen, heb ik mijn ring afgelegd bij mij op de tafel. De aardappels afgeschild heb ik mij in een andere kamer begeven, maar op de gedachte dat die vreemde vrouw er geweest was (namelijk Pie de pondegoedsvrouw), maakte ik mij verlegen en ging om de ring weer aan te doen en vond die niet meer”. Vervolgens werd Pie voor het gezelschap gebracht. In haar tegenwoordigheid werd aan Mijntje van der Klauw gevraagd een beschrijving te geven van de ring. “Nadat zij dezelve had omschreven (…) is dezelve aan haar vertoond en door haar voor dezelve erkend”. Pie bleef echter bij haar eerder naar voren gebrachte verklaring dat zij de ring had gevonden, namelijk “tusschen het woonhuis (het vertrek waarin de ring was afgelegd) en het zomerhuis (het vertrek waarin de eigenaresse zich even had begeven) op het erf. Waarop zij is blijven persisteren”. De moeder verklaarde dat zij niet gezien had dat haar schoondochter haar ring afdeed, “maar met het afnemen van den Tafel, terwijl de aangehoudene juist heenging, geen ring meer gezien te hebben, weshalve den ring toen reeds van de Tafel moet weggenomen zijn geweest en wel terwijl zij aan ’t vuur bezig was en met de rug naar de Tafel en naar de aangehoudene, die daar vlakbij stond”. “Gezien het te ver gevorderde avonduur” werd besloten Pie maar in verzekerde bewaring te houden (op het Oude Raadhuis?) tot de volgende morgen, waarna ze met de in beslag genomen goederen naar Leiden vervoerd zou worden om overgeleverd te worden aan de “Heer Officier van Justitie”. Welke straf ze vervolgens gekregen heeft, hebben we helaas niet kunnen achterhalen. In ieder geval had Mijntje haar ring weer terug!
Manus Mens
Jannetje van der Linden woonde in de buurtschap De Engel. Ze was daar op 23 mei 1785 geboren als dochter van Arend Maartensz van der Linden en Cornelia Jansdr Ruijgrok. In 1809 trad ze in het huwelijk met Harmen of Hermanus Mens. In 1812 woonden ze waarschijnlijk aan de Akervoorderlaan. “Manus Mens” wordt dan “cultivateur”, ofwel landbouwer, genoemd. Er wordt op 8 mei van dat jaar een kind in de Roomse doopregisters bijgeschreven met de naam Adrianus Mens. Deze Adrianus of Arend komen we in bovengenoemd politierapport tegen als echtgenoot van Mijntje van der Klauw. In 1838 is hij volgens de Lissese bevolkingsregisters vertrokken, mogelijk naar Heemskerk waar hij immers in 1846 tolgaardenier was en waar hij woonde met Mijntje. Er was nog één dochter genaamd Claasje (geboren in 1810) en verder nog vijf zonen, namelijk Hermanus jr., Jan, Cornelis, Barend en Willem. In 1825 komt vader Manus te overlijden. Zijn weduwe en zijn oudste zonen Arend en Hermanus namen nu het werk op het land over. In 1840 blijkt iedereen het huis uit te zijn. Ook de weduwe Mens woont dan op een ander adres, namelijk Heereweg nummer 20, dat zich hoogstwaarschijnlijk in De Engel bevond. Later is ze een paar huizen verder gaan wonen, Heereweg nr. 18. Dit moet een boerenwoning zijn geweest, want we lezen in bovengenoemd proces-verbaal duidelijk over een gewoon woonhuis (waar de ring was afgedaan en op tafel gelegd) en een zomerhuis daarnaast (waarheen de eigenaresse van de ring zich had begeven). Inderdaad was De Engel in die dagen een echte boerengemeenschap. Jannetje van der Linden moet dus in de nabijheid van De Engel de veldwachter aangeschoten hebben, waarna de veldwachter de hele weg af moest leggen tot aan het dorp voordat hij Pie de pondegoedsvrouw tegenkwam en haar arresteerde. In 1840 blijkt Jannetje van der Linden inmiddels marktkraamster te zijn geworden, ofwel “koopvrouw” zoals in het proces-verbaal staat vermeld. Tot 1848 heeft ze op huisnummer 18 gewoond, samen met Jan Wubbe, gehuwd met Antje Mens en Dirk van der Voord, gehuwd met Gerritje van der Slot. In laatstgenoemd jaar is ze vertrokken naar Voorschoten.
Conclusie
Het was dus toch weer een arme sloeber geweest die zich iets had toegeëigend dat van een ander was! Je bleef in die hoedanigheid toch altijd verdacht. In tegenstelling echter tot de in het vorige deel besproken kwestie met de kruiwagen van Pieter Berbee werden hier in ieder geval argumenten aangevoerd die er daadwerkelijk toe deden. De dader in laatstgenoemde kwestie was slechts in de buurt, terwijl de bewuste kruiwagen bij hem niet werd aangetroffen. De ring in dit proces-verbaal werd echter inderdaad bij de pondegoedsvrouw teruggevonden. Overtuigend bewijs dus!
Bronnen: Gemeentearchief Lisse inv.nr. 1115; bevolkingsregisters 1830-1850; doop- en overlijdensregisters. J.L. van Diemen, P. de Ridder, P.A.M. Wassenaar, Lisse, parochianen van St. Agatha, 1687-1812, p. 190, 198.
Pondegoed was afval, rommel of vodden die bij het gewicht verkocht werden.
De kermis in Lisse vond inderdaad ieder jaar plaats in de maand oktober. Zie bijvoorbeeld: A.M. Hulkenberg, Lisse in oude ansichten I (Zaltbommel, zesde druk 1987), p. 8.
Copyright © 2006 Vereniging Oud Lisse