DE GROTE VERKOOP VAN TUINBEELDEN, GROEPEN EN VAZEN OP KEUKENHOF IN 1746
door A. M. Hulkenberg
DE GROTE VERKOOP VAN TUINBEELDEN, GROEPEN EN VAZEN OP KEUKENHOF IN 1746
Beelden op Keukenhof.
Wanneer men dit hoort denkt men onwillekeurig aan de tentoonstelling van sculpturen op de Nationale Bloembollententoonstelling. Met zoveel enthousiasme begonnen door de toenmalige voorzitter, de zeer kunstzinnige heer Tom van Waveren, is deze expositie ontaard in een uiterst doctrinair en rechthaberisch opgezette verzameling van ,,schroot” en hard en vals gekleurde ,,objecten en composities, die als een rauwe vloek opboeren temidden van de tere schoonheid der bloemen”, zoals Stylitus dit in ,,Kwekerij en Handel” van 10 mei 1968 typeert. Hij spreekt van ,,een partijtje benzinepompachtige dingen in de felste kleuren, een stel geverfde balken, een aardgasinstallatie en een hardrode zuurtjesautomaat”. Verder van ,,een geruïneerd brandalarmapparaat en twee foeilelijke groen en geel geverfde getimmerten”, die het rustige zicht op dit bloemrijke park in hevige mate verstoren. Bij dit vernietigende oordeel sloot zich de vice-voorzitter der Koninklijke Algemene Vereniging voor de Bloembollencultuur, de heer Th. Hoog te Haarlem, in een ingezonden stuk van harte aan. Over deze ,,beelden” zal het echter thans niet gaan. Ze staan trouwens in de overtuin van Keukenhof, het voormalige Zandvliet.

Afb. 26 Jan Henry van Heemskerck (1689-1730) heer van Achttienhoven, Heischoten en Den Bosch. Schilderij door J. M. Quintchard. Foto: Rijksmuseum Amsterdam.
Onze beelden stonden aan de andere kant van de Stationsweg bij de hofstede Keukenhof, het huidige ,,kasteel”. Op 3 oktober 1720 had de Amsterdamse mr. Jan Henry van Heemskerk, Graaf des Heiligen Roomsen Rijks, Heer van Achttienhoven, Den Bosch en Eyndschoten, Kapitein der Burgerij van Amsterdam, Heemraad en Hoofdingeland van De Beemster, etc. etc., executeur testamentair en geïnstitueerd erfgenaam van Henry van Hoven jr, Keukenhof op een publieke veiling ,,ten behoeve van hem zelven in zijn WelEdelheijds Particulier” gekocht. Tot deze koop behoorden ongeveer 50 morgen Keukenduin, de boerderij met de bijbehorende landerijen en natuurlijk op de eerste plaats het huis Keukenhof zelf. Dit was ruim zestig jaar eerder tegen het Keukenduin aan gebouwd en door een plantage van ongeveer vier morgen, nog geen 31/2 ha, omgeven. De Lyt- of Loosterweg was een eenvoudige zandweg aan de voet van het Keukenduin. Van Voorhout komende passeerde men de boerderij en de hofstede Keukenhof rechts en kwam op de Veenderweg (de huidige Stationsweg) niet ver van de plaats, waar de Loosterweg zich thans in de richting Hillegom voortzet. Voor de rijke Van Heemskerk was deze plantage van vier morgen echter veel te klein. Hij laat deze aanzienlijk vergroten, zodat ze nu wel 20 morgen bedraagt. Om het gerij van boerenkarren door de plantage te voorkomen wordt er een weg om de ,,Nieuwe plantage” aangelegd en de oude weg in deze plantage opgenomen. Zocher heeft in 1857 het park van Keukenhof wel geheel verlandschappelijkt, maar nog is duidelijk te zien, hoe in het Keukenduin enige brede, diepliggende sleuven zijn uitgegraven. Men noemt ze thans schietbanen en voor dit doel moeten ze ook wel eens zijn gebruikt. Het zijn echter ongetwijfeld fraaie ,,Franse” tuinen geweest, die in de ,,nieuwe plantage” zijn aangelegd, en waarop men van de toenmalige zijkant van het huis een prachtig uitzicht moet hebben genoten. Hier hebben ook ongetwijfeld de meeste van de fraaie beelden gestaan, die door mr. Van Heemskerck met veel zorg zijn bijeengebracht. Op 26 februari 1730 is de eigenaar van Keukenhof te ‘s-Gravenhage overleden, en wanneer Brouërius van Nidek en Le Long kort daarop Keukenhof bezoeken, hebben zij 58 lange versregels nodig om uiting te geven aan hun bedroefd gemoed, de weduwe te troosten en haar te bidden toch niet algeheel in tranen weg te smelen, want ,,door tranen zag men nooit een dooden ‘t licht genieten”.
- ,,Hier” (op Keukenhof) ,,heeft ‘s Mans groote Geest, door staatzorg afgeronnen
- De lieve rust hersteld, zijn krachten weer gewonnen,
- En nu geniet zijn braave en wakkre Gemalin,
- En ted’re kinderen, aan haar in kuische min
- Verwekt (een vrouw, een kroost, waard zulk een Man en Vader)
- Daar af de zoetigheên. . .”
