GEMEENTERAADSNOTULEN VAN LISSE(2). PROBLEMEN MET DE KLAPWAKER (1845)
Klapwaker Snaar vroeg in februari 1845 aan burgemeester Van Rosse of hij zijn zoon mocht laten klaplopen. Dat mocht niet. Zijn zoon deed het toch. Snaar kreeg een reprimande. In november gebeurde dit nog een keer. Hij werd toen nog niet geschorst, maar moest voor de vergadering verschijnen.
Door R.J. Pex
Nieuwsblad Jaargang 7 nummer 3, juli 2008
‘Burgemeester, schaam je wat!’
Inleiding
In Lisse was vanouds een zogenaamde nachtwacht ingesteld, ook wel klapwaker genoemd. In instructies en in zogenaamde keuren werden zijn rechten en plichten nauwkeurig vastgelegd. In een instructie van 1815 lezen we dat hij bij ‘ieder Uur de Klap Twee maal (moest) slaan en de tijd van de Nacht duidelijk en overluid Roepen’. Verder moest hij gedurende de nacht, dat wil zeggen van tien of elf uur ’s avonds tot vier of vijf uur ’s morgens (afhankelijk van de tijd van het jaar), toezicht houden op de eigendommen van de ingezetenen en op de openbare orde en tijdig bepaalde calamiteiten (zoals brand) melden. Ter voorkoming van inbraak e.d. had hij tevens de bevoegdheid om verdachte personen aan te houden. Lieden die midden in de nacht met een ‘Ladder den Dorpe’ in gingen waren bijvoorbeeld verdacht, maar ook mensen die in het nachtelijk uur met ‘Meubilen’ (meubels) e.d. aan de sjouw waren. Hij droeg gedurende zijn ronde dan ook een sabel bij zich of een speer.
De klapwaker deed zijn ronde binnen de toenmalige bebouwde kom, dat wil zeggen van boerderij Welgelegen (bij het voormalige politiebureau) in het zuiden tot het laatste huis in het noorden, richting Hillegom (huisnummer 200 in 1815) en van de korenmolen aan de Gracht tot het laatste woonhuis aan de Halfwegse Steeg, ofwel de huidige Berkhoutlaan.
Er bestond rond 1844 niet erg veel toezicht op het functioneren van de klapwaker. In laatstgenoemd jaar kreeg Lisse echter een nieuwe burgervader, namelijk J.C. van Rosse (1801-1875). Hij vergrootte het toezicht en waarschijnlijk is dat dan ook één van de redenen waarom we in de notulen van het gemeentebestuur in het jaar daarop (1845) zoveel over de nachtwacht tegenkomen.
Eerste ‘correctie’, februari 1845
Op 21 februari had de dienstdoende nachtwacht, een zekere Snaar, aan de burgemeester gevraagd of hij zijn zoon mocht laten waken, maar Van Rosse had daar niet mee ingestemd. De klapwaker moest de volgende nacht gewoon weer op zijn post verschijnen. Omdat de burgemeester het niet vertrouwde ging hij ’s avonds een oogje in het zeil nemen. Het bleek hem dat Snaar ‘zich (…) afwezig had gemaakt en zijn zoon weder zijn wapen had afgegeven’. Gedurende die nacht had Snaar gewerkt bij kastelein Veldhorst in de Witte Zwaan om op die manier nog wat bij te verdienen. Aangezien zijn zoon zijn taak als klapwaker inmiddels waarnam, genoot hij dus op deze wijze extra inkomsten. Van Rosse was mild: Snaar kreeg de volgende dag alleen ‘een duchtige correctie’ en kon toen weer gaan. Hij begreep de behoefte van Snaar om in extra inkomsten te voorzien (blijkbaar was hij armlastig) en vorige ‘besturen’ waren erg slap en toegeeflijk geweest. De klapwaker moest echter beloven ‘dat hij voortaan zoude zorgen van in de vervulling zijner pligten buiten gegronde aanmerkingen te blijven’.
