MORSVEEN, MOSVEEN OF MIDDELBURG TE LISSE

MORSVEEN, MOSVEEN OF MIDDELBURG TE LISSE

In aansluiting op “buitenplaats  Middelburg” in het Leids Jaarboekje 1971, blz. 143 tot 172

door A. M. Hulkenberg

Op 17 september 1585 verkocht Maarten Ruychaver, poorter van Haarlem, een woning met ongeveer 3 morgen land, ruim 25 ha, in de ,,Hooge Moschveenen” te Lisse. 1) Ruychaver had de landerijen in 1579, 1580, 1582 en 1584 gekocht en een boerderij erop gebouwd. Dit was het begin van een lange historie, die doorloopt tot in het heden. Nog altijd staat in de bocht van de Loosterweg-Noord, niet ver van het ,,Keukenhof”-terrein, de oude boerderij Middelburg, die naar de huidige pachter meestal ,,de boerderij van Van Graven” wordt genoemd. Vroeger heette hij Mosveen of Mors(ch) en de polder waarin hij was gelegen werd de ,,Hooge Morschveenen” of ,,Hooge Mos(ch)veenen” genoemd. Pas na het verdwijnen van de ,,Buitenplaats Middelburg” (Leids Jaarb. 1971) is deze naam voor goed op de boerderij overgegaan.

Mosveen of Morsveen?

Zou het nu oorspronkelijk Mosveen of Morsveen zijn geweest? Beide woorden komen naast elkaar voor. Het woord ,,morsch”, laag gelegen land, is o.a. bekend te Leiden: Morschpoort en Morschweg. Ook daar kende men een ,,Hooge” en een ,,Lage” Morsch. Daarnaast is er een bijvoeglijk naamwoord mors: slap, niet stevig, rottig. Ook dit zou in aanmerking kunnen komen. ,,Mosveen” is al evenzeer mogelijk. ,,Mos” betekende oorspronkelijk moeras. Later werd het als plantebenaming gebruikt. Men spreekt van veenmos (Sphagnum). Het ligt voor de hand, dat men het veen dat uit resten van dit mos is opgebouwd, ,,Mosveen” kan noemen. Nu groeit daar ter plaatse wel geen veenmos meer, maar dat kan vóór de inpoldering en bemaling heel anders zijn geweest. Om de zaak nog wat te compliceren komt ook ,,mors” voor in de betekenis van ,,mos”. Zo schrijft Le Francq van Berkhey in zijn Natuurlijke Historie, deel 11 blz. 624: ,,Men kan.. . de specie welke uit de verrotting van dit mors ontstaan morsveen noemen.” 2) Mosveen of Morsveen, we weten het niet. Misschien is het oorspronkelijk vrijwel hetzelfde geweest.

De boerderij ziet er met zijn rood-met-gele luiken thans heel fleurig uit, maar zo is het niet altijd geweest. Ruychaver had het geheel gekocht uit drie ,,desolate boedelen”. Ze waren gedesoleerd geraakt ten tijde van het beleg van Haarlem en Leiden of kort daarna, omstreeks 1575, een tijd die wel de meest trieste genoemd moet worden uit de hele geschiedenis van het dorp Lisse.

Troebelen

Sinds 11 december 1572 werd Haarlem door de Spanjaarden belegerd. Intussen hield de Prins van Oranje zijn hoofdkwartier op Teilingen. Beide partijen kampten met chronisch geldgebrek. De wanordelijke huurtroepen stroopten brandschattend het land af. Alle dorpskerken behalve die van Voorhout en Noordwijk brandden uit en boerenhofsteden gingen in vlammen op. Een verschrikkelijke tijd. Geen bescherming, geen vergoeding, zelfs geen medeleven. Men juichte om het ontzet van Leiden; de ellende der plattelandsbevolking telde men niet. In de gaarderboeken van Rijnland leest men nog in het begin der vorige eeuw steeds van percelen waarop een hofstede heeft gestaan, die bij de ,,laatstleden troebelen” is ,,gedestrueerd”. En met die laatstleden troebelen worden dan nog steeds de jaren 1572 tot 75 bedoeld. De bekende Leidse stadssecretaris Jan van Hout voert een zekere Bouwe ten tonele, die nog vele jaren later met afschuw aan deze tijd terugdenkt. 3) :

,,Mer kijk, als ik begin te denken om mijn voorleden dagen,

Zo borst mijn hart van druk. Aldereerst, doen Haarlem was beleid,

Zat ik op een schone woning te Lis. Daar zag ik al mijn beesten ofjagen

Van de papouwen (door de Spanjaarden), daarna mijn woning verbranden. O droevigheid:

Griet, mijn dochter, worde verkracht; Claas, mijn zoon,

vermoord; mer ‘t meeste lijd Geschiedde aan mijn wijf, dat ik zag.”

Men vraagt zich met ontzetting af, wat er nog erger zal kunnen zijn dan verkrachten en vermoorden. Maar hieromtrent laat Bouwe ons kieselijk in het ongewisse.

,,Die schelmen vol schande Pijnigden mij nog om mijn geld. Ik mocht ‘t niet,

ik heb ‘t er gezeid. Zij namen ‘t altemalen weg en bonnen mij wel stijf met bande

Aan een paardestaart, mer met groot geluk ontkwam ik haar handen

 En raak ik t’ Sassem in ‘t leger . . .”

Bouwe werd ,,paynier”, pionier, waarschijnlijk schansgraver bij Teilingen Haast even ellendig als Bouwe moeten zich de hieronder te noemen personen hebben gevoeld, die door oorlogsomstandigheden zodanig in de schulden raakten, dat zij hun bedrijf ellendig moesten opgeven.

De desolate boedel van Willem Jorys

De eerste boedel is die van Willem Jorys, waaruit Ruychaver vijf morgen land opkoopt. 4) Alles staat beschreven in ,,‘t decreet van den Hove van Holland, groot twaalf bladen, met enen roden, wassen zegel uithangende bezegeld, met ’t zegel van de Justitie”,  1 juni 1579. De vijf morgen zijn gelegen tussen Veenenburg, dat bezit was van de Haarlemse burgemeester Nicolaas van der Laen,  5) het land van Lysbeth Jacobsdr. van Nyenrode (van Hillegom) en de ,,wildernissen”. Willem Jorysz blijkt het perceel in 1563 en 64 te hebben gekocht. In 1577 wordt een deel er van beschreven als ,,een hoeksken land en erfjen waar weleer een huisken op gestaan heeft, leggende in den ban van Hillegom’. Dit laatste hoeft ons niet te bevreemden. De grenslijn tussen Lisse en Hillegom is lange tijd onzeker geweest. 6) Het behoort thans onder Lisse, terwijl vroeger bepaalde belastingen zoals het ,,hoorngeld” aan Hillegom werden betaald. Nu blijkt dat er een rente van 30 Carolusguldens ‘s jaars op dit land stond en deze was sinds 1572 niet betaald. Daardoor was een zekere Cornelia Maertens, weduwe en boedelhoudster van Pieter Jacobs, zeer gedupeerd. Kennelijk heeft Cornelia de schuldvordering overgedaan aan ,Jouffrouwe Bartha van Almonde, vrouwe douairière van Offem” te Noordwijk, de weduwe van Jacob Pynssen Wzn,’ die nu ,,als actie en tranport hebbende” als impetrante optreedt. Reeds op 25 december (sic) was een voorlopige uitspraak gedaan, maar daarna waren de partijen nogmaals opgeroepen. Het vonnis werd ten slotte uitgesproken op 6 maart 1577. Op 15 februari verschijnt dan deurwaarder Ysbrant Starck ,,ten marktdag te Leiden op ‘t raadhuis na klokkeslag”. En dan begint hij plechtig met de volgende woorden: ,,Gesommeerd alle degenen.. .” De volgende dag, op zondag 16 februari, heeft in de kerk van Lisse ,,na het zingen der psalm en voor de predicatie” een zelfde oproep plaats. Copieën er van waren te verkrijgen op het stadhuis te Leiden en op de woning van de schout van Lisse. Intussen is het land op 3 maart ,,gearresteerd” en door schout en schepenen gesteld ,,in handen van de Koninklijke Majesteit”. 4) (Het is nog geen 1581, koning Philips II vertegenwoordigt als graaf van Holland officieel nog steeds het hoogste gezag.) Ten slotte vond de publieke verkoop plaats ,,in ‘t huis van Jan Gerrits van Kessel”, de herberg De Zwaan in het Maredorp, de huidige Haarlemmerstraat. In de deur van de herberg klonk het met luider stem: “Sta bij koopluiden, sta bij koopluiden, hoort de voorwaarden” en “met open deuren en vensters en brandende kaarsen”, zoals bij een gerechtelijke verkoop gebruikelijk, werd de gehele boedel verkocht. Bij het uitgaan der kaarsen was de hoogste bieder ,,Frans Fransz coster te Haarlem” (8) voor 75 Carolusgulden. Nu vindt er nog lang een verder bieden plaats, totdat eindelijk Maarten Ruychaver te Haarlem s voor 331 gulden eigenaar wordt. 4) Van Willem Jorysz zelf verneemt men niets meer.

De desolate boedel van Ruige Neel

Er is een tweede failliete boedel, die beschreven staat in een eigendomsbrief, groot acht bladen, ,,met enen groenen uithangenden, wassen zegele bevestigd”. 9) Het betreft 18,5 morgen land, gekomen uit de boedel van Cornelis Jan Florysz, die waarschijnlijk van wege zijn uiterlijke verschijning de bijnaam droeg van ,,Ruygeneel”, Ruige Neel. Hij was getrouwd met Claesje Pauwelsdr (10) en woonde aan de Heereweg in ‘t dorp van Lisse. Ook bezat hij land in de Lisserbroek aan de Quadeweg, de huidige Broekweg. 11) In 1579 wordt gesproken van de ,,verlaten en onbeheerde boedel van Cornelisz Jan Florysz, bijgenaamd Ruygeneeltje in de Mosveen”. 10) Waarschijnlijk ligt de huidige boerderij Middelburg op de percelen van Ruige Neel. Deze behoorden namelijk in 1544 aan een zekere Cornelis Jansz en waren toen tesamen ongeveer 19 morgen groot. 12) In juli 1584 blijkt Cornelis Jan Florysz gestorven. Kennelijk had Ruige Neel het in 1568 al niet best. Op een groot perkament wordt zeer uitvoerig omschreven, hoe hij een losrente van 12 Carolusgulden per jaar verkocht heeft aan ,Juffrouwe Geertruyt Pyck (Pieck), weduwe van wijlen joncker Nyclaes van Mathenes”, wonende op de ,,huize en hofstede van Lisse”, op Dever. ,,Ende om voorts wel te verzekeren deze jaarlijkse erfelijke losrente met dat hoofdgeld van dien”, heeft Ruige Neel  “verzekerd ende gehypothekeerd, ende verbindt tot enen vrijen yptheke (hypotheek) een woninge met alle zijne toebehoren, groot omtrent acht morgen, gelegen aan de Heereweg”. Ten slotte stelt zich Adriaan Cornelisz (Corsteman) te Lisse als borg met ,,een morgen lands, leggende in de Westgeest”, het latere Wassergeest. Ruige Neel heeft zijn schulden niet kunnen voldoen. Ze zijn later door Ruychaver afbetaald.

De desolate boedel van Comelis Ysbrants Rootgen

Dan is er nog ,,een decreetbrief met enen roden wassen zegele bezegeld bij Foy van Brouchoven, baljuw en dijkgrave van Rijnland, rakende zekere diverse partijen lands”. 1) Daar horen ook bij 4 morgen, 2 morgen, 1,5 morgen en 2 morgen, dus te samen 9,5 morgen, ,,gekomen uit den boedel van Cornelis Ysbrants Rootgen” van 13 juli 1584. De ligging dezer percelen wordt niet nader omschreven, maar wel blijken ze later met de andere één geheel te vormen. Wat een boerenellende in dit hoekje van Lisse!

Het land van Jan Gerrits Hits

Ten slotte behoort tot het latere Mosveen of Middelburg ,,zekere 1,5 hont lants ofte daaromtrent”, een klein stukje dus, ,,bij der hoop, zonder mate en met de voet gestoten”, dat eigendom was van de duinmeier Jan Gerrits Hits. 14) Het grenst aan het bezit van Ruychaver en aan het Nijenrode’s duin, het tegenwoordige terrein der bloemententoonstelling of de duinen juist ten noorden daarvan. Bovendien lag het naast de desolate boedel van Cornelis Ysbrant Rootgen. Op 29 mei 1582 kocht Maerten Ruychaver het lapje grond voor ,,een somma van 35 guldenen, d’een helft gereed (contant) ende d’ander helft over een jaar na datum”.‘ 15)

Maerten Ruychaver en Arend van Duivenvoorde, 1585

Maerten Ruychaver, handelaar in buskruit en een vermogend man, verscheidene malen burgemeester van Haarlem en vanwege die stad ook hoogheemraad van Rijnland, bovendien stichter van de hofstede Mos- of Morsveen, was geboren in 1546 of 47. Hij was een zoon van Willem Jacobsz Ruychaver, brouwer en schepen van Haarlem en Guerte Pouwelsdochter van Outschoten. 16) Op 28 oktober 1570 was hij te Hillegom getrouwd met Alijt van der Laen, dochter van Nicolaes van der Laen, de bekende burgemeester van Haarlem en eigenaar van de hofstede Veenenburg, niet ver van Morsveen verwijderd. 5) Op 25 december 1626 is Ruychaver op zijn buitenverblijf, de hofstede Oostende bij Hillegom, overleden. Op de 17de september 1585 verscheen voor Jan Reyersz, schout, en voor Cornelis Pietersz Boursgen en Mees Meesz van Hoochcamer, schepenen van Lisse, ,,de eerzame Maerten Ruychaver, (al) thans woonachtig op den huize van Bergendal” in Voorhout. Hij verkocht aan zijn zwager, Arnoult ofwel Aernt van Duivenvoorde, kapitein, ,,een woninge met omtrent dertig morgen lands, leggende in de Hoogemoschveenen van Lisse”. 1) De herkomst dezer landerijen is ons thans reeds bekend. Ruychaver verklaarde ,,volkomenIijken vernoegd, voldaan ende wel betaald” te zijn, ,,den eersten penning met den lesten”, maar het bedrag zelf is niet genoemd. ,,Alles ter goeder trouwen en zonder bedrog”. Nu zou men menen, dat alles toch zo in orde was, maar dat is niet zo. Achteraf, pas in 1601, had Maarten Ruychaver gehoord, dat een deel van de ,,woninge met omtrent dertig morgen lands, leggende in de Hoogemoschveenen te Lisse”, die hij aan zijn zwager had verkocht, ,,onder de banne van Hillegom” behoorde. Dit was een deel van het land van Willem Jorysz, dat in het dubieuze grensgebied van Lisse en Hillegom gelegen was. Het wordt genoemd ,,een geer of streek lands in ‘t voorkroftje genomd de Looster”. De verdiensten verbonden aan het schrijven van een acte mochten de schout van Hillegom, Nicolaas van Treslong Pietersz, natuurlijk niet ontgaan. Hij beriep zich op een placaat van ,,Hoogloffelijker memorie van Keizer Caroli Quintii als grave van Holland” d.d. 10 mei 1529, volgens hetwelk ,,alle landen ende goederen opgedragen moet voor den rechter van der plaatse alwaar die gelegen zijn”. 17) Om nu ,,ter goeder trouwe te willen wandelen en den voornoemden Van Duivenvoorde, zijn zwager, niet te prejudiceren noch verkorten, maar dezelve in zijne voorszeide kope volkomenlijken vermogens het voorszeide plakaat te bevestigen en te bewaren”, werd de acte nu nog eens herhaald, alsof het nog steeds 1585 ware. Nu pas was alles werkelijk in orde. De nieuwe eigenaar van Morsveen, jhr. Arent van Duivenvoorde, was een natuurlijke zoon van jhr. Adriaen van Duivenvoorde, deken van Dordrecht. 18) Eerst was hij gouverneur van Zutphen, later, na de inname van Geertruidenberg in 1593, vice-gouverneur of commandant van deze stad. Ten slotte luitenant-kolonel van de jeugdige prins Frederik Hendrik. Hij was gehuwd met Geertruyd Ruychaver, de zuster van Maerten. Van dit echtpaar zijn een zoon en twee dochters bekend: Gijsbert, ,,kapitein van een vendel voetknechten”, Elisabeth, gestorven 20 oktober 1655, en ten slotte Geertruy of Griet, in 1589 te Enkhuyzen gedoopt en in 1618 getrouwd met jhr. Jacobus van Thienen. Dit echtpaar zal later Morsveen in bezit krijgen.

Boer Langeveld

Natuurlijk woonde noch Ruychaver, noch Duivenvoorde zelf op de boerderij. Die was verpacht aan Hendrik Langeveld, zoon van Adriaan Hendriksz Langeveld en Haesje Claasdr. Zijn grootvader was Hendrik Jeroensz Langeveld, getrouwd met Marietje Mattheusz van Sanen.10) In de gaarderboeken van Rijnland wordt in 1544 Jeroen Klaasz tot Langeveld genoemd, waarschijnlijk de vader van Hendrik Jeroensz. Uit dat ,,tot (te) Langeveld” kan blijken dat de familie werkelijk uit ‘t Langeveld, een paar km ten westen van Lisse, afkomstig was. Het pachtland bestond nu uit de volgende delen: 19)

  1. de boerderij met naaste omgeving (3m 69r). Dit perceel behoorde in 1544 aan Cornelisz Jansz en was waarschijnlijk later eigendom van Ruige Neel.
  2. Anderhalf hont ten zuiden hiervan (150 r.) Dit lag aan de Loosterweg ofwel Lijtweg. In 1544 behoorde het aan Pieter Janst. Het was later de groentetuin.
  3. Een groot stuk achter de boerderij (14 m 57 7 r) . In 1544 was eigenaar Cornelis Jansz.
  4. Een aanliggend stuk (2m 200r). In 1544 was eigenaar Vranck Diriksz (van den Burgh), (20) pachter was Cornelis Jansz.
  5. Nog een aangrenzend stuk (4 m 200 r). In 1544 behoorde het aan Adriaan Gerritsen ter Leede; pachter was toen Floris Adriaensz. Volgens een notitie van 1812 werd dit de Steenvoordenveen genoemd.
  6. Tenslotte nog een stuk) 3m 550r). Dit lag aan de ,,veenwatering”, de latere Leidse Vaart, bij de brug in de Delfweg (bij het huidige station Lisse). Het behoorde in 1544 aan Theeus Jacobsz. Vooral dit stuk zal een rol gaan spelen bij de moeilijkheden in 1658 en ‘59.