Van deze ,,zoetigheden” hebben zij nog lange tijd genoten. Pas in 1746 gaan Willem van Heemskerk en mr. Franco Pauw namens hun moeder en schoonmoeder tot verkoop over. Koper is Willem Röell, de bekende ,,Professor Anatomiae” te Amsterdam. Te voren vindt echter een uitgebreid boelhuis plaats, waarbij de gehele inboedel, alle beelden en tuinsieraden en zeer veel hout, waaronder zelfs ,,bomen, seer bequaam om verplant te werden”, zijn verkocht. De verkoop van de verzameling tuinbeelden geschiedt op de vijfde oktober 1746. Onder deze beelden vallen met name op de werken van Jan Claudius de Cock en van Alexander van Papenhoven, van wie respectievelijk acht en zeven beelden en groepen verkocht werden. Beiden zijn Antwerpenaars. De Rock (1668/70-1736) was behalve beeldhouwer ook nog etser en dichter. In Antwerpen maakte hij veel ,,heiligenbeelden” en werkte ook voor Prins Willem III aan het kasteel te Breda (de huidige militaire academie). Papenhoven ( 1668-1759) was een leerling van A. Quellinus jr. en heeft ook in Kopenhagen gewerkt. Het is zeer jammer dat van deze beelden thans zo weinig is terug te vinden. Een overzicht van thans in ons land aanwezige tuinbeelden blijkt helaas niet te bestaan. Vooral van marmeren beelden zijn de jaren barmhartig geweest. Bovendien raakten ze uit de mode en vele belandden in de kalkoven. Misschien blijkt het echter door dit artikel toch mogelijk, een aantal beelden alsnog op het spoor te komen. Wij willen ons nu door het herfstbos naar de ,,Hoffsteede het Keukenhoff” begeven, benieuwd wie wij er zullen ontmoeten. Schout Van der Jagt zal de verkoop leiden. Een aanzienlijke groep gegadigden, meest van buiten het dorp, is er samengestroomd. De verkoop der beelden gaat beginnen.
BEELDEN EN GROEPEN
NO 1 Een groep, verbeeldende de ontschaking van Proserpina, zijnde een extra konstig werkstuk, door Cladus de Kok, zeer delicaat uitgewerkt, hoog circa 6 voet 9 a 10 duim. Dit beroemde konststuk is altoos bij de kenders gepreesen geweest, door de fraaijheijd van tekenen, en kennis van musculen: Hetselve rust op een pedestal van blaauwe steen, hoog 5 voet, en 6 duim, en in de nissen van deselve pedestal zijn vier zinnebeelden basrelief, aplicabel tot het bovenstaande stuk, zeer uitvoerig in marmor uijtgehouwen.
In de marge: Gerrit van. Emmerik: 1600 f 1980 : 0 : 0
Dit beeld is wel het glansstuk der gehele verzameling geweest. Als men nagaat, dat de verkoop van de gehele imboedel en van alle beelden te samen 9719 gulden en 11 stuivers opbrengt, dan is de waarde van dit éne stuk (ƒ 1980! ) wel zeer aanzienlijk. Waarschijnlijk stond het op de ereplaats, misschien wel recht voor de ingang van het huis, zoals een prent van Rademaker in ,,Rhijnlands Fraaiste Gezichten” dit vertoont.
Proserpina (in het Grieks Persephone) was de dochter van Ceres (Demeter), de godin van de landbouw. De oppergod Jupiter (Zeus) wees haar als gemalin toe aan zijn broer Pluto (Hades), de god van de onderwereld, want geen enkele godin wilde Pluto in dit gruwelijk verblijf gezelschap houden. Maar hoe zou men de dochter aan de moeder ontrukken? Eens speelde Proserpina op de weiden van Sicilië met haar vriendinnen, de nimfen. Toen verzocht Pluto aan de aarde om snel de schoonste bloemen voort te brengen.
En zie, viooltjes, hyacinten,(1) narcissen, crocussen en rozen schoten uit de weide op, wel honderd bloemen uit één wortel. Proserpina vergat haar dansen om bloemen te plukken, want zoveel schoons hadden goden noch mensen ooit gezien. Zij vlocht ruikers en kransen, en hoe verder zij ging, des te fraaier bloemen vond zij. Toen zij een heel eind van haar speelgenoten verwijderd was, beefde opeens de aarde en spleet van een; Pluto’s gouden wagen met pekzwarte paarden dook eruit op. De sterke god greep de arme Proserpina en daalde met haar in de duistere afgronden. In een tuin vol verlokkelijke bloemen was het beeld van Proserpina dus wel bijzonder op zijn plaats en men trof het dan ook veelvuldig aan. Proserpina’s laatste smeekgeroep werd door haar moeder gehoord. Zij snelde te hulp. Maar ieder spoor was verdwenen; de aarde had zich weer gesloten. Goden noch mensen noch waarzeggende vogels konden Ceres inlichtingen verstrekken. Zo stak zij bij de Etna haar fakkel aan en waarde negen dagen en negen nachten rond, om haar dochter te zoeken. De reliëfs op het beeld hebben betrekking op Ceres, bij het zoeken naar haar geschaakte dochter. Ovidius’ Metamorphosen (boek V) moeten hier door De Cock als bron gevolgd zijn. Aan de voorzijde van het voetstuk ziet men de bronnimf Cyane. Vlak bij haar verdween Proserpina in de aarde en uit smart hierover veranderde Cyane in water. Wanneer Ceres bij Cyane komt, kan deze haar niets meer omtrent het lot van haar dochter vertellen. Kort tevoren had zij een jongen, die haar bespotte, in een soort hagedis veranderd, door hem met de rest van de drank, die haar was aangeboden, te begieten. Deze episode moet de voorstelling links op het voetstuk weergeven. Op de derde zijde verandert Ceres Ascalaphus, die de terugkeer van Proserpina naar de aarde verhinderd had, in een onheil brengende uil, door water naar hem te werpen. De drie taferelen hebben dus alle op Proserpina’s moeder Ceres betrekking. Het vierde reliëf is helaas verloren gegaan. Het beeld is door De Cock gesigneerd met zijn naam en verder: ,,Invenit e Fecit, Antverpia 1711”. De koper, Gerrit van Emmerik, komt te Amsterdam voor in het kohier van 1742 (wijk 33, 5975) als metselaar op de Heeregracht met een getaxeerd inkomen van f 6000.

