WINTERS VAN TOEN BIJ HALFWEG

Aad van Kampen (1944-2012) schreef 9 jaar geleden zijn jeugdherinneringen op van de winters bij Halfweg en op Barmsloot en op de Leidsevaart. Diverse families worden genoemd.

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 4, 2020

Adrianus (Aad) Maria van Kampen (12-6-1944/25-8-2012) schreef dit artikel ca. 9 jaren geleden en dankte voor de bijdragen aan dit artikel de families Van Kampen, Vrijburg, en Wijnands.

Zodra je als kind op Halfweg kon lopen, werden gelijk de eerstkomende winter de schaatsen ondergebonden. Kinderen van Halfweg kunnen zich volgens mij niet herinneren dat ze ooit hebben leren schaatsen. Het was een aangeboren talent! Zodra je als kind op Halfweg kon lopen, werden gelijk de eerstkomende winter de schaatsen ondergebonden. Kinderen van Halfweg kunnen zich volgens mij niet herinneren dat ze ooit hebben leren schaatsen.
Het was een aangeboren talent!

Winter 1961/1962
De kinderen zijn vermoedelijk Dirk de Klerk en Henk van den Bosch.

Als de vorst aanhield kreeg de Barmsloot ook wel Spoorsloot de voorkeur. Deze sloot, parallel lopend aan het spoor, begon in het noorden bij de spoorbrug, waar de Zandsloot naar Keukenhof en de Ringvaart onderdoor liep en eindigde bij de Mallegatsspoorbrug, waar de Mallegatssloot naar De Engel begon. Ook werd er nog volop op de vijvers geschaatst van het Keukenhofpark, voordat het in 1949 als bloementuin werd ingericht. Maar met name op deze Barmsloot was het altijd een drukte van belang. Veel schaatsliefhebbers uit het dorp Lisse, maar ook uit Noordwijkerhout, zochten dit ijs op. Met regelmaat vertrok er een schaatstreintje met schaatsfanaten vanaf de brug aan de Stationsweg richting de zijsloot naar boer Van Noort aan de Loosterweg. Als er sprake was van een echte strenge winter was het schaatsfeest helemaal compleet. Dan kon er geschaatst worden op de Leidsevaart. Vooral in de oorlogsjaren waren er strenge winters en werd er veel op de vaart geschaatst. Bij Piet van Tol op nummer 9 en bij Dirk van Kampen op nummer 14 kon je chocolademelk, anijsmelk, ijsmoppen of erwtensoep kopen. Ook werd er bij sneeuwval op de vaart gezamenlijk een ijsbaan gemaakt. Opstaande ijsschotsen en ijsranden werden door middel van een heuse ijsschoffel weggeschoffelt en weggehakt.

Stoomsleepboot en ijsbreker
De steenfabriek Arnoud uit Hillegom, later genoemd Van Herwaarden, had in verband met de zandtransporten via de trekvaart er grote baat bij de vaarroute zo lang mogelijk open te houden. Bij een snel invallende vorst had de ijsbreker geen kracht genoeg om het ijs te breken. Bij een geleidelijk invallende winter wel. Wij, als jeugd, werden behoorlijk ‘pissig’ als deze ijsbreker van De Arnoud werd ingezet. De scheldwoorden aan het adres van de kapitein van de sleepboot waren niet van de lucht en sommigen van ons hadden het lef om zelfs vlak voor de ijsbreker op het ijs te gaan staan. Maar spectaculair om de ijsbreker aan de gang te zien was het zeker. Tot in de oorlogsjaren 1940-1945 was er nog sprake van een stoomsleepboot. Als deze sleepboot, met achter zich een tiental zandbakken, bij de houten Halfwegbrug aankwam, moest de schoorsteen omlaag om er onderdoor te kunnen. De lol was dan om van de brug af een grote hoeveelheid sneeuwballen in het dan zichtbare vuur te gooien. De scheldwoorden kwamen toen van de kant van de kapitein.

Type schaatsen
De gebruikte schaatsen waren meestal van vóór de oorlog. Al je familieleden hadden er al op geschaatst. Mijn schaatsen waren in ieder geval knap oud. Ze waren voorzien van een schitterende brede krul. Met een verhitte ijzeren staaf was er een grote R en een L ingebrand, anders wist je niet wat links of rechts was. De clou was om de schaatsen met veters of schaatsbanden zo strak mogelijk onder je schoenen of laarzen zien vast te binden. De ellende was altijd dat ze naar gevoel altijd te strak of te los zaten. Vervolgens werd er overgestapt op Friese doorlopers en daarna op houten noren. De ijzeren noren, met name het merk Ballingrud, werden eerst echt populair in de strenge winter van 1956. Zo’n paar schaatsen kostte in die tijd maar liefst ƒ 90,-. Die werden eigenlijk alleen nog maar gekocht door echte wedstrijdschaatsers. Met name de jongens van Kaptein van de Delfweg en de ‘Vrijburgies’ van de vaart waren heel rap en wonnen wel eens een kortebaanwedstrijd, georganiseerd door een schaatsbaanvereniging in de omgeving. De jongere meisjes vermaakten zich meestal eerst op blokzijlers en vervolgens op houten draaiers van de firma Nooitgedagt. Wilden ze vervolgens op vrijersvoeten gaan dan was het zaak een mannelijke partner te vinden, die ook de kunst machtig was, om samen zwierend hand in hand van de ene kant van de sloot naar de andere kant over het ijs te schaatsen. Met name waren dit de Halfwegse jongeren, die nog vóór de Tweede Wereldoorlog waren geboren. De ijstijd, zowel als de kermistijd, waren bij uitstek geschikt om een verkering te vinden. Maar het was ook wel oppassen geblazen. Je kon je ook op te glad ijs begeven en dan was een blauwtje gauw opgelopen.