Met wat wegen en bermen zijn de ,,omtrent dertig morgen” dan wel vol. Hendrik Langeveld was getrouwd met Aagje Dirksdr. Het echtpaar had vijf kinderen: Adriaan, Lenaert, Jan, Cornelis en Aagje. 10) Na de dood van haar man treedt de weduwe als ,,bruikster”, d.i. pachteres, op (1612). In 1624 is de pachter haar schoonzoon Adriaan Adriaanst den Boer uit Noordwijk, met wie dochter Aagje op 11 augustus 1619 te Lisse in het huwelijk was getreden. In 1628 wordt Lenaert Hendriksz als pachter genoemd. De familie Langeveld is lang pachter van Morsveen gebleven.

Jhr. Jacob van Thienen

In 1624 en ‘28, toen Adriaan Adriaansz den Boer en Lenaert Hendricksz Langeveld bruiker waren van Mosveen, was jhr. Arend van Duivenvoorde reeds lang overleden. Hij stierf op 4 juni 1602 aan de pest, die hij had opgelopen tijdens het beleg van Ostende. De ene zijn dood is de ander zijn brood. Ostende is voor zijn zwager Maerten Ruychaver, handelaar in buskruit, reden geweest de hofstede Ostende te Hillegom aan te leggen!  8) Als eigenaar van Mo(r)sveen wordt thans genoemd Jonker Jacob van Thienen, als getrouwd zijnde met jonkvr. Elysabeth (sic) van Duivenvoorde Aernoldsdr, bij sucessie en kavelinge jegens haar medeconsorten als erfgenamen van wijlen jhr. Arnoult van Duivenvoorde, in leven kolonel, etc.” 21) Jonker van Thienen was echter niet getrouwd met jonkvr. Elisabeth, doch met haar zuster, Geertruid of Griet. Het geslacht Van Thienen stamt uit Brabant. 22) De vader van Jacob, jhr. Andries van Thienen, Meesterknaap van Holland en West-Friesland, was geboren te Ooltgensplaat. Op 27 september 1629 trouwde hij als weduwnaar van Elisabeth of Isabella Rataller in de Langevelder kapel bij Noordwijk met Clara Carpentiers. Jhr. Andries heeft ook een rol gespeeld bij de eerste gedeeltelijke afgraving van het Keukenduin van Teylingen. 23) De familie was hier dus niet onbekend. Jacob van Thienen, sinds 1618 gehuwd met Geertruid van Duivenvoorde, was evenals zijn vader Meesterknaap van Holland en West-Friesland en tevens schout van Grootebroek. Als zodanig heeft hij nog een plechtige steenlegging verricht bij de bouw van het weeshuis te Enkhuizen. 24) Uit zijn huwelijk zijn twee kinderen geboren. Isabella huwde met Nanning van Veen en Arend met Ermgarda van Lynden. In deze jaren verneemt men niet veel van de boerderij. De families Langeveld en Den Boer waren nog steeds de pachters van Mo(r)sveen of Middelburg.

De verkoop aan Gerrit Jucobs Hulft in 1633

Op 7 februari 1633 heeft Jacob van Thienen, ,,als man en voogd van jkvr. Geertruyt van Duivenvoorde” Mosveen ,,na voorgaande opveilinge in ‘t openbaar verkocht” aan de (katholieke) Gerrit Jacobsz Hulft, geboren te Amsterdam, woonachtig te Haarlem. Sindsdien is Mosveen 150 jaren in katholieke handen gebleven.

Het is met de naam Hulft eigenaardig gesteld. Gerrit was een zoon van Jacob Cornelisz Nobel, raad, schepen en burgemeester van Amsterdam (†1573), en van Margaretha Gerritsdr Hulft.  25) Deze was op haar beurt een dochter van Gerrit Ildsen, koopman te Amsterdam († 1559) en Tiet Jansdr Hulft. De naam ,,Hulft” was dus belangrijk genoeg om twee maal in vrouwelijke lijn over te erven. Later wordt het ,,Van der Hulft” en dat klinkt natuurlijk nog veel beter! ! De boerderij wordt in 1633 omschreven als volgt: ,,Zekere woninge, (zo)als huis, (hooi)bargen, schuren, potinge ende beplantingen, met zijnen heintuinen ende boomgaarden, gelegen in den Ambachte van Lisse in de Overduin, in de ,,Hoochmosse veenen”, tesamen groot omtrent 29 morgen toegemaakt land, behalve vier margen of daar omtrent, niet toegemaakt zijnde”. Al het land is ,,bij den anderen gelegen” en in pacht bij Leendert Hendricxz van Langeveld. Koopprijs f 10.500, te betalen in drie termijnen, telkens op de eerste mei. Keurig op tijd is alles afbetaald en Van Thienen laat niet na hiervoor speciaal te bedanken.

Het ,,willig decreet van den Hove van Holland”, 1633.

Toch zijn er moeilijkheden geweest, zoals blijkt uit een zeer groot en uitvoerig perkament, dat zich in het archief Van Lynden/Keukenhof bevindt. 26) Als thans huis en landerijen dertig jaren lang in het ongestoorde bezit van de eigenaar zijn geweest, komen alle eventuele aanspraken of pretenties van anderen te vervallen, maar deze bepaling bestond toen ter tijd nog niet. Kennelijk waren er allerlei niet nader genoemde personen, waarschijnlijk erfgenamen van de eigenaars der desolate boedels, die meenden nog rechten te kunnen doen gelden. Daarom – zo luidt de bepaling – zal men dezulken ,,tot drie malen toe bij Zondaagse ende marktdaagse geboden, zo in den dorpe van Lisse als binnen der stede van Haarlem, ende zulks bij openbare edictie ter behoorlijker plaatse dagvaarden”. Komen ze niet opdagen, dan zal hun ,,een eeuwig zwijgen ende silentium” worden opgelegd. Inderdaad verscheen er niemand. Dus werd op de ,,zondaagse en marktdaagse geboden, mitsgaders andere solemniteiten” afgekondigd, dat ,,de koper, zijn erven ende nakomelingen” het gekochte zouden mogen behouden ende bezitten als zijn vrij en eigen goed. ,,Imponerende hier op deselve impr. defaillanten ende allen anderen een eeuwig zwijgen ende silentium. Gedaan in Den Haghe bij Meester Andries de With, Reynier van Persijn, Johan Loenius, Johan Dedel ende Hugo Blocq, Raetsluyden van Hollandt”, 22 december 1633.

De Breede Boekamp en een loosterkamp.

Gerrit Jacobsz Hulft breidde zijn gebied in Lisse voortdurend uit. Op 10 april 1634 verschijnen voor de schout van Lisse, Adriaan van Gorcum, ,,jonkvr. Elisabeth van Duivenvoorde, wonende in ‘s-Gravenhage, geassisteerd met jonker Gysbert van Duivenvoorde, haar broeder, kapitein van een vendel voetknechten”. Zij verkopen aan Jan Hendriks (Langeveld) ten profijte van Gerrit Jacobsz Hulft, wonende te Haarlem, een stuk lands in de Lisserbroek, genaamd de Breede Boekamp. Tot 1724 is de Breede Boekamp met de boerderij verbonden gebleven. Een jaar later, 23 maart 1635, verkoopt Adriaen Adriaensz den Boer te Noordwijk, een zwager van Jan en Lenart Hendriksz Langeveld, aan Gerrit Hulft een ,,zekere loosterkamp in de polder van de Hooge Mosveenen”, ruim 2 morgen groot, grenzend aan het land van de koper. 28) Den Boer zal het land tien jaar lang huren voor f 60 per jaar, ,,en de huur aan niemand anders als aan Lenart Hendriks (zijn zwager) vermogen over te doen”.

Frans Barendsz Cuasebant

Afb. 18. Portret van Frans Barendsz Cousebant, brouwer in Haarlem, 1580-1667; door Verspronck (gravure Lenfant). Foto: Iconographisch Bureau, Den Haag.

Intussen was Gerrit Jacobsz Hulft gestorven. Uit zijn huwelijk met Haze van Foreest (29) was een dochter geboren, Adriana, die op 5 september 1623 in het huwelijk was getreden met de zeer welgestelde, katholieke, Haarlemse brouwer Frans Barentsz Cousebant, weduwnaar van Wijve van Rijck Comelisdr. 30) Hij was een zoon van Barent Wiggertsz Cousebant en Magdalena Adriaansdr Kies van Wissen, die beiden in oktober 1603 aan de pest waren gestorven. Het echtpaar woonde ,,In het springende Peerd” op de Koudehorn. Frans Barentsz gold als een der grootste grondbezitters van de stad. 31) De brouwerij ,,In het Rad van Avonturen” had hij waarschijnlijk geërfd van zijn grootvader, Wigger Claesz. Hij bezat ook nog een huis aan de Grote Houtstraat en kocht in 1627 nog een huis tegenover het marktveld, tegenwoordig het fraaie gebouw Grote Markt 21, eigendom der N.V. Nationale Bank. Het beroep van brouwer was in Haarlem bijzonder belangrijk. Uit de huwelijken van Cousebant zijn zestien kinderen geboren, waarvan enkele toetraden tot de geestelijke stand. Vooral door Josephus Cousebant, pastoor te Haarlem, heeft het geslacht bekendheid verworven. 32) Door het huwelijk is Mosveen, Morsveen of Middelburg in handen gekomen van de familie Cousebant. In 1659 verkoopt Frans Barentsz een stukje grond aan de weduwe Van Bosveld-Larop die op het buitentje Middelburg woont, 33) en al eerder in 1657 werd er grond verkocht aan de stad Haarlem voor de aanleg van de Trekvaart. Voor 345 roeden krijgt Cousebant 207 gulden en 6 stuivers, maar hij ,,behoudt geen pretentie in de nieuwe trekvaart”. 34) Met het graven dezer vaart is voor Cousebant echter een periode van veel narigheid en ergernis aangebroken.

Van Sijpesteyn contra Veenenburg

Afb. 19. Portret van mr. Gonelis van Sypestein, heer van Hillegom, 1596-1665; niet gesigneerd Coll. kasteel Sypestein, Loosdrecht. Foto: Iconographisch Bureau. Den Haag

Cornelis van Sijpesteyn (1596-1665), eigenaar van het Hof te Hillegom en burgemeester van Haarlem, moet een wel zeer ongemakkelijk mens zijn geweest. Hem behoorden de ,,Duinen van Sijpesteyn” toe, die zich uitstrekten tot aan de huidige Stationsweg te Lisse, inclusief het tegenwoordige tentoonstellingsterrein ,,Keukenhof”. 35)  Sijpesteyn was begonnen met het afgraven der woeste gronden. Meestal bracht men het afkomende zand over het Haarlemmer Meer naar Amsterdam. Waarschijnlijk had de Haarlemse Sijpesteyn ook nog andere bestemmingen op het oog, want hij zoekt duidelijk een doorvaart naar het westen. De Trekvaart of Leidse Vaart was nog wel niet gegraven, maar er was wel een smalle Veenwatering. Tussen de duinen van Sijpesteyn en de Veenwatering bevonden zich echter de landerijen van Mo(r)sveen en van Veenenburg. (Het huis Veenenburg stond juist nog in Lisse, tussen de huidige Frederikslaan en de Arnoudsloot. De ,,Laan van Veenenburg” liep van daar met een bocht naar de Heereweg, niet ver van de huidige ,,Nachtegaal”). In het vroege voorjaar van 1645 ging Sijpesteyn ertoe over, door ,,opdelven en opgraven aan de voorst. weg.. . het gebruik daarvan te beletten”. 36) De heer Hans van Loon, de eigenaar van Veenenburg, woonde waarschijnlijk nog op zijn huis te Amsterdam, maar Huybrecht Hendricksz en Leendert Bruynen, ,,beide dienaars van Hans van Loon”, hebben er heel wat mee te stellen gehad. Sijpesteyn, die niet alleen was, is met het personeel van Van Loon ,,handelsgemeen geworden” en hij heeft hen daarop ,,voortgedreven en tot binnen de poorte van de voorsz. Hofstede (Veenenburg) nagelopen”. Een prettige Pasen hebben de genoemde dienaars niet gehad, want ,,op Paasdag daaraan volgende den gehelen voormiddag” was Sijpesteyn ,,met een geladen roer ende een piek omtrent de voorsz. hofstede” aanwezig geweest, ,,zulks dat niemand er dorste uit komen”. Redenen waarom zij met recht ,,zwarigheden” vreesden. In het Gemeentearchief te Hillegom bevindt zich een groot met rode inkt bedrukt stuk, dat begint met de woorden: ,,Frederick Henrick, bij der gratie Gods.. ., Salut!” Cornelis van Sijpesteyn wordt ,,op de verbeurte van lijf ende goed” bevolen aan de supplianten niets te misdoen, welk stuk ,,bij mijnen Heeren den Gouverneur, den President ende Raden over Hollandt, Zeelandt ende Vriesland” op 5 april 1646 door mr. Andries van Streijen wordt ondertekend. De doorbraak naar het westen via Veenenburg is mislukt. Sijpesteyn zal het nu elders moeten proberen.

De Haarlemmer Trekvaart of Leidse Vaart

I

Afb. 20. Portret van mr. Cornelis Ascanius van Sypestein, heer van Sypestein, 1638-1673, zoon van de voorgaande; door Nic. Maes (1675; posthuum). Coll. kasteel Sypestein, Loosdrecht. Foto: Iconographisch Bureau. Den Haag.n 1657 worden volop gronden aangekocht voor de aanleg van de Trekvaart. Veel moeilijkheden gaf dit niet, want de prijs was goed. De stukken bij Morsveen, Middelburg en Veenenburg, (ten noorden van Halfweg!) kwamen voor rekening van de stad Haarlem. En nu blijken zeer vele percelen ineens het eigendom te zijn van Mr. Cornelis Fannius, pensionaris van Den Briel, een schoonzoon van Cornelis van Sijpesteyn, gehuwd met diens dochter Catharina. 37) In hoeverre dit alleen maar een toeval is, zal een nader onderzoek dienen uit te wijzen. Al gauw heeft Fannius deze stukjes grond aan zijn zwager Cornelis Ascanius van Sijpesteyn (roepnaam Ascanius, 1638-1673) verkocht, 38) en nu lijkt de doorbraak naar het westen toch wel aanstaande. Van zelf ging dit echter niet, want tussen de strook langs de Trekvaart en de ,,Duinen van Sijpesteyn” lag het bezit van Cousebant, namelijk Mosveen. Daarom heeft de twintigjarige (Cornelis) Ascanius van Sijpesteyn, die nu de actie van zijn vader blijkt te hebben overgenomen, met Frans Barentsz Cousebant een overeenkomst gesloten van de volgende inhoud. 38)

Accoord betreffende de doorvaart, 1658

,,Ik ondergeschrevene bekenne bij dezen met de Heer Frans Barents Cousebant geaccordeerd te zijn, om met een zandschuit door zijn bos te varen, mits conditie dat ik ondergeschrevene de sloot moet maken met een draaiboom over de sloot, daar een paard over mag (kan), voor den tijd van zes jaren. En als die jaren om zijn die sloot wederom te dempen zo hoog als het geweest is, de zijden met palen en planken beschoeien voor het uitwervelen, en of (indien) er hoeken afgesteken waren om het zwaaien (van de schuiten), die ook wederom op te maken ende mede te beschoeien, de bomen wederom op ordere te planten daar ze uit zijn, alles tot mijne kosten. De draaiboom gedurende de zes jaren wel te onderhouden ende ook voor gelijke tijd van jaren de scheidsloot tussen ‘t voorsz. elstakkertje en mijn land op de vaart gelegen, op te maken ende met de schuit vermogen te gebruiken. Actum den 1 oktober 1658 ende hebben elk een dubbeld behouden. Corn. Ascanius van Sijpesteyn”

Dit accoord is aanleiding geworden tot een geweldig conflict. Cousebant bemerkte namelijk, dat Fannius enige stukjes land aan de Trekvaart, te samen ongeveer 300 roeden groot, aan zijn zwager Sijpesteyn had verkocht, waarop deze echter – aldus Cousebant – geen enkel recht had. Volgens hem was hij zelf de eigenaar en niemand anders. Door dit al werd het contract betreffende de doorvaart door Cousebant ,,als gehouden voor geroyeerd”. Intussen had Sijpesteyn het ,,elstakkertje” van Cousebant laten ,,doorschieten” en waren de zandgravers in de winter van 1658/59 met hun werk begonnen. Anderzijds was Cousebant begonnen met het ,,doen ploegen, zaaien ende eggen” van de 300 roeden langs de Trekvaart, ,,zo het schijnt om daar mede te doen als met zijn eigen”. 38) Het conflict brak uit in al zijn hevigheid.

Slaande ruzie met Van  Sijpesteyn

A . Kadastrale kaart van het complex.

Op 9 april 1659 hebben ,,de twee zonen” van Frans Barendse Cousebant ,,zeer moedwilliglijk een paal laten inheien in de sloot” en daardoor het zandvaren onmogelijk gemaakt. In het rekest wordt gesproken van ,,de twee zonen”, maar Cousebant had uit zijn beide huwelijken zestien kinderen, het aantal zoons was legio. Uit het eerste huwelijk was dit Barend. Uit het tweede met Adriana van der Hulft o.a. Fredericus en Nicolaas, Josephus, Gerardus en Bernardus. Welke zoons hier bedoeld zijn wordt niet vermeld. Naar aanleiding van bovengemelde ,,notoire moedwil” was eerst een ,,different” en naderhand zelfs een proces ontstaan voor het Hof van Holland. Hierbij werd allereerst bepaald, dat Sijpesteyn ,,zoude laten ongemolesteerd zekere paal in ‘t voorsz. gat”. Verder moesten beide partijen verschijnen voor mr. Pieter Ockers, raadsheer in het Hof, die zou trachten beide partijen te ,,verdragen”. Dit blijkt tot enig resultaat te hebben geleid. Kennelijk heeft Cousebant de rechten van Fannius op de betwiste percelen moeten erkennen, want op 8 juli 1659 koopt hij van Fannius de ,,stukken lands”, waarbij Cornelis Ascanius van Sijpesteyn als procurator optreedt. De moeilijkheden zijn echter niet van de baan, wanneer later blijkt, dat de grootte der perceeltjes onjuist is opgegeven. Het contract was trouwens ook officieel reeds komen te vervallen toen op de comparitie secretaris Van Strijen het had ,,doorgeslagen”. De palen (het zijn er nu meer dan één) blijven staan; de doorvaart blijft gesloten Op 26 oktober 1659, des avonds, had Sijpesteyn de palen laten verwijderen. De zoons van Cousebant hebben toen het gat geheel met aarde doen ,,stoppen”. Sijpesteyn had echter enige personen ,,geaposteerd” (op post gezet), die het weer onmiddellijk begonnen open te baggeren en het met geweld open hielden. Ze dreigden zelfs een van de zoons van Cousebant ,,te doorstoten”. Daarop had Van der Cousebant het gat weer doen vullen ,,met grote steengruis en anderszins”, en wel zodanig, dat men over de dam heen kon lopen. Frans Barends Cousebant blijkt een verstandig man te zijn. Hij heeft namelijk de schout van Lisse, Adriaan van Gorcum, gewaarschuwd en hij heeft de herstelwerkzaamheden ,,specialijk ten overstaan en in presentie van de schout ende gerechte van Lisse” laten verrichten.

