“TULPOMANIA” DE WINDHANDEL IN TULPEN EEN “GOUDEN TIJD”
In de 17e eeuw werden de meest waanzinnige prijzen voor tulpenbollen betaald. Het schilderij De Floaes Gecks-kap , dat op de hartpagina staat, wordt beschreven. Het beeld van de windhandel wordt op een fantastische manier weergeven. De windhandel wordt uitgebreid beschreven.
Door Arie in ’t Veld
Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 1 januari 2019
Nog even dan gaan de bloembollen in volle glorie bloeien. Daarna breekt de tijd aan dat de handel er flink op los gaat. Uiteraard om veel bollen te verkopen maar meer nog om daar zelf of de klant financieel beter van te worden. Er zijn ook nu nogal eens partijtjes die voor fikse prijzen van de hand gaan omdat de handelaar daar zeer beslist zijn zinnen op heeft gezet en dus voor een hoge prijs gaat. Niet goed voor de prijsstatistiek natuurlijk, maar wel goed voor de kweker van die bollen. Wordt die prijs ondanks alles redelijk goed in de gaten gehouden en worden voor de bloembollen wisselende prijzen betaald die veelal op een redelijk niveau liggen; er is een periode geweest waarin de meest uitzinnige bedragen voor een enkele bloembol op tafel werden gelegd.
Dat was in de 17e eeuw. De periode die de geschiedenis zou ingaan als de periode van de Windhandel in bloembollen, ofwel “Tulpomania”. Mensen die perse een bepaalde bol (eentje dus) wilden hebben boden daar hun gehele bezit voor. Soms gingen er zelfs complete grachtenhuizen van de hand, maar ook veestapels, inboedels en noem maar op. En dat alleen om die enkele bol in bezit te krijgen. Een ding dat goud waard was en voor een nog grotere opbrengst zou kunnen zorgen dan de aankoopwaarde. Handelsgeest ten top dus, maar in werkelijkheid was het pure hebzucht die met een doffe dreun de grond werd ingeboord toen er plotsklaps meer dan voldoende bollen te koop bleken en niemand meer oog had voor een enkele bol die vele honderden guldens zou moeten kosten. Velen raakten dan ook aan de bedelstaf en hadden in plaats van een gouden bollenhandeltje, helemaal niets meer (dan alleen die bol) waarop ze in financieel opzicht konden steunen. En de droeve constatering was weggelegd, in zeer korte tijd gemeen goed was geworden, want iedereen die bollen wilde hebben kon die tegen een redelijke prijs kopen…
De grote gekte breekt los
En dat ging allemaal om de tulp, die aanvankelijk nog maar spaarzaam in Nederland voorhanden was. Door dat unieke ervan waren het dan ook alleen de allerrijksten, met klinkende namen en nog luider klinkende munten die dit product konden bemachtigen. Zoals Doctor Adriaen Pauw, Ridder, Heer
van Heemstede, Bennebroek, Nieuwerkerk enzovoorts, Pensionaris der Stadt Amsterdam, Bewindhebber der Oostindische Compagnie, Presiderend raad en Rekenmeester der Domeinen enzovoorts, enzovoorts. Hij had zich ontfermd over onder andere de tulp Semper Augustus, die aanvankelijk in zijn schitterende tuin onder de rook van Haarlem bloeide, maar uiteindelijk verkocht voor vele duizenden guldens. En nog was hij bekocht, want de goede man ontdekte te laat dat hij van die ene bol enkele jonge bollen had kunnen verwachten die hem nog enkele duizenden guldens zouden hebben opgebracht. Voor tien van deze bollen werden in die tijd maar liefst twaalfduizend keiharde guldens neergeteld en enkele jaren later was de prijs zelfs opgelopen tot 1200 gulden per stuk en nog wat later werden er biedingen van tweeduizend en zelfs drieduizend gulden afgeslagen. In de (bollen)geschiedenisboeken staat het verhaal geschreven van de verkoop van een enkele tulpenbol van een langzaam groeiende soort. Deze bol werd verkocht voor twee vrachten tarwe, vier vrachten rogge, vier vette ossen, vijf varkens, twaalf schapen, twee okshoofden wijn, vier tonnen bier, twee tonnen boter, duizend pond kaas, een bed met toebehoren, een pak kleren en een zilveren beker en een schip waarin alles vervoerd zou kunnen worden. Het betrof dan ook een kostbaar product. Zo kostbaar dat het tegen goud werd afgewogen. Het bezit van een tulpenbol gaf de bezitter aanzien en dat was hem (als hij het geld in de knip had tenminste) heel wat waard. Menigeen deed in de jacht op grote winsten zijn bedrijf op slot, stuurde het personeel naar huis en toog met zijn geld naar plaatsen waar de floristen, de handelaars, bij elkaar kwamen. Als het allemaal een beetje wilde meezitten, kon je zomaar zestigduizend gulden per maand verdienen. Ook nu en in Euro’s verschrikkelijke bom duiten en dat was in de 17e eeuw nog vele malen meer. En ja hoor, daar ging er weer eentje van de hand. Vijf pons Gheele Kroonen voor 1875 Gulden en betaald met een pert met zijn cales ende honderdvijftich Gulden. Het liep uiteindelijk finaal uit de hand. Begin 1637 roken de floristen kennelijk onraad, want ze gingen ertoe over om de producten per veiling aan te bieden. Aanvankelijk was de prijs nog riant, maar spoedig zakte deze als een baksteen en binnen de kortste keren lag de handel in tulpen totaal in de goot. Met voor menigeen desastreuze gevolgen, want aan een bankroet viel niet meer te ontkomen.
