SINT ISIDORUS: De bloemistknechts-vereeniging deel 2
De eerste neutrale arbeidsorganisatie Flora werd in 1900 opgericht. Later wrd ookeen katholieke arbeidersorganisatie Sint Isidorus opgericht. De arbeisonlusten inde bollenteelt wordt beschreven.
Arie in’t Veld
Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 2 Lente 2018
Het touwtrekken rond allerlei arbeidsvoorwaarden is in de huidige tijd schering en inslag, wij “polderen”. Dat is dus niet altijd zo geweest, want in vroeger jaren was de ‘patroon’ de baas en had je als knecht maar mooi te pikken wat die baas vond en zei. Maar er kwam een kentering……
Hoewel er in 1900 arbeiders werden ontslagen vanwege hun bondslidmaatschap, kwam er in het begin van de twintigste eeuw een kentering. Vijf vooraanstaande werkgevers in het bollenvak, de heren Krelage, Kerstens, Polman, Mooy en Van Meeuwen, wendden hun invloed op de leden van de Algemene Vereniging voor Bloembollencultuur aan om loonsverhoging voor de arbeiders te krijgen. Men bewandelde daartoe echter de verkeerde weg, door drie loongroepen (vakbekwaam, gedeeltelijk- en minder bekwamen) in te stellen en het aan de patroon over te laten bij welke groep hij zijn mensen indeelde. Zij die het zwaarste werk deden, werden daardoor vaak het slechtst betaald. Inplaats van de verhouding te zuiveren, zette deze regeling nog veel meer kwaad bloed. Omstreeks 1903 bedroeg in de Bloembollenstreek het gemiddelde loon ƒ8,- tot ƒ8,50 per week, in Haarlem en omgeving ƒ10,20 gedurende negen en ƒ8,10 gedurende drie maanden.
Mager
De ,,Federatie van Bloemistwerkliedenverenigingen” gaf enkele jaren later een lijst uit, waarop was aangetekend wat een gezin dat ,,met God en met ere” door de wereld wilde komen, had uit te geven. Men zie en oordele zelf:
Op dit uitgezuinigde, beknibbelde, schrale budget was geen enkele post uitgetrokken voor drank, schoonmaakartikelen, boven- en onderkleding, aardewerk, spek en vlees, groenten, beddengoed, meubelen en kosten van ziekte of bevalling! Wanneer er dan ook ,,iets wezen moest” bezuinigde men maar op het eten. Allemaal maar een snee brood minder, een aardappel minder, wat water bij de ,,jus” en bij sommigen een oneindig ,,poffen”, lenen bij leenvrouwen en bij het pandjeshuis. Dat er ook niets overschoot voor ontwikkeling van de arbeider, valt te begrijpen. Ontwikkeling en ontspanning waren het voorrecht van de bezitters.
Succes
De opgerichte neutrale arbeidsorganisatie Flora, die in 1900 in Hillegom werd gesticht, mocht al gauw enkele successen boeken. Zo kreeg men het voor elkaar dat men zaterdag niet meer werkte tot ‘s avonds zeven uur, maar tot ’s middags vier uur. Na dit succes vloeiden onmiddellijk meer leden toe en al gauw werd ook in Lisse een afdeling opgericht. Een en ander had tot gevolg dat ook de werkgevers zich gingen aansluiten en zag de Patroonsvereniging het licht. Dit had tot gevolg dat er meer kansen tot overleg tussen werkgevers en werknemers kwamen. Tot ernstige moeilijkheden kwam het aanvankelijk niet. Eerst toen de werknemersorganisatie in 1913 enkele wensen kenbaar maakte, waarop de Patroonsvereniging niet wenste in te gaan, barstte de bom. De arbeiders wilden, dat de normale arbeidsdag zou zijn van ‘s ochtends zes tot ‘s avonds zeven uur en in de donkere maanden, waarin men natuurlijk niet om zes uur kon beginnen en men eerder naar huis moest omdat men niets meer kon zien, wilde men werken van ,,licht tot donker” zoals men dat uitdrukte. Voor de periode van 1 november tot 1 maart vroeg men twee uur en voor de overige maanden twee en een half uur schafttijd per dag. Bij ziekte zou gedurende dertien weken minstens het halve loon doorbetaald moeten worden. Voor overwerk vroeg men een kwartje per uur. Het zat er natuurlijk dik in..: De werkgevers bedankten hier voor.
