HET ,,ONSE VROUWE GHILDE” TE LISSE

HET ,,ONSE VROUWE GHILDE” TE LISSE

door A. M. HULKENBERG

Het mag wel een zeldzaamheid heten, wanneer men onverwachts een stichtingsbrief van een middeleeuws gilde in handen krijgt. 1)  Zulk een verrassing viel schrijver ten deel, toen hij in het familiearchief Heereman van Zuydtwyck, tussen charters en papieren betreffende leenmannen van het huis Dever, en de vicarie van Dever in de kerk van Sassenheim, een groot saamgevouwen perkament aantrof met het opschrift ,,te Lisse”. 2)  Jammer genoeg droeg het geen zegels of signaturen en was het bovendien ongedateerd. Men krijgt de indruk, te maken te hebben met een fraai afschrift, dat door deskundigen op het Algemeen Rijksarchief naar schatting gedateerd werd op het midden of de tweede helft van de vijftiende eeuw. Misschien is het van omstreeks 1461, toen Lisse door afscheiding van Sassenheim tot een zelfstandige parochie verheven werd. 3) Deze veronderstelling wint aan waarschijnlijkheid, wanneer wij zien, dat de goederen, de percelen, behorende tot het Onse Vrouwe ghilde binnen de grenzen dezer nieuwe parochie gelegen zijn.

Nu rijst de vraag, hoe dit stuk in het Familiearchief Heereman van Zuijdtwyck is terechtgekomen. In de jaren die ons bezighouden is Jonkvrouwe Clara van Haaften vrouwe van Dever, of juister gezegd: beleend met de ,,woninghe te Lisse mit vyf merghen lands binnen den hiemwerve”. 4) In eerste huwelijk is zij reeds jong gehuwd met Jan van Duvenvoorde (5) en in 1485 zal zij met de strijdlustige Walraven bastaard van Brederode een tweede huwelijk aangaan. Zij moet vrij oud geworden zijn; wel haast zeventig. Het valt te betwijfelen of zij altijd in Lisse heeft gewoond, maar het is toch heel goed mogelijk, dat de Lisser parochianen haar een afschrift van de stichtingsbrief ter hand hebben gesteld. Dit wordt des te waarschijnlijker, naar mate uit de stukken gaat blijken, dat ,,Jouffrou Claer” aan bovengemelde stichting van een parochie, een actief aandeel heeft gehad. Bovendien is de capellaan van Lisse, die in 1461 de eerste pastoor van de nieuwe parochie wordt, Theodorus of Dirc van Oosterwyc, aan haar verwant. Hij is haar oom, een broer van haar moeder. Op deze wijze worden de banden tussen het gilde en Dever wel bijzonder nauw. Door vererving is Dever in het begin van de 18e eeuw in handen gekomen van de familie Heereman van Zuydtwyck. De belangstelling van de eerste Heer van Dever uit dit geslacht, Frederik Jacob Heereman, voor oude stukken is onmiskenbaar. Ook de latere Heren van Lisse hebben de archieven altijd met zorg bewaard. Eerst te Utrecht, later in Roermond en ten slotte in de speciale archiefruimten van het slot Surenburg in het Münsterland. 6) Neen, aan de authenticiteit hoeft waarlijk niet getwijfeld te worden.

Wij gaan nu de inhoud van het stuk wat nader bezien. Twintig met name genoemde personen delen mede, dat zij na advies te hebben ingewonnen van goede en verstandige mensen, ter ere van God en Zijn gezegende moeder Maria een gilde, een soort broeder- en zusterschap, hebben opgericht. 32 Personen zullen er lid van zijn.

“Inden name des vaders ende des Zoens ende des heybghen gheests, amen. Wij claes symonqoen, claes claesz, jan dirricxz, jacob dirrixz, huych claesz, cornelis willemsz, henric willemsz, jan forysz, ysbrant pieterq jacob jacobsz, dirc gerrytsz, pieter eylersz, andries dircxz, claes heynricxz, jan htpricxz, matheus vranckenz, Pieter jansz, adryaen florysz, claes pietersz, Pieter claesz maken kond ende kenlic allen luyden dat wy by gueder wyser luyden raet ende troest in die ere goods en syn ghebenedide moeder maria een ghilde ende broderscap ende susterscap aenghenomen hebben gemaect ende gheordineert dair an sullen wesen twie en dertich ghildebroederen ende Susteren”.

