Rondom de Kerk van Lisse

Leids laarboekje 1941 pag.167

A. de Graaf

Afbeelding van Lisse uit 1583

De kaartboeken van het Elisabethsgasthuis te Haarlem, welk gasthuis ten zuiden der kerk bij de tegenwoordige Vuursteeg een hofstede bezat, bevatten van de kerk te Lisse een tweetal belangwekkende afbeeldingen. Het kaartboek van 1550 geeft het kerkhof als geheel ronde omwalling, terwijl de kerk slechts als idee is weergeven, zoodat wij hier mijns inziensgeen afbeelding mogen zien. Betrouwbaarder is een afbeelding van 1583, die den toren onbeschadigd toont naast de geheel daklooze kerk. Hoewel waarschijnlijk tijdens het beleg van Leiden in 1574, toen alle dorpskerken rondom de belegerde stad, behalve die van Noordwijk en Voorhout, werden verwoest, ook het torendak van de kerk te Lisse verbrand werd, is dit reeds vroeg hersteld.

Een aanwijzing hieromtrent vinden wij in een rekening uit 1590 van den koster en schoolmeester Cornelis  Cornelisz Lausduyn, waarin deze zich als volgt beklaagt: “Ick hebbe mede te kosten gehadt ende laten maken, opten bovensolder vande thoorne, de duvenesten, mit een valdoor ende slot er aen mettet coopen van de duven, ende de tost daertoe gegeven twee jaerlang tswinters int leggen van de sneeuw, ende tsomers inde hongermaendt, zonder eenige baetdaer off gehadt te hebben, alsoe ende door reden dat alle de oude duven, mit de opbouwinge ofte timmeringe van de thoorne, verjaecht ende verwildert waren, sulcxs dat ick de jonge twee somers lang laten vliegen hebbe en altoos gevoert omme weer te beter in de voedinge te comen.

Detail van Afbeelding van Lisse uit 1583

Al twelck my staet van vuytleggende tosten, mit tgeen dat ick inde zelve jaren hadde mogen prouffyteren ter somma van 3 ponden grooten vlaems.” Uit de klacht van den koster, dat hij menig duivenboutje heeft moeten missen, tengevolge van het herstelwerk aan den toren, danken wij dus het bericht dat voor 1590 dat herstel heeft plaats gehad. De kerk, doch niet het koor, werd hersteld in 1592. Tusschen kerk en koorruimte werd een boven het dak uitstekende topgevel gebouwd, die wat het ondergedeelte betreft uitgevoerd werd als vulling van een grooten, over de breedte der kerk geslagen boog; deze boog overspant ook nu nog het ruim der kerk. In dezen topgevel is met groen verglaasden steen over een hoogte van ongeveer twintig lagen het jaartal 1592 aangebracht. In het midden boven den boog bevindt zich een poortvormige opening, waarschijnlijk eerst met een luik afgesloten en daarboven bij den nok een uitspringend pilastertje, terwijl de gevel met vlechtingen is afgewerkt. Het geheel is thans onder het kerkedak verborgen, de bovenzijde van pilaster en vlechtingen is afgekapt daar het pannendak nu over dezen binnengevel doorloopt. 1)

Tot 1592 werd blijkens kerkerekening gepreekt in het pastoryhuis, evenals thans staande aan den Grachtweg bij het Vierkant. De tijd waarin ook het koor hersteld en bij de kerk getrokken werd, is nog niet vastgesteld, doch moet op ongeveer 1645 geschat worden. Aan weerszijden werd de kerk gesierd door gebrandschilderde glazen, waarvan er acht vermeld werden en welke blijkens rekening geschonken waren door de steden Leiden, Amsterdam, Rotterdam, Alkmaar, Den Haag en Haarlem, door het dorp of de gezworens van Lisse en door den Schout Adriaen van Gorcum. Hoewel er in dit gedeelte tien raamopeningen waren, is de mogelijke oplossing, dat toen aan de noordzijde in het midden een deur was, terwijl aan de zuidzijde een preekstoel voor een blind raam stond opgesteld.

