Berichten

200 Jaar in vuur en vlam

Twee eeuwen goed geregelde brandweer in Lisse. Goed geregeld, want brand moet zo efficiënt mogelijk bestreden worden. Snelheid en routine worden zoveel als mogelijk getraind. Iedere seconde telt, dus ruim baan voor de brandweer!

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Op 10 juni werd gevierd dat de vrijwillige brandweer Lisse 200 jaar bestond. Voor de jeugd, maar ook voor volwassenen, was er die dag veel te beleven. Er was een optocht van oude en nieuwe brandweerwagens, de nieuwe ladderwagen werd in gebruik genomen, de kazerne kon worden bekeken, de jeugdbrandweer was actief enz. enz. Hoe belangrijk de brandweer is toonde de enorme brand in Ter Aar een dag eerder die vanuit Lisse door pikzwarte wolken heel duidelijk te zien was en waarvoor gewaarschuwd werd door het NL-alarm op de mobiel. De eenheid uit Lisse was er ook bij betrokken met een tankautospuit en de autoladder.

Reglement in 1823
In 200 jaar zijn er natuurlijk enorme verbeteringen geweest, waarvan zo’n alarm maar een klein voorbeeldje is. Natuurlijk was er ook voor 1823 al sprake van een brandweer. In 1823 kwam het tot een reglement ‘’houdende bepalingen ter voorkoming en blussing van brand en hetgeen na een gebluste brand dient te worden verricht’’, dat door schout en assessoren, vergelijkbaar met de huidige gemeenteraad, is aangenomen. Cornelis van der Zaal is dan brandmeester. Doordat hij een dagboek bijhield dat door Bert Kölker bewerkt is tot een mooie boekuitgave (Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762 – 1839) hebben we ook uit de periode voordat het reglement van kracht werd wat gegevens. Kölker meldt dat in 1718 een voorvader van deze Cornelis, Cornelis Arijaans van der Zaal, als burgemeester en brandmeester betrokken was bij de vaststelling van een personeelslijst voor de brandweer. Zelf is Cornelis van der Zaal sinds 1819 brandmeester. Na zijn dood gaat deze functie over van vader op zoon tot 1909. Eind 1823 worden 90 mannen genoemd die betrokken zijn bij de brandbestrijding.

 

De brandslangen werden eerder in de toren uitgehangen om goed te drogen, dan werden ze pas opgerold. De toren is heel lang opslagruimte geweest voor brandweerspullen. Ook het brandspuithuisje zien we op de ansicht.

Oudere verslagen schout en assessoren
In 1817 blijkt uit een vergadering van schout en assessoren dat ze de brandspuiten en andere middelen voor brandbestrijding moeten testen. Er is een lijst van personen die gekoppeld zijn aan de 2 brandspuiten. De personen worden blijkbaar voor een jaar benoemd. Dinsdag na Pinksteren is men gewoon alles te inspecteren en te proberen. De mannen die dat moeten doen wordt “aangezegd” dat zij om 2 uur bij het Regthuis moeten zijn. Er wordt bij vermeld dat zij na de inspectie niet weg mogen gaan maar dat ze moeten helpen met opruimen. Alles moet weer naar de toren. Daar zullen de slangen wel uitgehangen moeten worden. Maar wat waarschijnlijk het belangrijkste is: twee half vaten bier worden als douceur in het vooruitzicht gesteld. Er volgt later nog een opmerking over de test: de leren slang van de oude spuit is geheel onbruikbaar. De schout moet een nieuwe laten maken. De leren brandslang was toen eigenlijk al ouderwets. De oprolbare brandslang was een uitvinding van Jan van der Heyden uit 1673. Hij kreeg ook octrooi op een verbeterde brandspuit. Rond 1780 werden die brandslangen van leer zo langzamerhand vervangen door geweven hennepslangen. In 1818 worden de materiaalschouw en het bier weer gemeld. In 1820 is een reparatie aan de brandspuit noodzakelijk. Dat wordt gedaan in Amsterdam. Uit het verslag van 1822 blijk dat aangenomen is om een brandspuithuis te bouwen aan de noordwestkant van de toren.

Het reglement
Er staan heel veel bepalingen in het reglement die moeten voorkomen dat er brand kan ontstaan. Zo zijn er bepalingen over stookplaatsen en het verplicht schoonmaken daarvan. Dat wordt jaarlijks geïnspecteerd. Ambachtslieden die vuur gebruiken krijgen restricties. Zo mag een kuiper zijn duigen alleen in de open lucht heet maken, mag er niet gerookt worden op de dorsvloer en hetzelfde geldt voor dekkers op daken en ambachtslieden op zolders. Ieder gezin moet een emmer hebben en is verplicht deze emmer, gevuld met water, op straat te zetten binnen vijf minuten nadat de klok begint te luiden. De trommel wordt geroerd! Brandbestrijding is een serieuze zaak: in artikel 22 staat bijvoorbeeld dat men niet uit dartelheid iemand nat mag maken of in iemands huis mag spuiten. Daar staat zelfs een boete tegenover: verbeurte van een gulden, boven en behalve vergoeding der schaden, welke ontstaan. Ook in andere artikelen worden straffen en boetes bij nalatigheid genoemd.

Molenbranden

Van de molenbranden staat deze van de Zemelpoldermolen ons nog goed voor ogen.

Veel nadruk was er op voorkomen van branden. Als er eenmaal brand uitbrak was er vaak geen redden meer aan. Brandmeester Cornelis
van der Zaal had een timmer- en molenmakersbedrijf aan het Vierkant. De eerste afgebrande molen die hij in zijn dagboek vermeldt is de Bonte Krielmolen. Voorjaar 1796 brandt de molen tot de grond toe af. Voor blusactiviteiten zal de afstand te groot zijn geweest dus Van der Zaal vermeldt daar niks over. Februari 1819 is het ook raak.

Van der Zaal schrijft: “Op den 13e februari 1819 in de nacht om 1 uur werd ik door Gert Bol geklopt en zei, dat de Grote Poelmolen in brand stond. Ik klopte terstond mijn jongens en toen wij onze kleding aan hadden, liepen wij achter in onze tuin en zagen dat het de Kleine Poelmolen was en zagen ook dat de as en roeden en bovenhuis er al af waren en het onderhuis was niets anders als een vuurkolom, zodat er niets aan te doen was, maar de schout Pagestechter en mijnheer Entingk kwamen om mij de brandspuit mee te geven en de klok over kant te halen, maar ik raadde het af, omdat het niet kon helpen, want de molen zou, eer wij er bij waren, geheel weg zijn. Maar ik zei dat ik er direct naar toe zou gaan en zien of de spuit van enig nut kon zijn. Ik zou er dan meteen iemand om wegzenden. Ik ben dan ook met mijn kinderen en Piet Velthoven er naar toe gegaan entoen wij op de Heereweg bij JB. Riggel kwamen, viel het onderhuis van de molen ineen en verspreidde de vlam uiteen en zo de eerste (Poel)laan op en de Poeldijk langs en toen wij bij Cornelis Langevelt kwamen, die nog lag te slapen en wij hem klopten, liepen mijn kinderen vooruit bij Corneliszoon Zijland. Omdat de wind noordwest was en sterk waaide, gingen ik en Velthoven bij Corneliszoon de werf over, die ook nog lag te slapen en die wij ook klopten en zo naar de molen gingen en toen was alles al tegen de grond en brandde nog hevig”.

