VAN VER GEKOMEN: Guicherit uit Indië (deel 2)
Magda Guicherit woont in de van der Veldstraat. Magda is een telg uit een familie, die rond 1950 Indonesië ontvluchtte. De geschiedenis vóór die tijd wordt beschreven.
Door Ria Grimbergen en Annette Heus
Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 1 Winter 2018
Het vervolg van het verhaal van Magda Guicherit over haar familie, die door de machtsovername van Soekarno gedwongen werd hun Indië te verlaten. Hoe zij met vele anderen na een lange bootreis in Nederland van boord gingen. De familie Guicherit vond haar plek uiteindelijk in Lisse.
Magda hoe verliep de opvang in Nederland? “Mijn vaders moeder had haar eigen ticket betaald van Tandjong Priok Batavia naar Rotterdam, een bedrag van 1800 gulden. Vader heeft de overtocht van ons gezin zelf betaald, een bedrag van 7650 gulden. Mijn ouders hebben heel veel moeten verkopen om alles te betalen. Er waren in Indonesië mensen die voor ons de spullen gingen verkopen, daar zijn mijn ouders ook mee bedrogen. Het inkomen van vader was best heel goed, maar zo waren wij wel meteen door al het gespaarde geld heen”. Magda laat foto’s zien van het contractpension Hotel “Zee en Duin” in Katwijk aan Zee, waar de familie negen maanden woonde en vervolgt: De periode in het contractpension, daar kregen ze wel een vergoeding voor, maar het grootste deel moesten ze zelf betalen. Daarna kregen ze toen ze in Lisse kwamen wonen meubelvoorschotten en kledingvoorschotten, maar het woord zegt het al: je moest het wel terugbetalen. Van het Rode Kruis kregen we een soort trainingspakken, van die kriebelpakken.” Magda zegt lachend: “Daar kan ik me ook nog wel iets van herinneren. Het kriebelde. Ik was nog maar een baby, maar ik zal best wel van die afgedragen pakken hebben gehad.”
Hoe hebben je ouders de opvang beleefd?
“Vader en moeder klaagden niet. Je moet je voorstellen: vader had als dwangarbeider aan de Birma-spoorlijn gewerkt. Hij was helemaal vermagerd teruggekomen, kon bijna niet meer op zijn benen staan, kreeg een uniform aan en nam in 1946/1947 deel aan de politionele acties en dat is ook weer heel heftig geweest. Bali was zijn eerste standplaats en daar werd hij na bijna vier jaar herenigd met ons gezin. Die militairen werden steeds verplaatst en die gezinnen hobbelden er maar achteraan. Mijn moeder is van Bali, naar Lombok, naar Sumatra en al die eilanden meegegaan. Ze moest steeds afwachten waar ze terecht kwam en ging elke keer met alle spulletjes en kinderen op sjouw. Ze hebben zo’n hectische tijd meegemaakt, dus als je hier in Nederland niet goed behandeld werd, dat was dan peanuts. Je leven liep hier geen gevaar. Alles was in wezen een verademing”. Een dag na Magda’s eerste verjaardag, 18 mei 1951, verhuisde het gezin van het pension in Katwijk naar een gloednieuw huis in de Romijnstraat in De Engel.
Hoe zijn jullie in Lisse terechtgekomen?
“Dat we in Lisse zijn gaan wonen, kwam door burgemeester De Graaf. Vader kende hem al in Indië. Onze pa was in Indië gouvernementsambtenaar en werkte de laatste jaren in Makassar bij de politie. Hij werkte niet in uniform, maar hij was daar hoofd van het kantoor. De Graaf woonde met zijn gezin ook in Indië. Hij had indologie gestudeerd, hij was indoloog. De familie De Graaf moest daar natuurlijk ook weg, vlak na de oorlog. In Nederland kwamen zij elkaar weer tegen. Toen wij hier in 1950 naar toe kwamen, was De Graaf inmiddels kamerlid voor de KVP en was hij net benoemd tot burgemeester van Lisse. In die periode heeft hij contact gehad met mijn vader en heeft hij gezegd ‘waarom kom je niet naar Lisse?’. Het zat niet in de planning dat we naar Lisse zouden komen. Ze wilden ergens in Nederland gaan wonen, niet in Den Haag, want daar woonde een grote groep Indische Nederlanders. Ze wilden eigenlijk integreren, dat was het hoogste doel.”
Was het aanpassen moeilijk voor je ouders?