Een orgel vinden wij reeds vermeld in 1559 wanneer aan Meester Gielis den Organist tot Noortwijk twee pond twee schellingen betaald wordt ,,daervoor hij de trompetten gestelt heeft in den organe deser kerke”, terwijl in 1542 Mr Jan Claes van Hillegom als coster en organistmeester is aangenomen. Omtrent de klokken vermeldt de kerkerekening van 1559, dat toen de kleine klok overgegoten is. Ook vermeldt dezelfde rekening ,,voor een nieuw uurwerk op de groote klok”. In 1608 vinden wij een nieuwe windvaan vermeld met het wapen van Lisse erin, bij den koperslager Gijsbert Cornelisz van der Morsch te Leiden gekocht. Wat de kerksieraden uit den tijd vóór de hervorming betreft, vinden wij een verklaring, dat zekere riemen (gordels) en vijftigen (rozekransen), behoorende tot de beelden van Onse Vrouwe en Sint Agatha, verkocht zijn, benevens een ,,subbory” (ciborie). De eerste predikant was Johannis Cornelii, in de protocollenboeken ook als Johannes Corneliszoon van der Schelling naast zijn echtgenoote Meinsje Ockersdr. vermeld. Hoewel de reformatie op het platteland in deze streken veelal een geleidelijk en vreedzaam verloop had, blijkt in Lisse een zekere Jeroen Dammaszn Cluft een strijdbaar aanhanger van de oude leer geweest te zijn. In de rechtboeken van Baljuw en Welgeboren mannen van Noordwijkerhout vinden wij dat hij in 1591 ,,hem gepurgeert heeft aangaande der heimelijke papistige vergadering tot sijn huis bij eenen Dirck Jacobsz oft andere pape”. Wat later wordt hij beboet, omdat hij te Katwijk den predikant van Lisse beleedigd heeft. Deze JeroenDammasz Cluft, geboren ongeveer 1531 als zoon van Dammas Gerrit Dammasz alias Cluft en Jonge Agniese, behoorde tot een van ouds gevestigde onwelgeboren familie en had zijn woning in den omtrek van het Buurtschap De Engel, waar eertijds de herberg ,,In den witten Engel” was. Gehechtheid aan oude gebruiken werd ook beboet. Zoo ontving Claes Meynerts, herbergier te Hillegom, een boete van tien pond, omdat er met vastenavent te zijnen huize ,,danspal” gehouden is. Gerrit Cornelisz (zoon van Cornelis Claesz alias den Admiraal en Marytje Philipsdr) wordt ook beboet, want hij heeft met ,,vastenavont op den veedele” gespeeld. Een gemakkelijk mensch was deze vedelaar overigens niet; herhaaldelijk is hij beklaagde bij vechterijen; eenmaal weet hij zich alleen te verdedigen met de merkwaardige verklaring, dat ,,zijn getuigen zijn over zee en zand”. De neiging om vechterij buiten vervolging te houden is groot, meermalen worden boeten uitgedeeld tegen verwonde personen, die vertrokken zijn ,alvorens hen rechtelijken voor twee welboren mannen besien te laten hebben” of anders gezegd de wond te hebben laten ijken. In 1597 heeft men te Lisse ,snachts na meydagh ontrent drie uren danspal gehouden” ten huize van Cornelis Cuyper (Cornelis Pietersz van der Codden, waart in de Zwaan) waarbij Aelbert Dignums de Roo den baljuwsbode de deur uitgooide. Ook vele delicten van hooien en werken op Zondag komen in de dingboeken voor. Zoowel op de afbeelding van 1550 als die van 1583 staat de kerk op een vrijwel rond kerkhof. Deze vorm wijst mogelijk terug op een zeer ouden toestand, waarbij er slechts een begraafplaats en nog geen kerk of kapel was. De zuidzijde van het kerkhof vertoont thans een rechte lijn, waarachter de kosterstuin is. Een kerkerekening omstreeks 1620 geeft een post te zien voor het afkarren van den kosterstuin om de graftweg daarmee op te hoogen.