In 1825 meldt Van der Zaal dat de Elsbroekermolen tot de grond afbrandt. Door blikseminslag brandt de weer opgebouwde molen in 1895
opnieuw af. In 1833 is het midden in Lisse raak. Van de Zaal meldt: “In 1833 op 6 januari zondagnacht om half 3 uur werd ik geklopt, dat de
korenmolen in de brand stond, die ik in 1827 had gezet. Toen ik buiten kwam, was de kap er al afgebrand. Ik ging er dadelijk met de spuit naar toe en was van binnen geheel van onder tot boven al in volle vlam en wij stelden een spuit klaar en gingen aan de gang, omdat er een hooischelf bij stond, die wij ook hebben behouden. Het was heel gelukkig, dat de wind zuidwest was de vonken over het land gingen en het vroor, zodat wij rond om over het water konden lopen en rondom konden komen. De molen brandde geheel uit van boven tot beneden. De staartbalk met de schoren zakten op de stelling neer toen die boven waren afgebrand, want het was stil weer, maar wij deden daar een touw onder aan en trokken die van de stelling af en schoot toen omlaag, nadat wij eerst de kruias er uit hadden gehaald en schoot toen door het ijs in de grond en toen viel er ook van boven een stuk hout af. De molen was van binnen schoon uitgebrand en wij gingen na ruim 6 uur spuiten naar huis toen wij het aan van Rijn overgaven, die er toen op paste en het losse ijzerwerk opraapte. Daar hadden beneden nog 12 zakken
rogge gelegen, die ook waren verbrand. In Hoogblokland staat dit beeld, een werk op 2 hele zakken na, die zij ‘s-middags zijn wagen had hij er uit gehaald en het rogge was van Hillegoms bakker Stijman, verder was er geen koorn in. Hoe het ontstaan is weet ik niet, alleen dat 2
knechten gebild hadden. Die waren er om half 12 uit gekomen, toen van Rijn uit de herberg kwam”.

Hier meldt Van der Zaal dus een mogelijke oorzaak: het billen of wel het scherp maken van de molenstenen. In 1890 verbrandde de Lageveensemolen. Onze kroniekschrijver maakte dit niet meer mee, maar een van zijn nazaten was op dat moment brandmeester. Het bericht daarover in het Leids Dagblad luidt: “Gistermorgen omstreeks half twaalf ontstond er brand aan den molen in de Lageveensche polder onder de gemeente Lisse, waarschijnlijk veroorzaakt door vonken uit de locomatief van een passeerende trein. Hoewel er dadelijk
twee spuiten aanrukten, welke een niet geringen afstand moesten afleggen om bij het brandende perceel te komen, brandde de molen tot den grond af”.

Blikseminslag, wrijving en spelen met vuur gaan niet samen. Vrijwel iedere molen kwam wel eens aan de beurt. Gelukkig komen mensen niet alleen naar de brand kijken maar ook als een molen weer als een phoenix uit zijn as is herrezen. Wat staat ze er weer mooi bij!

Een molen liep nogal eens een risico op brand door blikseminslag, een oververhitte as en om maar een vrij recent voorbeeld te noemen, vandalisme. Want de brand in de Zemelpoldermolen in 1999 zal menigeen zich nog wel herinneren. Overigens was een voorganger van deze molen ook al afgebrand in 1708.

Blussen
Bij brand is het vaak redden wat te redden is. Bij de molens waren die mogelijkheden summier. Over hoe het er aan toeging bij een woning schrijft Van der Zaal: “In de nacht tussen 11 en 12 september 1830 werd ik om ½ drie uur geklopt, omdat er brand was in de woning van de heer van der Staal, genaamd De Venne, waar Carel Schrama woonde en wij kwamen daar met de spuit even om 3 uur. Toen stond meer als de halve kap van de stal en woonhuis in volle vlam en binnen in de stal was het kozijn al uitgebrand, zodat er geen doen meer aan was, maar de ene schuur, die in brand was spoten wij uit en op de ander legden wij een brandzijl en hielden die gestadig nat, zodat we die ook behielden en ook het zomerhuis en de korenmolen. Toen de stal en woonhuis zo ver waren verbrand dat wij er geen gevaar meer van hadden, gingen we naar de hooibergen. De ene berg hebben we afgedekt met hark en sloothaken en de brand almaar uitgespoten, maar deze kwam steeds weer terug.

Toen hebben we deze rondom tot de grond toe afgestoken en daar vonden we niets meer. Toen naar de andere berg, waar het vuur ook aangekomen was. Deze hebben we ook afgestoken. In de laatste kant vonden wij op 6 vt van onder het broeigat, waar alles as was
en daar ook was uitgebroken en toen dat uit was, was het allemaal gedaan Maar toen het binnenhout in de woning en het woonhuis. Dat lag nog gestadig te smeulen. We hebben de brand verder uitgespoten, zodat wij om 1 uur met een spuit en de andere spullen naar het dorp gingen. Maandag hebben we de andere spuit thuis gebracht en schoongemaakt. Op het land van Verburg liet ik alle slangen in het water gooien, afspoelen en recht op het land uitleggen en de spuit uit elkaar halen en schoon maken. Toen plaatsten wij een spuit bij het water met
een zak en toen iedere slang aan de pijp geslagen en de slang doorgespoeld en even dicht gehoude”.

Hier was meteen duidelijk dat het alleen zaak was om de brand zich niet verder uit te laten breiden. Voorkomen dat de brand zich uitbreidt weten we ook van een recente (2021) brand. Een persbericht. Een grote brand heeft maandag tuincentrum Intratuin aan de Heereweg in Lisse verwoest. De brandweer sloeg groot alarm en was met veel materieel aanwezig. Twee brandweermannen raakten gewond door rondvliegende brokstukken na een explosie van waarschijnlijk gasflessen. Op het moment van uitbreken van de brand was personeel binnen bezig met het opnieuw inrichten van het tuincentrum want ze wilden in maart open. Zij werden geëvacueerd. Er is een NL Alert uitgegaan met een oproep om als je last hebt van de rook naar binnen te gaan en ramen en deuren gesloten te houden. Het pand was niet meer te redden. De brandweer wist wel te voorkomen dat het vuur oversloeg naar loodsen en aanbouwen aan de achterkant van het tuincentrum. Rond 20.00 uur werd het sein brand meester gegeven. Dat betekent niet dat de brand uit is, er wordt nageblust.

Andere tijden andere maatregelen

Nablussen bij de ELKA, de buren van de
brandweerkazerne aan de Grevelingstraat.

