Vlas en Lisse: een mooi koppel
De verwerking van vlas tot linnen wordt beschreven. De teelt van vlas, het repelen, het vervoer, de verkoop in Lisse, het kapellen, het drogen in vlasovens, het braken en het spinnen wordt beschreven.
Arie de Koning
Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 4 Herfst 2017
Altijd behoort men voor het zaaijen eenen helderen zachten dag uittekiezen………..
Zo begint de eerste instructie voor het juist telen van vlas welke bestemd is voor de linnenindustrie.
In Lisse, maar ook in Rijnsburg en Sassenheim werd op grootschalige manier de verwerking van vlas tot vlaslint of garen beoefend. Nou hield Lisse zich niet echt bezig met het telen van vlas, daarvoor was de grond in het Ambacht Lisse eenvoudig niet goed genoeg. Vlas had zware klei met zavel of ietwat leemachtige grond nodig om succesvol te kunnen groeien en dat was in Lisse niet aanwezig. Het weinige vlas wat hier geteeld werd was eigenlijk te ”mager”, daarom kwam ieder jaar van de Zuid-Hollandse eilanden en de Zeeuwse eilanden een konvooi van schepen dat het vlas in Lisse bracht. Dit stevige vlas met rechte lange stengels zou in Lisse een behandeling ondergaan waar een groot gedeelte van de bevolking zijn brood mee verdiende en met hen nog duizenden anderen in de regio.
Dat vlas telen nog een hele kunst was leert ons het instructieboekje. Allereerst was het belangrijk om het juiste zaad te gebruiken, zaad van minimaal twee jaar oud. Men had de keuze uit Zeeuws Zakzaad of uit Memels Tonnenzaad, dit zaad gaf een stevige lange stengel. Dan de hoeveelheid zaad welke werd ingezaaid. “Ses Dortsche agchelen per morgen, niet meer ende niet minder”. “Het dient met twee paarden te worden ingeslecht, en daarop zoo spoedig mogelijk het land digt gerold”. “Zoodra het vlas een handsbreedte uit den grond is, trekt een dikwijls zeer talrijke en vrolijke hoop wieders en wiedsters naar het land, om het onkruid uit te trekken, hetgeen, opdat de tedere vlasplant niet gekneusd zoude worden, barrevoets of enkel op den kousen geschiedt en teevens altijd teegen den wind in, waardoor het neergedrukte plantje gemakkelijker herrijst”. Als de stengen geel, de zaadknoppen bruin en rijp geworden zijn, begint men met de stengen te plukken. Op de grond uit gespreid, blijft het 8 dagen liggen en wordt daarna in bosjes gebonden en naar een naburig afgemaaid weiland gebracht waar men op een groot kleed de zaadbollen er af haalt. Dit doet men met een ijzeren kam of een klopper ook wel boothamer genoemd. Dit werk noemt men het repelen van het vlas. Van dit vergaarde zaad wordt onder andere lijnzaadolie geproduceerd voor de verfindustrie en koeienkoeken. Dan worden de lege stengen weer gebonden en gaan ze op transport naar Lisse onder de benaming rauwvlas.
Voor dat de met rauwvlas gevulde transportschepen binnen konden lopen in de haven van Lisse was er al een enorme bedrijvigheid hier aan vooraf gegaan. De route van de schepen van de Eilanden liep via de Bernisse, een brede vaarweg die de eilanden Voorne en Putten van elkaar scheidde. Daar waar de stad Geervliet lag was sedert 1179 een grafelijkheidstol opgericht. De inwoners van Lisse hadden van ouds vrijheid van passage van de Tollen van Holland, maar dat moest wel ieder jaar worden bevestigd en recognitie worden betaald. Deze bedroeg 5 Ponden vrij geld. De Schout van Lisse had de belangrijke taak dit zogenaamde “Verding van den Tholle” jaarlijks in orde te maken zoals in de Resolutieboeken van Lisse inderdaad jaarlijks beschreven staat. Hij diende hiervoor zich te begeven naar Dordrecht, die principaal over de tollen van Geervliet was. In Lisse werd de haven geheel schoon gemaakt en een ieder die er opslag had en er nering beoefende werd dringend verzocht op te krassen. Het rauwvlas was in aantocht. Als de vloot was afgemeerd in Lisse begon het werk. Vanuit het schip werden partijen rauwvlas verkocht aan de meest biedende. Zo werden alle schepen leeg gekocht waarna de nieuwe eigenaren zich op maakten voor de volgende behandeling. Het rauwvlas moest geroot worden en werd hiertoe naar de Klopperslanden via het Klopperslaantje vervoerd om daar in de sloten en beken deze behandeling te krijgen. Als het even kon koos de vlasboer voor het roten sloten uit waar elzenhout boven groeide, dit was bedoeld om het water te “breken” zoals staat aangegeven. In het gezuiverde water van de sloot werden de bossen rauwvlas onder een laag van stro en graszoden onder water gehouden. Hoe lang het rauwvlas onder water moest blijven werd bepaald door de vlasboer die daar zijn eigen proefmethode voor had. Meestal was 6 tot 12 dagen voldoende. Daarna werd het in “kapellen” op het land gezet om te drogen. De stank die hier van af kwam verjaagde zelfs de waterratten en de Lisser koeien stonden met de kont in de wind, dus voor de omliggende buitenplaatsen was het geen pretje. Het drogen noemde men ”in den sprei liggen” en als het voldoende in de sprei gelegen had, bond men het weer op en bracht het naar huis. Hier werd het boven vuur nog meer gedroogd in de vlasovens, waarna het wordt gebraakt, gebroken dus. Dit dient om het houtachtige omhulsel van de vlasvezel af te halen en door het te zwingelen wordt dit nog verder geperfectioneerd. Hierna wordt het gehekeld, de laatste sessie, waarin de vezels worden gescheiden van het stro. Dit alles gebeurde in de zgn. hekelkotten, schuurtjes welke nog wel eens brand veroorzaakten door slordigheid met vuur en tabak roken.
Tijdens de 17e eeuw was het spinnewiel in Lisse nog een normaal meubelstuk. In de vroege jaren 1620 woonde er zelfs een spinnewielmaker in Lisse, Heycke Heykesz met zijn vrouw Griete Thomasdr. en hun dochter. Deze spinnewielen produceerden het eindproduct van het rauwvlas: grove garens en het fijnere lintgaren. Hoe langer de vezel des te fijner het garen. Deze garens werden in strengen of stukken van 2000 omhalen verkocht aan de linnenindustrie in Leiden. Halverwege de 18e eeuw stortte de linnenindustrie in en hiermee verdween een zeer belangrijk stuk aan werkgelegenheid in Lisse. Werk wat al sinds mensenheugenis bij Lisse hoorde en eigenlijk niet weg te denken was, maar toch verdween. Het heeft vele jaren gekost voor dat Lisse deze klap te boven is gekomen en in die jaren hebben veel vlaswerkers Lisse verlaten op zoek naar ander werk. Deze industrietak heeft zich nooit meer hersteld. Het laatste vlas was in Lisse gelost.