Nieuwe leden worden slechts met algemene stemmen toegelaten. Men kan geen ,,halve stoel” bezetten, d.w.z. als men getrouwd is, moeten beide echtgenoten lid worden. Ongehuwde personen moeten beloven bij een eventueel huwelijk samen lid te worden, of uit het gilde te treden. Ieder echtpaar schenkt bij toetreden een pond was. Dat deze was is om kaarsen van te maken voor de kerkelijke diensten, is duidelijk. In plaats van een pond was kan men ook vier stuivers geven

“En alsoe en sel men nyemant sen dit selfde ghilde ontvanghen ten sy biden ghemeen ghildebroeders en susters wille ende consent. En ghene halve stoel te ontfanghen die een hele stoel heeft. Dat is te verstaen dat die man niet an dit selfde ghilde en sel gaen, heft hy een echte wyf sy sel dair mede an gaen. Ende en heeft hy gheen wittachtigh echte wyf soe sul hi moeten ghloven, dat hy een trouwede dat sy mede an sel gaen of mit allen wt te bliven. Ende des gelycx dat wyf alst van die man verseyt is. En voirt wye an dit ghilde gaet die sel den ghilde geve den stoel een pont was, die halve stoel een half pont was of vier stuuvers voirt pont was “.

Veel bezittingen van het gilde worden niet genoemd. Men heeft een mooi, zwart kleed, om het afgestorven gildelid mede te bedekken. Dan is er sprake van vier ,,stalkaarsen” en een ,,schoon tertys”. Bij de stalkaarsen moet men vooral niet aan een veestal denken, al zijn de woorden stamverwant. Het zijn standkaarsen, die op een kandelaar gesteld, bij het lijk worden geplaatst. Natuurlijk om licht te doen schijnen op het lijk. Maar ook uit eerbied voor het lichaam, dat eens met Christus zal verrijzen. Een tertys of tortijs is een toorts of fakkel. Omdat zowel ir. De Graaff in de archieven te Leiden, als de heer Corneille Janssen in de oude papieren der St Bavo te Haarlem steeds het gewicht aan was vinden aangegeven, moeten wij wel aannemen, dat ook deze toortsen van was zijn vervaardigd. Dit ligt ook wel voor de hand. Vet is altijd als een afvalproduct beschouwd. Als een waardig brandoffer geldt slechts het vuur, dat ,,gevoed wordt door het smeltende was, dat moeder bij heeft voortgebracht voor de stof der kostelijke fakkel”. 7)

“Voirt sel men an dit ghilde houden een schoon swart cleet over die ghilde breders ende susters te spreyden sy doot syn. Ende vier stalkairsen ende een schoon tertys die broeder en susters mede te belichten als sy doot syn”. Bij overlijden van kinderen of inwonend personeel mogen de gildeleden gebruik maken van het lijkkleed en de kaarsen. De toorts mag men niet meenemen, op straffe van een boete van een pond was. En daar valt niet over te praten! “Ende wairt sake dat yemant van dese broederen of susteren enyghe boeden of kinderen die sy binnen horen huys hadden die oflivich worden, soe moghn sy nemen dat cleet ende die vier stalkaxzsen hoir kinderen of hoer boeden mede te belichten. Mer die tertys niet, op die boete van een pond was ende dat niet te verdraghen”.

Als een der broeders of zusters sterft, zal de deken van het gilde dat de anderen laten weten. Bij het uitdragen en begraven van de overledene moeten allen aanwezig zijn. Dat zij hun beste kleren aan moeten hebben, wordt hier niet speciaal vermeld. Misschien was dat vanzelfsprekend. 8) Wel volgt nog een grappige bepaling : zij mogen niet voortijdig weglopen ! De deken spreekt dan met de broeders een tijd af, waarop de plechtige uitvaartdienst zal worden gehouden, waarbij natuurlijk weer allen aanwezig zijn. 9)  Alles op bovengenoemde boete van een pond was. Elk echtpaar, ,,elcken stoel”, zal dan een duit offeren. Vrijgezellen geven een penning.