In 1823 woonden er ongeveer 1200 personen in Lisse. Begin 1900 waren er ruim 3,5 duizend. Dat vraagt natuurlijk om andere maatregelen voor brandbeveiliging. Wat materiaal betreft waren er sinds 1823 al heel wat verbeteringen geweest. Tot dan was buurtschap De Engel verstoken van een brandspuit, maar dat zou veranderen. Er komt een spuithuis en brandspuit bij de Engelenbrug. Zo langzamerhand wordt ook duidelijk dat de tijd van handspuiten voorbij is. In 1918 is ver een demonstratie van een motorspuit. De motorspuit werd bemand door 8c man. Voor de bediening van de Lisser handspuiten waren 137 man aangewezen. Inmiddels was er in het dorp deels waterleiding en zijn er in 1926 4 brandkranen. Een motorspuitv in De Engel moet nog wachten tot 1929. De ontwikkelingen gaan door. Er worden afspraken gemaakt met omliggende gemeentes om bij brandvassistentie te verlenen. Dat blijkt later diverse keren nodig, zoals bij de brand bij Sikkens in Sassenheim in 1972 die bij oudere Lissers nog wel in het geheugen zal zitten. Er komt een Magirusladder. De oorlog bracht andere problemen. Weinig brandstof, wat een curieuze bluspartij voor de brandweer met zich meebracht.

Brandkranencontrole moest ook gebeuren.
Jozef Rudz vlak voor zijn ouderlijk huis.

Een in lichter laaie staande vrachtauto werd snel geblust. Het vuur was ontstaanvdoor een defecte antraciet-gasgenerator. Beschietingen, o.a. op de tram en de trein, vroegen om brandweerhulp. De dienstverlening van de brandweer blijft zich tot in de huidige tijd vernieuwen. Andersoortige hulp Van oudsher is de brandweer betrokken bij het redden van mens en dier. In 1820 moest er vanwege overstromingen geholpen worden. In 1838 volgt weer een ernstige overstroming. Gelukkig volgt daarna de drooglegging van het Haarlemmermeer waardoor het gevaar voor overstromingen geweken is. Ook storm betekent werk voor de brandweer zoals we zagen toen in juli de storm Poly over ons land raasde. Begin 1947 was er ook een fikse storm. De koeienstal van Duineveld stortte in, het vee, 15 schapen met lammeren, 3 varkens, 1 varken met 12 biggen, 3 paarden en een stier, moest geëvacueerd. Maar waar? Er werd geïmproviseerd en de koeien kwamen in huis bij Duineveld en de stier ging naar het toch leegstaande brandweerhuisje. Klus geklaard, hoewel… Op de terugweg bleek dat bij het raadhuis een grote iep was omgewaaid, de kruin lag midden op de weg, de bovenleiding van de tram zat er in verward. Gevaarlijke situatie die na telefonisch contact snel opgelost kon worden.

Overdracht van materiaal verzameld door de
Stichting Brandweer Nederland Helpt Polen

De stroom moest uitgeschakeld en de rest was voor Openbare Werken. Een ander aspect waren veiligheidskeuringen. Eind 1948 werd ziekenhuis “Irene”, Heereweg 113, geïnspecteerd. Er waren wel wat aanmerkingen. Met de (aansluitingen op de) gaskachels was wat mis.
De elektrische kachel hing boven het bed in de kraamkamer. Brandgevaarlijke stoffen waren niet goed opgeborgen. Voorlichting en preventie is anno 2023 nog steeds een taak voor de brandweer. Bijzonder was de hulp aan de Poolse brandweer. Jozef Rudz, gemeenteambtenaar en
lid van de vrijwillige brandweer, bezocht toen dat weer toegestaan was met zijn ouders hun geboorteland. Daar kwam hij in contact met Poolse brandweerlieden en met het tekort aan materialen daar ter plekke. De brandweerlieden kwamen naar Lisse met de opzet om in Nederland overtollig brandweermateriaal te verzamelen.

De Stichting Brandweer Nederland Helpt Polen werd een succes. In 1996 vertrokken enkele Lisser brandweermannen met divers materieel naar Polen om dat daar aan Poolse collega’s over te dragen. In 1958 kon een echte brandweergarage in gebruik genomen worden. Daar was al lang behoefte aan. Na de brandspuitenhuisjes bij de toren, later bij het regthuis aan ’t Vierkant, bij het gemeentehuis, het spuithuisje in De Engel, bij de Lisser autogarage (LAB), bij Werkhoven, bij Openbare Werken, bij Onderwater krijgt de brandweer een onderkomen aan de Grevelingstraat. Ook dat is na verloop van tijd weer te klein en verouderd. Sinds 1994 zit de brandweer aan de Oranjelaan. De ontwikkelingen staan niet stil. Inmiddels zijn al weer een fiks aantal jaren vrouwen actief binnen het corps. Sinds 2011 valt brandweer Lisse onder de organisatie Brandweer Hollands Midden. De missie van brandweerlieden is en was: minder branden, minder slachtoffers, minder schade. Hulde voor 200 jaar inzet.

Gebruikte bronnen o.a.:
Jubileumboek 175 jaar Brandweer Lisse

Bert Kölker: Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762 – 1839. Dit boek is nog verkrijgbaar bij de VOL

Foto’s: Jozef Rudz

VOL archief archief Arie in ’t Veld

Vereniging Oud Lisse feliciteerd Langeveldshof

Nieuwsflits

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024

Bij deze onze felicitaties voor het prachtige werk wat jullie nu alweer 5 jaar lang doen. Geweldig fijn dat jullie er zijn. Vooral zo door gaan.

Pareltje uit de bibliotheek van de VOL: driemaal De Graaff

Er is weer wat graafwerk verricht in de bibliotheek van VOL en er is goud gedolven in de vorm van een gouden graaf. De gouden graaf was het logo van bollenbedrijf De Graaff en zn. Een schat die bestaat uit wel drie pareltjes.