Sla dood, sla dood!

Sijpesteyn weet van geen toegeven. Hij heeft stilletjes de dam weer laten ,,ophalen en de materialen doen vervoeren, dat die niet te vinden zijn.” De schuiten voeren ,,met alle geweld” tussen Cousebant’s landerijen door. Op een van de schuiten stond Sijpesteyn zelf ,,met een blote degen of sabel in de hand, de knechts en de arbeiders (al)dus animerende”. De zoons van Cousebant trachtten de doorvaart te verhinderen door planken en palen voor de gemaakte opening te leggen, maar Sijpesteyn gaf geen kamp en had een van de knechts ,,jammerlijk met den degen geslagen” en hem ,,in het water gestoten”. Dat trof nu wel zeer ongelukkig, want Cousebant had de ,,schout ende gerechte” van Lisse weer op de hoogte gesteld, zodat die van dit alles getuige waren. Thans schijnt de jeugdige Sijpesteyn zijn zelfbeheersing geheel te hebben verloren; hij begint nu ook de schout hevig uit te schelden, en dat is natuurlijk wel hoogst onverstandig. Hij werd tegen hem ,,zeer injurieus” (beledigend) en probeerde ook hem in het water te gooien. Daarna had hij zich weer gewend tot de zoon van Cousebant, hem een ,,houw” gegeven op diens hoed en een pistool op diens borst gezet. Plotseling verscheen nu ook de oude Cornelis van Sijpesteyn, ,,desselfs vader”, ten tonele. Hij had een ,,schop ofte spade” in de hand. Hij ging voor Cousebant jr. staan en riep tegen zijn zoon Ascanius: ,,Sla dood, sla dood!” Wat een situatie!

De Cousebants schijnen nu terrein te verliezen. Van de schout verneemt men in het geheel niets meer. Sijpesteyn sr. heeft ter plaatse “laten brengen een wagen met pistolen en houwers”. Hij heeft die in de herberg op Halfweg aan de Trekvaart staande, op de tafel gelegd. Hij heeft vervolgens een der zoons van Cousebant door middel van ,,verscheidene gewapende personen” aldaar gevangen gehouden, ,,alles om met geweld zijn dessejn (doel) uit te werken”. Dat alles is toch een ,,notoir geweld, in een land van justitie ongehoord! ” Er zouden doden kunnen vallen! Frans Barendsz Cousebant verzoekt het Hof van Holland dringend aan Sijpesteyn de doorvaart te verbieden of zijn ,,palen, dammen, sloten, bossen en akkertjes te incommoderen of enige feitelijkheid aan te doen, mede directelijk of indirectelijk”. Cornelis Ascanius van Sijpesteyn beweert van zijn kant, dat de dam uit de sloot gehaald te hebben, onwaarachtig is”. Alleen als hij de sloot open vond heeft hij hem gebruikt. Wie hem open gemaakt heeft, weet hij niet. En wat het gebruiken van geweld betreft; het tegendeel is waar. Cousebant heeft ten opzichte van hem ,,kracht en geweld” gebruikt, door iemand ,,tegen wil en dank” in zijn schuit te sturen. Toen Sijpesteyn dit wilde beletten heeft de ander hem ,,van achteren met een kogel zoeken te doorschieten”. Op 29 oktober 1659 krijgen beide partijen een aanschrijving, ,,op vrijdag toekomende, de klokke vijf uren” opnieuw voor mr. Pieter Ocker te verschijnen, ,,die henlieden horen ende verenigen zaI als het doenlijk is”. Zo lang moet alles blijven ,,in zodanigen state als het tegenwoordig is, zonder enige deurvaart te plegen ofte zand over des suppliants Iands te brengen”. 38) Naar een resolutie zoekt men in de archieven van het Hof van Holland te vergeefs. 39) Uit niets blijkt echter, dat Sijpesteyn zijn zin heeft gekregen; ook de tweede doorbraak naar het westen is op niets uitgelopen.

Opnieuw plannen tot doorvaart

Tegenover de hofstede van Cousebant, aan de andere zijde van de Loosterweg, waren de ,,wildernissen” van Zandvliet. Het huis Zandvliet lag niet ver van de Heereweg, maar de schatrijke eigenaars, Jeronimus Coymans (1598-1658) en diens schoonzoon Constantin Sohier de Vermandois (1624-1674) (40) breidden hun gebied snel uit, zodat ten slotte ook de “Duinen van Sijpesteyn” en een groot aantal percelen in de polder der ,,Hooge Mosveenen” of ,,De Groote Looster” hun toebehoorden. 41) In deze jaren zijn ook zij tot afzanding overgegaan, met name het stuk ter plaatse van het huidige tentoonstellingsterrein Keukenhof. 42) Evenals Sijpesteyn wilden zij het zand afvoeren via de Haarlemmer Trekvaart ofwel Leidse Vaart. De doorvaart door de scheidsloot tussen de percelen van Zandvliet en Cousebant in de Hooge Mosveenen gaf geen moeilijkheid. Dat ,,behoefde niet geaccordeerd”. 43)  Evenwijdig aan de Trekvaart lag echter het ,,Laantje van d’Heer Kousebant”, dat diens landerijen met de Delfweg (Stationsweg) en Halfweg verbond. Dit is thans op de kadasterkaart nog aanwezig, nummer 1887. De doorvaart zou dus worden gemaakt tussen de huidige nummers 1887 en 1608. Bovendien wilde Sohier gaarne overpad over het laantje hebben naar de Delfweg. Ook wilde hij het bewuste laantje ,,voor een redelijke prijs” gaarne kopen. Daar stond dan tegenover dat Cousebant doorvaart zou genieten tussen de percelen van Zandvliet. Bovendien zou hij uit de wildernissen van Zandvliet zo veel zand mogen halen als hij voor het ,,toemaken” van zijn (soms zeer laaggelegen) landerijen nodig had. Ook deze doorvaart is niet doorgegaan, in ieder geval niet in deze vorm. De verbinding met de Trekvaart kwam noordelijker; de Zandsloot vertoont een bocht en loopt geheel tussen de landerijen van Cousebant, tussen de percelen 16 en 17 op de kaart blz. 151, de huidige kadasternummers 85 en 622. Ook het bewuste laantje is aan Cousebant gebleven.

,,Schiftinge, scheidige en delinge” in 1690

Op 20 november 1689 is Adriana (van der) Hulft overleden. Reeds op 30 juni 1676 had zij ,,ziek te bedde liggende” haar testament gemaakt. 44) Haar echtgenoot, Frans Barendse Cousebant, was gestorven in juni 1667, maar Morsveen behoorde haar zelf toe. Haar man had indertijd alleen enig geld in ontvangst genomen, doordat bij het graven van de Trekvaart enige stukken grond ,,van mijn lustplaats aan de Leidse trekvaart” waren gekomen. 45) Als executeur-testamentair had zij aanvankelijk haar zoon Josephus benoemd, maar dit blijkt ,,een abuis”. ,,Het is mijn wil dat het zal zijn Gerardus Cousebant”. 44) Behalve veel waardestukken bevinden zich in de nalatenschap zeer veel onroerende goederen, o.a. in Haarlem, Spaarnwoude, het land van Bronsgeest en in de Wijkermeer, te Lisse, aan de Slaper en in de Uitgeester Broek. Van deze vaste goederen worden bij de ,,schiftinge, scheidinge en delinge” vijf loten gemaakt, voor ieder der zoons één. Lot B is de ,,Woning tot Lisse en ‘n obligatie”, samen f 12000. 46) ,,De woning te Lisse” wordt nauwkeurig omschreven als: ,,Een woninge met de landen daarbij gebruikt, alsmede het Heerschaps Huijs ende boomgaard gelegen tot Lisse”. De boerderij was voor f 400 per jaar verhuurd aan de weduwe van Jan Clase (van den Helder?). (In 1664 werd een zekere Jan Huygh als bruiker genoemd)!’ Het woord ,,Heerschapshuis” wijst erop, dat het thans meer was dan een boerderij alleen. Waarschijnlijk is tegen de voorzijde van de oude boerderij een ,,nieuw gebouw” gezet, zoals dit ook om dezelfde tijd bij het nabije Zandvliet het geval was. ‘s Zomers betrokken de heerschappen dan het huis aan de voorzijde, terwijl daarachter de boer zijn huis en bedrijf had. Lot nummer B, waartoe dit alles behoorde, werd getrokken door Josephus Cousebant, priester.

Josephus Cousebant

De nieuwe eigenaar van Morsveen of Middelburg is in juni 1633 te Haarlem geboren. 48) In 1645 ging hij met zijn broer Gerard naar Frankrijk, waar hij werd opgenomen in het instituut der Bérulliaanse Oratorianen, genaamd L’Académie Royale de Juilly, een dorp in het bisdom Meaux. Ook zijn oudere broers hadden hun academische vorming in Frankrijk ontvangen. Van 1651 tot 1652 studeerde Jozef Cousebant wijsbegeerte en theologie aan de universiteit te Parijs. Nadat hij ,,in wetenschappelijk opzicht zijn strijdperk met vele lauweren bekroond had doorgeworsteld” promoveerde hij en ontving hij tevens de priesterwijding. Lodewijk XIV benoemde hem op 19 juni 1662 tot zijn ,,conseiller et aulmosier”. Een glansrijke carrière leek voor de jongeman weggelegd, maar de bescheiden Cousebant wees deze van de hand en vertrok op 21 juli 1662 weer naar Haarlem, naar de ,,Hollandse Zending”. Daarbij gaf hij onbewust een voorbeeld aan verscheidene jonge mensen uit de ontwikkelingslanden, die na hun vorming in het ,,rijke westen” soms veel moeite hebben om naar het land van herkomst terug te keren. De Haarlemse begijnen, die verstrooid woonden rond de verlaten Begijnhofkerk, kozen hem op 27 september 1662 tot hun herder. Hij gold als een zeer ijverig geestelijke. Hoezeer hij oog had voor de noden van zijn tijd, blijkt uit het feit dat hij – juist in de jaren dat vele Hollandse kooplieden zich zonder blikken of blozen door de slavenhandel verrijkten – in 1667 de ,,Broederschap ter verlossing der slaven oprichtte. In 1669 stichtte hij aan het Goudsmidlaantje een nieuwe schuilkerk, die werd toegewijd aan zijn patroon, St. Jozef. 49) Het oude gebouwtje dient thans tot smederij. De huidige St. Jozefkerk aan de Jansstraat is van deze kerk de opvolger. Ook in de Hollandse Zending steeg de ster van Cousebant aldra. In 1662 mocht hij een plaats innemen tussen de ,,Wijdluftige Heren Kanunniken” van het zogenaamd Haarlemse Kapittel. In 1664 werd hij door paus Alexander VII verheven tot apostolisch notarius en twee jaar later steeg hij op tot protonotarius. Op 8 oktober 1671 werd hij pastoor te Haarlem, aartspriester en later zelfs voorgedragen als Apostolisch Vicaris, de hoogste post in de Hollandse Zending. De Propaganda te Rome passeerde hem echter, hetgeen de overigens zeer bescheiden Cousebant toch wel zal hebben bezeerd. Men bracht tegen hem in, dat hij al niet zo jong meer was. Bovendien werd hij soms gekweld door graveel (nierstenen) en jicht. Ook verdacht men hem – volkomen ten onrechte – van een ,,ongezonde leer”, en dit was nog het ergste. 48) In zijn plaats benoemde men in 1688 Petrus Codde, met wiens al of niet vermeende ,,ongezonde leer” juist de Propaganda te Rome heel wat te stellen zou krijgen.. .

Het is deze Pastoor en aartspriester Josephus Cousebant, die van 1690 tot aan zijn dood op 12 april 1695 eigenaar van Morsveen te Lisse is geweest. Van zijn verblijf op zijn Lissese buitenhuis zijn geen herinneringen of archiefstukken bewaard gebleven. Toch zal hij Lisse vaak hebben bezocht, want er woonde in het pastoorshuis bij het Mallegat, aan de andere zijde van het dorp, een stads- en standgenoot, die tevens zijn geestverwant was. Het was pastoor Joannes van de Werve, die door Cousebant zelf een ,,vir candidus, een schitterende man, bemind bij God en bij de mensen” genoemd werd. 50) 13 juni 1697 is pastoor Van de Werve overleden. Aartspriester Cousebant was hem reeds ruim twee jaar eerder in de dood voorgegaan.

Boer Naardenburg

Op de boerderij woonde in deze jaren als pachter Jan Jacobse Naardenburg, geboren te Sassenheim. Het geslacht ,,Pronck van Naerdenburch” komt in de eerste helft der 17de eeuw reeds volop in Sassenheim voor. 10) Op een kaart van 1635 leest men naast elkaar Pieter Janssoon van Naerdenburgh en Jan Janssoon Pronck van Aerdenborch. 51) De naam heeft te maken met Aardenburg bij Heemskerk, en in de Lissese archieven compareert de naam Aardenburg nog een enkele maal. 52) Meestal heetten ze hier echter Naardenburg, maar bij de boerderij op zandvliet, in 1742 bewoond door Jacob Jansz van Naardenburg, staat op de kaarten van landmeter Maurits Walraven: “Jaap Pronk“.  53) Pronk, Pronck van Naerdenburg, Naardenburg of Aardenburg, het blijkt allemaal dezelfde familie te zijn. Op 3 mei 1636 had Pieter Jansz Pronck van Naerdenburg van Jacob Jansz Wassenaar de boerderij Wiltrijk gekocht, gelegen ver ten zuiden van het dorp Sassenheim. 54) In deze oude boerderij, die nog bestaat, was de Roomse schuilkerk ondergebracht en ze huisvestte de pastoor van Lisse/Sassenheim/Warmond en Voorhout, Engelbertus Roxelius alias Pompernikkel. Hier vond in 1642 het onwelkome bezoek plaats van raadordinaris Sebastiaan Francken, hetgeen in de Criminele papieren van het Hof van Holland uitvoerig wordt vermeld. 54) Misschien heeft de van ouds nauwe en aangename relatie met de geestelijkheid ertoe bijgedragen dat op de boerderij van Aartspriester Cousebant een Naardenburg pachter geworden is. Jan Jacobse Naardenburg was in deze jaren bruiker van een hofstede met 29 morgen in de polder van de Hoge Mosveenen. Bovendien pachtte hij van Cousebant een looster (een strook grond tussen de binnenduinen en het polderland), alsmede ,,in de Oostpolder een Meerkamp”, namelijk de Brede Boekamp, gelegen bij het Haarlemmer Meer. 55) Jan Jacobse was in eerste huwelijk getrouwd met Willemtje Jorisdr van der Cluft, eveneens lid van een uitgesproken ,,roomsgezinde” familie. Na haar dood hertrouwde hij in 1718 met Barbara Pieters Moeije(n)kind, jongedochter uit Esselijkerwoude (Jacobswoude) en woonachtig te Sassenheim. 56 ) En dit huwelijk was nog niet het laatste. Op 3 november 1727 begeven zich naar de boerderij van Jan Jacobse Naardenburg Jacob van Dorp, de schout van Lisse, vergezeld van de schepenen Adriaan Janse Fortuyn en Evert Heremiasz Rouwens. Ze vinden daar boer Naardenburg ,,ziek te bedde liggende, niettemin zijn verstand, redenen en memorie wel hebbende en gebruikende zo ons klaarlijk bleek” en verbinden hem daar in de echt met ,,Alijd Dirks van Leeuwen, jongedochter van de Oude Wetering onder Alkemade, Wonende te Warmond, bruid”. Het is opmerkelijk dat noch de bruidegom, noch de diverse bruiden, noch ook de kinderen konden lezen en schrijven. Met een merk werden de stukken ondertekend. Nog negen jaren is Jan Jacobse Naardenburg boer in de Hooge Mosveenen gebleven. In november 1736 is hij overleden.

Nogmaals Sijpesteyn

De relaties tussen de families Cousebant en Sijpesteyn waren nu juist niet van de aangenaamste aard geweest. Maar de tijd doet veel vergeten en op 20 december 1695 zijn de executeurs testamentair van de heer Joseph Cousebant, te weten Jodocus en Frederik Cousebant te Haarlem, met hun stadsgenoot Andreas van Sijpesteyn, zoon en medeërfgenaam van Cornelis Ascanius, een accoord aangegaan. 57) Door het graven van de Trekvaart was in 1657 een deel van het bezit van Cousebant afgesneden en lag nu aan de westzijde van de Vaart. Anderzijds had Sijpesteyn nog enig bezit aan de oostzijde, gescheiden van zijn eigendom in de Zilker Polder. Nu vindt een ruiling plaats met gesloten beurzen. Sijpesteyn krijgt ,,2 morgen en 3 roeden land, overduin, in de Hooge Mosveenen in de Nieuwe Silliker polder, gekomen van Jacob van Tienen ofwel diens huisvrouw”. Het lag tussen de Trekweg en de scheidsloot tussen Noordwijkerhout en Lisse en grensde aan de landerijen van Veenenburg en Sijpesteyn. Daarenboven krijgen de erven Cousebant een aantal percelen in de Hooge Mosveenen, aan de oostzijde van de Trekvaart. Deze percelen waren 8 juli 1659 tijdens de strijd om de doorvaart door Cornelis Ascanius van Sijpesteyn van diens zwager, Cornelis Fannius, vrijheer van Oud-Haarlem, etc., gekocht. 58) Nu, na 35 jaar, komen ze in het bezit van de toenmalige tegenpartij. De strijdbijl blijkt begraven; de vrede bezegeld. De bossen en weiden van Morsveen strekken zich nu uit van de Veenweg (Loosterweg) tot aan de Leidse Vaart. Dat is tot op heden zo gebleven.