“Nee. Mijn ouders waren al in Nederland geweest, hadden in Nederland op de lagere school gezeten. In de jaren twintig gingen ze om met Nederlandse kinderen. Je had toen helemaal geen bruine kinderen of bijna niet. Ze wisten hoe het zat. In de Anemonenstraat woonden vier andere Indische families, Heineken, Kramer, Vogel en Kater. Maar daar hadden mijn ouders geen aansluiting bij. Ze gingen niet om met de Nederlandse, maar ook niet met de Indische families.” Magda zegt met enige aarzeling: “Ze waren in Indië echt van een hoge sociale klasse. Ze hadden aanzien en ze hadden goede banen. Ze verdienden heel veel geld. Ze hadden bediendes. Toen kwamen ze hier in De Engel in een heel andere sociale omgeving. Er was wel onbegrip en onkunde, maar mijn ouders hadden een soort kracht van binnen. Dat ze dachten van nou ja, die mensen weten niet beter. Lisse was een klein dorp, De Engel was een volksbuurt. Dan zeiden ze “pindapoepchinees” en dan zei je wat terug, witte kaaskop of rooie stier. Het was ook niet onderhuids. Het was niet gemeen. Het was geen vijandigheid. Er waren wel vijf, zes Indische families in de Engel. Voor onze ouders en ons gezin is het goed geweest dat we in Lisse terecht zijn gekomen. Ik kan het een beetje vergelijken met familieleden van mijn moederskant. Een groot deel van haar familie is bij elkaar gaan wonen in Almelo. Een paar broers en een zus. Die klitten bij elkaar en die ervoeren veel meer discriminatie en achterstelling. Daar klaagden de tantes nogal over en mijn moeder zei altijd ‘dat ligt aan jezelf’. Mijn ouders hamerden op integratie en zeiden ‘zorg dat je er sterker van wordt als iemand je kwaad doet en verval niet in een slachtofferrol’. Mijn ouders hadden weinig aansluiting in de buurt, ook omdat ze daar geen tijd voor hadden. Mijn vader was wel actief in de Hervormde Kerk. Ze gingen om met familie en met mensen van de kerk. Mijn moeder was actief in het verenigingsleven. Zij zat in het bestuur van de padvinderij. Moeder zat ook bij de hervormde vrouwenvereniging. Ik denk dat het een sociaal probleem was. Pa en ma hadden altijd in hogere kringen verkeerd en voelden zich niet zo op hun gemak in de buurt. Ik ben erin opgegroeid, voor mij lag dat anders. Maar ze konden wel met iedereen goed opschieten. Er was bij ons wel een grote gastvrijheid. De melkboer, de bakker en de slager kregen koffie. Ze hebben het er nog over.
Was er een vorm van begeleiding voor jullie gezin?
“Nee, we hadden wel te maken met een sociaal werkster, dat was juffrouw De Vries, maar dat had te maken met het feit dat mijn moeder in 1955 naar het ziekenhuis ging. Ze had bot-tbc en heeft tweeënhalf jaar in een gipsbed gelegen. Ruth, de jongste, was net een jaar. We kregen steeds een andere gezinsverzorgster. Ze mochten niet langer dan zes weken blijven, anders kregen ze een band met ons gezin en dat was niet wenselijk. Een anekdote: mijn vader was naar het sanatorium, het was op zaterdag. Mijn oudste broer was thuis uit militaire dienst. Toen hadden we een draak van een gezinsverzorgster. Zij kookte warm voor de kinderen tussen de middag. Ik vergeet het nooit, het is een trauma geweest. Ze had spinazie gekookt met allemaal zand erin en het was heel stug, het was niet fijngesneden, heel grof. Ik voel het nog glibberen in mijn keel en het kwam er zo weer uit. Ze was zo boos, ik moest het opeten. Mijn broer zei: ‘Je bent toch niet gek geworden, je laat dat kind toch niet haar eigen overgeefsel opeten’. Ik was zo blij dat mijn broer thuis was. Daarna hebben twee vrijgezelle tantes twee jaar voor ons gezin gezorgd. Pas toen we naar de Anemonenstraat verhuisden in 1957, kwam mijn moeder weer thuis.” Magda herinnert zich dat zij en haar broer Theo twee keer in de week op bezoek gingen bij haar moeder in het sanatorium in Katwijk. Op zaterdag met vader en op woensdagmiddag gaan ze, vijf en zes jaar oud, zelfstandig met de bus. Ze stapten op bij Juffermans. “We konden toen nog niet lezen, maar wisten wel welke bus we moesten hebben. Er ging een bus naar Leiden en één over Katwijk naar Den Haag. Bij Den-Haag stond er een streepje tussen de woorden, zo wisten we welke bus we moesten nemen.”
Naar welke school gingen jullie?
Magda zegt vol trots: “Onze oudste broer is van 1935 en mijn moeder heeft hem in de oorlog en tijdens de Bersiap-tijd zelf onderwezen. In Makassar heeft hij een diploma gekregen van de lagere school daar. Hier kon hij zo naar de HBS. Mijn broer Bert was acht toen hij naar Nederland kwam. Hij is in Katwijk gewoon doorgegaan met het Indische rapportboekje. Dat is wel grappig. Kijk, mijn moeder heeft het nog keurig gekaft. Ik heb zelf een jaar op de openbare lagere school gezeten.
Daarna gingen we naar de School met de Bijbel op de Broekweg. Dat was om de hoek. Daar zaten ook alle andere kinderen met een Indische achtergrond. De meeste mensen uit Indië waren protestant.
Voelden je ouders zich verraden door de staat? “Ja, dat wel. Mijn vader was aan het begin van de oorlog gemobiliseerd, hij was soldaat. Toen is hij in het kamp terechtgekomen. Hij werkte aan die Birma-spoorlijn. En al die tijd heeft hij geen soldij gekregen. En die vrouwen moesten maar zien hoe ze rondkwamen. Mijn moeder had geluk dat ze uit een rijke familie kwam. Ze moesten hun bezittingen verkopen. Mijn vader heeft ook later nooit een vergoeding gekregen voor de jaren dat hij als militair gevangen heeft gezeten. Door burgemeester De Graaf heeft mijn vader werk gekregen als gemeenteambtenaar met onder andere de functie van meteropnemer.
Webmaster:
De rest van het verhaal plaatsen we hier niet in verband met de privacy. Dat kunt u lezen in het Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 1 Winter 2018, in te zien tijdens de inloop op dinsdagmorgen.