Ria Grimbergen

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024

Lisse, Kerstavond, 1927, acht uur. Op het kantoor van H. de Graaff en zonen aan de Heereweg is de directie van het bloembollenbedrijf aanwezig. Op dit ongebruikelijke tijdstip vindt de aanbesteding plaats voor de bouw van een groot complex van bollenschuren, een kantoor en fietsenstallingen. De aannemers aan wie de bouw wordt gegund en de architect zijn erbij. We zijn van deze plechtige gebeurtenis op de hoogte door een pareltje uit de bibliotheek van de VOL, een in eenvoudig zwart linnen gebonden boekje dat het bestek van architect Leen Tol bevat. Gebroeders van den Putten uit Heemstede neme het werk aan voor een bedrag van f 112.438, -., zo staat in rode inkt achter in het boekje, ondertekend door de aanbesteders H. de Graaff en zonen, architect Leen Tol en de aannemers. Aan de hand van het bestek kun je je een voorstelling maken van het interieur van de bollenschuren en van het kantoor en de daarboven gelegen woning. De vloeren in hal, trappenhuis en wc’s werden in handgebakken vloertegels in twee kleuren gelegd, als een dambord, zwart met porfirgrijs, de rand zwart. De wandtegels van kunstglazuurtegels, mat majolica plinten en door strippen met kralen in vakwerk verdeeld. In het kantoor van directiekamer en spreekkamer werden ramen van eerste kwaliteit Frans spiegelglas ingezet. De bovenlichten werden versierd met eenvoudig glas-in-lood, evenals die van de wc’s, traplichten en bovenlichten van het personeelskantoor. De overige ramen in personeelskantoor en bovenwoning
werden voorzien van het goedkopere vensterglas. Het privékantoor, de spreekkamer en de benedenvertrekken worden behangen met papier van f 1,- per rol; de portier moet het doen met behang van 40 cent per rol. Een grote kostenpost op de begroting waren de Critall-Braatramen, geschopeerde stalen ramen van F. W. Braat’s Koninklijke Fabriek van Metaalwerken, die tochtvrij en waterdicht waren en een lange levensduur hadden. ‘Schoperen’ was een metaalbehandeling die roestvorming tegenging en waar de firma Braat een licentie op had. De architect reserveerde hiervoor de aanzienlijke post van f 9250,-. En zo staat het boekje vol met details over de gebruikte materialen bij de
bouw van het complex. Bloembollenbedrijven verdienden veel geld in het eerste kwart van de twintigste eeuw en gaven dat graag uit aan hun bedrijfsgebouwen. Voorheen werd een bollenschuur ontworpen door een aannemer, maar nu werden architecten ingehuurd. De aanleg van elektriciteit in 1922 maakte het mogelijk mechanisch te ventileren. De grote openslaande deuren werden overbodig. Het aanzicht van de gevels veranderde hierdoor. 1)  H. de Graaff en zonen kozen voor een architect die zeer gezocht was in de Bollenstreek, Leen Tol. Eerder was hij met Van Nes ontwerper van de Rijkstuinbouwschool, gebouwd in 1910. Hiervoor ontvingen zij een onderscheiding. Hij was zo populair dat hij kieskeurig kon zijn bij het aannemen van opdrachten. Hij wilde graag zijn creativiteit kwijt in zijn gebouwen en als een opdrachtgever niet genoeg geld in een project wilde stoppen, blies hij het af.

 

Gebouwen van Leen Tol sr. in Lisse zijn onder andere het gerenoveerde bedrijfsgebouw van bloembollenbedrijf Gebroeders Driehuizen, villa Somalo, huize  Rutsbo, villa De Tol, de kosterswoning van de Hervormde Kerk en villa Wassergeest, alle gelegen aan de Heereweg. 2 De tweede uitgave over De Graaff uit de bibliotheek van de VOL is ‘De Gouden Graaf, Een bloembollenbedrijf van 1793-1953’ van Tom Lodewijk.
Lodewijk kreeg de opdracht de tekst van het gedenkboek van het toen nog florerende bollenbedrijf  te schrijven. Uitgangspunt was de eerste catalogus van bloembollen uit 1793, die de gebroeders Cornelis en Jan de Graaff honderdzestig jaar daarvoor de wereld inzonden. De gouden graaf uit de titel slaat op de gouden spade in het wapen van de familie De Graaff. Het boek is gebonden in de donkerblauw linnen met gouden belettering, gedrukt op glanzend papier en staat vol foto’s van goede kwaliteit. Bijzonder zijn de foto’s van grondverwarming voor bloembollen. Door een systeem van leidingen en pijpen werd de grond verwarmd, waardoor op de bloembollenvelden van De Graaff hyacinten en tulpen geprepareerd konden worden voor vroegbroei. In het bollenland verrezen de stookhuizen met schoorstenen. H. de Graaff & Zonen, die inmiddels het predicaat Koninklijke aan Bloembollen Maatschappij mochten toevoegen, gaven hun gedenkboek niet alleen in het Nederlands uit. ‘Der Goldene Spaten’ en ‘The Golden Spade’ waren bedoeld voor de buitenlandse klanten. Aan de 59 pagina’s van de Nederlandse uitgave werden veertig afbeeldingen van bloembollen in kleurendruk toegevoegd, waardoor het boek ook een verkoopcatalogus voor de internationale klantenkring werd. In juli 1977 vielen de gebouwen van bloembollenbedrijf De Graaff onder de slopershamer en verrees op het vrijgekomen terrein ‘Plan de Graaff’. In de verkoopbrochure van makelaardij Romeyn voor de 51 eengezinswoningen en 36 appartementen staan een beknopt bestek en plattegronden van het plan en de woningen. De brochure prijst de rust en het leefgenot in het toch levendige Lisse aan. Dankzij twee winkelcentra en de ruime parkeergelegenheid is er geen noodzaak in de  grote steden te winkelen. En dat vlakbij Keukenhof in een omgeving met bloeiende bollenvelden, bossen en de nabijheid van duinen en strand. Ook nu nog de sterke punten waar elke makelaar op wijst. Bas Romeyn vroeg A. M. Hulkenberg de geschiedenis van bloembollenbedrijf De Graaff te schrijven, dat deze op de van hem bekende wijze deed. Gelardeerd met foto’s van het bedrijf, geeft het artikel het drukwerk een absolute meerwaarde. Niet alleen deze verkoopbrochure heeft een plek gekregen in de bibliotheek van de VOL. Ook recentere zoals van plan Oud Raadwijk, Oranjehof, Madelief en diverse bouwprojecten in Poelpolder-zuid worden beschreven en bewaard, evenals een verkoopbrochure van de Stolpboerderij, vanouds boerderij Langeveld. Peter Vink, beheerder van de bibliotheek van de VOL, attendeerde mij op de drie uitgaven rond het voormalige bloembollenbedrijf De Graaff. Op uw verzoek zijn deze en andere boeken uit het bezit van de VOL op dinsdagmorgen ter inzage in ‘De Vergulde Zwaan”.

Voetnoten
Noot 1: Dex Geerlings, De ontwikkeling van de bollenschuur tussen 1850 en 1965. Thesis. (Delft 2022), passim
Noot 2: Zie LisseTijdReis, de Index van Pex, voor meer gebouwen van Leen Tol sr. in Lisse.
Bloemenfoto’s zijn illustraties uit “ The Golden Spade”.

 

Vlasbewerking was eeuwenlang belangrijk

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)

5 maart 2024

Door Nico Groen

 Weinig Lissers weten dat er in de 16e en 17e eeuw een bloeiende vlasindustrie is geweest. Maar liefst 80% van de bevolking verdiende daar zijn brood mee. In het haardstedengeld van 1688 waren de meeste woningen voorzien van een vlaskot of vlasoven. De verwerking van vlas tot linnen vergde vele handelingen. Het was ongezond werken in de vlassector. Een arbeider van 60 jaar was een witte raaf.

Het zogenaamde ‘rauwvlas’ werd in augustus met zeilschepen aangevoerd van de Zuid-Hollandse eilanden en Zeeland om verwerkt te worden in Lisse. Het vervoer moest via Gouda, maar daar moest tol voor worden betaald. Daartoe kon men tolbrieven bij de schout kopen. De Haven lag vol met vlasschepen. Het vlas werd door kooplui uit de hand verkocht aan de meest biedende. Zo werden alle schepen leeggekocht, waarna de nieuwe eigenaren zich opmaakten voor de volgende behandeling. Het vlas had helder stromend water met vlakbij land nodig, omdat het eerst in water geroot moest worden en daarna gedroogd. Daartoe werd het vlas in het water gedaan met stro, graszoden of stenen erbovenop. Na 6 tot 12 dagen werd het vlas ‘op capellen’ (schoven) of ‘in den sprei’ op het land gelegd om te drogen. De stank die hiervan afkwam, ‘verjaagde zelfs de waterratten’.