“ Item wanneer dat enich van den broeders of susters sterft soe sel cièn deken de broederen ende Susteren elx een weet doen aldair te comen dair men den dode wt draghen sel ende dan die dode ter airden helpen ende daer niet van daen te scheyden eer die dode begraven is op die boet voors. Ende dan sal den deken mitten broeders een tyt ramen syn wtuaert te doen, en aldair te comen op die boet voorseyt. Ende alghemeen dair over te offeren elcken stoel een doeyt, die halve stoel een penning”.

Natuurlijk wordt bij een begrafenis aan de armen gedacht. De vinders, de bestuurders van het gilde (10)  delen na de uitvaart voor drie ,,groot”, dat is voor 1,5 stuiver, aan wittebrood uit. Als een van de broeders of zusters buiten Lisse komt te sterven, kan binnen een maand na het overlijden nog een uitvaart worden gehouden. De deken zal met de ,,vinders” dan een dag daartoe bepalen. Wie niet verschijnt moet de hoogste boete betalen. Wel moet de overledene aan het gilde een pond was nalaten. Deze verplichting rust trouwens op alle leden, zo ver zij daartoe tenminste in staat zijn. Hierop worden geen uitzonderingen toegestaan.

“Ende die wtvairt ghedaen wesende soe sellen die vinders delen drie groet an schoon broot. Ende waert sake dat yemant van den broederen of Susteren buuten den ambacht storve ende den ghilde broders voldoen woude, dair sel den deken mitten vinders een pt toe ramen binnen syn mainstont, en hem dan te doen of hi in den ambacht ghestorven wair. Ende wye dat dair nyet en quaemen dat wair op die hoechste boet. Item soe wye wt dit ghilde ofivich wort, die sel dit ghilde gheven een pont was, alsoe veer als hy soe veel hbben an te verhalen ende nymant te verdraghen”.

De jaarlijkse feestdag van het gilde valt op zondag na ,,onse vrouwe lichtmis”, dat is dus binnen het octaaf van 2 februari. De keuze van deze dag lijkt wel wat vreemd. Wij zouden eerder aan Allerzielen of St. Barbara hebben gedacht (4 december). Van ouds vierde men op de veertigste dag na Christus’ geboorte het feest van ‘s Heren ontmoeting met de grijsaard Simeon bij de opdracht in de tempel. Waarschijnlijk heeft de kaarsprocessie die op deze dag werd gehouden, een oorspronkelijk Romeinse, heidense plechtigheid vervangen. Het dragen van licht was heel natuurlijk voor een omgang in het zeer vroege morgenuur langs straten en pleinen, waar hier en daar nog ruïnen lagen uit het heidense tijdvak. Later worden de kaarsen eerst plechtig gewijd. Zo ontstaan ommegangen met gewijde kaarsen, die zoals alle processies, al gauw het karakter kregen van boete- en bedetochten, waarbij donkere mantels gedragen werden. (Nog heden dragen de priesters de boetekleur paars.) Daarbij wordt gebeden, dat de christenen ,,na de duisternis en de gevaren dezer wereld, tot het onvergankelijk Licht mogen geraken”. 11) Omdat men geleidelijk aan meer licht liet vallen op de rol van Maria, is de naam ,,OnzeLieve-Vrouw Lichtmis” ontstaan. En nu wordt het wel duidelijker: boeteprocessies met veel kaarslicht en donkere mantels. Daarbij gebeden, waarbij Maria als ,,troosteres der bedrukten” en ,,porta coeli”, de deur des hemels, werd vereerd. Dat het feest viel in een rustige tijd, en dat in verschillende plaatsen een bestuurswisseling plaats vond, kan ook nog een rol gespeeld hebben. 12)  Er is hier sprake van een algemene inbreng. Ieder neemt nl. zijn eigen voedsel mee naar het huis, waar men ,,het gilde drinkt”. Reeds zaterdag tevoren heeft ieder een schoon tafellaken of een beddelaken gebracht. Natuurlijk mag men dit niet weghalen, voordat de maaltijd ten einde is. Maar bovendien zal men ook eerst de onkosten moeten hebben voldaan. Op zo’n manier is zo’n laken nog waarlijk een goed onderpand ! Bij overtreding volgt steeds de hoogste boete. Wie met zijn voedsel niet verschijnt betaalt hetzelfde. Nu volgt nog een verschrikkelijke bepaling : ,,gheen onsedicheyt of parlament in dit ghilde te bedriven”. Wie zou zo iets van deze vrome broederen en zusteren hebben willen veronderstellen! Onzedigheid en parlament, d.i. drukte, rumoer, woordenwisseling, twist en ruzie! Op de hoogste boete ! ! Men zal geschillen aan de deken en de ,,gemene broeders” moeten overlaten.