Afb. 29 Ceres verandert een jongen in een hagedis. (Linkerzijde van het voetstuk) Foto: K. J. Oberman
Ook bezat hij een buitenplaats. Toch heeft hij het beeld waarschijnlijk niet voor zich zelve gekocht. Het bevond zich sinds mensenheugenis op de buitenplaats Meer en Bergh te Heemstede, en de Amsterdamse metselaars waren op de buitenplaatsen langs het Haarlemmer Meer geen onbekenden. Meer en Bergh was in 1746 in het bezit van de schatrijke Petronella de Neufville (1688-1749), weduwe van Jacob van Lennep en van Matheus de Neufville, haar volle neef. Het is mogelijk dat haar oudste zoon, Aernout van Lennep, het beeld heeft gekocht, maar zeer waarschijnlijk is dit toch niet. Weliswaar was hij kort te voren gehuwd en bewoonde hij het huis, maar mama hield toen nog de koorden van de beurs! Tot 1931 heeft het beeld Meer en Bergh gesierd. Toen jhr. Hendrik Jan Deutz van Lennep in financiële moeilijkheden geraakte, verkocht hij verscheidene zaken aan de heer Goudstikker te Amsterdam, ten einde zich liquide middelen te verschaffen. Zo kwam het beeld naar de buitenplaats van genoemde kunsthandelaar, het huis Oostermeer te Ouderkerk aan de Amstel. Daar staat het nog steeds. Slechts is, zoals gezegd, een der vier ,,zinnebeelden” van het voetstuk verloren gegaan. De huidige eigenaar van Oostermeer, de heer K. J. Oberman, heeft in de open ruimte een marmeren plaat doen aanbrengen. Op Oostermeer is het bijzonder fraaie beeld voorlopig in veilige handen.
NO 2 Een groep met kindertjes, verbeeldende de vrede, die den overvloet kroont, door deselfde meester, boog circa 3 voet, mede rustende op een pedestal van 3 voet, zijnde mede zeer delicaat uit gewerkt
In de marge: Heer van Zwieten sol 210 f 240
Deze heer van Zwieten moet wel zijn mr. Gerard Bicker van Swieten (1687- 1753), Heer van Swieten, Vrijbaanderheer van de Baronnie en de Hoge Heerlijkheid van Kessel, Heer van Hei- en Boecop, Baljuw van Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout.
Hij woonde meestal te Amsterdam, waar in 1742 zijn inkomen werd geschat op f 30 à 32.000! Tevens was hij eigenaar van het prachtige Huis te Zwieten onder Zoeterwoude, door hem geheel vernieuwd en – volgens de opvattingen van die tijd – belangrijk verfraaid. Hoe vergankelijk is echter de aardse glorie! Tussen 1794 en 1805 is het kasteel van Zwieten helaas als zo vele andere geheel gesloopt, De algehele malaise was wel de belangrijkste oorzaak en de gewijzigde smaak deed de rest. En voor de wegen die in de Franse tijd zijn aangelegd was veel puin nodig. En aldus. . . Naar de beelden van Swieten zoekt men te vergeefs.
NO 3 Een groep, zijnde een weerga met jonge satertjes spelende met een bok, als bachanten, omtrent even hoog als het voorgaande, rustende op een pedestal van 3 voet
In de marge: Van Emmerik 260 f 260
NO 2 en NO 3 zijn wel gescheiden verkocht, maar ze hoorden eigenlijk bij elkaar, want de laatste wordt een weergade van de eerste genoemd. De Bacchanten waren de begeleiders van de god Bacchus op diens wereldreis. Met loshangende haren maakten zij zwierige pret en zwaaiden met de met wijnranken en klimop omwonden staf. In wilde tonen weerschalde hun geschreeuw. Achter hen volgden dan dronken mannen en saters. Helemaal achteraan kwam Sìlenus op een wijnvat. Hij moest steeds in evenwicht worden gehouden, want hij verkeerde in een gestadige roes. Deze Silenus zullen we straks bij nummer 42 nog ontmoeten. Ook beeld NO 3 is waarschijnlijk, evenals NO 1 door Van Emmerik voor Meer en Bergh gekocht. Mevrouw H. C. Nering Bögel geb. baronesse Van Zuylen van Nijevelt herinnert zich deze beeldengroep nog zeer goed uit haar jeugd, toen zij bij haar grootvader jhr. mr. D. J. C. Deutz van Lennep op Meer en Bergh logeerde. Ze stond met nog andere beelden in de ,,beeldenkamer”, de monumentale orangerie, die helaas een vijftiental jaren geleden is gesloopt. Het beeld is thans spoorloos; ook op Oostermeer is het niet.
