Wim Randsdorp, een Lissese jongen tewerkgesteld in Duitsland
Nu zie ik je nooit meer” is een boek, geschreven door Marjon Griffioen over Wim Randsdorp, overleden in 1943 in Duitsland. Van hem zijn er 70 brieven bewaard, geschreven aan zijn zus.
door Laura Bemelman
Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 4, oktober 2015
‘Nu zie ik je nooit meer …’ zegt Wims moeder bij het afscheid van haar zoon, als deze in het najaar van 1942 naar Duitsland vertrekt om daar tewerkgesteld te worden. Haar slechte voorgevoel over de afloop ervan wordt helaas werkelijkheid als hij eind november 1943 bij een bombardement om het leven komt. Na het overlijden van de zus van Wim, blijkt zij bijna zeventig brieven van haar broer uit zijn periode in Duitsland te hebben nagelaten. Brieven die Wim heeft geschreven aan zijn ouders, broers en zussen. Schoondochter Marjon Griffioen is ervan overtuigd dat ze een verhaal vormen dat verteld moet worden. Door een boek te schrijven over Wim Randsdorp wil ze hem een stem geven, een stem die het verhaal van zijn laatste levensjaar vertelt. Hoewel er volgens Marjon tussen 200.000 en 300.000 tewerkgestelde Nederlanders geweest zijn, waarvan er ongeveer 29.000 zijn omgekomen, is er weinig over hen bekend geworden. Over onderduikers hebben we geleerd door bijvoorbeeld het dagboek van Anne Frank. In de vele brieven van Wim Randsdorp schrijft ook hij, als in een dagboek, over alledaagse dingen zoals de smaak van het eten en het grote gebrek aan voldoende ervan, over zelf kleding moeten wassen, kapotte sokken en schoenen en zijn behoefte aan warme klompen, over behoefte aan wat geld voor kleine uitgaven. Hij wil echter vooral niet laten zien dat hij het soms zó moeilijk heeft en weigert bij de pakken neer te gaan zitten. Zijn heimwee naar Holland, familie, vrienden, verjaardagen en zijn toenemende angst blijken tussen de regels door steeds duidelijker. Hij put een enorme hoop en steun uit zijn geloof en probeert zo vaak mogelijk troost in de katholieke kerk te vinden. Hoop en wanhoop strijden om een plek, hij blijft proberen de moed erin te houden, telt af naar de jaarwisseling van 1942-1943 en naar zijn verlof, waarvan hij steeds meer gaat inzien dat dit er nooit gaat komen … Het is een aangrijpend en invoelbaar document geworden, met een verhaal dat niet alleen voor de familie belangrijk is, maar ons allemaal een beeld geeft van de worsteling van deze Wim en vele andere tewerkgestelden in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Absoluut een aanrader. Zie het als een vorm van eerbetoon aan hem en zijn familie dat we in het Nieuwsblad van dit kwartaal zijn Lisses Kwartiertje geplaatst hebben. In onderstaand artikel gaat het vooral om de voorouders van Wim Randsdorp.
Gijsbertus Ransdorp en Jannigje van Zoelen
Waarschijnlijk rond 1810 trouwen Gijsbertus Randsdorp en Jannigje van Zoelen, mogelijk in Jutphaas. Er worden uit dit huwelijk in elk geval zeven kinderen geboren. Aanvankelijk woont het gezin in IJsselstein – waar de eerste vier kinderen geboren worden – en verhuist dan naar Jutphaas. Beide plaatsen liggen onder de rook van Utrecht, niet ver van elkaar vandaan. In Jutphaas overlijden begin 1818 de kleine Jan van vijf jaar en Kaatje van twee jaar oud. In oktober van het jaar daarop, komt als vijfde kind Jan Randsdorp ter wereld. Hij is later de overgrootvader van Wim Randsdorp. Na Jan worden nog twee dochters geboren. Het beroep van vader Gijsbertus is hoepelmaker. Van zijn overlijden in 1839 doet zoon Willem aangifte op het gemeentehuis, ook hij is hoepelmaker.