Het logement de Zwaan te Lisse’, 1834. Steendruk van L. Springer naar W. van Groenewoud. Regionaal Archief Leiden LPV 77714. Uit: A.M. Hulkenberg, ’t Roemwaard Lisse (Lisse, tweede druk 1998), p. 59
Opnieuw problemen, november 1845
Een hele tijd bleef het goed gaan, doch in de vergadering van de gemeenteraad van 25 november constateert Van Rosse opnieuw onregelmatigheden: ‘De voorzitter deelt mede dat hij eenige dagen geleden alwederom den nachtwacht niet op zijn post heeft gevonden’. ’s Avonds om kwart voor tien was hij hem echter wel in Sassenheim tegengekomen! Hij besloot in het dorp zijn komst af te wachten. En inderdaad: om half elf hoorde hij weer geklepper. De burgemeester ging op het geluid af en trof Snaar aan. Hij wees hem op strenge toon terecht, doch Snaar begon met ‘ontkennen en tegenspreken op schreeuwende toon’. Al dat kwaad gerucht midden in de nacht kon natuurlijk niet en dus pakte de burgemeester Snaar bij de arm met de woorden: “Kom, houdt op met dat liegen en schreeuwen en ga voort met uwe ronde te doen!”. Maar daarop begon hij juist nóg harder te schreeuwen: “Burgemeester, gij moet mij niet slaan!”. Van Rosse trachtte hem ervan te overtuigen dat hij hem niet sloeg, maar hem alleen terecht wilde wijzen. Tenslotte had hij geen enkele andere keuze dan zich te verwijderen. Hij zou hem later wel ’tot beteren pligt brengen’. Van Rosse liep dus weg, terwijl de klapwaker hem ettelijke malen naschreeuwde: “Burgemeester, schaam je wat!”. Heel wat rumoer dus zo midden in de avond/nacht!
Wat nu te doen?
In de gemeenteraadsvergadering doet de voorzitter (Van Rosse) ‘opmerken dat het schijnt dat den nachtwacht het meerdere toezigt dan vroeger moede is en een einde aan die gedurige terugkomende correctien willende maken door de ontkentenis van alle pligtsverzuim waarop dien hem zoude willen achterhalen. En door straatgerucht te maken zich heeft voorgenomen den Burgemeester van alle verdere surveillance of correctie af te schrikken.
En dat hij inderdaad zich aan dergelijke ontmoetingen met den Nachtwacht niet verder kan blootstellen, terwijl maar al te dikwijls hij zich op pligtverzuim laat betrappen en doorgaans het allerminst een ondergeschikt karakter aan de dag legt, het welk op beter zoude kunnen doen hoopen’. Een patstelling dus: de klapwaker moest tot betere plichtsbetrachting gedwongen worden, maar aan de andere kant vormde het uitoefenen van direct toezicht een probleem.
De aardappelziekte en de kwestie met de klapwaker
Het Reglement voor het Bestuur ten Plattelande gaf evenwel de burgemeester het recht om plaatselijke bedienden en ambtenaren die zich aan plichtsverzuim schuldig maakten, te schorsen voor de tijd van zes weken, maar in het licht ‘van de tegenwoordige tijdsomstandigheden’ vond Van Rosse het nogal bezwaarlijk dit artikel in toepassing te brengen. Met die omstandigheden doelde hij op de aardappelziekte die juist in 1845 was uitgebroken en waardoor met name de armere lagen van de bevolking werden getroffen. De prijzen van aardappels, maar ook van andere voedingswaren waren immers door het mislukken van diverse aardappeloogsten gestegen en het was met name de aardappel die in die dagen het voedsel voor de armen vormde. Als daar voor het gezin Snaar dan ook nog werkloosheid en dus vermindering van inkomsten bijkwam, kon dat heel vervelende consequenties hebben.
Er wordt een oplossing gevonden
Van Rosse was zich daarvan bewust en dus werd besloten ‘den Nachtwacht voor den vergadering te laten roepen, hem te corrigeren en aan te zeggen dat hij zijne klep en sabel tot nader orde aan de secretarie zal hebben te brengen, teneinde alzoo gedwongen te zijn om op zijne tijd de ronde te beginnen. Zullende in geval hij niet voor of juist ten tien uren aan de secretarie zou verschijnen om zijn klep en sabel te komen halen, dezelve door den burgemeester aan een ander worden gezonden met last om ten koste van den Nachtwacht voor dien nacht deszelfs post waar te doen nemen’.