NO 4 Een uitmuntende groep met kindertjes, verciert met bloemen, verbeeldende het voorjaar, mede van deselve C. de Kok, hoog 3 voet, en 3 duijm, op een pedesstal van 3 voet
In de marge: d’Heer van der Hulst. 200 f 230, Daarna is d’Heer doorgehaald en vervangen door De Heer Pieter Tylard.
NO 5 Een dito groep met kindertjes, verbeeldende het najaar, niet minder als de voorgaande, hoog 3 voet, op een petestal van 3 voet
In de marge: Deselve 225 f 255 sol
Pieter Teyler van der Hulst (1702-1778) was een vermogend Haarlems textielindustriëel. Hij woonde in het huis Damstraat 21, thans nog in het bezit van de naar hem genoemde Stichting. En inderdaad vinden wij op een kleine binnenplaats van dit huis de beide beeldengroepen, die wel wat zijn vervuild, maar overigens aan charme nog maar weinig hebben ingeboet: ,,Het Voorjaar” is ongesigneerd; op ,,Het Najaar” leest men: ,,De Cock, 1710”. Omstreeks 1780 is de binnenplaats door architect Viervant gewijzigd, toen de Museumzaal achter het woonhuis werd gebouwd. De huidige opstelling is dus niet die van Teyler zelf. Achter het huis was een tuin, maar Teyler bezat nog een tweede tuin met koepel aan het Spaarne. Ook hier kunnen de beelden gestaan hebben. Wybrandt Hendriks (1744-1831), conservator, ,,kasteleyn” van Teyler’s Museum, heeft een schoorsteenstuk naar een van de beeldegroepen geschilderd in de stijl van Jacob de Wit, dat nog in een der regentenkamers van het Frans Hals Museum aanwezig is.
NO 6 Een uitmuntend fraij kindje, verbeeldende een jonge Bachus, door Alexander van Papenhoven, hoog circa 3 voet, op een pedestal van 3 voet.
In de marge: Hendrik Gleuving. 102 f 112
Deze Hendrik Gleuving koopt nog meer beelden, de nummers 12, 21, 26, 30, 45 en 46. Bij 30 en 46 wordt ,,Amsterdam” aan zijn naam toegevoegd. Dit kan geen ander zijn dan de vrij eenvoudige, eerzame koekenbakker Hendrik Gleuvink, die blijkens het kohier van 1742 in de Vijzelstraat woonde (wijk 58, 4390), gequalificeerd was in het zoutpakhuis en getaxeerd werd op een inkomen van fl 1000. Een buitenplaats had hij niet. Waarschijnlijk heeft hij slechts voor een derde als stroman gediend.
NO 7 De liefde met een brandend hert in de handen, door deselve beroemde meester, hoog circa 3 voet op een pedestal van 3 voet
In de marge: d Heer Tylard 102 sol f 107
Dit beeld is bij de Teylers Stichting niet meer aanwezig. (Verg. de nummers 4 en 5). Ook in de archieven aldaar is er niets van bekend.
NO 8 Een jonge Hercules, door de voornaame meester C. de Kok, hoog 3 voet, op een pedestal van 3 voet.
In de marge: d Heer Baron van Wassenaar 142 f 147
Wanneer in Lisse in 1746 over Baron van Wassenaar wordt gesproken, kan dat geen ander zijn dan Gerard Anthony baron van Wassenaar van Alkemade, die met zijn echtgenote, Elisabeth Maria Cromhout, vrouwe van Werve en Nieuwerkerk, het huis Meerenburgh aldaar bewoonde. (Dit Meerenburgh, Meer en Burgh of Meerenberg te Lisse moet niet verward worden met: het eerder genoemde huis Meer en Bergh of Meerenberg te Heemstede of met Meerenberg te Santpoort). Na de dood van zijn zoon, de ongehuwde baron Jacob Hendrik op 15 december 1800, was het met de glorie dezer zeer grote buitenplaats gedaan. Eind oktober 1801 wordt een groot boelhuis gehouden, maar behalve een beeld waar ,,Vrouw Groen” ruim een gulden voor betaalt en nog een tweetal houten vazen en twee stenen beelden met een gezamenlijke waarde van twee gulden en tien stuivers, hoort men van tuinbeelden niets. Wel kan Arie Balkenende voor drie gulden alle ,,beeldekasten” mee naar huis nemen, de houten kasten die ‘s winters de beelden beschermen. Ze stonden kennelijk nog in de schuur. Op 1 juli 1802 worden de ,,heerenhuisinge, tuinmanswooning”, etc., ,,mitsgaders alle de beelden” verkocht aan Philip Wilhelm Wagner, geweermaker in de Warmoesstraat te Haarlem, die het huis al zeer spoedig deed slopen. Van de beelden, de nummers 8, 9, 11, 13, en 14 verneemt men verder niets.
NO 9 Een jonge Mercurius, sijnde een weerga, van deselfde meester, hoog 3 voet, op een pedestal van 3 voet.