Benoorden de kerk ligt het Vierkant, een langgerekt plein, omstreeks 1580 nog genaamd het groene veld of de groene weijde van Lis, waarover aan de westkant de weg van Haarlem naar Leiden liep en de verschillende herbergen als ,,de Swan” later de witte Zwaan, ten Noorden daarvan de herberg ,Het roode hart onder den groenen Eyck”, later genaamd ,,in de drie wouldt-vriesen” (naar de gebroeders De Vries van Oninga, zonen van Harmen de Vries Wipkesz en Anna Wybens), terwijl ten zuiden de herberg ,,Het Wapen van Lis”, later de stopplaats der postwagens was. In de richting Haarlem langs den Heereweg lagen nog de herbergen ,,In den Coningh van Bohemen” en ,,De Couden Oven”. De ,,groene Eyck” is mogelijk de gerechtsboom geweest, waaronder Schout en geburen recht spraken, een vonnis te Lisse door den Asing Jan  Harmens in 1564 gevraagd, is nog bekend.2) In 1560 wordt deze boom vermeld; dan woont Pieter Adriaen Huygensz in het ,,het huis onder den grooter eyck”. Over dezen eikenboom zijn herhaaldelijk geschillen, zoo matigt in 1599 Harmen de Vries zich het eigendom aan en wordt met het dijksrecht van Rijnland bedreigd, terwijl in 1643 eene Jan Dircxsz den eikenboom heeft omgehakt en voor dertig carolusgulden aan den timmerman Jan Cornelisz Vlaanderen verkocht, terwijl hij zich verder nog aan een ypenboom vergrepen heeft.

Terugkeerende tot de kerk vinden wij in het voorportaal,een deel van het vroegere koor, de monumentale witmarmeren wapensteen van Wilhem Adriaen van der Stel, op de hofstede Uittermeer op zeventig jarigen leeftijd overleden den zesden November 1733 en zijn gemalinne Maria de Hase, in den ouderdom van 55 jaren op den eersten Juni 1723 overleden. Deze steen is uit het schip der kerk overgebracht en hier op een hardsteenen voetstuk neergelegd. Bij het verbeteren der vloeren in het najaar van 1938 zijn verscheidene belangwekkende zerken aan den dag gekomen, die thans op het kerkhof zijn neergelegd, alleen het middendeel bij den preekstoel, dat niet opgebroken werd, kan thans nog verrassingen bergen. De oudste grafsteen, twee voet in het vierkant, bevat geen nadere aanduiding dan een wapen binnen een verdiept medaillon, hetwelk heraldisch links een leeuw toont en rechts een ankerkruis. Ook werden brokstukken gevonden van een wapensteen, mogelijk van een lid der in deze streek welgeboren familie Van der Leth. Het wapen heeft in de middenbaan twee maalkruizen, boven een tweetal pluimen en een ledig onderveld. Helmteeken: eengroot maalkruis. Randschrift: Hier leyt begraven den E . . . . . . . . . Cornelis . . . . . . . . . . . . en starf den 18en novemb. 1611. Een groote en fraaie steen toont het wapen Van Castricum: een (zwarte) burchttoren op een (zilver) veld, helmteeken een uitkomende leeuw. Randschrift: Hier leyt begraven Claes Cornelisz Castricum, stierf anno 1616. Een verdere wapensteen is die van Heer Gerardvan der Laan, bewoner van het huis ter Spekke, welk schild een keper en een drietal vaten toont. Boven aan prijkt de zinspreuk FATA VIAM INVENIENT, beneden: Obijt Gerrardt Van der Laen 16 February 1635, A AETATIS SUAE 82. Eenvoudiger zijn de grafsteenen der familie Corsteman, omstreeks 1600 groote grondeigenaars. Zoo sprak van 1580 tot 1584 Adriaen Cornelisz Corsteman recht als Welgeboren Man van Rijnland, een onderscheiding die toen in Rijnland niet uitsluitend met afkomst, doch met grootgrondbezit samenhing. In het baljuwschap Noordwijkerhout, waartoe ook Voorhout, Lisse en Hillegom behoorden, werd nog in veel later tijd geen grondbezit doch een welgeboren afkomst geeischt, behalve voor degenen die het ex-officio waren, namelijk de schouten en hun familie, welke laatsten evenwel niet in de overigens geringe fiscale voorrechten der welgeborenen deelden. Later zijn de Corstemans te Lisse verdwenen, doch treffen wij te Leiden de in Lisse geboren Nicolaes Claesz Corsteman van Rodenburch, welke 13 Januari 1664 trouwt met Agatha Arnoldusdr van Leeuwen en woont op het Rapenburg, het tweede huis van de Breestraat naar de Langebrug toe.