De nachtwacht of klapwaker moest ‘ieder Uur de Klap Twee maal slaan en de tijd van de Nacht duidelijk en overluid Roepen’, aldus de instructie voor de klapwaker van 1815. Op deze prent zien we hoe de klapwaker duidelijk zo’n klap of klep in de hand draagt. Tevens kon hij verdachte personen aanhouden. De afgebeelde klapwaker draagt dan ook een speer bij zich in de andere hand. Uit: A.M. Hulkenberg, Lisse rommeling (Lisse, tweede druk 1989), p. 51
De brief van de gouverneur
Wellicht speelde hierbij ook een brief, gedateerd 23 september, van de gouverneur van Zuid-Holland een rol, waarin hij het instellen van nachtwachten als maatregel voor orde en rust aanprijst. Dit in verband met ‘de tegenwoordige tijdsomstandigheden bij het mislukken van de aardappelen oogst’. Juist in deze tijd was het hebben van een nachtwacht belangrijk en dat kan Van Rosse er toe hebben bewogen de nachtwacht Snaar niet zomaar te ontslaan of te schorsen.
Na 1845 lezen we in de notulen niets meer over onregelmatigheden in de taakuitvoering van de klapwaker. Was er inmiddels iemand anders aangesteld? Of deed Snaar beter zijn best in de uitvoering van zijn plicht?
‘Ongeregeldheden met studenten’
De notulen van de vergaderingen van B&W maken in december 1845 melding van ongeregeldheden met studenten uit Leiden. Inderdaad deden deze het dorp Lisse graag aan en dat gold zeker voor het logement de Witte Zwaan, waar ‘Vadertje Veldhorst’ achter de tapkast stond, zoals hij door de studenten genoemd werd. Ook het leegstaande huis Dever werd door hen bezocht. Ten aanzien van de plaatsgehad hebbende gebeurtenissen wordt besloten bij voorkomende herhalingen een speciale nachtwacht aan te stellen en die te belasten met het toezicht op ‘de plannen en gangen’ van de heren studenten. Deze zal bestaan uit drie personen, te weten M. Verhagen, Floor Kerkvliet en Toon Kulk. Men wil echter het oordeel afwachten van de gemeenteraad met betrekking tot de instelling van een keur voor de ‘buitengewonen winter nachtwachter’. Of de ongeregeldheden met de studenten zich hebben herhaald is niet duidelijk en we kunnen dus ook niets zeggen over deze ‘studenten nachtwacht’. De keur op de winternachtwacht werd afgekondigd en aangeplakt op 27 december 1845. Het stuk bevindt zich in het gemeentearchief Lisse, inv.nr. 756.
Conclusie
Het lijkt erop dat Lisse in 1845 een burgemeester had die niet alleen streng was maar ook veel medelevendheid aan de dag kon leggen. Dat lijkt althans de manier waarop de kwestie met de nachtwacht werd afgehandeld aan te tonen.
De gevolgen van de aardappelziekte waren kennelijk ook in Lisse voelbaar, althans onder de lagere klassen van de samenleving, met name de arbeiders. Dit ondanks hetgeen we lezen in de notulen van de gemeenteraad van 19 september, waarin het provinciaal blad wordt voorgelezen ‘houdende uitnodiging tot het beramen van middelen der voorziening in den aanstaande nood der arbeidende klasse door den mislukten aardappelen oogst en de duurte der overige levensmiddelen’. Men besloot echter voorlopig nog geen maatregelen te nemen vanuit de overweging dat de mindere klasse nog geen gebrek aan werk had en vaak voorzien was ‘van een eigen geteeld voorraadje’. Bovendien was men bang dat ‘vooruitlopende zorgen en maatregelen weleens een verkeerde uitslag zouden kunnen hebben’. Uit latere notulen blijkt niet dat men alsnog tot maatregelen is overgegaan. Uit de milde houding echter van de burgemeester ten opzichte van het voorgevallene met de klapwaker (met name dus de vermelding dat hij niet tot schorsing wilde overgaan vanwege de ’tegenwoordige tijdsomstandigheden’) kunnen we opmaken dat de gevolgen van de aardappelziekte zich ook onder de lagere klassen lieten gevoelen.
Hoe dan ook, de nieuwe burgemeester heeft het nogal eens zwaar te stellen gehad met zijn onderdanen. Zo ontmoette hij het volgende jaar (1846) een uitermate lastig persoon op de Delfweg (huidige Stationsweg), die hem zowaar bij de kraag vatte! ‘Ik ben tot alles in staat!’, zo zou hij hebben uitgeroepen. Deze ongelukkige ontmoeting is beschreven in een eerdere uitgave van ons nieuwsblad (Politierapporten deel II).
Gebruikte bronnen:
A.M. Hulkenberg, Lisse rommeling (Lisse, tweede druk 1989), p. 50.
Gemeentearchief Lisse inv.nr. 513, 552.