In de marge: Deselve. 140 f 150
NO 10 Een kindje, verbeeldende, de kragt der liefde, mede van C. de Kok, hoog circa 3 voet, op een pedestal van 3 voet.
In de marge: Advt Dierquens 150 160
Bij de verkoop van de inboedel van het huis wordt reeds van ,,de Heer Dierquens van Haerlem” gesproken. Zeer bekend is in Haarlem mr. Willem Dierquens, maar die was reeds in 1743 overleden en zijn zoontje was nog maar elf jaar, De koper van de beelden nr. 10, 16, 17, 20 en 22 moet zijn broer zijn geweest, mr. Johan Dierquens (1718-1766), die tussen de Dordtse regenten een eervolle plaats zal gaan bezetten. In 1746 woont hij echter nog te Haarlem, want wanneer hij op 1 september 1750 huwt met Elisabeth Catharina van Slingelandt, een dochter uit een Dordts regeringsgeslacht, moet de aantekening ook te Haarlem plaats hebben, aangezien hij tot voor kort aldaar gevestigd was geweest. Dit is dus de advocaat, die ,,gewoond hebbende tot Haarlem” naar Dordrecht trok. Of zijn beelden naar Dordrecht zijn meegegaan weten wij niet.
NO 11 Een Cupido met duiven, die malkander zoenen, verbeeldende, de eenvoudige zuijvere liefde, door A. van Papenboven, hoog 3 voet, op een pedestal van 3 voet.
In de marge: Baron van Wassenaar. 160 f 175
NO 12 Een jonge Apollo, van deselve, hoog circa 3 voet, op een pedestal van 3 voet
In de marge: Hendrik Gleuving. 91 f 106
NO 13 Een kindje, zijnde een weerga, extra konstig, door denselven meester, van gelijke hoogte.
In de marge: Baron van Wassenaar. 110 f 135
NO 14 Een uitmuntend staand beeld, zijnde Apollo, van A: Papenhove, hoog 4 voet, staande op een pedestal van 3 voet en 4 duijm .
In de marge: Deselve. 265 f 300
NO 15 Venus en Cupido, zeer konstig uijtgehouwen, van deselfde meester, hoog als de bovenstaande, en op een pedestal van gelijke hoogte.
In de marge: Gysb van Vullepen voor Jan Ant Toneijn. 230 f 270
In de eerste helft van de 18de eeuw komen Van Vullepens verscheidene malen in de Haarlemse boeken voor, maar de naam Gysbert. Ook in Amsterdam en in de omgeving van Lisse komt de naam niet voor. Gysbert kocht het beeld voor Jan Anthony Tonyn, en over hem is wel meer bekend. Hij woonde op de Amsterdamse Prinsegracht (wijk 60, 5849) en genoot een getaxeerd inkomen van f 2000. Een buitenplaats had hij niet, maar wel blijkt, dat hij zakelijk in beelden was geïnteresseerd. In 1751 voerde hij uit Livorno 57 borstbeelden en nog twee kleinere beeldjes in en in 1752 nog ,,een marmoren kindje”. Tonyn, misschien een verbastering van de Italiaanse naam Tonino, kocht ook de nummers 18 en 37. Gysbert van Vulpen speelde hierbij niet meer een rol. Een Venus en Cupido van de genoemde grootte stond jarenlang op de buitenplaats Bosbeek te Heemstede. Toen de Eerwaarde Zusters dit huis betrokken en hier hun liefdewerk begonnen, werd het beeld door hen wel wat ongekleed bevonden. Het siert thans de tuin van het raadhuis van Heemstede. Venussen en Cupido’s waren echter zo talrijk, dat het zeer onzeker is, of wij hier met het gezochte beeld te maken hebben.
NO 16 Een staand beeld, sijnde Diana, verbeeldende de nagt, ruijm 6 voet hoog staande op een blaauwe steene pedestal.
In de marge: Advt Dierquens 150 f 150
NO 17 Aurora, of morgenstond sijnde een weerga, omtrent deselfde hoogte, staande op een pedestal van 3,5 voet hoog, door een italiaansche meester.
In de marge: Deselve 100 f 130
NO 18 Een staande Batch van een dito meester, hoog 5 voet en 8 duijm, staande op een marmore pedestal, hoog circa 4 voet.
In de marge: Jan Antony Toaneyn 230 f 265
Alle deese bovenstaande beelden sijn alle van fijn marmer, en extra uitvoerig uijtgewerkt.
MARMORE BORSTBEELDEN
NO 19 Twee fraaije fijne marmore borstbeelden, staande op pedestallen, samen met haar pedestallen hoog 4 voet, en 10 duijm.
In de marge: de Heer Cliffort 60 f 84
Mr. George Clifford Georgeszoon (1685-1760) was een voornaam en zeer vermogend koopman en bankier. Hij woonde op de Keizersgracht te Amsterdam, waar in 1742 zijn inkomsten werden geschat op f 28 à 30.000. Hij was eigenaar van De Hartekamp, juist op de grens van Bennebroek en Heemstede, waar enige jaren eerder de beroemde Carolus Linnaeus hortulanus was geweest. Clifford kocht ook de nummers 24, 27, 38, 39 en 40. Geen van deze sculptures wordt op De Hartekamp meer aangetroffen. Men herinnert zich ook niet, dat ze er ooit aanwezig zijn geweest.