De Loosterweg

B. Proefmeting langs de Leidse Vaart; arch. Hillegom, inv.nr. 124 pak 150 E en F.

Aartspriester Josephus Cousebant is in zijn Lissese bezit opgevolgd door zijn jongere broer Jodocus. Deze was in 1676 gehuwd met (Maria) Adriana Crucius, die in 1682 echter reeds was overleden. Op 20 april 1701 zijn de heren P. Dierquens, eigenaar van Veenenburg, Hendrik van Hoven, de eigenaar van Keukenhof en Jodocus Cousebant met nog enige anderen een eigenaardige overeenkomst aangegaan. 59) Ze verplichten zich de buurweg recht te trekken, te egaliseren en op fraaie wijze te beplanten. ,,Wij ondergeschreven, eigenaars van de landerijen gelegen tussen het Keukenhof ende de Heer Kousebant, zijn onderling verdragen, dat de buurweg aldaar beneffens de sloten van de voorsz. landen lopende, bij haar ieder voor zijn land tot ieders kosten doorgaans beplant zal worden met opgaande bomen ende willigepoten daartussen op de beste ende sierlijkste manier, ende dat ieder die de bomen zal belant hebben op zijnen kosten, wederom daar jegens zal hebben en behouden den eigendom van de bomen bij hem geplant; doch dat niemand van de voorsz. eigenaars, de voorsz. bomen ofte platagien en zal vermogen te hakken, snoeien, nochte opsnoeien, dan alenig des vereist werdende, met gemeen consent en toestemminge ook van de eigenaars van ‘t Keukenhof ende Veenenburg, ofte andere van het meer gedeelte van alle deselven. Ende hebben tot verbeteringe van de voorsz. weg, de eigenaars van ‘t Keukenhof ende Veenenburg aangenomen te bekostigen voor de eerste wijze het planeren ende effen maken van de voorsz. weg. Ende hebben wij ondergeschrevenen alle ‘t gunt voorszegd is ieder in de zijnen respectivelijk, aangenomen exactelijk na te komen ende te achtervolgen, onder verband van onze respective personen en goederen ende subjectie van den Hove van Holland”. Het stuk is ondertekend door Hendrik van Hoven, eigenaar van Keukenhof, Pieter Dierquens, eigenaar van Veenenburg, J. Cousebant, eigenaar van Morsveen, A. C. Sohier de Vermandois, eigenaresse van Zandvliet, dat zich aan beide zijden van deze weg uitstrekte, P. van der Goes, de bewoonster van de Hofstede Middelburg (Leids Jaarboekje 1970 blz. 149/50), Jan Jacobse Naardenburg, pachter van Mo(r)sveen, Dirk Claase Schrama, die waarschijnlijk het huis bewoonde dat stond op de plaats van de ingang van het huidige noordwestelijke parkeerterrein van Keukenhof (60) en nog diens schoonzoon Louweris Pieterse Fits. Tot op de dag van vandaag is de Loosterweg tussen het tentoonstellingsterrein Keukenhof en het parkeerterrein bijzonder fraai gebleven.

Adrianus Franciscus Cousebant

De enige zoon uit het huwelijk van Jodocus Cousebant en Maria Crucius was jhr. Adriaan Franciscus, alias Adriaen Françoys, geboren te Haarlem op 20 januari 1682. Het waren zeer welgestelde personen, de Haarlemse Cousebants en ze bewogen zich in de kring der meest vooraanstaande katholieke geslachten. Ook bezetten zij enige ,,stoelen” in het Heilig Kerstgilde.  61)

Als 25-jarige jongeman huwde Adriaan in 1707 te ‘s-Gravenhage met Maria Catharina Emonds, dochter van mr. Pieter Emonds, advocaat bij het Hof van Holland, en Adriana Dimphna van Beeck. Op de indrukwekkende inventaris van goederen van de bruidegom, opgesteld door diens vader Jodocus, staat ook ,,een hofstede en boerewoninge daar annex met zijn landereijen, nu ter tijd gebruikt bij Jan Jacobse Naardenburg voor 500 gulden vrij geld”. 62) De pacht blijkt jaarlijks in te gaan op de Haarlemse ,,Lucas markt”, 18 oktober, sinds de Middeleeuwen een vaste datum voor termijnbetalingen. En dan volgt nog: ,,Het heerschapshuis, bij mij zelve gebruikt, en de houw van ‘t bos en andere bomen hebbe (ik) altijd aan mijn zelve gehouden, dit Pro memorie”. Het blijft waarschijnlijk, dat evenals bij Zandvliet, dit heerschapshuis het voorste gedeelte van Morsveen is geweest. Op 29 november 1719, ,,des savonds de klok omtrent zeven uren” heeft jhr. Adriaen Françoys zijn testament gemaakt voor notaris Jan Barnevelt te Beverwijk. 63) (Het kwam vaker voor, dat welgestelden buiten hun woonplaats een notaris kozen). Hij verklaarde tot dit besluit te zijn gekomen ,,uit de broosheid dezes levens”. Hij was echter geenszins ziek, maar stond op het punt een reis te maken naar Frankrijk. Evenals zo vele katholieke patricische geslachten onderhield ook hij regelmatig contacten met Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden. Hij reist alleen met zijn valet en benoemt zijn vrouw tot eventuele voogdes over hun minderjarige zoon Franciscus Bernardus. Later voegt hij aan dit testament nog eigenhandig toe: ,,Mijn plaats op Schillque wil ik niet verkocht hebben want moet blijven tot uw en mijn zoons playsir”. Met Schillque wordt De Zilk bedoeld, waar de Cousebants ook landerijen bezaten en waar hun hofstede Breeland stond. Op de kadastrale kaarten van 1837 is deze hofstede Breeland nog aanwezig, sectie A, N. 463 en 464. Tegen het einde van de 18de eeuw was het huis, N. 109, eigendom van Juffrouw Maria Kouseband. 64) Het lag bij het hofje De Groene Tuin en het Armenhuis van Sint Jacob te Haarlem aan de Zilkerbinnenweg in De Kleine Zilk. Het bezit was toen 20 morgen en 634 roeden, waarvan 2 morgen en 300 roeden belastingvrij. Bleef dan Breeland in de familie, in 1722 werd Mo(r)sveen aan de Leidse heren Tjarck verkocht. Met deze verkoop verdween de naam Cousebant weer uit de Lissese registers. Toch bleven ze de omgeving trouw. De genoemde zoon François Bernhard Cousebant (1709-1759) trouwde met Maria Chr. Genoveva van Alkemade, vrouwe van Grijsoord en Klinckerland op Overflakkee en erfdochter van het huis Oud-Alkemade, op de grens van Sassenheim en Warmond. 65) De bruidegom verkreeg van zijn moeder de heerlijkheid Groot-Waspik mwt Elfhoeven ect., die zij in 1732 had verkregen van jhr. Frans Adriaen van Bönninghausen en diens echtgenote Maria Charlotte van Raveschoot. Zo verbleef het geslacht Cousebant sindsdien regelmatig in Warmond. Later vestigde men zich in de Zuidelijke Nederlanden. Pas in deze eeuw is het geslacht aldaar met jkvr. Pauline Cousebant d’AIkemade uitgestorven. In Lisse leeft de naam nog voort in de ,,Bossen van Kousebant” ofwel de ,,Kousebandbossen” (kadasternummers 85, 1610 en 1611), ten zuiden van de Bossen van Middelburg aan de Leidse Vaart, en tevens in het befaamde Laantje van Kousebant, kadasternummer 1887, op de plaats waar juist dezer dagen, augustus 1971, bij de verbreding van de brug over de Vaart, een stukje weg geasfalteerd is.

1722, Middelburg en Mo(r)sveen verenigd

Op 9 juni 1722 verscheen voor de schout en schepenen van Lisse ,,den Heer Adriaan Francoijs Kouseband” en verklaarde aan de heren Nicolaas en Pieter Tiark te Leiden verkocht te hebben ,,een woninge met omtrent 32 morgen 10 roeden land te Lisse”, waarbij inbegrepen ,,een groter en een kleiner bos”. (Zie kaart Leids Jaarboekje 1971 blz. 158). Daarbij hoorde ook nog een huis met een lapje grond aan de Leidse Vaart (thans Stationsweg 180), een loosterkamp en ,,De Breede Boekamp” in de Lisserbroek, door Gerrit Jacobsz Huift aangekocht in 1634. 66) Alles te samen voor 8000 gulden ,,in gereden gelde”. Voor de Breede Boekamp hadden de heren Tiarck geen interesse. Ze verkochten op 12 september 1724 dit perceel (ruim 2 morgen) voor 300 gulden aan Willem Adriaen van der Stel, de eigenaar van de nabijgelegen hofstede Meer en Duyn. 67) Pachter van Morsveen was thans Jacob Janse Naardenburg, die zijn bejaarde vader in dezen was opgevolgd. Op 18 mei 1717 was Jacob Janse ,,wettelijk getrouwd in ‘t Rechthuis te Lisse” (De Witte Zwaan) met Weyntje Maartens van der Meer uit Voorhout. 68) De volgende dag wordt in de schuurkerk aan het MalIegat ,,in facie ecclesiae” het huwelijk kerkelijk gesloten. Jacob Janse is echter niet zeer oud geworden. Dan is Weyntje Maartens zelf de ,,bouwvrouw”. Later hertrouwt ze – maar dan niet in gemeenschap van goederen – met de welgestelde Warbout Jurriaense Vreeburg, van wie men overal in Lisse percelen aantreft, ook in de Hoge Mosvenen. In deze jaren schijnt ,,het Heerschapshuis” weer geheel in de boerderij te zijn opgegaan. De Tjarks hadden de bijgelegen buitenplaats Middelburg (Leids Jaarb. 1971). In het ,,Quohier van de Verpondingen” staat deze buitenplaats genoteerd voor 8 gulden en 7 stuivers, terwijl het kleine boerenhuis dat van ouds tot de buitenplaats hoorde, 1 gulden en 17 stuivers bijdraagt. 70) ,,De boerenplaats van de Heren Nicolaas en Pieter t Jark (Mo(r)sveen) brengt twee gulden op. Op deze boereplaats is op 9 maart 1728 veel vee verkocht, met name ,,koebeesten”, die van 26 tot 34 gulden opbrengen. 71) Ook wordt regelmatig hout verkocht; eiken, iepen, essen en beukenbomen uit de bossen in de Hooge Mosveenen en in ‘t bos van Halfwegen. 72) De penningen moeten worden voldaan aan de tuinman van Middelburg, Hendrik Witteman.

De Errit-looster

C . De Loostercampen, arch. Hillegom; arch. Keukenhof.

Misschien weten we waarvoor Jacob Janse Naardenburg het geld van de verkoop der koebeesten heeft gebruikt. Enige maanden later, 17 september 1728, koopt hij namelijk ,,de Errit-looster”, ten zuiden van zijn boerderij gelegen. Aanvankelijk was het perceel slechts 1660 roeden groot, 2 morgen en 660 roeden, maar later wordt het verenigd met een naastliggend perceel en is dan omstreeks 3 morgen. 73) Het woord ,,Errit” is als voor- of achternaam ter plaatse geheel onbekend, zodat wij misschien mogen aannemen, dat er ooit erwten op dit perceel hebben gestaan. De hofstede Morsveen, de boerderij met naaste omgeving, was groot 3 (vierkante) morgen en 69 roe. Stappen we nu vandaar over de Loosterweg zuidwaarts, dan komen wij eerst langs een perceel van 6 m en 428 r. Dit hoorde van ouds tot Morsveen. Een deel ervan was erfpacht van jhr. Johan van Matenesse, heer van Dever en Lisse en diens erfgenamen en in pacht bij CIaes Jansz Hits en later bij Dirk Engelsz Larum, alias van Steyn .73) Ten zuiden van dit perceel nu ligt de Erritlooster. Ook dit was tot in de 18de eeuw erfpachtgoed. De pachtheren waren de Heren van Benthuizen, welke heerlijkheid in de 15de eeuw door de Heren van Heemstede verkocht werd aan het toen ter tijd sterk opkomende geslacht Croessinck. De Croessincks hadden hoge functies aan het grafelijk hof. Jonker Cornehs Croessinck, heer van Benthuizen en ambachtsheer van Zoetermeer, was in 1486 tot ridder geslagen door Maximiliaan van Oostenrijk. Van 1477 tot zijn dood in 1520 was hij houtvester van de grafelijkheid. Het geslacht stierf echter uit in 1594 met jkvr. Sandrina Croessing, gehuwd met Gerrit van Wijngaerden, president van het Hof van Holland (†1598). In 1612 wordt haar zoon, jhr. Jacob van Wijngaerden, als pachtheer van de Errit-looster genoemd. Erfpachter is dan Claes Cornelisz Corsteman, (74) Iid van een belangrijke, katholieke familie, die het weer onderverhuurt aan de duinmeier, Claes Jansz Hits. Na de dood van Claes Corn. Corsteman in 1616 komt de Erritlooster in het bezit van twee zijner dochters. De oudste, Alijd, was in tweede huwelijk verbonden met Cornelis Aerntsz Verschuur te Rijnsburg. Geertruid of Geertge is gehuwd met Crijn Hendriksz van Swanenburg, die ook Quirijn Hendriks van der Mosch genoemd wordt. Pachter van het perceel is weer Dirk Engelsz Larum (van Steyn), duinmeier. 75) In 1646 verkopen de (vele) erfgenamen van het echtpaar Van Swanenburg-Corsteman de Erritlooster aan Jan Fransz Verham te Lisse. 76) Pachtheer was toen Theophilus van Cats. Ten slotte wordt de Erritlooster te samen met een aangrenzend perceel in 1728 aangekocht door Jacob Janse Naardenburg, de pachter van Morsveen. Op 19 maart 1751 verkoopt zijn weduwe, Wijntje van der Meer, dit bezit weer voor f 325 aan de Heer Quirin D’abenis, kapitein ter zee, en diens echtgenote Vrouwe Maria van Streijen, de eigenaars van de buitenplaats Dubbelhoven. Veertien jaar Iater verkopen zij het voor f 225 aan Pieter Cornelisz Heemskerk, de pachtboer bij Keukenhof. Diens zoon, Cornelis Heemskerk Pietersz te Vogelenzang, heeft het ten slotte in 1797 aan de toenmalige eigenaar van Middelburg (Morsveen) en Zandvliet verkocht. 80) Zo zijn alle percelen in de polder van de Hoge Mo(r)svenen of in de polder van de Grote Looster, zoals hij later genoemd werd, geleidelijk aan bij de hofstede Zandvliet getrokken. Dit laatste is ook gebeurd met de naastliggende, maar reeds lang verdwenen boerderij, die eigendom was van de kerk van Lisse, (Zie kaartje Leids Jaarb. 1971 blz. 148). Erfpachter was enige generaties lang de familie Schenaart. 81) Reeds omstreeks 1665 worden deze gronden opgekocht door de schatrijke eigenaars van Zandvliet, die ten slotte in de polder der Hoge Morsveenen grote bezittingen hadden. Uiteindelijk zijn al deze percelen omstreeks 1800, toen Zandvliet uiteenviel, met Morsveen/Middelburg aan Keukenhof gekomen. 82) Ieder perceel weide- of bosland heeft zijn eigen historie, waarvan vele perkamenten charters, vaak met nog de rode zegels met de halve leeuw van Dever en Lisse, in het archief Van Lynden/Keukenhof bewaard gebleven zijn. Als men thans dit rustige boerenland aanschouwt, rijzen voor het geestesoog generaties van pachters op, die hier hebben gewerkt en gesjouwd, of van eigenaren, wier namen in de oude papieren en perkamenten telkens weer compareren.

Een verkoop die niet doorging in 1754

Op 4 oktober 1745 is mr. Pieter Tjark te Leiden overleden. Onder zijn nalatenschap, gedateerd 20 april 1750, lezen we ook onder punt 5 van de inventaris: Hofstede Middelburg met woning en 73 morgen & 20,25 roe lands. 83) Mr. Nicolaas Tjarck, met wie hij het bezit aanvankelijk had gedeeld, is nog in leven, maar wordt niet meer als medeëigenaar genoemd. 84) Mr. Pieter had twee dochters. De oudste, Petronella Geertruida, kwam in 1749 op de buitenplaats Middelburg te overlijden. Zo bleef nog over de jongste, Maria Jacoba Johanna, die op de genoemde 20ste april 1750 huwde met Jean Baptiste Francois George graaf van Oultremont de Warfusée (Leids Jaarb. blz. 157), en het is nu wel duidelijk, voor wie de inventaris was gemaakt. 85) De opbrengsten der Lissese goederen worden niet vermeld. Wel een lijst van ,,ongelden”. 86) Aan belastinggelden, morgengeld en verpondingen, wordt jaarlijks respectievelijk 78 gulden, 3 stuivers, 4 penningen en 233 gulden 6 stuivers 2 penningen betaald. Voor bijbehorende percelen in Hillegom en Vennip nog eens 86 gulden 13 stuivers en 6 penningen. Alles bij elkaar bijna 400 gulden. Omdat het jonge paar zich toch niet in deze omgeving vestigt trachten ze zich van hun Lissese bezit te ontdoen. In de ,,‘s Graevenhaegse Woensdagse Courant van den 14den November Anno1753” wordt Morsveen aangeprezen als ,,een voorname Huysmans-woninge, voorzien met (sic) een zeer bekwame woonhuizinge, schuur, bargen, stallinge voor diverse beesten, en voorts alle ‘t gene tot een wel geconditioneerde huismans-woninge behoort, met de zeer goede, degelijke en wel toegemaakte partijen wei- en hooilanden daar achter ende ter zijde aan, groot circa 47 margen, daar onder vier margen houtakkers. Mitsgaders nog diverse partijen weiland en houtgewas, te samen groot circa acht margen, mede gelegen onder Lisse en Hillegom.”  87)Deze verkoop is niet doorgegaan. De boerderij bleef nog jaren in het bezit van her echtpaar Oultremont-Tjark. Dit verbleef regelmatig in het Luiker land, waar Graaf Jean niet slechts de broer, maar ook de eerste minister was van Charles Nicolas comte d’Oultremont, prins-bisschop van Luik.

Boer Van der Zwet

Al wordt de boerderij dan niet verkocht, toch wordt er ,,boelhuis” gehouden. Op 17 april 1754 worden er voor schout en schepenen van Lisse ,,koebeesten en verder jong vee, paarden, schapen en varkens alsmede bouwgereedschap en verdere goederen” publiek verkocht. 88) Alles blijkt eigendom te zijn van de eigenaar/verhuurder. De Naardenburgs woonden er niet meer, zij zijn vertrokken naar Nieuw-Zandvliet, thans Stationsweg 162. 89) Misschien vandaar.. . Er worden 52 koeien en vaarzen verkocht, 4 paarden, kalveren, varkens en schapen. Verder een kar, een chaise (sjees), zes wagens, een gierbak, een snijbak (om wrongel te snijden voor de kaasbereiding), een sloothaak, planken, schragen, zoutbakken (om de kazen te zouten), etc. etc. Alles brengt tezamen op 3197 gulden en 15 stuivers. De verkoop is geschied ,,op de bouwwoninge genaamd Morschveen aan de Loosterkant” te Lisse, 17 april 1754. Later blijkt Wouter van der Swet of van der Zwet hier pachter te zijn. Misschien heeft de boerderij korte tijd leeg gestaan, maar het is ook zeer goed mogelijk, dat Van der Zwet zich reeds in 1754 als jonge boer hier gevestigd heeft. Het volgend jaar, op 23 november 1755 trouwde te Hillegom Wouter Pietersz van der Zwet, jongeman van Noordwijkerhout, met Aagje, dochter van Joost van Diest, geboren en wonende te Hillegom. 90) Hij was een zoon van Pieter Cornelis van der Zwet te Sassenheim en Cornelia Wouters van der Vlugt, dochter van Maria Jan. Naardenburg (!). 92) Wouter van der Zwet is tot aan zijn dood in november 1806 pachter op Morsveen/Middelburg gebleven.

