Vlasbewerking was eeuwenlang belangrijk

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)

5 maart 2024

Door Nico Groen

 Weinig Lissers weten dat er in de 16e en 17e eeuw een bloeiende vlasindustrie is geweest. Maar liefst 80% van de bevolking verdiende daar zijn brood mee. In het haardstedengeld van 1688 waren de meeste woningen voorzien van een vlaskot of vlasoven. De verwerking van vlas tot linnen vergde vele handelingen. Het was ongezond werken in de vlassector. Een arbeider van 60 jaar was een witte raaf.

Het zogenaamde ‘rauwvlas’ werd in augustus met zeilschepen aangevoerd van de Zuid-Hollandse eilanden en Zeeland om verwerkt te worden in Lisse. Het vervoer moest via Gouda, maar daar moest tol voor worden betaald. Daartoe kon men tolbrieven bij de schout kopen. De Haven lag vol met vlasschepen. Het vlas werd door kooplui uit de hand verkocht aan de meest biedende. Zo werden alle schepen leeggekocht, waarna de nieuwe eigenaren zich opmaakten voor de volgende behandeling. Het vlas had helder stromend water met vlakbij land nodig, omdat het eerst in water geroot moest worden en daarna gedroogd. Daartoe werd het vlas in het water gedaan met stro, graszoden of stenen erbovenop. Na 6 tot 12 dagen werd het vlas ‘op capellen’ (schoven) of ‘in den sprei’ op het land gelegd om te drogen. De stank die hiervan afkwam, ‘verjaagde zelfs de waterratten’.

Het gebied van de Capelleweide en Capelleland liep van de Kanaalstraat tot de Kerksloot

(Stinksloot) en van de Kapelstaat tot de Molenstraat. Het enige dat nog aan de industrie herinnert is de naam Kapelstraat (toen Kapelsteeg). Niet alleen hier werd het vlas gedroogd, maar op diverse plekken in Lisse, zoals bijvoorbeeld bij parkeerterrein Noord van de tenoonstelling Keukenhof. Via het Klopperslaantje aan de Stationsweg (halverwege het parkeerterrein) reed men naar de Klopperslanden om daar de behandeling te krijgen. Deze Klopperlanden lagen aan de zuidkant van de Lisserbeek bij het koebruggetje van boerderij Middelburg.

Vlasovens

Als het vlas voldoende gedroogd was, bracht men het naar een aantal huisgezinnen. Hier werd het nog meer gedroogd in vlasovens, waarna het werd gebraakt, gebroken dus. Dit diende om het houtachtige omhulsel van de vlasvezel af te halen. Door het te zwingelen (schuren tussen 2 stenen waardoor de vezels worden gescheiden van het stro) werd het verder geschoond. Hierna werd het gehekeld (glanzend gemaakt), vervolgens op knotten gedraaid en gewogen. Dit alles gebeurde in schuurtjes, de zgn. hekelkotten en vlasovens, die nog wel eens brand veroorzaakten door slordigheid met vuur.

Veel spinnenwielen in Lisse

Het behandelde vlas ging voornamelijk richting Twente om te worden verwerkt of het werd verwerkt tot garen op spinnenwielen in Lisse. Tijdens de 17e eeuw was het spinnenwiel in Lisse een normaal meubelstuk. In 1620 woonde er zelfs een spinnenwielmaker in Lisse. Het garen werd in knotten, strengen of stukken van 2000 omhalen verkocht aan de linnenindustrie in Haarlem of Leiden. Halverwege de 18e eeuw stortte de linnenindustrie in en hiermee verdween een zeer belangrijk stuk aan werkgelegenheid in Lisse.

Foto: Vlasoven in Openluchtmuseum Arnhem
Foto: Openluchtmuseum Arnhem