NO 20 Twee dito borstbeelden, mede van gelijke hoogte
In de marge: Adv. Dierpens 90 f 95
NO 21 Twee dito als boven
In de marge: Hendrik Gleuving 81 f 103
NO 22 Twee dito
In de marge: Adv. Dierquens 100 f 103
NO 23 Twee dito
In de marge stond aanvankelijk: dhr. v. d. Streng. Dit is doorgehaald en vervangen door: Weduw David Noville. 125 f 135
De weduwe van David Mattheus de Neufville was Jacoba van Gelder (1686-1755). Tot 1734 woonde zij op de buitenplaats Oosterhout buiten Haarlem, aan het einde van de Kleine Hout, ,,onder den gerechte van Heemstede”. Waar zij in 1746 woonde is mij niet bekend. Mogelijk bij haar dochter, die met de schatrijke Abraham Verhamme was gehuwd (1708-1755). Over deze Verhammes zie nummer 34.
NO 24 Twee dito
In de marge: Cliffort 82 f 102
NO 25 Twee dito
In de marge: d Heer Kops 85 f 95
Willem Kops Nzn ( 1687-1754) bewoonde met zijn echtgenote, Sophia Kops, de buitenplaats Bos en Vaert te Heemstede, die hij op 25 juni 1735 voor f 20.000 van David Leeuw van Lennep Dzn had gekocht. Van 1740 tot 1754 heeft hij regelmatig zijn buitengoed vergroot. Het lag ten westen van de weg naar Leiden, ter hoogte van de huidige Haarlemse Bos en Vaartstraat. Ook de nummers 28 en 29 werden door de heer Kops gekocht.
NO 26 Twee dito
In de marge: Hendrik Gleuving 81 f85
NO 27 Twee dito
In de marge: d Heer Cliffort 60 f 76
NO 28 Twee dito
In de marge: d Heer Kops 80 f 90
NO 29 Twee dito
In de marge: d Heer Kops Nicolaes 100 f 105
NO 30 Twee dito
In de marge: Hendrik Greuving (sic) Amsterd 52 f 56
NO 31 Twee dito
In de marge: Heer v Zwieten 80 f 80
NO 32 Twee dito
In de marge: d Heer Buys 105 f 1 05
Mr Willem Buys, commies generaal van het edelmogende collegie ter admiraliteit te Amsterdam, woonde op de Keizersgracht (wijk 58, 4497) en genoot aldaar in 1742 een inkomen van f 10.000. Op 2 oktober 1739 had hij voor f 12.300 ,,‘t Huys te Byweg” te Bennebroek gekocht. Het buitengoed grensde aan de eerder genoemde Hartekamp. Thans bevindt zich daar de Krakeling en de Bijweglaan. Ook het volgende nummer komt op naam van de Heer Buys.
NO 33 Twee dito
In de marge: d Heer Buys 92 f 92
NO 34 Twee fraaije mormore borstbeeldjes van een beroemd meester, sonder pedestallen
In de marge: d’Heer van der Streng (doorgehaald). Daaronder: Abraham Verhamme 43 f 45
De identiteit van deze Abraham Verhamme vast te stellen is zeker geen gemakkelijke zaak. Wij bevinden ons hier in een uitgebreide kring van zeer welgestelde doopsgezinde kooplieden, Verhamme, Van Lennep, De Neufville, Kops, etc., die onderling telkens weer aan elkander verwant blijken te zijn, maar die uit der aard geen doopregister bijhielden, hetgeen een naspeuren aanzienlijk bemoeilijkt. Men behoeft echter maar eventjes te schudden, of de Brammetjes Verhamme vallen als rijpe appeltjes uit de genealogische boom. Of misschien juister gezegd: zij hangen als zovele rijke hammen in de welvoorziene schouwen der herenhuizen en buitenplaatsen! Misschien was deze Abraham de Haarlemse zijdefabrikant, die aan het Spaarne woonde, thans vermoedelijk nr. 9. Misschien ook de Amsterdamse koopman Abraham Verhamme, die aan de Herengracht woonde en getaxeerd werd op een inkomen van f 26.000. Hij was weduwnaar van Wijna van Lennep en thans gehuwd met Elisabeth Looten. Misschien ook Abraham (1708-1775), gehuwd met Maria de Neufville, de dochter van de eerder genoemde weduwe David Mattheusz de Neufville (zie nr. 23). Of was het diens vader, Abraham, gehuwd met Johanna Maria Slagregen, wiens dochter gehuwd was met de eerder genoemde Aernout van Lennep (zie nr. 1 )? Mogelijk kocht Mama Petronella de Neufville haar beeld nr. 1 voor zoon Aernout en heeft Papa Verhamme er nog een cadeautje voor het jonge paar bij gedaan. Wel wat minder kostbaar.. . In dit geval zijn de twee fraaie borstbeeldjes naar Meer en Bergh gegaan.
NO 35 Twaalff marmore medaljons, zijnde borstbeelden, fraij uijtgehouden
In de marge: d Heer van der Streng voor d Proffessor Rouel 120 f 130
Het is niet duidelijk, hoe men zich deze medaillons moet voorstellen. Waarschijnlijk waren ze in de tuinmuur ingemetseld. In ieder geval zijn ze op Keukenhof gebleven, al worden ze daar thans niet meer aangetroffen. Professor Dr. Willem Röell (1700-1775) woonde op de Keizersgracht te Amsterdam, tussen de Huidenstraat en de Leidsegracht. Hij was professor in de anatomie, prolector in de chirurgie, etc. etc., en bezat bovendien nog koffie-, cacao- en katoenplantages. Hij was nog al eens ziek en vertoefde later vaak (àl te vaak) op zijn geliefde Keukenhof.