De verkoop van 1781

Op 27 april 1781 verschenen voor Jacobus van Lutsenburg, schout te Lisse, en voor de schepenen Jeremias Rouwens en Jan Hirs de navolgende personen: WilIem Pietersz van Egmond en Xaverius Gerardus Joseph van der Hout. Zij hebben procuratie van ,,Mejuffrouw Maria van der Kruijs, weduwe van wijlen Anthonij van der Hout, als generale gemachtigde met machte van substitutie van de HoogEdele Vrouwe Mevrouwe Mariea Jacoba Johanna T’Jark, gemalinne en geadsisteerd met de HoogEdele Heer Jean Baptiste François George grave van Oultremont de Wégimant etc. etc.”. 92) U begrijpt het al; de boerderij wordt verkocht. Ze wordt omschreven als ,,een huisrnanswoninge, van ouds en nog genaamd Middelburg ofwel Morschveen, overduin, in de Hooge Morschvenen aan den Achterweg.. ., met deszelfs hechte, sterke, weldoortimmerde bouwhuizinge, koelkelders, stallinge voor ca. 50 koebeesten, karnhuis en -molen, schuur, varkenshok, hooibergen, wagenschuur, dorsvloer en verder getimmerte, boomgaard, bepotingen en beplantingen, met de daarbij aanhorige percelen, zo(wel) wei- als hooilanden, idem houtbossen”. Landmeter Cornelis Velsen heeft er op 14 februari 1727 een kaart van gemaakt en daarop blijkt het geheel groot te zijn 35 morgen en 519 roeden. Dit alles is – zo verklaren de heren Van Egmond en Van der Hout -,,in ‘t HeerenLogement aan den Burg binnen Leiden” op 20 januari 1781 verkocht aan de heer Egbert Bosch te Amsterdam, ,,in gereden en contanten gelde, alles zonder bedrog”.

De Heer Egbert Bosch

Volgens een notitie in het geboorteboek der doopsgezinde kerk Het Lam te Amsterdam is Egbert geboren als zoon van Arent Bosch en Aletta Thesingh op 25 juni 1721. Zijn ouders waren in 1718 getrouwd en twintig jaar later, na het overlijden van zijn eerste echtgenote, hertrouwde de weduwnaar met Cornelia Veer. 93) Egbert zelf is altijd ongehuwd gebleven. Wel was hij als doopsgezinde van de lucratieve bestuursbanen uitgesloten, maar hij had het toch tot een aanzienlijke staat van welzijn gebracht. In Lisse bezat hij de hofstede Voorburg aan de westzijde van de Trekvaart, niet ver van de brug bij Halfweg, waar hij ‘s zomers gaarne vertoefde. 94) Hij was dus bijna zestig jaar oud, toen hij de boerderij Morsveen aankocht. Op 2 mei 1788 is de heer Bosch in zijn huis aan de Keizersgracht bij de Runstraat overleden.

De kaart van 1781

Afb. 16. Plattegrond van Morsveen met bijbehorende landerijen. Kaart in kleuren door Adr. Snoek, 1781. Arch. Van Lynden/Keukenhof. Foto: W. Mesman, Lisse

Er is iets gebeurd met de kaart van Cornelis Velsen van 1727; hij blijkt namelijk zoek te zijn. Hoe vervelend dat is zal later nog blijken, maar Egbert Bosch heeft Adriaan Snoek, ,Jandmeter bij de Ed. Hoven van Holland geadmitteerd”, in september 1781 een nieuwe kaart laten maken (afb. 16). Het betreft dus weer de ,,boerenhofstede met zijn annexe landerijen en bossen, van ouds en nog genaamd Middelburg of Morsveen.” Het geheel bestaat uit ,,28 differente stukken” en is gezamenlijk groot 33 morgen, 470 roeden en 67 voet. Het blijkt dus ruim twee morgen kleiner te zijn dan verwacht was. Met letters zijn de diverse bouwsels aangegeven.

A, boerenwoning, koe- en paardestal en kamhuis.

B, grote schuur en wagenhuis.

C, twee vijfroeden hooibargen.

D, kleine schuur.

E, schuitehuis.

F, poort van de boerenwoning.

Onder aan de kaart vindt men nog met potlood genoteerd, dat aldaar, aan de zuidzijde van de boerderij, in 1796 nog drie morgen zijn bijgekocht van Cornelis Pietersz Heemskerk, voor f 1100. 95) Deze Cornelis was een zoon van Pieter Cornelisse Heemskerk, de pachter van de thans nog bestaande boerderij bij Keukenhof (zie blz. 161).

 

Afb. 17. Detail van de voorgaande kaart. Foto: W. Mesman, Lisse.

Dit perceel, dat tegenwoordig ,,‘t Hoge Stuk” wordt genoemd, kadasternummer 2839, was vroeger de moestuin geweest van de buitenplaats Middelburg (Leids Jaarb. 1971 blz. 154, kaartjes blz. 156 en 165 en afb. 17.). Pieter Cornelisz Heemskerk had deze drie morgen, ,,zijnde boomgaard, moestuin en teelland”, in 1757 op de veiling van Middelburg (Leids Jaarb. 1971 blz. 162) gekocht en er weiland van gemaakt. Met ,,het gewezen laantje” (kadasternummer 51) had hij er 810 guldens voor betaald. Met een kruisje had hij daarop moeizaam de koopacte ondertekend .96) Pieter C. Heemskerk heeft in de Hoge Morsveenen nog meer percelen weiland gekocht, zoals ook de reeds genoemde Erritlooster (blz. 161). Zijn zoon Cornelis was boer in Vogelenzang, waar thans de naam Heemskerk nog lang niet is uitgestorven! De landerijen die hij geërfd heeft, verkoopt hij stuk voor stuk aan de heer Matthijs Ooster, de eigenaar van Zandvliet, die reeds veel grond in de Morsveenen bezat. Zo werd de boerderij ten slotte bijna geheel door de landerijen van Zandvliet ingesloten. De noord-west- en de westgrens werden respectievelijk bepaald door Veenenburg en de Leidse Trekvaart.

Morsveen met Zandvliet verenigd, 1784

De Heer Bosch is niet lang in het bezit van Morsveen/Middelburg geweest. Op 11 december 1783 verscheen voor schout en schepenen te Lisse ,,Monsieur Ysbrand van Watering, Meester Metselaar alhier”. 97) Ik geloof niet, dat de naam van Van Wateringen ooit elders in de officiële acten zo fraai voorkomt. Als last en procuratie hebbende van den WelBd.geb. heer Egbert Bosch” heeft hij de boerderij voor 6000 gulden verkocht aan ,,den WelEdele Gestrenge heer Mattijs Ooster”, eveneens te Amsterdam. Matthijs Ooster, Heer van Meygisfelden in Holstein, was op 28 oktober 1747 te Amsterdam geboren als zoon van Matthijs Ooster en Maria Cornelia QueneIon. 98) Ook deze Matthijs was niet de eerste van die naam. Stamvader was Matthijs Ooster, die zich in 1610 als lakendrapenier vestigde in de goede stad Leiden. Zijn kleinzoons, Matthijs en Wouter, trokken naar Amsterdam en daar is de familie tot grote welstand gekomen. ,,Onze” Matthijs Ooster was een voornaam koopman en assuradeur op de Heerengracht, commissaris, schepen in 1777 en als oud-schepen door de erfstadhouder Willem V op 27 november 1787 geremoveerd. Verder was hij regent van het Leprozenhuis, directeur van de Levantse Handel en sinds 1781 eigenaar van de buitenplaats Santvliet of Zandvliet te Lisse, waarvan de landerijen zich uitstrekten van de Heereweg tot aan de Leidse Vaart. 99) Ooster was in 1772 in eerste huwelijk verbonden met Clara Hillegonda Hooft (1749-1800). Hun drie kinderen, waaronder opnieuw een Matthijs, zijn niet oud geworden. Ooster huwde nog twee maal en is als een krasse oude baas – zoals een portret hem vertoont – in 1842 te Utrecht overleden. Door de aankoop van Middelburg is het terrein van Zandvliet nog meer uitgebreid en afgerond. Het grootste deel van de polder der Hooge Morsveenen ofwel De Groote Looster is nu in handen van de Heer Ooster. Alleen een aantal percelen bij de Delfweg (Stationsweg) zoals b.v. de Schippers- en de Klopperslanden nog niet. Hierop liet de eigenaar van Keukenhof het oog vallen. 100) ,,‘t Smalle Veentje” aan de Delfweg was reeds sinds 20 maart 1726 met Keukenhof verbonden. 101) Te zijner tijd zouden bij het uiteenspatten van Zandvliet alle percelen samenkomen en één groot geheel vormen. De inhoud van de verkoopacte van 1783 is vrijwel gelijk aan die van 1781. Alleen wordt er nog gesproken over een verbod tot beplanting en over ,,‘t huisjestuk”. Vooral dat laatste blijkt een heet hangijzer te zijn.

Het ,,uitzicht” van Voorburg

De Heer Egbert Bosch heeft Middelburg nu wel weer verkocht, maar hij is eigenaar gebleven van zijn hofstede Voorburg, aan de andere zijde der Leidse Vaart. 94) Vanuit zijn tuinhuis aldaar genoot hij een vrij uitzicht over de weilanden tot aan de Lissese binnenduinen. Daarom maakte hij de bepaling, dat gedurende 25 jaren, ,,1808 ingesloten”, het weiland, ,,tusschen het Koussebandsboschje, onder dit verkochte begrepen, en ‘t nieuwe land van den heer verkoper, opwaarts lopende van over ‘t tuinhuis van de heer verkoper tot aan ‘t duin”, niet beplant zou mogen worden. 97) Dit is thans ongeveer kadasternummer 1608 en 614. Men heeft zich aan dit accoord gehouden. Zo zeer zelfs, dat toen Matthijs Ooster in april 1796 ter plaatse toch hout wilde poten, hij 60 gulden moest betalen aan de eigenaar van de gronden van Voorburg, Geerlof de Waal, herbergier op Halfweg, ,,hoezeer noch buitenplaats, noch tuinhuis meer in wezen is”! 102) De herbergier wist het wel! Sindsdien is dit perceel bepoot en maakt het met de voormalige Achterlooster die er tegen grenst aan de zuidzijde, deel uit van de Waterbossen. Nummer 613 wordt ook wel het Berkenbos genoemd.

‘t Huisjestuk

Een moeilijker probleem was ,,‘t Huisjestuk”. Zoals gezegd was de kaart van Cornelis Velsen uit 1727 verloren geraakt (blz. 164). Dit had al dadelijk tot moeilijkheden geleid. Men wist kennelijk niet, dat Maurits Walraven van een deel dezer kaart in 1739 een copie had gemaakt, die thans in het Gemeentearchief te Hillegom bewaard wordt (Leids Jaarb. 1971 blz. 158). De belendingen waren door de boer (Van der Zwet?) opgegeven en er was ook een lijstje van de diverse percelen, waarop tevens de grootte stond vermeld. 103) Daarop stonden genoemd ,,het stuk achter de boomgaard” (649 r), ,,de kroft aan duin” (766 r), en het ,,snepstukkie” achter de grote boerenboomgaard. Dan is er het ,,Veentiebos” (632 r), ,,het stuk tussen het veentie” (1056 r) en weer ,,het stuk achter het voorgaande”, etc. etc. Nu zijn het vooral de percelen langs de Leidse Vaart, die onze aandacht vragen. Dit zijn dan van noord naar zuid: ,,het huijsie stuk (1663 r), daar naast langs de vaart (1205 r), daar naast langs de vaart (1145 r), daar naast langs de vaart (962 r), Cousebant huisiestuk (737 r)” en tenslotte weer ,,daarnaast langs de vaart (962 r)“. Het zijn dus allemaal percelen langs de vaart met daarbij twee maal een ,,huisjestuk”. Op de kaart van 1727 (Leids Jaarb. 1971 blz. 158) resp. de letters D, C, B, A en het eerste perceel met de vermelding ,,de Heer Kousebant”. Thans respectievelijk de kadasternummers 631, 630, 627, 626 en 623. Het is nu wel duidelijk, dat met die huisjes de toen reeds verdwenen theekoepels of speelhuizen zijn bedoeld die eerder bij het water stonden en van waaruit men een aangenaam gezicht had op vele zeiljachtjes en de passerende trekschuiten (Leids Jaarb. 1971 blz. 152). 104) Het Cousebanthuisjestuk is het huidige kadasternummer 623. Hier had de ,,koepel” van de familie Cousebant gestaan. Sinds de heerschappen niet meer regelmatig op Morsveen vertoefden en dit weer gewoon boerderij geworden was, was in 1784 de theekoepel al lang verdwenen. De moeilijkheden ontstaan echter door het andere huisjestuk, het stuk waar de koepel van de buitenplaats Middelburg had gestaan, kadasternummer 631, maar ook deze blijkt men zich niet meer te kunnen herinneren. Nu werd het huisjestuk (1663 roeden) wel onder de in 1781 verkochte percelen genoemd, maar het bewuste ,,stukkie weiland” was ,,niet te vinden”. 103) Deze ruim twee morgen had men ook al bij de meting van Snoek in 1781 gemist (blz. 164). Egbert Bosch en de weduwe Van der Hout-Van der Kruijs, de ,,rentmeesteresse” van het echtpaar D’Oultremont-Tjarck hadden het hierover niet eens kunnen worden. Ook niet, nadat de zoon van de rentmeesteresse de heer Egbert Bosch in de zomer van 1782 had bezocht. Er is toen over dit ,,stukkie” een uitvoerige correspondentie gevoerd. Mr. C. P. Hoynck van Papendrecht te ‘s-Gravenhage en Josué L’Ange, notaris te Leiden worden erbij betrokken. Ten slotte wordt schout-en-secretaris van Lisse, Jacob van Lutsenburg, verzocht een en ander na te zien en copie te leveren, hetgeen hij dan ook uitvoerig doet. Deze man verdient er dus ook wat aan, en daarna heeft hij ,,de goedheid gehad Mejuffrouw de Wed. Van der Hout of iemand van harentwegen daarover te onderhouden”. Meer dan enig ander acht men namelijk de schout in staat ,,enige verdere elucidatie te kunnen geven”. 103) Men vraagt zich thans intussen wel af, waar al deze omslag voor nodig was. Want op blad 77 en 78 van het boek dat de schout zelf onder zijn berusting had, leest men zeer duidelijk, dat het bewuste perceel, nummer D, op 25 oktober 1757 voor 315 gulden was verkocht aan Willem Jan graaf van Hogendorp, schepen der stad Haarlem en eigenaar van Veenenburg (Leids Jaarb. 1971 blz. 163). Daar staat zelfs nog vermeld: ,,Met een huisje staande aan de wal op het voorsz. verkochte aan de Trekvaart”. 105) Het is het huidige kadasternummer 631. Egbert Bosch had het erbij laten zitten, maar cedeert wel duidelijk zijn rechten op het onvindbare stukje aan Matthijs Ooster. Deze blijkt een strijdbaarder natuur te bezitten. De weduwe Van der Hout is nog niet geheel overtuigd, maar wenst ten slotte het different ,,in het vriendelijke af te doen”, en ,,in der minne te schikken”. Op 30 april 1784 ontvangt Ooster 321 gulden. 103) Met deze transactie verdwijnt het ,,huisjestuk” eindelijk weer in de nevelen der historie.

Het einde van Zandvliet, 1797

Op 14 mei 1797 heeft ,,de burger Matthijs Ooster” te Lisse, de ,,bouwmanswoning genaamd Middelburg” verkocht aan de burger Lucas JMzn Boon, koopman te Rotterdam. Een week eerder was Zandvliet, inclusief Middelburg zoals het nu steeds genoemd wordt, reeds in veiling gebracht. Middelburg was ,,getrokken” door Lambertus Bicker voor f 18.300, maar er werden ,,geen verhogingen gepresenteerd” en het werd ook niet afgeslagen. Thans kocht Boon ,,Middelburg met zijne paarde- en beestestallen, schuur en barg, bossen, wei-, hooi-, en teellanden”, circa 62 morgen voor f 8000 en een custingbrief (schuldbrief) van f 5000. 106) Waarschijnlijk heeft Boon Zandvliet willen slopen en de landerijen willen verkavelen, want er staat uitdrukkelijk vermeld, dat hij hiermede niet mag beginnen, voordat de gehele koopsom betaald is. Lucas Boon Jan Michelszoon is geboren te Delft. Eerst was hij getrouwd met Anna M. P. den Boer, die in 1788 in het kraambed overleed. 107) Op 23 maart 1794 huwde hij voor de tweede maal en wel met Theodora Elisabeth Boon. 108) Hij had twee kinderen en woonde aan de Houtlaan te Rotterdam. De familie was Luthers. Verscheidene malen kocht Boon – al of niet insolvente – boedels op, die hij later weer doorverkocht; hij blijkt dus inderdaad ,,koopman” te zijn. Ook van zijn Lissese goederen heeft Lucas Boon zich spoedig weer ontdaan. Hij heeft daartoe zijn zwager, Jan Bartholomeus Snellen, gemachtigd en in april 1800 vindt ,,in de Herberg de Swaan, zijnde ‘t Rechthuis van Lisse”, de openbare verkoop plaats. 109) De boerderij in questie, ,,deel 2” bij de verkoop, wordt hier gequalificeerd als: een hechte, sterke en weldoortimmerde bouwmanswoning, genaamd Middelburg, met zijne depententiën, benevens de nombre van omtrent 62 morgen bos-, wei-, hooi- en teellanden. Ze is verpacht aan Wouter van der Zwet voor f 619 per jaar, de boerderij tot Kerstmis1800 en het huis tot 1 mei 1801. De jacht en visserij zijn voor f 171 verpacht aan de erfgenamen van mr. Van Sijpesteyn, waarbij is beschreven, dat de jacht zich ook uitstrekt over de andere percelen van Zandvliet. Ten slotte is er een ,,gegarandeerd vrije doorvaart” door de Zandsloot, een recht waarover te voren tientallen jaren gestreden was. 110) Er wordt f 75 ,,trekgeld opgestoken voor den hoogsten inzetter”. Dit is de heer J. P. Pompe van Meerdervoort (111) te Leiden voor f 9000. Ten slotte wordt het op 22 april voor f 10.000 gemijnd door de Heer S. P. Joosten te Amsterdam, ,,voor hem of zijn meester”. Nadat beide delen van het voormalige Zandvliet afzonderlijk zijn gemijnd, worden ze door notaris Martinus Heykoop nog eens te samen ,,opgehangen” en nu blijkt Joosten er toch weer naast te zitten. Het geheel wordt namelijk gemijnd door Arnoldus de Groot te Dordrecht, die al spoedig verklaart, dat hij het mede gekocht heeft voor zijn broer Levinus de Groot en Joan Michel Schmidt in Compagnie. Deze kopers waren slopers en handelaren; nu kopen ze Zandvliet, in 1801 Leeuwenhorst te Noordwijkerhout (112) en in 1805 Velserhooft bij Santpoort. 113) Middelburg wordt echter niet gesloopt; nog dezelfde dag, 22 april 1800, verkoopt De Groot het weer door aan.. . Simon Petrus Joosten voor f 10.200. 109) De Groot heeft er dus f 200 aan overgehouden. Nu is Middelburg, zoals de boerderij thans haast altijd wordt genoemd, los van Zandvliet, waarmede het sinds 1784 verbonden was, en het nadert nu Keukenhof. Joosten was namelijk gehuwd met Sara van Hoboken, een dochter uit het eerste huwelijk van de weduwe Eyssing-Scheltes, de eigenaresse van Keukenhof. 114). Vandaar die aankoop, Middelburg komt Keukenhof nader.