Het gebied van de Capelleweide en Capelleland liep van de Kanaalstraat tot de Kerksloot

(Stinksloot) en van de Kapelstaat tot de Molenstraat. Het enige dat nog aan de industrie herinnert is de naam Kapelstraat (toen Kapelsteeg). Niet alleen hier werd het vlas gedroogd, maar op diverse plekken in Lisse, zoals bijvoorbeeld bij parkeerterrein Noord van de tenoonstelling Keukenhof. Via het Klopperslaantje aan de Stationsweg (halverwege het parkeerterrein) reed men naar de Klopperslanden om daar de behandeling te krijgen. Deze Klopperlanden lagen aan de zuidkant van de Lisserbeek bij het koebruggetje van boerderij Middelburg.

Vlasovens

Als het vlas voldoende gedroogd was, bracht men het naar een aantal huisgezinnen. Hier werd het nog meer gedroogd in vlasovens, waarna het werd gebraakt, gebroken dus. Dit diende om het houtachtige omhulsel van de vlasvezel af te halen. Door het te zwingelen (schuren tussen 2 stenen waardoor de vezels worden gescheiden van het stro) werd het verder geschoond. Hierna werd het gehekeld (glanzend gemaakt), vervolgens op knotten gedraaid en gewogen. Dit alles gebeurde in schuurtjes, de zgn. hekelkotten en vlasovens, die nog wel eens brand veroorzaakten door slordigheid met vuur.

Veel spinnenwielen in Lisse

Het behandelde vlas ging voornamelijk richting Twente om te worden verwerkt of het werd verwerkt tot garen op spinnenwielen in Lisse. Tijdens de 17e eeuw was het spinnenwiel in Lisse een normaal meubelstuk. In 1620 woonde er zelfs een spinnenwielmaker in Lisse. Het garen werd in knotten, strengen of stukken van 2000 omhalen verkocht aan de linnenindustrie in Haarlem of Leiden. Halverwege de 18e eeuw stortte de linnenindustrie in en hiermee verdween een zeer belangrijk stuk aan werkgelegenheid in Lisse.

Foto: Vlasoven in Openluchtmuseum Arnhem
Foto: Openluchtmuseum Arnhem

 

 

Brandweer 200 jaar

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)

door Nico Groen

  23 januari 2024

 In 2023 werd met veel activiteiten gevierd dat het brandweerkorps 200 jaar bestond. Voor die tijd was er natuurlijk ook al van een brandweer sprake, maar in 1823 werd door het gemeentebestuur van Lisse een officieel reglement over de brandweer aangenomen. In dat jaar werd ook een brandspuithuis ten noordwesten van de toren van de Grote Kerk gebouwd.

  In 1823 werd in Lisse ‘Het reglement, houdende bepalingen ter voorkoming en blussing van brand en hetgeen na een gebluste brand dient te worden verricht’ door het gemeentebestuur aangenomen. In dat reglement van maar liefst 43 artikelen wordt duidelijk dat preventie en controle een belangrijke plaats innemen, met name voor schoorstenen en het onderhoud hiervan. In art. 22 staat dat het blussen een serieuze zaak is en dat er geen pretje van mag worden gemaakt. Uit art. 23 kan worden opgemaakt dat de slangen met grote zorg moeten worden behandeld. In art. 35 blijkt dat de toren van de Grote Kerk een belangrijke rol speelt voor de slangen. Deze moeten rechtop en droog in de toren worden opgehangen om schade te voorkomen. De toren stond vlak bij het brandspuithuisje aan de Achterweg. In art. 14 en 16 wordt aangegeven waaruit het brandweerkorps moet bestaan.

Het gemeentebestuur benoemt 2 brandmeesters en 2 assistenten. Verder moet het korps bestaan uit 24 slangengeleiders, 32 pompers, 16 waterscheppers, 2 zakbewaarders, 6 toortsdragers en 6 zeiltrekkers. De zeiltrekkers moeten zeilen over de daken van de nabijgelegen gebouwen trekken om overslaand vuur zoveel mogelijk te voorkomen.

Het reglement en alle gemeenteraadsnotulen over de brandweer en van de brandweerleiding zelf staan in het ‘Jubileumboek 175 jaar Brandweer Lisse’ uit 1998. Daarin staan ook per brand alle verslagen vermeld. Dit boek is in te zien bij de VOL tijdens de inloop op dinsdagmorgen en eventueel te leen.

Molenmaker Van der Zaal

Cornelis van der Zaal werd in 1823 opnieuw benoemd tot een van de brandmeesters. Hij hield een dagboek bij dat door Bert Kölker bewerkt is tot het boek ‘Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762 – 1839’. Dit boek is ook in te zien tijdens de inloop op dinsdagmorgen. Ook is het te koop. In dat boek staan veel gegevens over branden, vaak bij molens, bijvoorbeeld door blikseminslag. Cornelis van der Zaal was sinds 1819 brandmeester. Na zijn dood gaat deze functie over van vader op zoon tot 1909.

Gebouwen

In 1958 kon een echte brandweergarage in gebruik worden genomen. Daar was al lang behoefte aan. Na de brandspuitenhuisjes bij de toren, later bij het regthuis aan ’t Vierkant, bij het gemeentehuis, bij het Lisser autobedrijf (LAB), bij de Engelenbrug en bij Openbare Werken aan de Grachtweg, krijgt de brandweer een onderkomen aan de Grevelingstraat. Ook dat is na verloop van tijd weer te klein en verouderd. Sinds 1994 zit de brandweer aan de Oranjelaan. De missie van vrijwillige brandweerlieden is en was: minder branden, minder slachtoffers, minder schade. Hulde voor 200 jaar inzet!

Foto:. De brandweergarage aan de Oranjelaan staat er sinds 1994.
Foto: Nico Groen

 

De bakker in de beklaagdenbank

Dirk Floorijp heeft weer wat nieuws uit de oudheid opgedoken. Dat levert altijd wel wat leuke anekdotes op. Nu gaat het over een beurtschipper die de belasting probeerde te flessen en een bakker die zijn broodjes wat lichter maakte dan dat ze moesten zijn.