Bom barst
De ontevredenheid werd voortdurend groter en in Hillegom barstte in 1913 de bom bij de fa. Van Til-Hartman en bij de fa. K. van Bourgondiën & Zn. De eerstgenoemde firma haalde snel bakzeil toen men zag dat het de arbeiders ernst was het werk erbij neer te leggen, maar de firma van Bourgondiën hield het been stijf. Het ging hard tegen hard want het werk moest doorgaan en er waren geen arbeiders. Elders trachtte men tegen abnormaal hoge lonen arbeiders te werven, maar dat ging niet gemakkelijk. Op het land betaalde men f. 10,- per dag en een dergelijk salaris had toen een minister nauwelijks… Toen men dat kon verdienen gingen verschillende werknemers door de knieën. Daar de landarbeidersbond meende dat de firma van Bourgondiën werd gesteund door nagenoeg alle grote werkgevers in de streek besloot men een staking tot de gehele gemeente uit te breiden. De 20ste juni werden alle landarbeiders bijeen geroepen in Flora terwijl een vertegenwoordiger van de landarbeiders alsnog trachtte contact op te nemen met de ,,onderkruipers” die voor het gouden kalf waren gezwicht. De onderhandelaar liep daarbij een der firmanten tegen het lijf en het onderhoud dat toen volgde was aanvankelijk van beide kanten niet bijster vriendelijk. Toch kwam men tot een voorstel. De werkgever beloofde op handslag dat men met ingang van 1 maart 1914 aan de verlangens van de arbeiders tegemoet zou komen. Tot die datum zou het loon verbeterd worden, maar de arbeidsdag zou dat jaar blijven zoals het was. Met deze boodschap kwam de afgevaardigde terug in Flora waar honderden arbeiders bijeen waren en met zijn voorstel de algemene staking niet af te kondigen, allesbehalve eens waren. Na veel vijven en zessen gelukte het hem om de werknemers te overtuigen en daarmee behoorde het conflict tot het einde. Hoewel van de zijde der werkgevers was toegezegd dat men tegen de stakers geen represaille maatregelen zou nemen, bleken deze werknemers het volgende jaar toch moeilijk aan de slag te kunnen komen. Er werd zelfs een pamflet verspreid waarin werd aangeraden bepaalde arbeiders niet in dienst te nemen. Uit de gevormde strijdkas werden deze arbeiders net zolang gesteund tot ze wel werk hadden. Zo hadden de arbeiders de eerste grote slag gewonnen, maar het zou een lange weg zijn die men nog af te leggen had.
Nieuwe tijd
Met de oprichting van de arbeidersorganisaties deed ook in de bollenstreek de nieuwe tijd zijn intrede. Weliswaar veranderde er aanvankelijk niet veel en was de invloed van de organisaties zeer gering, maar in 1914 had men de eerste etappe achter de rug. Nu was het in 1914 trouwens al heel wat beter dan in de laatste jaren der negentiende eeuw. In Haarlem en omgeving werd het als iets minderwaardigs beschouwd als men moest bekennen een bloemistknecht te zijn. Toen vluchtten velen jongemannen uit het bollenbedrijf, maar bij de spoorwegen, of als brugwachter of nachtwaker, verdiende men nauwelijks meer. In Haarlem, Overveen en Heemstede was het droevig gesteld. Men weigerde daar zelfs aardappelland aan de arbeiders te geven, iets wat in Hillegom en Lisse vrij algemeen geschiedde. De normale arbeidsdag was toen van ‘s morgens zes tot ‘s avonds zeven uur, voorzover het daglicht dit toeliet. In de praktijk kwam het erop neer dat de arbeider meestal verplicht was vanaf half juni twee uur per dag over te werken. Daarvoor werd dan een dubbeltje of twaalf cent per uur uitbetaald. In Lisse, Sassenheim en Hillegom betaalde men gedurende acht/negen maanden per jaar van ƒ7,- tot ƒ8,- per week. En men kon voor dat loon net zoveel arbeiders krijgen als men hebben wilde, want in Noordwijk, Noordwijkerhout en Voorhout betaalde men nog heel wat minder. Het spreekt vanzelf dat men lopend naar het werk ging. Fietsen waren er nagenoeg niet en men had maar te zorgen dat men op tijd kwam. In de zomer moest om vijf uur ‘s morgens worden begonnen. De ,knecht’ moest soms zes kilometer of meer tippelen en ging dus ‘s morgens ver voor vieren van huis. ‘s Avonds om zeven uur maakte hij hetzelfde ,,ritje” weer terug.