Boer Leemlag

D . Aankondiging van een boelhuisveiling op Middelburg in 1807, Arch Lisse, nr. 14.

In november 1806 is boer Wouter van der Zwet overleden. 115)  Zijn zoon Simon was pachter van het ,,bouwhuisje” aan de Delfweg (Stationsweg) ,,‘t Lammetje Groen”, dat ook door Joosten was aangekocht. 116) Simon van der Zwet was gehuwd met Cornelia van Wouw en in 1785 werd daar weer een Wouter geboren. 115) Pieter Woutersz van der Zwet, gehuwd met Antje Corn. van Noort, werd timmerman. 117) Ook daar kwam een Wouter, in 1795. 115) Op Middelburg was echter geen opvolger. Op 9 april 1807 werd ,,op de woninge genaamd Middelburg” boerenboelhuis gehouden. 118) Helaas ontbreekt deze jaargang in het rechterlijk archief van Lisse. Als pachter vestigde zich nu op Middelburg Jacob Leenslag. 119)

Middelburg met Keukenhof verenigd in 1808

Op 2 juli 1808 is in haar huis aan de Keizersgracht te Amsterdam de eigenaresse van Keukenhof overleden, Anna Scheltes, weduwe van Frans Gerard Eyssing, eerder weduwe van Abraham van Hoboken. 120) Van haar beide dochters was de oudste nog in leven, maar het was bepaald, dat de jongste, Sara van Hoboken, Keukenhof zou erven. Op 28 oktober 1796 was Sara getrouwd met Simon Petrus Joosten, zoon van Jan Hendrik Joosten. Sara stierf in 1807 en ofschoon zij niet in gemeenschap van goederen waren getrouwd, was Joosten toch testamentair haar universele erfgenaam. Op 2 juli 1808 zijn dus Middelburg en Keukenhof verenigd. Nauwelijks is echter Joosten in zijn rechten getreden, of hij biedt Keukenhof en al zijn verdere eigendommen te Lisse weer te koop aan. Het aanplakbiljet vermeldt: ,,Ten zesde: Ene capitale en weldoortimmerde huismanswoninge, gelegen aan de Loosterweg, genaamd Middelburg, voorzien van ene stallinge voor 30 stuks hoornvee en 3 paarden met deszelfs dorsvloer, ruime schuringe, zomerhuis, wagenhuis, karnmolen, capitale kelder en varkenshokken, twee vijfroeden hooibergen, ruime werf met opgaande bomen; tuin en boomgaard mitsgaders met een strook bos halverwege de Loosterweg van de woninge halversloot tot aan de scheidinge van het bos aan de brugge, met en beneffens de daar bij gehorende nombre van 30 morgen 150 roeden allerbest wei-, hooi- en boslanden, als één partij groot 25 morgen en 450 roeden, gelegen bij, aan en omme de woninge. ”. 121) Daarbij kwamen dan nog de vele percelen die vroeger tot Zandvliet hadden behoord en de percelen, die door Keukenhof sedert 1884 zelf waren aangekocht. Bijna de gehele polder der Hooge Morsvenen, thans meestal genoemd de Groote Looster, was opgenomen in het landgoed Keukenhof. In deze jaren, de Franse Tijd, werden zeer veel landerijen verkaveld, huizen gesloopt, bossen gehakt en tuinen vernietigd. Het ergste viel nu te vrezen. Zou dit het einde zijn? Maar neen, op ,,den 2e van Weijnmaend 1809” werd Keukenhof met alles wat ertoe behoorde, dus ook Middelburg, aangekocht door de schatrijke mr. Johan Steengracht van Oostcapelle (1782-1846), een Haagse patriciër van Zeeuwse herkomst. 122) In zijn handen en in die van zijn nazaten is Keukenhof behouden gebleven. Van 1846 tot 1899 was dit jkvr. Cecilia Maria Steengracht, gehuwd met Carel Anne baron van Pallandt. Daarna haar dochter Cornelia Johanna barones van Pallandt, gehuwd met Jan Carel Elias graaf van Lynden. Na haar dood in 1923 volgde haar zoon Jan Maurits Dideric graaf van Lynden, gehuwd met Aurelia Elisabeth gravin van Limburg-Stirum. Na het overlijden van zijn vader op 25 november 1930 kwam Keukenhof met Middelburg in het bezit van de zoon Jan Carel Elias van Lynden, de huidige eigenaar.

De Kloppersbossen

Reeds dadelijk is mr. Steengracht ertoe overgegaan zijn gebied uit te breiden en af te ronden. Het is de Franse Tijd, een moeilijke tijd, maar geld schijnt bij hem bij de aankopen geen rol te spelen. Geheel ingesloten door zijn bezit lag in de Grote Looster nog ,,een Partij wei- of hooiland”, genaamd de Klopperslanden (kadasternummers 93, 94, 99, 100 en 101). Men bereikte deze landen over het Klopperslaantje, kadasternummer 2703 (blz. 151). Dit laantje was met de Kloppersbossen Iangs de Delfweg reeds in 1783 voor f 250 door Keukenhof aangekocht. 124) Deze bossen (kadnrs. 2707, 111, 110 en 109), in de vorige eeuw soms ook De Ezel genoemd, 125) waren eigendom van ,,de Hooggeboren Vrouwe Anna Bout van Lieshout, douairière Willem Jan Grave van Hogendorp te ‘s-Gravenhage”, de eigenaresse van Veenenburg. Op 13 januari 1783 had de eigenaar van Keukenhof, Frans Gerard Eyssing, 2 morgen gekocht voor f 250. 126) Hierbij was inbegrepen de Klopperslaan, waarover vrij overpad moest worden verleend. De aangrenzende ,,ongeveer twee morgen bosland” met nog wat weiland waren aangekocht door Arij van der Zaal, timmermansbaas binnen het Vierkant te Lisse. 127) Ook deze werden door Eyssing overgenomen en wel op 3 juli. De koop prijs was f 230. Daar kwam wegens ,,onkosten aan ‘t hout” 50 gulden en 4 stuiver bij. Daar weer ,,af voor ‘t gras aan Van Klaveren verkocht 16 gulden”, zodat er 264 gulden en 4 stuivers te betalen was. Maar dan voegt de heer Eyssing er eigenhandig aan toe: ,,doch welk op f 265 gerekend is, nemende aan dit zo lang stil te houden, tot dat voorn. Heer Eyssing mij zal opgeven den opdrachte te doen en ‘t welk dan ten eersten ogenblikkelijk in ‘t werk zal stellen en de vereiste papieren overgeven, tegen uitkering dezer quitantie”. 128) Dit laatste is pas gebeurd op 17 november. Waarom deze koop zo lang geheim moest blijven is een raadsel. De bepaling van overpad over de Klopperslaan is nu wel grappig; ,,De Heer Koper zal ten eeuwigen dage” recht van overpad hebben over zijn eigen laan naar zijn eigen land! Bij dat overpad wordt gesproken van ,,wagens, paarden, hout, hooi of te voet”, maar ook van ,,vlas”. Het ,,rauwvlas” dat in augustus vanuit Flakkee en Zeeland in de Gracht werd aangevoerd, werd in de sloten en beken ,,geroot”. Daarna werd het op ,,kapeIIen” op het land gezet. Dat stonk nogal en was tamelijk onfris, maar overal trof men zulke ,,kapelIeweiden” aan. 129) Ook de Klopperslanden blijken als zodanig te hebben dienst gedaan. ,,De Akkertjes” langs de Delfweg behoorden van ouds tot het daar tegenover gelegen “Lammetje Groen”. Die werden met het ,,bouwhuisje” op 15 april 1800 door de Heer Simon Petrus Joosten aangekocht (blz. 169). 130) Ook deze Akkertjes werden in de vorige eeuw in jachtbosjes veranderd. In de Kloppersbossen is jarenlang een eendenkooi gevestigd geweest.

De Klopperslanden en de Leidse schippers

De Klopperslanden, 5 morgen en 526 roeden (kadnrs. 93,94,99,100 en 101) waren in de 18de eeuw eigendom van de roomse kerkmeester Jan Kragt. 131) Na diens dood werden ze op 13 december 1782 voor f 1200 verkocht aan Cornelis van der Klugt. 132) De dochter van ,,Cors”, Trijntje, huwde met Pieter Dammasz van Rijn, die in 1795 voor f 1500 de landen van zijn schoonvader overrnam. 132) Op 23 maart 1818 is de weduwe Van Rijn-van der Klugt te Noordwijkerhout overleden. Haar erven verkochten de Klopjeslanden aan Caspar Hendrik Wolff, de chirurgijn, wiens naam men in allerlei stukken telkens weer ontmoet. Koopprijs 2000 gulden. Wolff verkoopt ze op 15 januari 1820 weer aan jhr. mr. J. Steengracht, de eigenaar van Keukenhof, voor f 2450, plus de bijkomende kosten, en ook dat loopt op. 133) De Klopperslanden, sinds Wolff meestal de Klopjeslanden genoemd, waren regelmatig verhuurd aan de ,,schipperij van Haarlem op Leiden”, de z.g. Leidse schippers, die de trekschuiten bedienden van het nabijgelegen Halfweg. Het blijkt niet of ze ook koeien hielden, maar paarden in ieder geval! Er is een pachtcontract bewaard gebleven van 1810 met de schippers L. de Kruijff en C. Beukers, en ook een van 1819, ondertekend door C. H. Wolff, C. Beukers en A. Haverman. De pachters moeten de weilanden ,,toemaken en bestrooien zoals een goede en prijsbare bruiker behoort te doen”. Ze zullen ,,behoorlijk moeten sloten (sloten schoonhouden), molshopen slechten, niet spitten of ploegen, niet twee maal per jaar hooien”, etc. De eerste twee jaren is de huur f 130, de volgende tien jaren moet het f 140 zijn. 132)  In 1839 reed de eerste spoortrein in ons land en in 1842 worden de benodigde percelen voor de aanleg van een spoor tussen Haarlem en Leiden door de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij aangekocht. 134) Met de schipperij was het gedaan en op 11 maart 1843 kocht jhr. Steengracht het ,,huis der Leidsche schippers” aan de Leidse Vaart, thans Stationsweg 180, met een lapje grond van 87 roeden en 12 ellen. 135) Het zijn de huidige kad. nrs. 2878, 2879 en 1887. Het veelbesproken Laantje van Cousebant was ook aan de schippers gekomen. Mede namens Cornelis Rietbergen en Jan Parmentier zetten Pieter van der Velden en Johannes Rietbergen hun handtekening. De ,,Leidse schipperij” hoorde definitief tot het verleden. Jhr. Steengracht, die in 1837 ook voor f 200 ,,de zogenaamde Delfweg” (Stationsweg) had gekocht uit het bezit der domeinen te ‘s-Gravenhage, was eigenaar van geheel de zuidelijke Grote Looster geworden. 136)

Boer Van der Vlugt

De boerderij werd in deze jaren bewoond door Maarten van der Vlugt, bouwman, en zijn echtgenote Cornelia ofwel Keetje Veldhoven, bouwvrouw, in 1777 te Stompwijk geboren als dochter van Arend (van) Veldhoven en Marijtje Pietersdr Kouwenhoven. 137) Maarten zelf (1770-1830) was geboortig uit Voorschoten, zoon van Pieter van der Vlugt en Petronella Moulin ofwel Molyn. Omdat de naam Van der Vlugt in de 18de eeuw ook in Lisse reeds compareert, is het heel wel mogelijk, dat de familie oorspronkelijk uit Lisse kwam. Ook de naam Maarten kwam reeds eerder voor. Op 3 mei 1812 stierf te Lisse Maarten van der Vlugt, asman, ongehuwd. De kinderen van het echtpaar dat op Middelburg woonde, Pieter, Arend, ook Aris of Arie genoemd, Leendert, Petronella en Maria, zijn allen geboren te Noordwijkerhout, zodat de familie zich van daar op Middelburg moet hebben gevestigd. Op de meeste percelen van de Grote Looster weidde nu het vee van boer Van der Vlugt, maar niet overal. Op 16 april 1842 schrijft P. Donker, tuinman en vertrouwensman der familie Steengracht, dat Van der Vlugt het weiland ,,afkomstig van de schippers” (de Klopjeslanden) niet wilde hebben en de uitgerooide bossen tussen de spoorweg en de Leidse Vaart al evenmin. Dat moest notaris Crameris dan maar publiek verhuren. 138) Achteraf zijn vrijwel alle percelen aan de Leidse Vaart weer ingebost. Maarten van der Vlugt zelf was reeds op 3 april 1830 overleden. Na de dood van zijn vrouw op 18 oktober 1835 werd zoon Arend pachter van Middelburg. Hij was toen 25 jaar oud en trouwde op 1 mei 1836 met de twee jaar oudere Jannetje van Graven, een dochter van Ceel van Graven en Clara van Bourgonje, de pachters van Nieuw Zandvliet, thans Stationsweg 162. In het pachtcontract van de ,,boerenhofstede genaamd Middelburg, bestaande in (sic) een woonhuis, stalling voor vee, schuur en hooibergen, alsmede den tuin bij deze woning gelegen”, worden de percelen ,,in de Hooge Mosveen” alleen maar globaal aangeduid, want Van der Vlugt verklaart ze ,,volmaakt te kennen”. 139 Het pachtcontract bevat een groot aantal voorwaarden, o.a. om de gemelde landerijen niet meer dan voor de helft te hooien en nooit hetzelfde land twee jaar na elkaar. Er mag geen hooi worden verkocht. Ook mogen er geen ,,vreemde paarden” en niet meer dan 25 melkkoeien worden geweid. Alle mest moet de pachter ,,op de woning laten”. Bovendien moet hij jaarlijks ,,zes bokken (schuiten) goede, oude paardemest” kopen en die over het land strooien. Eén bok kost f 30, maar al wordt ook deze mest duurder, hij zal zich toch aan deze bepaling moeten houden. Verder zal hij de kwitanties van de gekochte mest moeten vertonen. Als we bedenken, dat men op Keukenhof veel paarden had en hieromtrent ook veel contacten onderhield met Engelse stallen, dan kan men misschien vermoeden, waar een deel der mest vandaan kwam. Ook is vastgelegd, dat de pachter de somma van 30 cent zal moeten betalen aan de ,,bediende” van Keukenhof, telkens wanneer deze een koe uit de bossen moet drijven. De pacht is f 950 per jaar, later f 952. Dit contract is telkens weer vernieuwd, aanvankelijk met Arie van der Vlugt, maar later met diens zoon Marcelis of Selis. Uit het huwelijk van Arend van der Vlugt en Jannetje van Graven waren drie kinderen geboren. De oudste was Arie, geboren 16 april 1838. Hij betrekt later een boerderij aan de Heereweg bij de Tol. Dan volgt de genoemde Seel. Ten slotte nog Clara, geboren in 1848. Dan woonde er nog een nichtje in huis, Petronella van der Vlugt, geboren 4 mei 1853. Selis van der Vlugt, geboren 9 oktober 1843, trouwde in 1877 met Hendrika van Rijn, geboren te Voorhout op 23 januari 1852. Uit dit huwelijk zijn op Middelburg een groot aantal kinderen geboren: Johanna Maria (1878), Damianus Augustinus (1879), Arnoldus (1880), Elisabeth (1881), Cornelia (1882), Martinus (1884), Sophia Johanna (1885), Marcelis (1886), Leonardus Cajetanus (1888) ; (waar haalt zo’n boer zulke mooie namen vandaan? Daar zal de ,,heiligenkalender” wel aan te pas zijn gekomen! Of was er een pater of broeder in de familie, die de namen Damianus of Cajetanus droeg?), Wilhelmus (1889) en Clara (1891). Dit was nog niet de laatste, maar toen woonde het gezin niet meer op Middelburg.

Verbouwing van Middelburg

Afb. 22. De boerderij Mo(r)sveen of Middelburg. Foto:: A. M. Hulkenberg, Lisse

Men zegt, dat de boerderij omstreeks het midden der vorige eeuw eens geheel of gedeeltelijk zou zijn uitgebrand. Het kan misschien waar zijn, al zijn er in het geheel geen papieren hieromtrent bewaard gebleven. In ieder geval heeft er wel toen ter tijd een aanzienlijke verbouwing plaats gehad. De plattegrond van het voorhuis is dezelfde gebleven en ook de ,,grote schuur” of ,,wagenschuur” (afb. 22) is zoals van ouds. De dwarsbouwsels aan het achterhuis blijken echter verdwenen. Daar vinden wij nu die romantische ruitvormige vensterraampjes, die men ook op Wassergeest aantreft (afb. 22). Deze buitenplaats was in 1852 door de familie Steengracht aangekocht. Ze werd verhuurd aan Carel A. A. baron van Pallandt (van Keukenhof), die het huis deed slopen en op de fundamenten een boerderij bouwde, ook al met trapgevels en ruitvenstertjes. 140) Ook het huis Keukenhof werd in een romantisch kasteel gemetamorfoseerd. 141)

De voorzijde van Middelburg kreeg een trapgevel met aan weerszijden symmetrische raampartijen. Daardoor moesten de vensters van de opkamer boven de kelder vergroot. Dat gaat bezwaarlijk, als ook het achterliggend huis niet geheel verbouwd wordt. Het zijn aldus schijnvensters geworden met fraaie sierluiken. Wie zou menen dat de bewoners van Middelburg erg lang slapen of een afkeer hebben van frisse lucht, vergist zich; de vensteropeningen bevinden zich aan de andere zijde. Zo blijkt de ,,boerderij uit de tijd van Jacoba van Beieren” in zijn huidige vorm nauwelijks 120 jaar oud te zijn.