Spotternij
En aan spotternij was natuurlijk geen gebrek. Zo ontstond er de “Saemenspraeck tussen Warmondt ende Gaergoedt” over de opkomst en ondergang van Flora. In 1637 verscheen de eerste druk van dit geestige werkje, in 1643 leverde de drukker opnieuw een serie af en in 1734 was dat nog een keer het geval op het moment dat eenzelfde soort windhandel in hyacinten de kop dreigde op te steken.
Crispijn van de Passe (1594-1670) maakte in 1636 een gravure die als titel kreeg “De Mallewagen”, het falen der Bloemisten. In deze gravure zijn praktisch alle elementen uit de periode van de windhandel in beeld gebracht. Het geheel bestaat uit een zeilwagen (zie rechtsboven en cover) die door de wind wordt voortgedreven. Op de wagen zit de bloemengodin Flora met in haar hand de tulpen Semper Augustus, Generaal Bol en Admirael van Hoorn. De drie mannen op de wagen dragen Flora’s zotskap en hebben de namen Leegwagen, Graegerick en Leckerbaerd. In hun gezelschap ziet men de twee dames Vergaeral en Ydel Hope, waarvan laatstgenoemde een vogel aan een draad in haar hand had, doch de vogel is gevlogen. En de kunstenaar liet aan duidelijkheid niets te wensen over, want hij graveerde erbij: “Ydel hope ontflogen”. De wagen waarop het gezelschap zich bevindt lijkt zwaar gesponsord te worden, doch de borden die aan de zijkanten zijn aangebracht bevatten de namen van een aantal herbergen waar de Floristen hun bijeenkomsten hielden. Inclusief een vlag met drie tulpen en een aap die in de mast klimt en zijn behoefte laat schieten, daarmee klaarblijkelijk uiting gevend aan zijn mening over de bollenhandel. Achter de wagen lopen mannen en vrouwen die roepen ‘mee te willen vaeren’. Aan
hun voeten liggen allerlei weversgereedschappen, waaruit blijkt dat velen uit het weversgilde meer in de tulpenhandel zagen dan in de weverij en op de grond naast de wagen liggen tulpen die stuk voor stuk van een naam zijn voorzien. Op de hoeken van de prent is nog iets te zien van het interieur van de herbergen waarin zich de handel afspeelde en als onderschrift wordt meegegeven: “Als is geschiet een sotte daet, zoo wordt gesocht een wijsser raet”. En ook Piete Nolpe kon er wat van. Die maakte een tekening van een enorme zotskap en zette daaronder een samenspraak tussen twee passanten. Het lezen van die samenspraak vergt de nodige concentratie, maar is desalniettemin alleen in de oude stijl het meest aansprekend. Floraes Gecks-Kap (zie hartpagina) of Afbeeldinge van ’t wonderlijcke Iaer van 1637 doen d’eene Geck d’ander uytbroyde, de Luy Rijck zonder goet, en wijs zonder verstant waeren.