Dirk Floorijp

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Voor schout Jacob van Dorp en schepenen Jacob Ottense Cranenburg en Sijmon Janse de Graaf in Lisse, Cornelis Jans van der Jagt, diaken, oud omtrent 39 jaren, Maria Lenards van Leeuwen desselfs huisvrouw oud omtrent 36 jaren, en Wijve Jans van der Schaaf, vroedvrouw oud omtrent 40 jaren, huisvrouw van Jochem Dirksz Stellingwerve, alle wonende te Lisse en verklaarde onder eede wettelijk door de schout afgenomenvten verzoeke van Pieter Lenardse van der Bijl, oud bschepen en tegenwoordig ouderling in de gereformeerde gemeente Jesu Cristi tot Lisse, dat zij getuigen het brood halen bij bakker Pieter Lenardse van der Bijl die tegenwoordig het brood levert aan de armen. Hij had voor 15 juli 1709 nooit gehoord dat zijn brood te licht was. Doch eerste getuige Maria Lenards verklaarde dat op vrijdag den 12e juli 1709 des savonds omtrent agt uuren ten haren huize gekomen was een dochtertje van Cornelia Claes van Cleef, die van de armen werd ondersteund en laatst weduwe was van wijlen Henrik Pieterse Tetrode, die voor haar moeder ontvangen had na gewoonte twee roggebroden en één tarwebrood, moetende wegen het eene roggebrood agt ponden en het andere vier ponden, het tarwebrood anderhalf pond, voor de armen aan huis geleverd. Wijve van der Schaaf verklaarde, dat op maandag 15 juli 1709 des savonds omtrent 8 of 9 uuren naar haar huis was gekomen Cornelia Claes en haar wekelijks geld van de armen bedragende 10 stuivers had ontvangen en een roggebrood bij haar hebbende van vier pond, vroeg of ze geen 12 pond most hebben van de armen en of zij het wilde wegen en een beroep doen op haar man omdat het brood duur is.( zie tabel) Cornelia had geseijt, dat dan Pieter Lenardse meer trok van de armen dan zij. Cornelia heeft een gewicht gehaald en het brood woog 3 en een half pond en had geseijt ”siet gij nu wel dat Pieter Lenardse een dief is, ja meer is een armendief dat hij mij nu ontsteelt, dat hij meer van de armen steelt als ik “. De bakker heeft het brood terug genomen en een ander weer gegeven en verklaarde dat een vierendeel zwaarder was als vier ponden. Hij wilde niet toegeven dat hij fout zat. Wijve van der Schaaf verklaarde verder dat op 18 juli gekomen was naar het huis van Cornelia, dat zij een half brood gehad heeft van Cornelis van der Jagt dat een half pond te licht was, dat Pieter Lenardse een dief ja een armendief was, dat zij niet langer kon zwijgen dat het brood telkens te licht was voor de armen. Cornelia zei dat de dominee gelijk moest doen gelijk bij Anna Pieters gedaan hadde, dat men Pieter Lenardse moest zetten in de kerk in t hokje van den doctor met een sulpe mantel en goude kanten, ende als gevraagt wierd, wie dat was, dat men dan most antwoorden dat is een armendief. Soo waarlijk most haar deposanten God almachtig helpen. Actum in t regthuijs van Lisse 28 augusti 1709. ■

Met klare wijn het schip ingaan 1688

Dirk Floorijp heeft weer wat nieuws uit de oudheid opgedoken. Dat levert altijd wel wat leuke anekdotes op. Nu gaat het over een beurtschipper die de belasting probeerde te flessen en een bakker die zijn broodjes wat lichter maakte dan dat ze moesten zijn.

Dirk Floorijp

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Damschuiten waren nog erg lang in gebruik als beurtschepen

Iets buiten de belasting houden is van alle tijden. Cornelis Lenardse Casteleijn woonde op het Vierkant, was schipper op Amsterdam en hield een paar vaatjes Franse wijn onder een dekzeil verborgen. Cornelis was met zijn damschuit aangemeerd aan de Gracht op zijn vaste plaats ten noordwesten van de dorpswaag, toen er twee controleurs op zijn schip kwamen. Ook de collecteur Bartolomees de Haan, pachter van de impost op wijnen. Het leek alles in orde tot ze, onder de mast in het ruim, onder een paar dekzeilen vier tonnetjes, twee ankers en twee steekkannen, half zo groot als de ankers, vonden. Nadat ze met nog twee anderen uit de swikgaten hadden geproeft ende gesmaakt kwamen ze tot de ontdekking dat het goede Franse wijn was. Een anker of vaatje was 35 liter. De collecteurs kwamen naar het huis van Cornelis op het Vierkant en vroegen hem: ”Is alles wel?” En hij antwoordde: “Alles is wel”. Die bevestiging bleek dus niet te kloppen. Daarna kwamen onder ede getuigen Jochem Dirkse Stellingwerve, dienaar van justitie van de heer baljuw van Lisse, en Simon vGerritse Brero, gezworen klapwaker, dat zij op zaterdag den 13e november 1688 des morgens de klokke tussen tien en twaalf uren hadden gezien dat er een tonnetje uit het schip werd gedragen. Alles werd in het rechthuis gebracht. Wat daar verder mee gebeurde wordt niet vermeld. Vanaf 1689 zien we Beatrix, de vrouw van Cornelis Lenardse Casteleijn, als schipperes en mag hij waarschijnlijk niet meer varen. Misschien wel assisteren, het lijkt me niet mogelijk om alleen zo’n zeilschip te besturen. Er stonden strenge straffen op fraude of ontduiken van belasting, je kon je vergunning zelfs kwijtraken. Cornelis overleed voor 1698. Zijn weduwe Beatrix Sijmons van der Codde werd schipperes op Amsterdam en leverde diverse partijen aalbessen uit de streek naar Amsterdam aan de Oude Schans, “in t groote wijnvat”. Beatrix verkoopt de damschuit in 1708 aan Jan Adriaanse Sprokkelenburg, schipper en biersteker. ■

Kaartje Lis met haven uit ca. 1615 door Jan Pietersz Dou

 

 

Brandweer Lisse viert 200-jarig bestaan

Dit jaar bestaat de brandweer in Lisse 200 jaar. Een jubileum om groots te vieren. Diverse activiteiten zijn de afgelopen weken al gevierd.

Nieuwsflits

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Dit jaar bestaat de brandweer in Lisse 200 jaar. Een jubileum om groots te vieren. Diverse activiteiten zijn de afgelopen weken al georganiseerd door de vrijwilligers van deze jarige kazerne. Op 10 juni is er een Open Dag gehouden van 11.00 tot 16.00 uur bij Brandweer Lisse aan de Oranjelaan 77 waarbij de kazernedeuren open stonden voor alle Lissers en andere vrienden. Op deze dag is officieel de nieuwe autoladder in gebruik genomen. Een defilé van ronkende historische en moderne brandweervoertuigen reed ’s middags van 14:00 tot 15:00 uur door het dorp. De brandweerkazerne was zowel het begin- als eindpunt van deze tocht. Na het defilé waren de voertuigen te bezichtigen en stonden hun bestuurders klaar om alles over deze onverwoestbare voertuigen te vertellen. Ook werd bij de stand ‘Brandveilig leven’ de volle aandacht geschonken aan het nut en noodzaak van b.v. rookmelders en het plaatsen van CO-melders. Leerzaam voor oud en jong! Ook was er een stand van de jeugdbrandweer die voor de jeugd vanaf 12 jaar de moeite waard was te bezoeken. Tenslotte is er een reünie gehouden voor oud-collega brandweerlieden om hun ervaringen en verhalen bij de brandweer te de delen.

 

In 2023 bestaat verpakkingsbedrijf Beelen 70 jaar.

Hieronder volgt een beschrijving van het bedrijf, geschreven door advertentieburo Branded Content.