De eerste grafsteen luidt: Hier leyt begraven Adryaen Cornelisz Corsteman starf den 25-en January 1588. Het graf was gedekt met een drietal dunne platen (schaliën) uit leiachtigen hardsteen. De middenplaat bevatte veelal het grafschrift der echtgenoote, deze was Maritje Jansdr. Tetrode. Deze middenplaat ging in dit geval verloren en er is toen in later tijd een andere schalie toegevoegd, die luidt: ,,ende Maddeleentje Jansdr syn huisvrouw en starf den 25 Augustus Anno 1614”. Deze laatste was evenwel de huisvrouw van Pieter Cornelisz van der Codden, waard in de Zwaan.

Buiten de kerk ligt nog een grafsteentje met inschrift: Hier leyt begraven Adryaen Adryaensz Corsteman starf den 29 Julius anno 1602. Diens weduwe Catryn Claesdr sGravemade hertrouwde Cornelis Pieters op Kocxhorn te Wassenaar. De grafstede van den gerechtsbode van Lisse geeft met strakke romeinsche letters het zevenregelig grafschrift HIER LEYT BEGRAVEN WOUTER- LENERSE VAN CALCKER OVDT – ONTRENT 70 JAER ENDE RVSTEN – OPTEN SEVENDEN JUNY ANNO 1598 – ENDE MARGRIETE PIETERSDR – SYN HUISVROVWE EN RVSTEN – OPTEN 13 JANVARY 1602. Een ander lid der dorpsgemeenschap was de schoolmeester Wiard Takesz van der Blom. Rond een medaillon, waarin een wapenschild met huismerk, mogelijk uit de letters H en N samengesteld, is in gothische karakters uitgebeiteld: ,,Hier leyt begraven Wier Takesz, schoolmeester tot Lys en starf den 16en maert Ao 1611 en syn huysvrou Aryaentje Jansdr van Tienden starf den 24en maert 1611.” Buiten de kerk is bij den toren nog ingemetseld een steen met het volgende inschrift: ,,Hier leyt begraven Jacop Hendricksz Heck scoelmester tot lis starf den 12 en February 1610”; dit was de ambtsvoorganger van Wiert Takesz. Verder werd in het midden der kerk nog een zware steen gevonden, die blijkens inschrift de grafstede dekte van een vijftal pastoors te Lisse uit het laatst der zeventiende en de eerste helft der achttiende eeuw, waaromtrent de Heer J. P. Raaphorst o.a. in de Leidsche Courant van 29 Nov. en 2 en 6 Dec. 1938 een belangrijke bijdrage schreef. Deze steen werd aan het R.K. Kerkbestuur overgedragen.

De reeds vermelde buitenplaats ,,Huis ter Spekken” van de familie Van der Laen, omstreeks 1600 op grootscheepsche wijze gebouwd, waarvan Rademaker een fraaie afbeelding geeft, werd reeds ongeveer 1740 afgebroken, waarbij de voordeur voor 25 gulden voor de pastorie werd aangekocht. Het  orspronkelijke stamhuis van de welgeboren familie Van der Spekken lag waarschijnlijk wat dieper in het binnenduin, waar een tiental jaren terug sporen van een bouwwerk gevonden werden. 3)