Aenden Nieus-gierigen
Lezer Onlangs met zekeren vrint tot Haarlem zynde vonden wy in ’t voorbygaen
voor een Schilderswinckel een frommeltien volckx staen die aent uytwendighe gebaer het vrij drock mette praet schenen te hebben, twelck ons beweeghe uyt nieusgiericheyt (die de Amsterdammers gelyk aangeboren is) wat naeder bij te comen alwaer wy hoorden dat eenen die daar inde wandeling Fop Huysecooper hiet, tegen een ander Cryn Duyvenmelker genoempt hoogewoort voerden en de omstanders met wyze oogen en open monden staende hielt doort hobollige snackie datze over een schildery op den geckelyken handel van de Floristen gemaeckt samen hadden, welcke afbeeldinge als chlugtigen praat van deze twee ick de Liefhebbers als waardich om in eewige geheughenis te blyven hier voor oogen stellen en naer onthoudt soo wat dat Fop met deze woorden eerst begon: Fop Huysecooper “Wat is dit voor coddery? ay Cryn maet kyck een reys.” Crijn Duyvemelker: “Wel zie je dat niet Fop, ’t is ee schilderij van de ryke Coopluy van ’t Iaer 1637 doeder mier dysenden in een maent verhandelt wierden alser nu is zes iaeren ’tAmsterdam opde beurs.” Fop: “Waer zittenze daer aen een taeffelken met een goutschaeltien en weegert? Crijn: “In een groote Geckskap maer alser al in souwen die aen die Coeuel gereet hebben ick mien daer vrij grooter als half Haarlem sou moeten wesen.” Fop:“Wel dits kluchtich zitmen nu met heele gezelschappen ineen Cap van outs plechtmense opt hooft op de mantel en heel cleyntjes opde Tabberts te draegen maer daer steeckt den vaendel uyt. ister kermis?” Crijn:”Neen of iaa. ’t is ’t uythangbort daer twee domme gehersenlooze malkaer stoten willen en zie je dat er onder slaet in de 2 zottebollen. ”Fop:“Iaak weerentich maer wie zit daer op een Ezel die van een deel fatsoenlyk volckje egieselt wort?” Crijn: “Dat is Flora zehier die Floristen eerst schier te kacken droegen en nu uytspyt om haer hoerachtige lichtvaerdigheyt van haer uytgeboent wort.” Fop: “Die daer zyn hooft staet en klauwt wat is dat voor een?” Crijn:“Deen of dander Cales die Flora al mee op hoop ryk gemaeckt hadt en nu slecht staet en ziet dat zyn spullen in d’as leggen en zyn goetyen inde Lommert staet om opde omparitje te comen en armen bloet nu weer aent wercken moet.” Fop: “Wel dats zo een beusenhandel nu hou ick noch mier Crijn altemiets in de Execusi te gaen om een plockjen.” Crijn: “Jaa Fop Huysecooper daer cant mee wel slecht afloopen want daer worden de menschen licht in schaepen verandert en naer een koy geleyt.” Fop: “Dat het nou gin prykel dehuysen zijn te te zeer aent rijsen maer daer staeter jen en lacht dat lyckt wel jen kluchtigen haen te wesen. ”Crijn: “Dats een waert die heeft vetpot byde bloemisten gespeelt want niemant isser beter bij gevaren als dat volckje en die daer inde andre hoeck staen praeten en zien datmen dat hoflycke goet als dreck opden vullishoop brenght, dat lijcken wel Tuynlui en hoverniers te weezen die haer vast verwonderen over dezen wonderlijken handel en vruchtbare tyden van Gecken, want ick loof dater in dat wonderlycke jaer meer Gecken uytgebroeyt zijn alser in duisend jaer van Vrouwen geboren worden.” Fop: “Maer nae ick sie zoo is Heyntjeman daer mee in ’t spul geraeckt dat is een quaet Geck daer hou ‘k niet of.” Crijn: “t Is maer in Schildery, die lyckt we dat al de briefjes aen een snoer heeft die de Floristen malkander gaeven en een Nachtglas in d’ander hant als of hy seggen wilde de tyt is om.” Fop: “Hoe waeren die briefjens daer soo veel luy ryck mee waren doch als gestelt dat lusten my wel te weten.” Crijn: “Daer weet ickje mee te helpen. Ick hebber een deel nageschreven wilje die lezen hier heb ikze.” Fop: “Jazeker, uyt niewicheyt.” Verkocht aen N.N. een vierendeel Witte Kroonen voor de somma van 525. Guldens als de leverantie geschiet ende vier koeyen ghereet die men dadelyck van de stal zal mogen halen ende tot deze Verkopers huyse leyden. Overgenomen van N.N. twee pont Swifters welck hy gekocht hadde 1200 Guldens die ick tot mynen last nemende daerenboven een Quartel Pruymen die ick hem daadelyck leveren ende noch binnen veertien daghen 1400 Guldens tetellen ofte in Backe af te schryven. Gekocht van N.N. een pont Centen voor 1800 Guldens mits haer ghevende myn beste Weerschyne Rock een oude Risenmobel ende een Pennicken met een silvere Kettingtje om aen een kints hals te hanghen. Overghenomen van N.N. een Verbeterde spinnekop van 400 Azen (20 azen was ongeveer 1 gram-red.) gheplant dien hy voor zeven hondert Guldens ghekocht hadde mits hem vereerende hondert Schippont Edamse kaes…
Moraal van het verhaal
…Hiermee ontstond onder de toehoorders zulck gelach dat Fop niet voort kon lezen hoewel hy noch een lange rol hadt waar door elck zijns weeghs liep en wy naar Schuytjes om sinds te vaeren. Vaert wel lezer en denckter op….. hebberigheid zou wel eens kunnen leyden tot een diepe val in de afgrond.. ■
Bronvermelding
De Mallewagen alias het valete de Bloemisten, gravure, (toegeschreven aan) Crispijn van de Passe (II), 1637.
Rijksmuseum. Florae’s Gecks-kap, kopergravure van Cornelis Danckerts naar Pieter Nolpe, 1637.
Flora’s Mallewagen, schilderij van Hendrik Gerritz. Pot, ca. 1640. Frans Hals Museum.
Allegorie der Tulpomanie, schilderij van Jan Breughel de Jonge, ± 1640.
Privébezit. Satire op de Tulpomania, anoniem schilderij, Frans Hals museum.
Beeldmateriaal – Publiek Domein.