Nu komt nog een moeilijke passage, die misschien wil zeggen, dat de te betalen boete van het gilde los gezien moet worden van een eventuele boete, aan de burgerlijke overheid. Verder is het op de hoogste boete verboden, enigerlei wapen bij zich te dragen.

“Ende dit ghilde sal men alle jairs drincken des sonnendaghes nae onse vrouwe lichtmis, ende elcx syn spys dair te brenghen dairmen dit ghilde drincken sal. Ende des saterdaechs voir dat ment ghilde drincken sal soe sel elck een schoon linnen tafelaken of slapelaken brenghen dair men dit ghilde drincken sal ende wederom nyet van dair te nemen of sy en hebben dat ghilde gehdroncken ende vinders voldaan op die hoechtste boet. Ende wie dair oec niet en quaem mit syn spyse dair ment ghilde drinct dat wair op die boet voorseyt. Ende gheen onsedicheyt of parlament in dit ghilde te bedriven op die hoochste boet. Ende dairenboven te bliven an den deken mitten ghemeene broders, wes sy hem meer of seyden behalve die boeten opdat dair myns heren boeten nyet in stake. Ende gheenrehande wape by hem te hebben in dit ghilde op die hoochste boet”.

Waar gegeten en gedronken wordt, verzamelen zich de bedelaars en de armen. De vinders kopen 1,5 stuiver brood om dit uit te delen aan de armen voor de deur. Deze liefdedaad moet zijn ter intentie der overleden gildeleden.

“Item wanneer men dit ghilde drincken sal, soe sellen die vinders copen drie groet an schoon broot ende dat te delen den armen voir die doere dair ment ghilde drinct voir die ghestorven syn uten ghilde”.

Nu gaat de maaltijd beginnen. Te voren klopt de deken (op de tafel) en nodigt ieder uit een ,,Onze Vader” en een ,,Wees gegroet” te bidden, eveneens ter intentie van de gestorven broeders en zusters. Na het eten doen zij hetzelfde ,,met innig hart”.

“ Item als men sel gaen eten soe sel die deken cloppen ende ghebieden dat een yghelick broeder ende suster sel spreken een pater noster ende ave maria voir die broeders ende susters die wt den ghilde ghestorven syn, ende als dair ghegeten is des gheliicx mit innigher herten’

. De ,,schenk”, die het bier geschonken heeft, gaat nu rond van tafel tot tafel om voedsel te verzamelen voor de armen. Na de maaltijd deelt hij het hun uit en geeft hun ook te drinken van het gildebier.

“Item als men dair eet soe sal die schenc ommegaen van tafel tot tafel ende garen die proeve voir den armen ende delent den armen als dair ghegeten is ende geve den armen oeck drinke van dat ghilde bier”.

De volgende dag wordt het feest voortgezet. Eventueel kan er ook een andere dag worden gekozen. De dag begint met een Requiemmis. 13) Misschien heeft men in de kerk een katafalk opgericht. Men leest tenminste dat de ,,stalkaarsen” en de toorts branden. Ieder offert een duit of laat dit een ander doen. Met kleine lettertjes is tussen geschreven: ,,op die bort”, op de schaal. Vroeger bestond in verschillende streken het gebruik, dat de kerkgangers een stille tocht maakten rond de lijkbaar, die voor het priesterkoor stond opgesteld. Bij het passeren van de lijkkist neeg men het hoofd in de richting van het altaarkruis en daarna in de richting van de overledene. Daarbij offerde men in een aldaar gereed staande collecteschaal iets voor de armen. 14) Of hier ,,die hort” ook bij de katafalk stond opgesteld, weten wij niet. De koster, die tijdens de mis heeft gezongen, krijgt een stuiver.