HARTSTEENE BORSTBEELDEN
Wonderlijk genoeg opnieuw:
NO 35 Laurens Koster
In de marge: d Heer Tjark 20 f 23
NO 36 Desiderus Erasmus
In de marge: d Hr Nicol Tjark 15 f 20
De Leidse rooms-katholieke Mr. Pieter en zijn broer, de advocaat Mr. Nicolaas Tjark (of Tiarck) waren eigenaars van de ,,buitenplaats Middelburg” te Lisse. Deze lag aan de Loosterweg, niet ver van Keukenhof en grensde aan de noordzijde aan Veenenburg. De ,,Heerehuizinge van de geweese Hoffsteede Middelburg” is begin 1758 gesloopt. Deze stond niet ver van de huidige boerderij Middelburg, sinds 1894 bewoond door de familie Van Graven. Bij de koop in 1753 wordt door enige Leidse opkopers, onder wie Jacobus Snarenberg, voor alle banken, beelden en vazen, losse en vaste pedestallen en de zonnewijzer in de moestuin 600 gulden betaald.
NO 37 Een Rooms keijser.
In de marge: Jan Antonijn. 2 1 f 21
NO 38 Een philosooph
In de marge: d h. v. d. Streng voor de Heer George Cliffort 13 f 15
NO 39 Een dito
In de marge: de Heer van der Streng voor deselve 11 f 13
NO 40 Cleopatra
In de marge: De Heer van der Streng voor deselve 14 f 14
NO 41 Twee heerlijke hartsteene sphinxenbeelden, extra konstig uijtgewerkt, zonder pedestal, circa 5 voet lang 2 voet breed en hoog circa 3,5 voet
120 145 In de marge: d Heer van Zwieten 120 sol f 145
NO 42 Een vaas op een pedestal, op deselve, uitgehouwen een bachinaal Silenus, rijdende op een ezel, hoog 3 voet, de pedestal 3 voet, en 8 duijm hoog
In de marge: Gerret v d Hart 43 f 43 sol
Hier is Silenus, waarover wij bij nr. 3 gesproken hebben. Gerret v. d. Hart is tot nog toe onvindbaar gebleven.
NO 43 Een dito vaas, verbeeldende heijdensche offerhande, circa 5 voet, op een pedestal van 3,5 voet
In de marge: de Heer Bollard 90 f 111
Deze heer Bollard, die ook de nummers 43A en B en 49 kocht, is ongetwijfeld de makelaar-timmerman Sibout Bollart. Hij woonde op het Singel te Amsterdam (wijk 30, 5118) en werd in 1742 getaxeerd op een inkomen van f 80000. Ook bezat hij een buitenplaats, maar in de omgeving van Lisse is deze niet te vinden.
NO 43* Drie fraije marmore vaezen versiert met bloemenfestonnen in maskes, aangehegt op een antique wijs seer fraaij uijtgehouwen
In de marge: C) Hr v Heemstede sol 99 gl ,B) d H Bollard 109 gl , A) dH Bollard 93 gl D) Heer Roel ongenommert 2 lode vasen f 31.
In 1746 was Mr. Benjamin Pauw geboren Hoeufft, raad en schepen van Haarlem, Heer van Heemstede. Hij bewoonde het Huis te Heemstede, waarvan de overblijfselen met de fraaie Pons Pacis onder de naam ,,‘t Oude Slot” bekend zijn. Van de vaas thans geen spoor. . .
De loden vazen zijn dus weer op Keukenhof gebleven. Als Professor Röell in 1768 de buitenplaats verkoopt worden in de aanhef de ,twee loode Vaasen opnieuw vermeld. Waarschijnlijk zijn ze identiek aan de ,,twee loode potten” waarvoor ,,de Heer van Beek” f 29 betaalt. Deze Heer van Beek is Lucas van Bee(c)k uit Amsterdam, de eigenaar van de buitenplaats Overduin. Deze lag in de Lage Veensepolder en is omstreeks 1800 gesloopt. Het wei- en houtland ter plaatse behoort nu tot Keukenhof. De loden vazen zijn zoek.
NO 44 Twee marmore borstbeelden sonder pedestal
In de marge: Gysbert de Lyn v. Dordregt 10 f 13
In Dordrecht is geen De Lyn te vinden. Wel woonde niet ver van Keukenhof de familie Van der Lyn, maar deze kwam niet uit Dordrecht en hiervindt men de naam Gysbert te vergeefs.
NO 45 Twee dito
In de marge: Hendrik Gleuving 12 f 14
NO 46 Twee dito
In de marge: d Heer Hendrik Gleuving Amsterdam 13 f 14
NO 47 Twee dito
In de marge: Gysbert de Lijn van Dordregt. 11 f 13
NO 48 een Venusbeeld
In de marge: Jan v. d. Vinne v Haarlem 6 f 6
Jan van der Vinne (1699-1753) was een bekend schilder van bloemen, vooral ook van bolgewassen. Hij woonde in de Kleine Houtstraat, thans nr. 77. De nalatenschap van Van der Vinne werd 13 mei 1754 publiek verkocht, maar de catalogus is onvindbaar. Evenals de Venus.