Afb. 23. De boerderij Mo(r)sveen of Middelburg, voorzijde. Foto: Mielo, Lisse.

Dat neemt niet weg, dat het een alleraardigst huis is. De onbekende architect blijkt een goede smaak te hebben gehad. Vooral is ook belangrijk, dat men gebruik heeft gemaakt van oude handvormstenen, die aan het gebouw een zeer archaïserend en landelijk voorkomen geven. Omstreeks 1880 heeft de ,,wandelende dominee” J, Craandijk op een mooie voorjaarsdag Lisse bezocht. 142) Hij stapt nu van de Stationsweg over de binnenweg (Loosterweg) naar de boerderij Middelburg en beschrijft zijn indrukken als volgt: “Eiken en populieren vormen er een laan, die later in den zomer haar koele schaduw zal geven. Ter rechterzijde loopt een lange, rechte voort, die wij reeds uit de overplaats van Keukenhof (het tegenwoordige tentoonstellingsterrein) zich hadden zien uitstrekken onder het jonge frisse groen van het dichte hakhout. Weiden en bollenland, van verre door donkere bossen en blinkende duinen begrensd, beginnen zich meer te vertonen en in de grote vlakte golft de pluim van witten damp boven den voorbij snellenden spoortrein. De zandstreek hebben wij nog niet verlaten, al werden reeds hier en daar de hoogten geëffend, om voor weide en teelgrond plaats te maken. Zandige heuvels, met dennen begroeid, wilde struiken langs hellingen en in valleien, witte berken, hoge sparren, wier toppen boven ruige duinglooiingen uitsteken, geven nog altijd aan het landschap een woest en indrukwekkend karakter. Een zanderij bewijst, dat het werk der ontginning nog altijd wordt voortgezet. Huizen zijn er schaars. Een grote boerderij, met gotische ramen en trapgevel, die er ondanks zijn middeleeuwse bouwstijl nog tamelijk nieuw uitziet, ligt aan onze linkerhand. Er staan fraaie iepen bij, wier forse takken zich over een helder water welven, en niet ver van daar vinden wij een bospleintje met wild uitgewaaierde bomen”.

Het heldere water, waarvan Craandijk hier spreekt, is verdwenen. Ook is een stukje van het boerenerf afgenomen toen men de bocht in de weg iets heeft af geflauwd en is het kleine houten watermolentje achter de boerderij helaas gesloopt, maar verder is de situatie tot op heden nog onveranderd gebleven.

Boer Van Graven

In 1892 is de familie Van der Vlugt van Middelburg weggetrokken. Selis had de boerderij Laag-Teylingen onder Voorhout gekocht, thans Frank van Borselenlaan 2, maar hij kon haar nog niet dadelijk betrekken. Anderzijds zocht men een pachtboerderij voor de familie Van Graven, die op Oud-Zandvliet woonde, waarvan de weiden door de gebroeders Driehuizen werden gescheurd tot bloembollenland. Een oplossing werd gevonden, doordat Van der Vlugt voorlopig de boerderij van Keukenhof betrok en daarna, in 1894, naar Laag-Teylingen verhuisde, waar het nageslacht nog steeds woont. De oude Aris of Arend van der Vlugt sr. heeft dit alles niet meer beleefd; hij is in 1894 te Lisse gestorven. Zijn vrouw, Jannetje van Graven, was hem reeds op 12 februari 1882 in de dood voorgegaan. In zekere zin bleef Middelburg toch in de familie toen Jaap van Graven, gehuwd met Helena van Ruiten, er zich vestigde. Jaap was een achterkleinzoon van Arie van Graven, de trouwe pachtboer op Oud-Zandvliet, dat naar een der eigenaars, Marinus Temminck, later ook wel ,,Marinus” werd genoemd. 143) Hij werd als pachter opgevolgd door zijn zoon Cornelis Jacobus, ,,Kees” (1884- 1950). Na diens overlijden zette zijn weduwe, Maria Smit, het bedrijf tezamen met haar jeugdige zoon Herman voort, totdat deze Herman, gehuwd met Maria Schrama, zich niet zonder trots zelf boer op Middelburg mocht noemen.

Toeristisch project Lisse

Het echtpaar Van Graven zou niets liever zien, dan dat hun zoontje Kees later de familietraditie zou voortzetten. Nu is het thans meer dan ooit moeilijk in de toekomst te kijken. Men kan zich afvragen of een boerenbedrijf, vooral een geleidelijk aan meer geïsoleerd liggend bedrijf, nog wel rendabel is. Vooral ook, of het nog wel past in de sociale structuur van de toekomstige gemeenschap. Maar er is nog meer.. . In september 1968 verscheen onverwacht de omvangrijke eindexamenscriptie van mejuffrouw Simone J. Hooij, studente aan het Nederlands Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme. Een prachtige, goed uitgewerkte en uitstekend gedocumenteerde studie. 144) Ieder instituut zou zich met een studente die iets dergelijks presenteert waarlijk gelukkig prijzen! Het werd allemaal nog aardiger, toen Simone een zeer aantrekkelijke jonge vrouw bleek te zijn, die in staat bleek op heldere en charmante wijze desgevraagd haar “Toeristisch project” toe te lichten. Op verschillende wijzen bleek Keukenhof voor het moderne toerisme bruikbaar. Bij Mogelijkheid C was in de polder van de Grote Looster een uitgestrekt recreatiepark geprojecteerd, door onvriendelijke mensen ook wel pretpark genoemd, alsmede kampeer- en parkeerterreinen. Het was allemaal werkelijk bijzonder aardig, maar toen bleek, dat een enkele volijverige middenstander al zat uit te denken, waar hij wel het beste zijn verkoopstandje zou kunnen neerzetten, werd het voor de eigenaar en de pachter van de gronden, die een en ander goeddeels uit de krant moesten vernemen, toch wel wat onaangenaam. Zo behoefde de uitstekende scriptie ten slotte toch nog één verbetering. In de zinsnede waarin vermeld stond dat Graaf van Lynden ,,zeer welwillend tegenover het hele plan” stond, moest over het woordje ,,zeer” een papiertje met de letters ,,m.i.” worden geplakt, waardoor het gehele project m.i. zeer aan waarachtigheid had gewonnen. Waar leidt dit alles nu heen? Zou dat ,,groene hart”, die ,,groene long” van Holland, met zijn uitlopers tot aan de kust, nu toch worden aangetast? Zou dit verrustigende uitzicht over het boereland met wat houtbosjes en zijn weilanden met koeien nu toch verloren moeten gaan? Wie wil dat eigenlijk? De eigenaar niet en de pachter ook niet en de mens die dit arkadisch landschap met welgevallen aanschouwt al evenmin.. . Fatalisme blijkt bij landschapsplanning vaak een zeer slechte adviseur te zijn.

Aan het einde staan aanvullingen uit het Leids Jaarboekje 1975 op bovenstaande verhaal

AANTEKENINGEN

  1. Archief Van Lynden/Keukenhof, perkamenten charter, nog ongenummerd. Leids Jaarb. 1971, kaartje blz. 148, tweede huis ten zuiden van Veenenburg.
  2. Met dank aan de heer A. C. Crena de Iong, secr. Woordenboek der Nederlandsche Taal te Leiden.

3 . J. Prinsen JL zn, Bronnen voor de kennis van leven en werken van Jan van Hout, deel 11 blz. 21.

  1. A.R.A., Arch. Hof van Holland 3280, Register van decreten, fol. 445 verso e.v. Zie voor de herberg De Zwaan te Leiden Leids Jaarb. 1971. blz. 145.

5 . A. M. Hulkenberg, ‘t Roemwaard Lisse (1971) blz. 30.

  1. Leids Jaarb. 1971 blz. 152/54 en afb. 17.
  2. J. Kloos, Noordwijk in den loop der eeuwen (1928), blz. 46.
  3. Ruychaver was eigenaar van Oostende te Hillegom. A. M. Hulkenberg, ‘t Vermaaklijk Hillegom (1972). blz. 62.
  4. zie noot 1. De ,,sententie” was gedateerd 28 sept. 1580. Deze jaargang ontbreekt echter juist in het Arch. van het Hof van Holland. De naam “Ruige Neel” is niet origineel. Reeds omstreeks 1560 draagt ook een zekere Cornelis Cornelis deze bijnaam. (A. M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse (1960), blz. 37).
  5. Uit het z.g. lange boek van ir. A. F. de Graaff te Lisse.
  6. Gaarderboeken van het Morgengeld, Arch. Rijnland Leiden.
  7. A.R.A., Rechtarch. Lisse nr. 1, fol. 11 en 86.
  8. Archief Van Lynden/Keukenhof, perkamenten charter zonder zegel.
  9. Zie over de duinmeiers Hits: A. M. Hulkenberg, De kleurige Keukenhof (1971), blz. 10 tot 13.
  10. A.R.A., Recht.arch. Lisse nr 1,29 mei 1585
  11. M. Thierrv de Biie Dólleman en mr. O. Schutte. Het Haarlemse geslacht Van der Laen, De Ned.’ Leeuw’ 1969, blz. 13 (portretten) en 14, overdruk. Kinderen van dit echtpaar worden genoemd in Leids Jaarb. 1971 blz. 147. te weten Willem, Anna en Maria. Maria, weduwe van Jan Meerman, was dus niet de oomzegster van Willem Ruychaver, zoals ten onrechte vermeld, doch zijn jongste zuster!
  12. Archief Van Lynden/Keukenhof, perkament met beschadigd zegel.
  13. H. G. A. Obreen, Het geslacht van Wassenaar (1903), blz. 89. Taxandria 1909, blz. 242.
  14. Gaarderboek van Rijnland, 1612 e.a.
  15. Zie over hem De Aagtenkerk van Lisse, blz. 42 en 183. Ook. A. M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse. (1966), blz. 77.
  16. Gaarderboek van Rijnland 1624.
  17. Taxandria 1909, blz. 242 en 1934, blz. 212. Voor de Langeveldse kapel zie Kloos (noot 7).
  18. A. J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden (1845), 6de deel, blz. 427 e.v.
  19. Zie noot 22. Vgl. De Ned. Leeuw 1913 kol. 219.
  20. J. E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam (1905), dl 1 blz. 534 en 536. Met dank aan de heer M. Thierry de Bije Dólleman te Heemstede.
  21. Arch. Van Lynden/Keukenhof, zeer groot perkament, zoals de meeste stukken nog ongenummerd.
  22. A.R.A. Rechtarch. Lisse, nr. 7, fol. 176 recto.
  23. Arch. Van Lvnden/Keukenhof. perkament met zegel.
  24. Haesgen van Foreest comparreert in 1584 in een acte betreffende de hofstede Breelant met 17 morgen te De Zilk. (A.R.A.. Arch. Cousebant 839-893. Kaart Coll. Hingman nr. 2336). Zij was een dochter van Willem van Foreest en Marietje Cornelisdr. Haar grootouders van vaderszijde waren Mr. Pieter Cornelisz van Foreest, schepen en burgemeester van Haarlem. en diens tweede echtgenote Margriete Willemsdr. van Sassen (Dit laatste is waarschijnlijk een toponiem). Van moederszijde: Cornelis Thymansz en Duve Tansdr. (Met dank aan de heer M. Thierry de Bije Dólleman).
  25. A.R.A., Arch Cousebant nr. 13, huwelijkse voorwaarden.
  26. Drs. C. van de Haar, Het Huis Grote Markt 21, Jaarb. Haerlem 1956. Dr. G. H. Kurz. Het Huis dat Tacob van Camen bouwde, id. 1957.
  27. Bijdragen Bisdom Haarlem X-en Archief Cousebant.
  28. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament met zegel.
  29. A.R.A., Rechtarch. Lisse nr. 8, fol. 243 e.v.
  30. ‘t Vermaaklijk Hillegom blz. 20. ‘t Roemwaard Lisse blz. 30. De kleurige Keukenhof blz. 7, 12 en 13.
  31. Gemeentearchief Hillegom nr. 196.
  32. Jaarb. Centr. Bureau voor Genealogie 1969. J. B. van Loenen, Beschrijving en kleine kroniek van Hillegom (1916), blz. 65/66.
  33. A.R.A., Arch. Cousebant, voorl. nr. 769.
  34. Volgens drs. J. Fox zou misschien nog iets te vinden zijn in de ,,Verbalen van het Hof van Holland”, invnr. 1348. Ondanks de deskundige assistentie van drs. P. A. Henderikx is schrijver hierin niet geslaagd.
  35. ‘t Roemwaard Lisse blz. 32. Portretten in De kleurige Keukenhof, blz. 27 en 35.
  36. Arch. Van Lynden/Keukenhof, diverse stukken. A.R.A., Rechtarch. Lisse, nr. 8, fol. 256 verso en 257 recto e.v.
  37. De kleurige Keukenhof blz. 30 en 33 (kaartje).
  38. Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42, dubbel folio met situatieschets.
  39. A.R.A.. Arch. Cousebant nr. 46.
  40. Idem nr. 17. Is deze lustplaats Morsveen of is het misschien Breeland (noot 29)?
  41. A.R.A., Rechtarch. Lisse nr. 12 fol. 10 verso. Arch. Cousebant nr. 21.
  42. Gaarderboek van Rijnland.
  43. Bijdragen Bisdom Haarlem V, blz. 98-104. Zie ook noot 31.
  44. Idem X, blz. 124, 152, 166, etc. Afb. van dit ,,kerkje” in Jan Hoeben, Zeven eeuwen Haarlem, deel 1 (1966), blz. 120.
  45. De Aagtenkerk van Lisse, blz. 61 en 64.
  46. A.R.A., Arch. Heereman van Zuydtwijck nr. 15.
  47. A.R.A., Recht. arch. Lisse 139, Jacob Pietersz Aardenburgh, duinmeier, insolvent in 1719. De kaart van 1635: HvZ nr. 15.
  48. Gemeentearchief Hillegom. Pak 85 nr. 22. 23. 24.

 