“ Item des anderen daghes sal men laten doen eene misse van requiem of een ander dach die den deken mìtten ghemeen broeders dair toe raemt, soe sal men nemen die stalkairsen ende tertys die broeders ende susters mede te belichten die wt den ghìlde ghestorven syn. Ende elcken stoel te offeren een doeyt of te doen oferen op die bort ende sellen geven den coster een stuver voìr dese misse te singhen”.

Na de mis volgt een algemene vergadering, waarbij een viertal ,,goede” mannen, die daartoe door de deken en de vinders zijn uitgekozen, een kostenomslag maakt. Dat doen zij ,,blidelick”, dus zonder morren. De gekozene is daartoe op boete verplicht. Na de maaltijd die thans volgt, zal ieder zijn schuld voldoen.

“Ende als die mis ghedaen is soe sal men gemeen vergaderen ende blìdelick te rekenen wes sy sculdich syn by vier goede mannen die de deken mitten vinders daer toe kyest ende des den deken niet te weygheren op die boete vst. Ende als dair ghegheten is een yghelic dan te betalen wes sy schuldich syn of die vinders te vernoeghen op die boet vst”.

Nu genieten allen van een gezellige maaltijd, ,,ende wesen blidelic ende vrolick mit malcander”. Daarna wordt, zoals reeds gemeld, door ieder zijn schuld betaald.

“ Ende als dair is gherekent soe sullen die broederen ende susteren mit malcander gaen eten ende wesen blidelic ende vrolìck mit malcander. Ende als daìr ghegeten is, een yghelic dan te betalen wes sy schuldich syn of die vinders te vernoeghen op die boet voorseyt”.

Als een der gildeleden sterft kan zijn plaats door het naaste familielid worden ingenomen. Deze heeft dus de eerste rechten. Doet hij of zij zulks niet binnen de tijd van een jaar, dan zal de nieuw toetredende het gewone entreegeld moeten betalen. Dit was, zoals wij weten een half pond was of twee stuivers.

Item wanneer enich broeder of suster sterft soe sal die naeste van synre maeschap sine stoel binnen tsyaers besitten of mit allen quyt te wesen ende syn aenganc te betalen alst verclaert is.”

Als een der broeders of zusters ziek is, en daarom niet kan komen, dan wordt zijn of haar deel van het feestmaal thuisgebracht en kunnen zij aldus toch meedoen. Als er een buiten Lisse woont, kan het worden toegestuurd, indien ten minste iemand voor hem betalen wil.

“ Voirt wairt saeke dat enich broeder of suster alsoe cranck wair datten sy hoer ghilde niet bezoeken en mochten soe sal men hoer proven senden ende mit ons ghelden, of woenden sy buyten a’en ambacht, ende wouder yemant voir voldoen soe sal sal men hoir proven senden”.

Nu volgen nog enige korte ordemaatregelen. Het gildefeest zal gehouden worden op de plaats die daartoe is bepaald. Als de deken klopt, zal elkeen zwijgen. Wie in het bestuur of in een andere functie gekozen wordt, moet deze benoeming aanvaarden. Alles op de hoogste boete. Ook wie zich met woord of daad tegen de beslissingen van het bestuur verzet, wordt tot deze boete veroordeeld.

“Voirt wair men dit ghilde vint te drincken dair selt wesen op die boeten. Voirt als die deken clopt elck dan te swyghen op die hoechste boet. Voirt wye dat men deken of vinders of ander dyenstluyden kyest die sullent wesen op die hoechste boet. Voirt wat den deken mitten vinders wysen, die dair teghens seyde of dede dat wair op die hoechste boet.”

Alle gildeleden beloven en zweren zich aan de genoemde punten ,,wettig en volkomen” te houden. Zij zullen niemand tot het gilde toelaten, tenzij deze eveneens gezworen heeft zich te houden aan het bovenstaande reglement.