NO 49 Een vergulde Triton met de houte kap
In de marge: d Hr Bollard 70 f 70
Tritons waren wezens, waarvan het bovenlijf menselijke vormen had, terwijl het overige op een vis geleek. Zij waren de trouwe begeleiders van de zeegod Neptunus. Ze vergezelden hem overal en luid bliezen ze op hun kleurige kinkhorens, dat het strand er van weerschalde. Men vindt ze vaak als fonteinversiering. Deze Triton is evenals de voorgaande Venus met een ander handschrift aan de lijst toegevoegd. Waarschijnlijk stonden deze beelden dus niet bij de andere. Ook valt het op, dat hier de houten kap mede wordt verkocht. Verder worden deze kappen in het geheel niet vermeld.
Een stene bak
In de marge: d Heer professor Doviele 21 f 21
Nu de veiling ten einde loopt komt nog de bescheiden Professor Jacobus Philip d’Urville of d’Orville (1690-1751) naar voren. Al eerder had ,,Professor D’orviele, Heemstede” uit de inboedel een ,,schrijfcomtoir” gekocht.
Reeds in 1742 was deze Amsterdamse professor emeritus en woonde toen zomer en winter op zijn hofstede Groenendaal te Heemstede. Deze buitenplaats was zeer uitgestrekt, maar het huis zelf niet groot. De machtige John Hope kocht Groenendaal in 1767. Later kocht hij eveneens het aangrenzende Bosbeek, met klein terrein, maar met een zeer fraai huis. Omtrent 1790 werden de buitens tot één machtige buitenplaats verenigd en het huis Groenendaal gesloopt. In de tuin achter het huis Bosbeek staat thans nog een grote, oude stenen bak. In de korte zijden zijn saterkoppen uitgewerkt, die een handvat in de bek geklemd houden. Het is zeer wel mogelijk, dat dit de vrij prijzige bak is, die Professor d’orville in 1746 op Keukenhof heeft aangekocht.
Een Venusbeeld, gegoten, harde specie (Doorgehaald)
Eenige stukken blaauwe steenen, bekwaam om pedestallen te maken
Evenals het vorige doorgehaald. Met ander handschrift toegevoegd:
De professor Rouèl eenige stukken blaauwe stenen 11-0-0.
Waarschijnlijk zijn deze niet allemaal tot ,,pedestallen” verwerkt, want in 1768 verkoopt Professor Röell nog ,,eenige blauwe steenen”, waarvoor de Lissese Jacobus Obdam één gulden en tien stuivers betaalt.
Nu is de verkoping ten einde. De beelden blijken te samen te hebben opgebracht de somma van 7399 gulden. De gehele verkoop, inboedel, beelden, etc. te samen 9719 gulden en 11 stuivers.
Aldus gedaan ende verkogt op de hoffsteede t Keukenhoff in Lisse ten overstaa van Jan van der Jagt Schout, Leendert van der Jagt, ende Jacob van t Hoogt, Schepenen van Lisse, op den 4e en 5e October 1746. Jan van der Jagt Leendert van der Jagt Jacob van ’t Hoogt.
Het is gebeurd! De beelden moeten nu ,,binne de veertien dagen” worden afgevoerd en daarbij dient men ,,alle behoorlijke voorsigtigheijt te gebruyken om de Hoffsteede niet te beschadigen”. Zo vertrekken de beelden en vazen van Keukenhof. Op 24 oktober 1746 hebben W. van Heemskerck en Franco Pauw het bedrag uit handen van de secretaris van Lisse ontvangen. Het geld is thans verspreid en de heren zijn dood. Maar de beelden, waar zijn die gebleven?
AANTEKENINGEN
Veel dank is de schrijver verschuldigd aan mejuffrouw dr. I. H. van Eeghen te Amsterdam en de heren J. H. van Borssum Buisman en drs. N. M. Japikse te Haarlem, E. J. M. van Dijk te Lisse die het kaartje tekende, dr. H. C. M. van der Krabben te ‘s-Gravenhage, prof. Th. H. Lunsingh Scheurleer te Leiden, M. Thierry de Bije Dólleman en C. Peper te Heemstede en mr. A. Sraring te Vorden.
Voornaamste bronnen
Algemeen Rijksarchief: Rechterlijk archief van Lisse, inv. nr. 73 folio 163 verso tot 179. Betreffende het oorspronkelijk Leidse geslacht Van Heemskerck
De Nederlandsche Leeuw 1961 kolom 286-321, en Johan E. Elias,
De Vroedschap van Amsterdam. Uit dit laatste werk is vaker geput.
Ulr. Thieme en F. Becker, Allgemeines Lexikon der Bildenden Künstler VII
J. Kleijntjes en dr. H. H. Knippenberg, Van Goden en Helden
1). Met deze hyacinten werd waarschijnlijk niet onze huidige hyacint, maar een soort gladiool, de Gladiolus byzantinus Mill., bedoeld.
Afb. 31 De Lente, door J. C. de Cock Foto: Teylers Stichting Haarlem.
Tekst en foto’s overgenomen uit Leids Jaarboekje 1969 pag 181