Overgrootvader Jan Randsdorp en zijn vrouw Barbara
In 1850 trouwt Jan Randsdorp, als dertigjarige kleerbleker in Utrecht met Barbara Maarschalkerweerd, een kleerbleekster van 26 jaar oud. Na zijn vader is nu ook de moeder van Jan overleden, net als beide ouders van de bruid. Als getuigen van het huwelijk zijn alleen een oom en een broer van Barbara en een neef van Jan aanwezig als nauwste verwanten. De bruidegom schrijft zijn naam onder de huwelijksakte, de bruid verklaart niet te kunnen schrijven. Het gezin woont in Utrecht, daar worden de eerste kinderen geboren, waaronder Gijsbertus Johannes in 1852. Tegen het jaar 1860 verhuist het gezin naar Jutphaas. De naam Johannes Gijsbertus moet in het gezin heel belangrijk geweest zijn, want er zijn maar liefst vier kinderen met die voornamen geboren: het eerste kindje in 1851 wordt slechts 10 maanden oud; het jongetje daarna geboren in 1855 wordt maar vier jaar oud; het derde naamgenootje leeft nog geen drie maanden en alleen de zoon die in maart 1866 wordt geboren, is volwassen geworden en pas op middelbare leeftijd overleden. Vader Jan Randsdorp is nog lange tijd kleerbleeker gebleven en wordt later hoepelmaker. Voordat ook hij in 1866 overlijdt, woont en werkt hij als hoepelmaker in Jutphaas.
Grootvader Gijsbertus Johannes Randsdorp
In 1877, trouwt Gijsbertus Johannes Randsdorp met dienstbode Kornelia van Breukelen uit IJsselstein. Vader Jan Randsdorp is al overleden maar moeder Randsdorp is bij de huwelijksvoltrekking aanwezig en geeft haar toestemming. Oom Willem Randsdorp, de broer van vader treedt op als getuige voor de bruidegom, hij is 60 jaar en nog steeds hoepelmaker. Naast de veldwachter zijn er nog twee getuigen, bekenden van het bruidspaar, inwoners van Jutphaas en beiden hoepelmakers. De moeder van de bruidegom, zijn oom Wim en ook de ouders van de bruid verklaren door onkunde niet te kunnen schrijven of hunne namen te teekenen. Het bruidspaar vestigt zich in Jutphaas waar in augustus 1878 het eerste kind geboren wordt. In Jutphaas volgen nog vier kinderen, alleen zoontje Jan wordt slechts 15 maanden oud. Vader Gijsbertus Johannes (Gijs) wordt in de aktes aanvankelijk steeds als arbeider aangeduid – een niet specifieke beroepsnaam – maar staat vanaf 1883 genoteerd als hoepelmaker. Het gezin verhuist naar IJsselstein waar in november 1886 Johanna geboren wordt. Zij overlijdt echter al na drie dagen. Ook haar zusje Cornelia wordt een jaar later maar enkele dagen oud.
Hoepelmakers en griendcultuur
Vooral langs de lagere delen van de rivieren vinden we de hoepelmakers. Het griendhout, of wilgenhout, gedijt heel goed op akkers die regelmatig onder water komen te staan en vochtig blijven. Door de grote toename van de bevolking in de 19e eeuw, is er steeds meer vraag naar levensmiddelen. Die worden dikwijls vervoerd in vaatjes, bijeengehouden door hoepels van wilgenhout. De grote vraag naar deze hoepels leidt tot grootschalige aanplant van grienden en tot een bloei van het beroep hoepelmaker. De hoepelmaker klooft geschilde tenen of stokken wilgenhout in tweeën, en buigt die na het weken tot hoepels, die vooral gebruikt worden rond haring- of botervaatjes. Rond IJsselstein en Jutphaas zijn veel grienden en hoepelmakers geweest.
Rond 1900 wordt het aantal hoepelmakers echter zó groot dat dit van negatieve invloed is op de prijs van de hoepels en de lonen van de hoepelmakers blijven daardoor laag. Vlees zou er in hun gezinnen nog maar zelden op tafel komen, de knolraap die ze in plaats daarvan dikwijls eten, wordt dan ook wel hoepmakers spek genoemd. De industrie van het hoepelmaken verdwijnt dan ook meer en meer rond het begin van de 20e eeuw en de grienden zijn weer weilanden geworden.
Familie Randsdorp van kerk naar kerk
De lage lonen voor de hoepelmakers zullen van invloed geweest zijn op het vertrek van de familie Randsdorp uit hun woonplaats IJsselstein. Volgens het Bevolkingsregister van hun oude woonplaats is het gezin in juni 1888 naar Hengelo vertrokken. In 1893 blijkt het gezin in Enschede te wonen. Vader Gijs komt met vrouw en vier kinderen voor in het Bevolkingsregister van deze stad. In juni 1893 wordt op den Berkenkamp, wijk C nog een zoon Gijsbertus Johannes geboren. Vader is dan geen hoepelmaker meer, maar staat als arbeider geregistreerd. Hoewel hij later in documenten voorkomt als timmerman en metselaar, wordt in deze akte geen specifiek beroep genoemd.