In 2023 bestaat verpakkingsbedrijf Beelen 70 jaar

Medische zorg in Lisse in de tweede helft van de 19de eeuw (2)

Paul Stelder kan het niet laten om over zijn vakgebied te schrijven. Dit is het tweede artikel dat hij ons mee wil geven over de geschiedenis van de medische zorg in Lisse. Nu uit de tijd dat de huisartsen nog doctoren waren.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Dr. A.C. van Ewijk

In deel 1 van mijn serie over ‘De medische zorg in Lisse’ is te lezen dat in de eerste helft van de 19de eeuw in Lisse twee artsenpraktijken zijn ontstaan. In de tweede helft van de 19de eeuw komt er geen nieuwe praktijk bij, mede omdat het aantal inwoners in 1880 nauwelijks is gegroeid en nog slechts 2684 is. Wel vestigen zich rond die periode twee opmerkelijke geneesheren in het dorp. Het zijn de artsen: A.C. van Ewijk en C. Metzlar. Meer dan hun voorgangers of opvolgers zijn zij maatschappelijk actief geweest. Eveneens zijn beiden gepromoveerd. In Lisse zijn na hen geen artsen geweest die een doctorstitel hebben verworven. Vanaf 1865 is het volgen van een universitaire studie wettelijk verplicht om arts te kunnen worden: de chirurgijnsopleiding wordt afgeschaft. Van Ewijk is in Lisse de laatste chirurgijn. Door zijn promotie is hij toch als medisch doctor geëindigd.

TWEE BIJZONDERE DOCTORS
Medische zorg in Lisse in de tweede helft van de 19de eeuw Grote veranderingen in de medische zorg in de tweede helft van de 19de eeuw In de periode na 1850 neemt de kennis van de geneeskunde een vlucht en ontstaan de eerste specialismen: naast de interne geneeskunde ontwikkelen zich heelkunde en gynaecologie. Met de komst van specialisten worden ook de eerste echte ziekenhuizen opgericht. In Haarlem ontstaan na elkaar de nieuwbouw van het Elisabeth Gasthuis (1871), het ziekenhuis Johannes de Deo (1889) en de Mariastichting (1899). In Leiden bestond de Universiteitskliniek weliswaar al in de 16de eeuw, maar het Academisch Ziekenhuis stamt uit 1873. Het Elisabeth ziekenhuis aan de Hooigracht (1891) en het Diaconessenhuis Leiden (1897) worden vanuit verschillende kerkelijke achtergronden, kort na elkaar opgericht. Dat betekent dat door de (huis)artsen tot het ontstaan van deze ziekenhuizen alle zorg aan huis werd geleverd, inclusief kleine operaties en bevallingen. Pijnstilling door morfine is al eeuwen oud, maar door de ontdekking van ether en chloroform kan rond 1846 de narcose worden ontwikkeld. Tijdens een narcose is het bewustzijn zo diep onderdrukt dat (als het goed is!) geen pijn wordt ervaren. Operaties zoals een keizersnede en andere buikoperaties, zijn voor die tijd, maar ook nog jaren na het geleidelijk ontstaan van de ziekenhuizen, bij de patiënten thuis verricht. Verpleegkundige ondersteuning is er niet; de kruisverenigingen en de verpleegkundige zorg van religieuzen als nonnen en diaconessen, ontstaan pas op grotere schaal na 1900. Vanuit de kruisverenigingen kunnen dan ook materialen verstrekt worden en kunnen verpleegkundigen aan huis hulp verrichten.

In 1856 vestigt zich Antonius Cornelius van Ewijk (25 december 1823 te Utrecht-23 augustus 1893 te Lisse) als arts in Lisse. Hij neemt de praktijk over van de artsen Van Dieren en Munting, die na een turbulent slot van hun praktijk, failliet zijn gegaan. Van Ewijk is rooms-katholiek gedoopt en opgevoed en wordt aan het eind van zijn leven ook katholiek begraven. Hij heeft zijn diploma’s in verschillende stappen behaald en is daarmee de laatste echte chirurgijn van het dorp. Op 4 april 1848 wordt hij eerst chirurgijn-scheepsheelmeester, ruim een jaar later wordt hij op 28 juli 1849 plattelandsheelmeester, nog enkele jaren later, op 27 oktober 1852, vroedmeester, waarmee hij dus ook bevallingen mag begeleiden. Kennelijk mag hij op basis van deze diploma’s promoveren, want ruim 10 jaar daarna, op 12 mei 1863, wordt hij door een proefschrift medisch doctor. In 1856 vestigt hij zich op 33-jarige leeftijd in Lisse. Opmerkelijk is dat hij zich aanvankelijk vestigt in het pand aan de Heereweg waar voorheen ook Caspar Wolff ( tot 1829 ) en daarna Andries van Hasselaar ( tot zijn overlijden in 1838 ) praktijk hebben gevoerd. Kennelijk is dit een geschikte woning voor een artsenpraktijk, mogelijk door de aanwezigheid van een aparte ruimte voor apotheek en spreekkamer. Het pand was gelegen ter hoogte van het huidige adres Heereweg 204, voorheen bakker Freriks. In 1873 verhuist hij naar een pand aan de Grachtweg, ongeveer ter hoogte van de hoek met de Kapelstraat waar voorheen de firma Tibboel zijn winkel winkel heeft gehad. Hij blijft daar tot zijn overlijden in 1893 wonen en werken. Van Ewijk is nooit gehuwd geweest en heeft geen kinderen gehad.

Proefschrift
Op 12 mei 1863 verdedigt hij in Leiden met succes zijn proefschrift getiteld: “Iets over Leukaemie, met een ziektegeval door den schrijver waargenomen”. De nu bekende ziekte leukemie wordt in 1845 ontdekt en voor het eerst beschreven door Rudolf Virchow, een Duitse arts die in de medische historie een belangrijke plaats inneemt. We weten nu dat leukemie een vaak dodelijke ziekte is, veroorzaakt door een woekerende groei van witte bloedcellen die worden aangemaakt in het beenmerg. Deze overmaat aan witte cellen verhindert de aanmaak van andere cellen in het beenmerg: de rode bloedcellen en de plaatjes. Uiteindelijk kunnen er van die kwaadaardige witte bloedcellen in alle organen uitzaaiingen terechtkomen, met name in de milt, de lever en de lymfklieren. In die tijd zijn slechts witte en rode cellen in het bloed bekend. Bloedplaatjes kent men nog niet. Bloedplaatjes zijn belangrijk voor de bloedstolling en bij een tekort aan bloedplaatjes ontstaan er bloedingen. Dit is wat bij de patiënt van Van Ewijk gebeurt: na het trekken van een kies (natuurlijk door Van Ewijk zelf gedaan) blijft de arme man urenlang bloeden, ondanks diverse heroïsche maatregelen. Kennelijk heeft Van Ewijk gelezen over deze nieuwe ziekte. Uit zijn proefschrift blijkt dat voor zijn ontdekking van het Lissese ziektegeval internationaal slechts enkele tientallen patiënten in Duitse en Franse medische tijdschriften beschreven zijn. Slechts eenmaal wordt de ziekte in Nederland genoemd, in 1856. Het is zeer opmerkelijk dat Van Ewijk, met de primitieve middelen waarover hij beschikte, de diagnose heeft kunnen stellen. Na het overlijden van de patiënt in 1864 heeft Van Ewijk zelf een obductie gedaan om enkele organen te onderzoeken en vast te stellen waar de leukemie zich had uitgezaaid. Het proefschrift is ook nu nog boeiend en lezenswaardig (zie bronvermelding). Door bovengenoemd proefschrift mag Van Ewijk zich nu medisch doctor noemen en is hij van de lagere titel ‘chirurgijn’ verlost.