Schaatsplekken rond Halfweg
Allereerst werd de Tochtsloot achter de huizen bij het land van Arie Wijnands getest op sterkte. Dat gebeurde al na twee of drie dagen vorst. Met voldoende sterkte was de hele Halfwegse jeugd te vinden op de Tochtsloot. Op de zondagmiddag kwamen ook de opgroeiende jongeren en sommige ouders. Hield de vorst aan, dan verplaatsen met name de oudere kinderen hun ijsplezier. Via een klein slootje door het weiland van boer Smit werden de tochtsloten in de Zilkerpolder, beginnend bij boer Rotteveel bereikt. Vandaar uit konden langere tochten gemaakt worden en kon ook met name de Schulpsloot bereikt worden met de stomp van de in 1948 afgebrande molen. De kinderen van Dobbens, Wijnandsen en van Van Kampen, die in De Zilk naar school gingen, konden in de winter een heel stuk
afsnijden dwars door de Zilkerpolder over vaarten en sloten.

Winterkou

In onze tijd hadden we uiteraard geen dubbele ramen, was er geen isolatie en hadden we geen cv op de kamer. Als je ‘s morgens je bed uitkwam, stonden bij stevige vorst de bloemen op de ramen. Deze ontstonden door de grote luchtvochtigheid. Het vroor in de slaapkamer net zo hard als buiten. Soms  lag je te rillen van de kou in je bed en kreeg je als extra verwarming van die zware legerjassen over de dekens gegooid. Als er een sneeuwstorm was, kon je de sneeuw ‘s morgens op je slaapkamer vinden of op de overloop. De sneeuw drong gewoon onder dakpannen door en door de kieren van het dakbeschot. De enige verwarming was de kolenkachel in de huiskamer. Door de vele ervaring, mede ook afhankelijk van het type kachel en kolen (antraciet), was moeder des huizes meestal in staat de kachel ook ’s nachts op een heel laag pitje brandend te houden. Als het niet lukte, was ze ’s morgens, soms al om zes uur, in de weer om met houtblokjes en krantenpapier de kachel weer ‘aan de praat’ te krijgen. Het eerst wat je deed als je beneden kwam, was rond de warme kachel gaan staan en je op te warmen. Gebreide wanten en oorwarmers zorgden er buiten voor dat de winterkou een beetje te harden viel. Voor koude voeten waren klompen, gevuld met stro, ideale opwarmers.

Ander ijs- en sneeuwvermaak
Bij sneeuwval was het als kind naast het gebruikelijke sneeuwballen gooien en sneeuwpoppen maken, ook sport een lange glijbaan bij de Halfwegse brug te maken. Dit vanwege de aflopende helling. Ook schroomden we niet om onze slee met een touw vast te haken aan de autobumper van de spaarzaam voorbijkomende auto’s. Bij flinke sneeuwval togen we ook naar de hoge berg tegenover de huizen op het ‘Witte Hoogie’ bij de ingang naar het kasteel Keukenhof om daar met volle vaart van af te sleeën. Als de ijsperiode door dooi ten einde liep, was het voor met name de waaghalzen weer feest. Het was een ware kunst om van de ene schots op de andere schots springend, de overkant van de sloot te halen, het zogenaamde ‘ijssiebommen’. In hun jonge jaren haalden de meeste Halfwegse jongeren menig nat voetje en soms een heel nat pak. Het kon de pret, zelfs niet met het uitzicht op straf thuis, niet drukken. Sommige oudere Halfweggers kunnen zich nog herinneren dat hun vaders van de nood een deugd maakten door wat paling te verschalken. Hierbij werd een gat in het ijs gemaakt. Vervolgens werd er een nacht lang een takkenbos in gehangen en de volgende morgen er snel uitgetrokken en op het ijs gegooid. Succes verzekerd! De tussen de takken gekropen palingen lagen voor het oprapen.

Tot slot.

1962/1962. Nico van Kampen
met echtgenote Rie van Ruiten

Terwijl de twee winters van 2009 en 2010 toch aardig koud waren met veel sneeuw en ijs, vinden oudere Halfweggers nog steeds dat de winters vroeger veel kouder en veel strenger waren. Maar ach dat vonden hun ouders en grootouders ook al! Of hadden ze misschien toch wel gelijk?