“Item soe sel elcken broeder ende suster gheloven ende sweren alle dese voorseyde punten te houden wittelic ende volcomelic, ende nyemant in dit ghilde te ontfanghen hy en swere te houden ende te doen al datter voirghenoemt is”.

Het is natuurlijk mogelijk, dat een gildebroeder of -zuster een jaar lang uit de landstreek was, en het gildefeest intussen reeds is gevierd en daarbij niemand voor dit medelid betaalde. In dit geval wordt dit lid slechts weer aangenomen tegen betaling van het entreegeld, een half pond was of twee stuivers.

“Item wanneer enich ghildebroeder of suster een jair lanc wten lande wair ende dat ghilde eens ghedroncken wair ende dair nymant uoir en voldede soe en sellen die broeders ende susters niet ontfangen sy en souden gheven alsoe veel als die dair nye an gheweest hadden”.

De deken moet deze brief bewaren en alle jaren op de gildedag laten voorlezen, opdat de leden weten, wat zij beloofd en gezworen hebben. Hij moet eveneens worden voorgelezen voor de nieuwe leden, zodat deze weten wat zij gaan beloven en zweren en waar zij zich toe verbinden. (Men moet bedenken, dat slechts zeer weinigen konden lezen en schrijven). Het reglement eindigt met de bepaling, dat als de deken wordt vervangen door een ander, hij deze brief aan de nieuwe deken altijd moet doorgeven.

“Item desen bryef sal bewaren den deken ende alle jairs als men die ghilde drinct soe sal hy desen brief doen lesen uoir die broeders ende swters om te weten, wat sy gheloeft ende ghesworen hebben. Ende men selse oick lesen die dair eerst an gaen op datten sy weten moeghen wat sy ghelouen ende sweren sullen ende hoe sy dat ghilde houden sullen. Ende den deken sal desen brief altyt over gheven als men enen anderen deken kyest ende hem verset”.

Over de activiteiten van het gilde is ons verder niets bekend. Evenmin of het gilde in de kerk van Lisse een eigen kapel of eigen altaar heeft gehad. Wel weten wij, dat in de kerk een beeld van ,,onse Lieve Vrouwe” aanwezig was. Wij vernemen namelijk van ,,zeeckere Riemen (= gordels), vijftighen (= rozenkransen) ende Ciraet dat dienende was tot Sinte Agatha (de patrones der parochie) ende onse Liever Vrouwe.“ 15)

Dat dit beeld in enige relatie stond met het Onse Vrouwe Ghilde blijkt echter uit niets. Aan grondbezit vinden wij in 1544 vermeld 90 roeden lands, gelegen in de Oostpolder. l6)  Omdat men in vroegere tijden met het oosten de plaats aanduidde, waar in de zomer de zon opkomt, moeten wij deze Oostpolder meer naar het noorden zoeken. Het land moet ongeveer gelegen hebben achter het huidige bedrijf Grullemans. Het is in 1544 verpacht aan Harder Willemss. Een ander stuk land is 151 roeden groot. Het is in pacht bij de weduwe Tryn Pieters. Dit land wordt het Truyenkrogtje genoemd. Het lag ongeveer ter plaatse van het huidige ,,land van Blokhuis”.

Als na de troebelen van de jaren 1572 en 1574 en daaromtrent, de rook en de kruitdamp zijn opgetrokken, horen wij opnieuw van het Onse Vrouwe Ghilde, alsmede van het Catarynengilde, dat eveneens in Lisse was gevestigd. Dat is op 17 november 1587. 17) Dan vergaderen ,,inde costerije huijsinge, staende aent Lisser Kerckhoff de WelEdelen, erntfesten, vromen Joncker Johan van Mathenesse, heer van Lisse Nijclaessone, tegenwoordig residerende op zyn Hoffstadt genaempt t’huijs (te) Dever, ls alhyer te Lisse, ter eenre”, en een groot aantal personen ,,ter andere sijde” om te komen tot de oprichting der H. Geestarmen. Deze personen, van wie er een aantal met naam en toenaam worden genoemd, zijn de ,,opsyenders ende onderwinders van de Vrouwen en Catarynengilden”. Het zqn: ,,Dirck Barthoutszoon van Betanyen, snijder (=kleermaker), . . Pouwels Reynoutszoen van Brouckhuijsen, Jan Jacobszoon Wassenaar alias Doncker, Jan Hendrickssoon van Egmondt alias Mol, Willem Adryaenssoon Schenaert, Pieter Aelbertszoon backer, Pieter Willemsen van Moerkercken alias vouger (=voeger, metselaar), ende Jan Dirk Jacobs van der Son, mit meer andere gebuyeren”.