Claes Cornelisz van Castricum, wiens grafsteen reeds werd genoemd, in gerechtelijke stukken merkwaardigerwijze altijd als .Claes Cornelisz alias backer” aangeduid, was pachter van de aanzienlijke boerenhofstede ,,Den Burg”, behoorende aan de familie Pynssen, welke op de kaart van 1583 voorkomt. De weduwe van Castricum, namelijk Neeltje Cornelisdr Verdel, dochter van Cornelis Maartensz en jonge Geertruid Adryaensdr Corsteman, hertrouwde in 1620 met Pieter Cornelis Keyser en bleef op de hofstede wonen. Naderhand is hiernaast aan de zuidzijde nog een hofstede gebouwd, welke thans nog als ,Zwanendrift” bestaat.  De naam ,Den Burg” wijst naast de vrij talrijke vondsten van kloostermoppen van groot formaat (33 X 17 X Sr/, CM.) wel op een vroege vestiging en hier moet mijns inziens de eerste burcht van Lisse gelegen hebben, mogelijk het stamhuis der Heeren Van Lisse. In verband hiermede is een oud bericht omtrent de fundeering van een achthoekigen toren bij het graven van den Ringsloot van den Poelpolder misschien van belang. Achter de plaats van de hofstede ,,Den Burg”, welke vermoedelijk omstreeks 1650 weggebroken is, ligt thans een vrij omvangrijk boschje, halvemaanvormig tegen de ringsloot aan en voorheen door een sloot van het weiland gescheiden. Mogelijk houdt de grond hier nog sporen verborgen. De naam van dit ,,Paulusboschje”, waarvan nog geen verklaring gevonden is, zou mogelijk op een gekerstende heilige plaats aan den oever van den Poel (thans Poelpolder) kunnen wijzen.

De geschiedenis van het huis Dever, waarvan thans nog slechts de resten van een woontoren met metersdikke muren over zijn, is zeer onzeker. Uit de afbeeldingen in de prentverzameling van het gemeentearchief te Leiden en een serie schilderijtjes van G. Leembruggen in het Museum de Lakenhal aldaar, valt af te leiden dat in het begin der 17de eeuw een nieuw heerenhuis aan de straatwegzijde tegen den ronden kant van dit bouwwerk werd opgetrokken. Na den blikseminslag in 1848 is dit heerenhuis zoodanig vervallen, dat het van lieverlede in elkaar viel, zoodat de oude kern weer overbleef. Deze thans nog als bouwval behouden woontoren, die met het vierkante gedeelte in den breeden grachtvijver stond en met zijn halfronden kant het slotplein beheerschte, was ook aldaar niet de eerste vestiging. Immers het Gemeentearchief te Leiden heeft uit ongeveer 1730 een afbeelding van de ,,Ruïn van het ,,Oude huys te Deevere op de Voorplaats”.4)

Het is een langwerpig gebouw, dat m.i. aan de noordzijde van het slotplein gestaan moet hebben, en mogelijk de woonplaats was van Gerrit die Ever, die als houtvester in dit gebied optrad.5).

Dat deze zaalbouw ook weer niet de eerste vestiging was, is gebleken uit vele ter plaatse opgedolven scherven, waarbij ook Germaansch primitief aardewerk, kogelpotten en Pingstdorfer werk vertegenwoordigd waren, zoodat deze plaats ook in de eerste tien eeuwen onzer jaartelling wel bewoond zal zijn geweest. Ongetwijfeld zal dit in het broekIand vooruitgeschoven lage duin, dicht bij den vischrijken Poel, ook voor zeer vroege bewoners een aantrekkelijke verblijfplaats zijn geweest. De grondige omwerking tot bollenland van dit terrein maakt het evenwel zeer moeilijk uit de poovere resten verdergaande gevolgtrekkingen te maken.

Lisse, Herfstmaand 1940.

A. F. DE GRAAFF.

Craandijk geeft in zijn ,,Wandelingen door Nederland” 2de druk, Zuidholland, 2de druk, Zuidholland, blz. 277 een tamelijk uitvoerige beschrijving van den toestand in het midden van de 19de eeuw.

1) Vele gegevens in dit artikel verwerkt, zijn ontleend aan het archief der Ned. Herv. Kerk te Lisse, afschriften van eenige dezer stukken bevinden zich in hit Gemeente Archief te Leiden.

2) Gemeente-archief Lisse

3) Vermeld in rekeningen van de rentmeesters van Noord-Holland in 1343: ,,lijfhuren tusschen Lisserbeke enter Specke”.

4) Catalogusnr. 11660

5)  Zie voor de geschiedenis der bewoners en eigenaren: Leidsch Jaarboekje 1915, bladz. 57, idem 1921/22, blz. 55 e.v.; en de Nederl. Leeuw 1909, blz. 199.

De Grote kerk uit Rijnlandse gezichten van A. Rademaker