  1. De Aagtenkerk van Lisse, &. 49-52.
  2. Gemeentearch. Lisse nr. 365, Gaarderboek morgengeld 1698.
  3. Voor al deze familiegegevens A.R.A., D.T.B. nr. 2 (gaarder) fol. 11, 24, 187. Id. nr. 8, nr. 9, fol. 43 VS en 77, nr. 15, fol. 125, etc.
  4. A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 12 fol. 250 verso en 251 recto.
  5. Id. nr. 8 fol. 280.
  6. Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42.
  7. De kleurige Keukenhof, blz. 12/13 en 28/29. A.R.A., Recht. arch. Lisse 15, fol. 197v.
  8. Jhr. mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt. Beschrijving van het H. Kerstgilde (1905). Dit gilde bestaat nog steeds en heeft een kapel in de kathedrale basiliek te Haarlem (Joh. W. B. Beijk, De Nieuwe Sint Bavo te Haarlem (1948). blz. 67-70). De heer M. Th. de Bije Dólleman maakt mij erop attent, dat het niet geheel juist is, dat de toelating slechts open zou staan voor de hoogste katholieke kringen (Leids Jaarb. 1971 blz. 157). De ,,stoelen” vererfden, zodat soms ook ,,kleyne luyden” zitting hadden in dit loffelijk genootschap.
  9. A.R.A., Archief Cousebant nr. 53.
  10. Idem nr. 55.
  11. Zie noot 29. Gemeentearchief Noordwijkerhout, nr. 388 fol. 123.
  12. Het Huis Dever te Lisse, blz. 164 met voetnoot en 165, afb.; mr. E. B. F. F. baron Wittert van Hoogland, De Heeren van Hoogmade (1944), blz. 57 e.a.
  13. A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 15 fol. 103-105 verso. Origineel perkament met zegel in Archief Van Lynden/Keukenhof. Zie Leids Jaarb. 1971 blz. 152.
  14. A.R.A., Recht. arch. Lisse fol. 190 verso e.v. Voor Meer en Duyn zie ‘t Roemwaard Lisse blz. 34 en Leids Jaarb. 1951 blz. 110 e.v.
  15. A.R.A., Lisse D.T.B. nr. 2, Gaarder, fol. ll. Idem Lisse 8.
  16. Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42. Weijntie blijkt in 1751 reeds twee maal weduwe. Vgl..De Aagtenkerk van Lisse blz. 87.
  17. Gemeentearch. Lisse nr. 219 (nrs. 67-69), 1733/44.
  18. A.R.A., Recht, arch. Lisse nr. 68 fol. 71 verso -73.
  19. Idem nr. 11 fol. 139 verso en elders.
  20. Gaarderboeken morgengeld van Rijnland, etc. Zie voor Croessinck De Ned. Leeuw 1942. kolom 193.
  21. Zie o.a. ‘t Roemwaard Lisse blz. 52.
  22. Zie over hem De kleurige Keukenhof, blz. 13, 14, 28 en 30.
  23. A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 8 fol. 37.
  24. Arch Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42, perkament.
  25. Zie noot 77. Voor D’abenis en Dubbelhoven zie ‘t Roemwaard Lisse, blz. 56.
  26. Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42, perk. met gebroken zegel.
  27. Idem, Juriaan Vreeburg heeft procuratie.
  28. De kleurige Keukenhof blz. 12/13 en 28/29, met kaarten.
  29. Zie b.v. bij noot 75.
  30. Archief Oultremont-Familie, Glains (Ans) bij Luik, dossier 50.
  31. Nicolaas Tjarck had nog wel elders in Lisse bezit. Op 8 mei 1778 verkopen mr. Gerard Petrus Diert, heer van Melissant, Henricus Gerardus de Jonge, heer van de Groote Lindt, etc., en Joseph Gabriel de Casas van Wien, als executeurs van de weduwe Nicolaas Tiarck voor f 2425 tien morgen weiland in de Lisserpoelpolder aan Jan Verdegaal (A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 23 fol. 246 verso e.v.). Tot voor kort was dit weiland in de familie VerdegaaI (van Poele-way). Het is bij de bebouwing van de Poelpolder verkocht aan de gemeente Lisse.
  32. Zie Leids Jaarb. 1971 blz. 155 e n 157.
  33. Arch. Van Lvnden/Keukenhof, papiertje, ongenummerd.
  34. Origineel in Arch. Van Lynden/Keukenhof.
  35. A.R.A., Recht. arch. Lisse, nr. 74 fol. 214 verso.
  36. Gemeentearch. Lisse. ms. 85-89. Verpondingen.
  37. A.R.A., D.T.B. Hillegom nr. 12 pag.-55. Zie ‘t Vermaaklijk Hillegom, blz. 8/9.
  38. A. M. Hulkenberg. ‘t Seer heerlijk Sassenheim en Voorhout (1972), blz. 48.
  39. Id., Recht. arch. Lisse nr. 24 fol. 56 verso e.v. Perkament met gebroken zegel in Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42.
  40. Gemeentearchief Amsterdam. Inlichting van mejuffrouw dr. I. H. van Eeehen.
  41. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 28.
  42. A.R.A., Recht. arch. Lisse, nr. 25 fol. 283. Origineel perkament in Arch. Van Lynden/Keukenhof. Dit perceel wordt hier verkeerdelijk de Erritlooster genoemd, die echter aan de zuidzijde van Morsveen lag. Kennelijk was de naam reeds in onbruik geraakt; men komt hem ten minste in het geheel niet meer tegen. Heemskerk had procuratie verleend aan Jurriaan Vreeburg, die in tegenstelling tot de meeste leden van deze familie niet kan schrijven. Hij tekent met een maalteken.
  43. A.R.A., Recht. arch. Lisse, nr. 104, 25 okt. 1757.
  44. A.R.A., Recht arch. Lisse nr. 24 fol. 207 verso e.v. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament, voorl. . 42.
  45. Gemeentearchief Amsterdam, Part. arch. nr. 186. Id. Jaarverslag 1957 pag. 25. Elias, De Vroedschap, deel 11 blz. 727.
  46. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 32.
  47. Zie blz. 171.
  48. Het Veentje zelf is niet zeer interessant; wel echter het grote aantal desbetreffende perkamenten charters met zegels in het Arch. Van Lynden/Keukenhof, de oudste van 1572/77.
  49. Arch. Van Lynden/Keukenhof, folio bij voorl nr. 42.
  50. Idem, voorl nr. 42, diverse stukken.
  51. Gemeentearchief Hillegom. inv.nr. 122 Dak 72. Zie blz. 156.
  52. A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 20 fol. 77-78 verso.
  53. Idem nr. 26 fol. 29 verso -31 recto. Originele, ten dele vergane koopbrief in Arch Van Lynden/Keukenhof, met een copie van 1800.
  54. Gemeentearchief Rotterdam. Inlichting van drs. R. A. D. Renting, archivaris.
  55. Id., oud notarieel archief, inv. nr. 3245/272-275.
  56. Groot perkament in Arch. Van Lynden/Keukenhof bij voorl.n r. 42, alsook een ,,Specificatie” (folio).
  57. Hierover vele stukken in Arch. Van Lynden/Keukenhof.
  58. Ned. Adelsboek 1949 blz. 496.
  59. Archief Leeuwenhorst, Noordwijkerhout. Met dank aan de heer J. Ph. N. du Quesne van Bruchem.
  60. Drs. J. van Venetien, Hart van Kennemerland (1968), blz. 87.
  61. De kleurige Keukenhof, blz. 52.
  62. A.R.A., D.T.B. Lisse 8. Id. 7, begraafboek, 6 nov. 1806 op ‘t kerkhof bij de dorpskerk begraven.
  63. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament met beschadigd zegel bij voorl. nr. 42.
  64. De Aagtenkerk van Lisse, blz. 111.
  65. (Halve) gedrukte affiche in Gementearch. Lisse, nr. 14.
  66. Over Leenslag is in de Lisser archieven niets te vinden. Hendrik Leenslag was pachter van Sixenburg onder N’hout, dat sinds 1848 ook tot Keukenhof behoort. Hij was gehuwd met Barber Swaanepol. Zijn dochter Femmetje, geboren in 1786, trouwde in de bekende Lissese Blokhuis-familie.
  67. Gemeentearch. Amsterdam, N.A. 14452, acte nr. 210 en 211. Id. 1076/110 verso en 1077/153 N.K., 641/396 fol. 199 verso, etc.
  68. Arch. Van Lynden/Keukenhof, originele affiche, 194×45 cm, ongenummerd. Halve affiche in Gemeentearch. Lisse, nr. 14.
  69. A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 28 fol. 162 verso – 168 verso. Originele acte in Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 40.
  70. De kleurige Keukenhof, blz. 52, 53, 57 en 65, met portretten. Ned. Adelsb. 1952 blz. 12, etc.
  71. Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42, perkament met gebroken zegel. ,,Kloppers” of ,,drijvers” drijven bij de jacht het wild op. Of hiermede de naam verklaard is, weet ik niet.
  72. Idem, omstreeks 1880, ongenummerd.
  73. A.R.A., Rechtarch. Lisse, nr. 24 fol. 187 verso en 188 r.
  74. Idem, 206 verso en 207 recto.
  75. Arch. Van Lynden/Keukenhof, handschrift Eyssing, ondertekening A. van der Zaal.
  76. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 24. De huidige Kapelstraat te Lisse heeft haar naam te danken aan de voormalige Kapelleweide en het Kapelleland. Schr. meende, dat de opbrengst dezer percelen bestemd zou zijn voor ,,de kapel van Lisse” (± 1250-1461). Het is echter zeer goed mogelijk dat hier, vlak bij het Meer en de Gracht. vroeger vlaskapellen stonden. En vandaar dan de naam! Beide is mogelijk.
  77. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament. Eveneens copie, bij voorl. nr. 42.
  78. Zie over hem De Aagtenkerk van Lisse, blz. 100 en 183.
  79. Arch. Van Lynden/Keukenhof, map ,,Klopjeslanden”, perkament met gebroken zegel en diverse andere stukken.
  80. Idem, voorl. nr. 47. Portretten van de chirurgijn Wolff en echtgenote in De Aagtenkerk van Lisse, blz. 123. Deze portretten bevinden zich thans bij de Dames Verdegaal, Bijweglaan 20, Bennebroek.
  81. Idem, ,,Spoorweg N. 58” in grauwe omslag.
  82. Idem, folio met opschrift: ,,Boek 55 n. 65, den 16 Junij 1843, D5, nr. 285, b 18”.
  83. Idem, voorl.nr. 55.
  84. Gemeentearchief Lisse, Burg. Stand en Bevolking. In Noordwijkerhout woonden ze dicht bij de Leidse Vaart.
  85. Arch. Van Lynden/Keukenhof, map ,,Diversen, Lageveense polder”.
  86. Idem, 12 folioblz., ongenummerd.
  87. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 120.
  88. Idem, blz. 24/25.
  89. Wandelingen door Nederland met pen en potlood (1882), zesde deel blz. 281/82.
  90. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 32 en 34.
  91. Simone T. Hooii, Toeristisch proiect Lisse (1968). gestencild.
  92. Zie Leid; Jaarb:‘1971, blz. 164 regel 8 e.v:

 Tekst en foto’s uit het Leids jaarboekje 1972 pag 139

 

Leids Jaarboekje 1975 blz 147

Door A, M. Hulkenberg

AUDI ET ALTERAM PARTEM

AANVULLING OP ,,MORSVEEN, MOSVEEN OF MIDDELBURG TE LISSE”, LEIDS JAARBOEKJE 1972, BLZ. 139-182

door A. M. Hulkenberg

1. Een kaartje waarop dit “Laantje van Cousebant” is aangegeven is gepubliceerd in Hulkenberg, Keukenhof, Dordrecht1975, blz132 (Hollandse Studiën 7)

In het Leids Jaarboekje van 1972 leest men op blz. 149 tot 152 over de slaande ruzie tussen de heren Cousebant en Sypesteyn. Sypesteyn zoekt voor het afzanden van zijn duinen in Hillegom en Lisse een verbinding te water met de Leidse Trekvaart, maar telkens stoot hij het hoofd. Nu wil hij het smalle perceel, evenwijdig aan de Trekvaart doorgraven, waarover het ,,Laantje van Cousebant” loopt. 1) Het relaas omtrent wat er gebeurde op 26 en 27 oktober 1659 was voornamelijk opgebouwd uit gegevens die zich in het familiearchief Cousebant bevinden. Sypesteyn komt er daar niet best af! De heer Peter van Mensch te Nieuw-Loosdrecht was zo vriendelijk mij op een tweetal stukken attent te maken uit het familiearchief van Sypesteyn, te weten de nummers 302 – 1 en 2. Thans horen wij dus ook de tegenpartij. Helaas heeft het verweer mijn oordeel over de Sypesteyns, met name over de vader, niet vermogen te wijzigen. Hij blijft een lastig personage. Volgens de heer Van Mensch was hij niet de laatste Sypesteyn wie deze kwalificatie toekwam. In het Leids Jaarboekje 1972 leest men op blz. 149, hoe op 26 oktober 1659, des avonds, de palen die de doorvaart moesten belemmeren waren verwijderd. De zoons van Cousebant hadden toen het gat onmiddellijk met aarde doen stoppen. Volgens hen had Sypesteyn enige personen ,,geaposteerd” (op post gezet), die het ogenblikkelijk weer begonnen open te baggeren en met geweld open hielden. Volgens Sypesteyn was de ware toedracht echter geheel anders. Hij heeft een tweetal getuigen, Michiel Claesz., uit Hillegom, zich schrijvende Machiel Klaesse, omstreeks 40 jaar oud, en Claes Simonsz. (Simonse), ongeveer 28 jaar, wonende te Vogelenzang. Van ,,aposteren” blijkt niets! Ze zijn op 27 oktober beiden gewoon ,,komen gaan langs de Delf(weg) naar Halfweg, ‘s morgens tussen licht en donker”. Dat moet dus ongeveer tegen half zeven zijn geweest.

Het is een vreemde zaak. Wat doen twee eenvoudige lieden zo vroeg in de morgen op de weg? Die gaan natuurlijk naar hun werk. Maar van Hillegom komende loopt men dan de Delfweg (thans Stationsweg) van Keukenhof naar de Leidse Vaart. Wie van Vogelenzang komt zal het jaagpad langs deze vaart aflopen. Het zijn bovendien hele afstanden die ze dan in het donker reeds hebben afgelegd. Daarbij moet Michiel Claesz. dan ook nog de moeite hebben genomen om van de brug bij Halfweg een stukje langs de Trekvaart naar het noorden te lopen, wil hij kunnen zien wat bij de omstreden doorvaart gebeurde. Waarom deed hij dat? Volgens hun verklaring hebben ze ,,gezien, dat iemand in een gat ofte sloot, door Cousebant’s Laantje al lang geweest zijnde, ‘twelk daags te voren was toegestopt bij (door) Cousebant voornoemd, stond en baggerde”. Wie dat was, weten ze niet.. En wat doen nu deze brave mannen? Ze begeven zich rechtstreeks naar het huis van de heer Van Sypesteyn, ,, ‘t Huys te Hillegom”, het huidige gemeentehuis. Dat is altijd nog ruim vijf kilometer lopen, en men vraagt zich af, wat deze toevallige passanten daartoe kan hebben bewogen. Het verhaal gaat door. Onze Machiel en Claes worden ogenblikkelijk tot de heer van Sypesteyn toegelaten, die zij ,,op zijn kamer nog vonden te bedde leggende”. Wat zal de goede man vreemd hebben opgekeken! Zijn eerste woorden zijn: ,,‘t Is mij leed dat iemand dat doet”! En dan vervolgt hij: ,,Want Cousebant zal lichtelijk menen, dat ik het heb laten doen. Echter nu het open is, dewijl hij, Cousebant, nu ruim 1,5 jaar zonder vragen door mijn sloten heeft gevaren, zo zal ik van-de-mergen ook mijn zanders door ‘tzelve laten varen totdat hij ‘t weer stopt, want ‘tzelve maar 1,5 roe door zijn land loopt, dienvolgens geen hinder van kan hebben”. Dat is ten slotte een hele volzin voor iemand die juist uit de slaap is onttwaakt! Op blz. 150 van het Leids Jaarboekje 1972 wordt verhaald, hoe de zandschuiten van Sypesteyn die dag inderdaad ,,met alle geweld” tussen Cousebant’s landerijen doorvoeren en wat er daarop volgens het getuigenis van de heer Cousebant allemaal gebeurde. Hieronder volgt nu de lezing van de heer Sypesteyn. Voor hem getuigen Dirck Gerritsz., oud omstreeks 33 jaar, Cornelis Jansz. Luyt of Luiten, ± 35 jaar, Jan Cornelis Bli of Bly, ± 24 jaar en Claes Symonsz.,  ± 28 jaar, allen ,,voor Jonker Ascanius (van Sypesteyn) zandende aan Halfwegen”. Allemaal eigen personeel dus. De eerste drie wonen te Bennebroek, van de laatste wordt geen woonplaats vermeld. Aan de ommezijde van het papier wordt deze verklaring nog bevestigd door een zekere Dirck Cornsz. en door Claes Dirckse Larum, waarschijnlijk een zoon van Dirck van Larum alias Robol te Lisse en diens tweede vrouw Neeltje Claesdr. Het stuk is opgesteld door Mr. Cornelis Fannius, schoonzoon van Cornelis van Sypesteyn en zwager van (Cornelis) Ascanius. Genoemde getuigen hebben ,,gezien, dat de voornoemde Jhr. Sypesteyn aan d’ene zijde van de sloot en Frederik Cousebant aan d’andere zijde van dezelve sloot, hebbende drie knechts met haken, houweel en anderen (enz.), samen zeer hoge woorden hadden”. (Jonker Ascanius was toen 21 jaar en Frederik Cousebant misschien tien jaar ouder). Verder getuigen de mannen, dat ,,ten laatste de voornoemde Cousebant wilde hebben, dat een van zijn knechts over een schuit, in de voornoemde Sypesteyn’s dienst wezende die nog in de voorn. Sypesteyn zijn sloot ook lag, aan de kant van Sypesteyn zoude overgaan”. Daarop hebben ze gezien, dat Sypesteyn protesterende en waarschuwende, dat, indien dezelve knecht in zijn schuit kwam, hem alsdan in het water zoude werpen. Waarboven echter, de knecht in de schuit komende, Sypesteyn bezig zijnde om diezelve knecht uit zijn schuit te helpen(!), eerst nog de knecht bij zijn naam noemende zeide: ,,Jan Meynderts, wat leyt u aen de moeyte, gaet doch weerom!“, Cousebant een pistool uit de zak langt en schiet. .” In een brief aan het Hof van Holland vermeldt Fannius eveneens dat Frederik Cousebant ,,een pistool, geladen met een kogel, uit zijn zak trok en des Suppliants zoon daarmede schoot van achteren met de voorn. kogel schuins op zijn rugge, dwars door zijn rok heen, zodat ieder meende dat hij doorschoten moste zijn”. Jonker Ascanius was ,,daarover zeer verbaasd” geweest. Omdat hij een tweede schot vreesde, was hij op Cousebant ,,ingelopen” en had hem ,,onder de voet gekregen”. Sypesteyn, ,,de degen op de borst en de voet op ‘t lijf zettende, zo bidt Cousebant om zijn leven”. En nu lijkt het een Deus ex machina, dat ,,hoewel de andere, minder lankmoedig zijnde, haar colère (woede) misschien zoude hebben gewroken, echter God Almachtig de voorn. des Suppliants zoon de genade heeft gedaan, dat hij, de voorn, Cousebant machtig zijnde”, de degen terstond heeft ,,omhooggelicht” en zijn tegenstander ,,het leven heeft geschonken”. In plaats dat nu Frederik Cousebant ,,hem daarover dankbaarheid schuldig was, ten minste daarmede gerust (rustig, kalm) hadde behoord te zijn”, had ,,dezelve met een tweede pistool geschoten, recht in zijn aangezicht het buskruit, dat er het bloed bij neus en wang doorliep en de kogel door de rand van de hoed zo na aan het hoofd, dat de zweetband zelver geraakt is”. Daarop was Cousebant weggelopen. Dat hij zou zijn vastgehouden in de herberg op Halfweg (Leids Jaarboekje 1972, blz. 1.50) vermeldt Sypesteyn niet. Ook over de aanwezigheid van Sypesteyn Sr. en van de Schout en Schepenen verneemt men hier niets. Men zou nu menen, dat Jonker Ascanius zeer kwaad is op Cousebant, maar dat is niet zo. ‘t Is een goeie jongen, althans volgens zijn vader. Deze verklaart, dat zijn ‘zoon ,,volgens zijn goede aard geen haat heeft jegens de voornoemde Cousebant, maar dezelve dit moorddadig feit van harte vergeeft en alleen wenst, dat hij mocht worden gelaten ongemoeid”. Is dit niet ontroerend? De bezorgde vader wendt zich echter toch tot het Hof van Holland, omdat zijn zoon ,,dagelijks omtrent Halverwege, vermits zijn landerijen aldaar, heeft te doen”, d.w.z. werkzaamheden heeft te verrichten. Vader Cornelis is ,,beducht, dat de voorn. Cousebant, in zijn boos voornemen continuerende”, Jonker Ascanius ,,te eniger tijd zal zoeken om hals te brengen”. Het is natuurlijk waar, dat Ascanius ,,niet altijd op zijn hoede kan zijn, of zo gelukkig als hij in dezen is geweest”, waardoor hij ,,altijd pericul (gevaar) zal lopen van zijn leven”. Aldus verzoekt Vader Cornelis, dat hierin door ,,UEdel Mogenden”, de leden van het Hof van Holland, zal worden voorzien door een ,,mandement van sauvegarde in communi forma”.

Afb. 21. De zandsloot achter Middelburg. Foto: A. M. Hulkenberg, Lisse

Zoals in het Jaarboekje 1972 op blz. 152 reeds is vermeld, zoekt men in de archieven-van het Hof van Holland vergeefs naar een resolutie. Uit niets blijkt echter dat Sypesteyn zijn zin heeft gekregen. De doorvaart ging voorlopig niet door en zou later iets zuidelijker plaats vinden (Leids Jaarboekje 1972, afb. 21). Maar de verschrikkelijkheden die de vader vreesde gebeurden evenmin. Jonker Ascanius heeft eerst in 1673 op 35-jarige leeftijd te Gorcum, waarschijnlijk tijdens een soldatenoproer, de dood gevonden.

Aantekeningen

  1. Een kaartje waarop dit “Laantje van Cousebant” is aangegeven is gepubliceerd in Hulkenberg, Keukenhof, Dordrecht1975, blz 132 (Hollandse Studiën 7)