De ,,voornoemde gildebroeders” hebben ,,beloeft en gegeven den jaerlicxe inkomen van pachten ende renthen”, die aan de gilden toebehoren, te samen bedragende de somma van 17 gulden en 10 stuivers. Het kapitaal hiervan werd geschat op 300 gulden. Dit is dus van de beide gilden samen. Van bovenstaande personen is niet meer te zeggen, tot welk gilde zij behoord hebben. De genoemde bronnen van inkomsten staan nog “int particulyer gespecifficeert”. De meeste landerijen hebben waarschijnlijk aan het Catarynengilde toebehoord. Op de 151 roeden van 1544, toebehorend aan het Vrouwengilde rust een erfpachtbrief van 2 gulden: ,, 1,5 hont lants met een tuyntjen gelegen in truyenkroft by de anderen”. In 1557 was dit in gebruik bij Jacob Jacobs Pluyer en na diens dood door zijn weduwe. Later wordt het gebruikt door de schout Cornelis Cornelis van Immerzeel. Op de 90 roe lands staat een erfpachtbriefje van 15 stuiver. Dit is een akker in het oosteinde aan het ,,oude banheck”. In 1554 was Pouwels Aelberts de ,,bruycker”. 17)

Met deze vergadering in het kostershuis is de historie van het Onse Vrouwe Ghilde voor goed ten einde. Alleen de naam leeft in de Morgenboeken van Rijnland nog lange jaren voort. De 90 roe in het oosteinde blijken in het bezit van de H. Geest-armen. De 1,5 hont in Truyenkroft zijn in 1812 bezit van de erfgenamen van de bekende bloembollenkweker Simon Cornelisse de Graaff. 18) Zij waren reeds eerder verkocht.

Thans is het Onse Vrouwe Ghilde geheel vergeten en de H. Geest-armen eveneens. 19) Het lijkkleed is versleten en de kaarsen zijn opgebrand. De grafkruisen zijn verdwenen, de lijken vergaan. Wat is onvergankelijk op deze wereld, behalve de vergankelijkheid .