Barricaden
Na de staking in 1913 en de bijna-staking in 1914 klauterde men weer op de barricaden. De eerste Wereldoorlog is uitgebroken. Nederland staat daar buiten, maar aan de omhoog schietende prijzen zou je dat niet zeggen. De lonen zullen dus ook moeten stijgen. In 1917 componeren de drie landarbeidersbonden een voorstel dat opnieuw een loonsverhoging beoogt. Men wilde het gebracht zien op ƒ17,75 per week. Het wordt een loven en bieden over en weer. De werkgevers menen dat vijftien gulden genoeg is maar zijn later bereid tot ƒ15,50 te gaan. De arbeiders zakken naar ƒ17,- en als de ondernemers dan verklaren dat ze perse niet verder wensen te gaan dan ƒ16,- barst voor de tweede keer de bom. Op 10 april 1918 is de staking in Hillegom een feit en laten de werkgevers weten dat de staking voor de 15e april opgeheven dient te zijn, want anders zal men voor het gehele gewest de ,,uitsluiting” afkondigen. Het helpt nietveel. De werkgevers vormen geen eenheid. De ene firma doet wel mee aan de uitsluiting van arbeiders die gestaakt hadden en de ander niet. Bij de staking zijn ongeveer 1100 arbeiders betrokken. Pogingen om te bemiddelen faalden, omdat de werkgevers van de bemiddeling niets moesten hebben. Het merkwaardige feit deed zich voor dat men de onderhandelingen opende onder leiding van een ,,verzoeningsraad”. Als werknemers vertegenwoordigers werden benoemd drie arbeiders die geheel buiten de leiding van de bij het conflict betrokken organisaties stonden. Het werd nu dan ook een triomf voor de patroons, die een loon van ƒ16,- vastgesteld zagen. Voor elk kind beneden de vijftien jaar werd twee en een half roe land of vijf roe extra paden verstrekt. Het conflict dat in totaal veertien dagen duurde, behoorde hiermee tot het verleden.
Ontzag
De arbeidersorganisaties hadden inmiddels ontdekt dat de werkgevers een heilig ontzag begonnen te koesteren voor het stakingswapen. Toen men in 1919 vroeg om een loonsverhoging van maar liefst ƒ4,- per week werd dat verzoek zonder meer ingewilligd. In het jaar 1920 deden zich weer moeilijkheden voor. Men vroeg een toeslag van ƒ4,- gedurende negen maanden en van ƒ6,- gedurende drie maanden, plus enkele verbeteringen, zoals onder meer overal op zaterdagmiddag om vier uur het werk beeindigen. Met de katholieke en de christelijke patroonsbond werd snel overeenstemming bereikt, de neutrale bond wilde er niet van weten en wenste niet meer als contractant beschouwd te worden. Op 1 maart werd nagenoeg overal ƒ24,- per week betaald. Vermoedelijk zou men erin berust hebben dat twee werkgeversbonden niet hadden getekend, als niet was gebleken dat verschillende patroons, knechts in los dienstverband hadden genomen en dus gelegenheid hadden hun arbeiders ‘s winters te ontslaan. Daarom bepaalde de arbeidersorganisaties dat men van 1 juli tot 1 november het oorspronkelijke programma diende over te nemen van ƒ26,- per week omdat men anders in Hillegom, Lisse en Sassenheim de staking zou afkondigen. Fluks werd aan de eisen tegemoet gekomen.
Groei
De arbeidersbeweging werd steeds sterker en hechter. Na 1920 kwamen geen conflicten meer voor met georganiseerde werkgevers. De lonen ondergingen tussen 1921 en 1929 geen schokkende wijzigingen. Maar toen de grote beurskrach in New York ook in ons land begon door te werken, het aanbod van artikelen veel groter werd dan de vraag en de bollenstreek een periode tegemoet ging waarin men met moeilijkheden te kampen had als nooit tevoren; toen de bollen bij duizenden onverkocht bleven, de sanering zijn intrede deed en bollen als gevolg van de verplichte ,,inkrimping” op de mestvaalt terecht kwamen, toen konden natuurlijk de lonen niet gehandhaafd blijven. We zien het loon van ƒ26,25 in 1930 dan ook teruglopen naar ƒ21,25 in 1932 en in 1933 was het ƒ20,25 geworden. Het dieptepunt werd in het midden der jaren dertig bereikt. Na 1937 begon vooral de export weer iets beter te draaien.
Overleg.
Tot stakingen is het in het bollenvak in de jaren na de oorlog nooit meer gekomen. Dat wil niet zeggen dat er nooit verschil van mening was. Aan de overlegtafel werd de oplossing gezocht en gevonden. Men koos de weg van overleg ook al bleek die, mede door de bemoeiingen van de rijksbemiddelaars soms een moeizame. De op papier getroffen overeenkomsten bleken in de praktijk niet altijd te kloppen. Doordat de arbeidersmarkt – een korte periode als gevolg van de bestedingsbeperking uitgezonderd – de laatste zes jaar hier in de zomermaanden vrijwel voortdurend overspannen is geweest kon aan de vraag naar arbeiders op geen stukken na voldaan worden. Dat schiep misstanden. Een groot deel daarvan werd in latere jaren opgevangen door de komst van de mechanisatie. Dat neemt niet weg dat er nog altijd behoefte is aan goed en gemotiveerd personeel doch situaties als in het begin van de vorige eeuw niet meer voorkomen. En gelukkig maar! ■