DE LISSESE SPOORWEGKWESTIE; De rommeling. (77)
Door Alfons Hulkenberg
Overgenomen uit “Lisse: De Rommeling” uit 1981. Repro-Holland B.V. Alphen aan de Rijn
Het is bekend, dat bij het aanleggen van de spoorweg Haarlem-Leiden over het terrein van Veenenburg de eigenaar, de Heer J. Leembruggen, alleen toestemming gaf, als de stoptrein ook aldaar, aan de Frederikslaan, juist over de grens met Hillegom, indien hij dat wenste, zou stoppen. Hetgeen eindelijk werd geaccordeerd. Daarover leest men uitvoeriger in “Keukenhof”, blz. 157/59. De Heer Leembruggen maakte er geen misbruik van; het was voornamelijk voor de kinderen, die in de stad naar school gingen. Een en ander gaf echter wel aanleiding tot de langslepende “Lissese spoorwegkwestie”. We lezen in de “Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij 1839-1889”: Het had aanvankelijk in het voornemen gelegen, om in plaats van te Veenenburg, zoals werkelijk geschiedde, aan de Hillegommerbeek en aan de Lisserweg een halt te vestigen. Bij de onderhandelingen over de onteigening van de bij Veenenburg liggende gronden, bleek de eigenaar evenwel zóó onhandelbaar, dat men tegenover de overdreven eischen wel genoodzaakt was te voldoen aan zijn verlangen, en dus te Veenenburg een halt moest vestigen, ofschoon dat station veel ongunstiger ten opzichte van de dorpen gelegen was.
In verband met de korte afstanden waarop deze halt van de geprojecteerden te Hillegommerbeek en aan den Lisserweg zou liggen, werd toen besloten van het vestigen van beide laatstgenoemde halten af te zien. Doch wat geschiedde? Over de Hillegommerbeek en den daaraan evenwijdig loopenden weg, moest een brug gebouwd worden, waarvoor toestemming moest worden verkregen van den eigenaar. Deze weigerde haar evenwel te verleenen, indien ter plaatse geen halt gevestigd werd. “Z. Hg. WelGebooren” — aldus klaagde men in een brief aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, waarin werd aangedrongen op een nieuw wetsontwerp voor de onteigening — “Z. Hg. Welgebooren muntte bij die onderhandelingen niet minder (dan de eigenaar van de Veenenburgsche gronden) uit in volslagen onhandelbaarheid, zoo zelfs, dat er met dezen eigenaar over de zaak niet te spreken was, zonder de driften op een hooggaande wijze gaande te maken.” Er viel dus niets aan te veranderen: alleen werd eindelijk en met de meeste moeite verkregen, dat slechts één trein per dag in iedere richting behoefte te stoppen. Dat men er nu van afzag, ook nog aan den Lisserweg te stoppen, niettegenstaande de belanghebbenden hierop later aandrongen, ligt voor de hand. Nu lezen we in “Spoor- en tramwegen, 37e jrg, nr. 15”, het artikel van Ir. B.W. Colenbrander.
“Vanaf de aanvang der exploitatie bestond reeds 1 1/2 km ten noorden van Veenenburg, een stopplaats Hillegommerbeek, eveneens ter wille van een landeigenaar, waarbij men in de aanvang was overeengekomen dat daar slechts één trein per dag in iedere richting zou stilhouden. Het stoppen aldaar impliceerde tevens een stop te Veenenburg krachtens de bestaande overeenkomst. De H.IJ.S.M. wilde nieuwe stations Hillegom en Lisse bouwen en het station Veenenburg laten vervallen en knoopte daartoe onderhandelingen aan met de familie Leembruggen, die echter geen afstand van haar aanspraken wilde doen. Bij arbitrale uitspraak in 1895 werd de H.IJ.S.M. in het ongelijk gesteld. Deze zon toen op andere middelen om het gestelde doel te bereiken. Er werden twee nieuwe stopplaatsen (hulpstations) geopend: Hillegom, 1 km ten noorden van Hillegommerbeek en Delfweg tussen Veenenburg en Piet-Gyzenbrug.