Bronnen

  1. Zulke brieven blijken inderdaad zeldzaam. Enig vergelijkingsmateriaal vindt men in het Oorkondenboek van Groningen, dl. 11, nr. 613 ad tg en nr. 1 180. Hier betreft het echter niet een speciaal ,,begraafnisgilde”, maar een schoenmakersgilde en een gilde voor ,,messelers, tymmerluden, kystemakers, beeldesniders, stoeldriers ende holtsaghers”. Wel zijn er bepalingen betreffende de dode gildeleden en hun huisgenoten opgenomen.
  2. Perkament, + 41 x 36 cm. Voorlopig genummerd 100.
  3. A. M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse, 1960. Door stukken uit het Familie-Archief Heereman van Zuydtwijk heeft schr. in de geschiedenis van de Kerk van Lisse thans een ruimer inzicht gekregen.
  4. Het leengoed Dever wordt steeds met deze termen aangeduid. De vijf morgen binnen het allodiaal goed worden nimmer nader aangegeven.
  5. Gemeente-archief Schiedam, Familie-Archief Matenesse (inventaris Van Doornick) nr. 6.
  6. Reeds in 1724 vertrok Frederik Tacob Heereman van Utrecht naar Roermond. De archieven, die betrekking hadden op de Nederlandse goederen van het geslacht Heereman zijn reeds voor de oorlog naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht. Na de oorlog is nog een aantal stukken hieraan toegevoegd.
  7. Alitur enim liquantibus ceris, quas in substantiam pretiosae hujus lampadis, apis mater eduxit. Uit de gezangen tijdens de Paasnacht om de Paaskaars, symbool van de verrezen Christus.
  8. Oorkondenboek van Groningen nr. 613 ad 19 vermeldt: ,,Ende so sal elck broeder of syn wijf miit oeren besten cleexleren komen voer dat huis, daer dat lijck in is, ende volgen den lijcke toe kercken”.
  9. Deze bepaling bevreemdt, omdat evenals thans, in de late Middeleeuwen de begrafenis pas na de uitvaart placht te geschieden. Misschien werd vanwege het gilde later nog een mis opgedragen, waarvoor dan dit gilde het stipendium betaalde. Het is ook mogelijk, dat in tijden van epidemieën, de overledenen zo spoedig mogelijk ter aarde werden besteld.
  10. Vinders zijn door de overheid aangestelde keurmeesters, die het gilde besturen. De vinders stelden de overtredingen vast en brachten ze aan bij de overlieden van het gilde. Zij hielden orde en waren scheidsrechters bij geschillen. Deken en vinders waren de aanklagers van de overtreder voor de rechter. Belediging van een vinder werd zwaar gestraft. Een ,,vriendelijke vinder” is een bemiddelaar in der minne. Van vinder is het woord ..vonnis” afgeleid. zoals ..schennis” van schenden. De naam vinder leeft tot op heden voort bij de sociëteit ,,Trou moet blijcken” te Haarlem. Deze sociëteit gaat terug op een oude rederijkerskamer. De bestuursfuncties dragen nog de oude gildenamen: keizer, prins. vinder en factor. (Verwijs en Verdam, en L. M. Metz, Woordverklaring 1937.
  11. Gebed tijdens de wijding der kaarsen op 2 februari.
  12. Inderdaad is 2 februari veelal de datum van de regeringswisseling in de stad. Dat iets dergelijks in Lisse ook het geval was, blijkt echter niet.
  13. De missen plegen genoemd te worden naar het eerste woord van de Introitus of Intredezang: Requiem aeternam dona eis, Domine. (Geef hun de eeuwige rust, o Heer.)
  14. Schrijver is tijdens de oorlogsjaren nog getuige geweest van deze overoude ceremonie in de kerk van Oud Zevenaar.
  15. Archief Nederlands Hervormde Gemeente Lisse, nr. 41.
  16. Morgenboeken van Lisse, Archief Hoogheemraadschap Rijnland, Leiden. –
  17. Archief gemeente Lisse, nr. 289. ,,Errectie en fundatie van den H. Geest-armen van Lisse van dato 17 novemb. 1587”. Van de activiteiten van het Catarynengilde is niets bekend.
  18. Zie over deze Johan van Matenesse het Leids Jaarboekje 1962, blz. 50. (Eveneens het jaar 1587.) Het is hier de eerste keer dat wij het Huis te Lisse als ,,Dever” vinden aangeduid. Het woordje ,,te” is, zonderling genoeg, later tussengevoegd. Echter met dezelfde hand.
  19. Familie-archief Heereman van Zuydtwijk, voorl. nrs. 2562, 2563, en 2564. Zie ook archief Ned. Hervormde Gemeente Lisse, nr. 5. Oorspronkelijk werd de ondersteuning van de armen van Lisse door de diakenen en de H. Geest-armmeesters onderling geregeld. In 1690 zegden de diakenen deze regeling op. Door de landbouwcrisis in het begin van de I8e eeuw gaf dit grote moeilijkheden. De fondsen der H. Geestarmen waren klein, en nauwelijks een derde der bevolking hoorde tot de Hervormde Gemeente. Nu blijkt, dat mr. Nicolaas van Loenen, die op verzoek van de ambachtsheer de zaak onderzocht, reeds veel moeite had met deze materie. Toen enige jaren geleden een stuk land behorende aan de H. Geestarmen werd verkocht voor de bouw van het Fioretti-college bleek niemand in staat vast te stellen, aan wie de afkomende penningen eigenlijk toekwamen.

 

Tekst en foto’s overgenomen uit het Leids Jaarboekje 1963 pag 141