Lisette van der Lans schrijft in haar boek ‘St. Agatha 1903-2003’ over Gijs(bertus) Randsdorp dat hij heeft meegebouwd aan kerken in Enschede, Vilsteren en Den Haag. Het lijkt aannemelijk dat hij eveneens betrokken geweest is bij de bouw van de noodkerk in Hengelo. Deze wordt in 1888 gebouwd in de tuin van de pastorie en wordt gebruikt, voorafgaand aan de bouw van de Sint-Lambertusbasiliek. In 1893-1894 heeft Gijs in Enschede waarschijnlijk bijgedragen aan de bouw van de St. Jozefkerk, een Rooms Katholieke kerk die in die jaren gebouwd is, vooral om kerkruimte te bieden aan de textielarbeiders die zich daar eind 19e eeuw in groten getale vestigden. Heel bijzonder aan het bestek voor de bouw van deze St. Jozefkerk zijn de daarin opgenomen arbeidsvoorwaarden. De werklieden krijgen een verzekering tegen ongelukken op de bouw en er worden schriksteigers aangebracht. Goed drinkwater en behoorlijke privaten moeten op de bouwplaats beschikbaar zijn en er mag niet langer dan elf uur per dag gewerkt worden. Maar er staat óók in de voorwaarden dat het vloeken verboden is!
Later zijn in Vilsteren tussen 1896 en 1897 de Sint Willibrorduskerk gebouwd en in Den Haag is in 1898 de Onze-Lieve-Vrouw van Goede Raadkerk geconsacreerd. Ook aan deze katholieke kerken heeft Gijsbertus Johannes waarschijnlijk meegebouwd. Volgens Lisette van der Lans, in haar bovengenoemde boek, trekken in die periode vaklieden uit alle delen van het land, van plek naar plek om te kunnen meewerken aan de bouw van grote, nieuwe RK kerken. Als je het geluk had te worden aangenomen, dan had je minstens een jaar werk. Zo zou ook Gijs Randsdorp als metselaar met zijn gezin naar Lisse gekomen zijn. Rond 1902 heeft hij zijn woonwagen geparkeerd, naast die van de anderen, op het terrein van de nieuw te bouwen Sint Agathakerk. Op 1 november 1905 staat het gezin volgens het Bevolkingsregister van Lisse op C70 officieel ingeschreven in een ‘echte’ woning, op de Grachtweg nummer 37. Alleen zoon Johannes Gijsbertus is in Jutphaas gebleven en is daar getrouwd, de overige kinderen komen naar Lisse. Barbara, Huibert en Johannes Cornelis trouwen in Lisse, maar de jongste zoon Gijsbertus Johannes blijft voorlopig nog op de Grachtweg wonen. Vader Gijs overlijdt in 1915 en zijn weduwe in 1934. Volgens Erik Vergunst in zijn boek ‘de Geschiedenis van Lisse in oude ansichten en plattegronden’, is het huis in 1959 verkocht aan Franciscus Johannes Hogervorst. Gedurende lange tijd heeft deze een schoenwinkel op dit adres gehad.
Johannes Cornelis Randsdorp
Net als zijn vader is Johannes Cornelis metselaar geworden. Hij trouwt in 1908 met Klazina Elisabeth Koelewijn, die met haar ouders al geruime tijd in Lisse woont, op het stukje Heereweg tussen de Nieuwstraat en Julianastraat. Het jonge gezin trekt voor enige tijd in op Grachtweg 37, waar de eerste twee kinderen geboren worden. Daarna woont het gezin enkele jaren in de Van der Veldstraat, waar nog in elk geval vier van de kinderen geboren worden. Uiteindelijk neemt het gezin haar intrek in Julianastraat 113. Over dit gezin waaruit in totaal veertien kinderen geboren zijn, en waarvan helaas één kindje al heel jong is overleden, heeft Marjon Griffioen zelf al een heleboel verteld in haar boek over Wim Randsdorp.
Bronnen:
Nu zie ik je nooit meer – Marjon Griffioen;
St. Agatha 1903-2003 – De glorie en roem van katholiek Lisse – Lisette van der Lans;
Geschiedenis van Lisse in oude ansichten en plattegronden – Erik Vergunst;
Utrechts Archief; Bevolkingsregisters IJsselstein, Enschede, Lisse; Canon van IJsselstein, Hoepelmakers; Monumentenregister Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; Hoepelmakerij P. v.d. Brand en zoon;
Beeldbank Lisse – Genealogie; ProGen VOL;
FamilySearch; Wikipedia, Encyclo – online Encyclopedie Ons erfgoed, oude beroepen
Naschrift
Het boek ”Nu zie ik je nooit meer..”, van Marjon Griffioen is verkrijgbaar bij boekhandel Grimbergen. Prijs € 20,20 Het is te leen in de bibliotheek en bij Vereniging Oud Lisse ter inzage. Ook te bestellen via https://vermeer. mijnbestseller.nl/shop/index.php/historyand-politics/biographies-and-memoirs. html.