De stoptreinen zouden derhalve te Vogelenzang, Hillegom, Hillegommerbeek, Veenenburg, Delfweg (later omgedoopt in Lisse), Piet Gyzenbrug, zes maal op een traject van elf km moeten stoppen. De dienstregelingen moesten worden goedgekeurd door de minister van Waterstaat, op advies van de Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten. Het is zeker dat H.IJ.S.M. de Raad van Toezicht terzake heeft ingelicht en onderhands geadviseerd heeft een stopplaats te laten vervallen i.c. Veenenburg. Die opzet is gelukt. Voor de dienstregeling welke 1 oktober 1896 zou aanvangen diende de H.IJ.S.M. een ontwerp in waarbij de, uit hoofd der overeenkomst, voorgeschreven stoppingen voorzien waren. Het ministerie wijzigde het ontwerp in dier voege dat alle treinen te Veenenburg moesten doorrijden en deed daarvan mededeling aan de H. l J.S.M. De Maatschappij protesteerde (23 sept.), maar de minister besliste dat het haltegebouw gesloten moest worden, hetgeen kenbaar werd door plaatsing in de Staatscourant dd. 27/28 september. De mise-en-scène was compleet omdat in de vroege morgen van 1 oktober een districtsinspecteur van het Spoorwegtoezicht, een Rijksingenieur der Spoorwegen en Rijkspolitie naar Veenenburg gedirigeerd waren. De stationschef trachtte het stationsgebouw binnen te gaan, hetgeen hem werd belet; de beveiliging werd ingevolge opdracht van de Raad van Toezicht en op schriftelijke last van de minister afgekoppeld en de sluiting door aankondiging ter plaatse openbaar gemaakt. De Maatschappij stelde op 5 oktober bij deurwaardersexploit de Staat aansprakelijk voor de gepleegde handelingen. Overmacht was dus in optima forma aanwezig en daar was het juist om te doen; dit was de enige uitwijkmogelijkheid voor de H.IJ.S.M. De familie Leembruggen zat niet stil. Zij dagvaardde de Maatschappij, die op haar beurt de Staat in vrijwaring opriep. De Arrondissements Rechtbank te Amsterdam overwoog dat de overeenkomst van 1842 gesloten was vóórdat de eerste Spoorwegwet (van 1859) tot stand kwam. De Rechtbank aanvaardde het beroep op overmacht van de Maatschappij en veroordeelde eiser in de kosten. De erven Leembruggen gingen in hoger beroep, zodat de zaak in februari 1901 diende voor het Gerechtshof te Amsterdam. Wat de hoofdzaak betreft bleef de beslissing, zoals deze door de Rechtbank genomen was, doch de verdeling der kosten werd iets gewijzigd. Daarmee was voor de erven Leembruggen de zaak afgedaan. Het nieuwe station Hillegom kostte f 150.000, dat te Lisse bijna f 200.000.
“De Locomotief’, 19 augustus 1896: Te Lisse is eene druk bezochte openbare vergadering gehouden naar aanleiding van de kennisgeving aan het gemeentebestuur, dat het station Veenenburg met 1 October opgeheven en vervangen zal worden door twee halten, eene meer in de nabijheid van Lisse, de andere meer in die van Hillegom. De vergadering vereenigde zich eenstemmig met eene motie, uitdrukkende, dat die opheffing, waardoor eene belangrijke vermindering van stoptreinen zou ontstaan, eene ramp zou wezen voor de gemeente Lisse, die daardoor een gevoelig verlies in haar belangrijk handelverkeer, en alzoo in hare welvaart zou lijden. Besloten werd eene commissie te benoemen om uit naam van de gemeente onverwijld en met den meesten nadruk bij de autoriteiten, die op de opheffing en ook op de handhaving van het spoorwegstation Veenenburg invloed kunnen uitoefenen, aan te dringen op het behoud van gemeld station” Het Maandblad der Ned. Ver. van Spw. Ambtenaren” gaf volgens “De Locomotief” van 14 october 1896 op de volgende wijze van de sluiting van het station Veenenburg aan haar lezers kennis.
O, lezer ‘k kom met een doodsbericht,
Met een diep en diep bedroefd gezicht:
Veenenburg, bekend of onbekend, om ’t even,
Is niet meer in leven!
Voorheen stopte daar een enkele trein,
Toen, de meesten van de lijn,
En thans …… thans blijft de toegang dicht
Al zetten de burgers een kwaad gezicht.
Mijnheer Leembruggen, ontevreden
Dat te Veenenburg vele treinen doorreden,
Dwong de H.IJ.S.M. op reden van contract
Tot stilhouden van schier alle treinen, exact!
Maar de Minister van Waterstaat
Hield een praatje met den Raad,
Maakte al dat dwingen uit
En gaf bevel: “Veenenburg sluit!”
Zoo ging dus Veenenburg te loor,
Alle treinen rijden 1 October door.
Te Lisse en te Hillegom nemen ze nu reizigers op,
Al staan de Veenenburgers ook op hun kop!
Ja, Ja, dat komt ervan,
Als men ’t onderste wil uit de kan!
Als men thans de lege stations Hillegom en Lisse ziet, dan vraagt men zich af, waar al die boosheid en al die ergernis toch eigenlijk voor nodig is geweest. Wat is er toch veel nutteloos gedoe op de wereld, als je het achteraf bekijkt.