Maatschappelijke functies

mr. J.C. van Rosse (7 december 1800-23 februari 1875), burgemeester van Lisse van 1844 tot 1866.

Antonius Cornelius Van Ewijk heeft in de Lisser gemeenschap veel bestuurlijke functies bekleed. In juli 1873 wordt hij in de gemeenteraad gekozen als vertegenwoordiger van de rooms-katholieke gemeenschap. In 1877 wordt hij eerst tijdelijk wethouder en later in dat jaar gemeentesecretaris van Lisse. In 1883 komt hij in de Provinciale Staten. In 1885 is hij wethouder van Lisse en in 1890 wordt hij als wethouder herkozen. Daarnaast heeft hij aan de basis gestaan van de Harddraverijvereniging Lisse & Omstreken. In 1872 is hij voorzitter van het bestuur van de in dat jaar opgerichte vereniging, die in 2022 haar 150-jarig jubileum heeft gevierd. Als gemeentesecretaris geeft hij in 1879 namens de gemeente subsidie aan de Harddraverijvereniging, waarvan hij op dat moment ook de voorzitter is! Dat zou tegenwoordig door de vermenging van belangen niet meer kunnen… In 1891 is hij één van de initiatiefnemers die de Lissesche IJsclub oprichten. Samen met zijn collega Metzlar neemt hij zitting in het bestuur: Van Ewijkbals voorzitter, Metzlar als secretaris. Van Ewijk is goed bevriend geweest met mr. J.C. van Rosse b(7 december 1800-23 februari 1875), burgemeester van Lisse van 1844 tot 1866. Van Ewijk is aldus in de Lisser gemeenschap een vooraanstaand man geweest. Wanneer hij op 23 augustus 1893 op 69-jarige leeftijd plotseling overlijdt, is dat dan ook een grote schok voor het dorp. De kerk zat ruim vóór het begin van de rouwdienst vol, zowel met welgestelden, als met darmen. Juist voor die armen heeft hij altijd veel aandacht en zorg. Hij heeft deze patiënten nooit een rekening gestuurd!

Dr. Cäto Metzlar

Dr. Cäto Metzlar
In 1889 neemt dr. Cäto Metzlar (19 december 1863 te Oldeberkoop-24 december 1939 te Apeldoorn) de praktijk over van Thomas Nieuwenhuisen, die dan al meer dan 50 jaar in Lisse heeft gepraktiseerd. Metzlar is evenals zijn voorganger Nieuwenhuisen, van protestanten huize. Cäto Metzlar wordt op 19 december 1863 geboren in Oldeberkoop in de provincie Friesland, als jongste zoon in een gezin met zes kinderen. Zijn vader is notaris van beroep. Hij ontvangt aanvankelijk huisonderwijs, later zet hij zijn studie voort aan het gymnasium in Deventer. Zijn medische studie doet hij in Leiden. In 1887 behaalt hij zijn artsexamen en twee jaar later in 1889 promoveert hij op het proefschrift met de titel “Verslag der Verloskundige cliniek en policliniek van het Rijks-Academisch ziekenhuis te Leiden cursus 1887- 1888”. In dat proefschrift beschrijft hij wat er in die jaren gebeurt in het 14 jaar eerder opgerichte Academisch Ziekenhuis Leiden. In het jaar erna doet hij een stage in de chirurgie in Berlijn en vervolgens in de interne geneeskunde in het Coolsingelziekenhuis in Rotterdam. Daardoor heeft hij zijn opleiding als het ware verlengd. Later zal hij in diverse artikelen en reacties in tijdschriften voor gynaecologie en in het “Tijdschrift voor geneeskunde” zijn mening geven over thema’s rond de verloskunde. Toch kiest hij ervoor om algemeen arts te worden in Lisse, mogelijk omdat zijn acht jaar oudere broer Adrianus Gijsbertus Metzlar (1855-1927) huisarts in Sassenheim is. Waarschijnlijk bespreekt Adrianus met Cäto de vacature die gaat ontstaan omdat Nieuwenhuisen van plan is om zijn praktijk in Lisse neer te gaan leggen.

Rosendaal 1926 nu eens van achteren

Cäto Metzlar vestigt zich in het huis Rosendaal. Hij huurt het pand van de parochie van Berkel en Rodenrijs, die het uit een erfenis van pastoor Fick gedeeltelijk in eigendom heeft verkregen. Op 25 mei 1893 trouwt Metzlar met Henriette Kok. Het huwelijk blijft kinderloos. Hij blijft slechts 13 jaar in Lisse praktijk houden. In 1902 verhuist hij naar Apeldoorn waar hij zich opnieuw vestigt als huisarts. Wat de reden is van zijn verhuizing is niet bekend. Hij overlijdt op 24 dec. 1939 in Apeldoorn. Maatschappelijke functies In de gemeente Lisse staat Metzlar met zijn collega Van Ewijk aan de basis van de Lissesche IJsclub, die in 1891 wordt opgericht. Metzlar is een Fries van geboorte dus daar zal liefde voor het ijs zijn ontstaan. In de eerste notulen van de nieuwe vereniging staat beschreven dat een zeer strenge winter in 1890-1891 tot hoge werkeloosheid leidt. Door het aanleggen van een ijsbaan kunnen mannen aan werk en dus aan inkomen worden geholpen. Het plan was om de ijsbaan, die door de mannen veilig en glad moest worden gehouden, van de Gracht via de Rijnsloot en het Mallegat naar de Leidsche Vaart aan te leggen.

Dit mooie traject kon helaas door de slechte weersomstandigheden en invallende dooi in dat jaar niet geheel worden uitgevoerd, maar de winters die volgden, waren zo streng, dat in die jaren daarna de baan wel kon worden voltooid. In het eerste bestuur nemen beide artsen een centrale plaats in. De maximale contributie wordt vastgesteld op 1 gulden per lid. Helaas overlijdt Van Ewijk een jaar na de oprichting van de ijsclub; Metzlar blijft tot 1897 secretaris van het bestuur. Metzlar is ook betrokken bij de oprichting van een lokale vestiging van de ‘Vereeniging Volksweerbaarheid’. Het is een landelijke beweging die binnen de burgerbevolking mannen wil trainen om het land en het leger te steunen bij de verdediging. Deze vereniging maakt zich ook sterk voor bewegingsonderwijs op de lagere school.

Oprichting lokaal ziekenfonds
In Nederland ontstaan aan het eind van de 19de eeuw op verschillende plaatsen kleine ziekenfondsen. Het principe van een ziekenfonds is dat bepaalde groepen tegen een vast bedrag per week of maand het recht kopen op zorg van de dokter. Ze hoeven dan dus niet per bezoek te betalen. De zorg is gratis omdat deze als het ware vooruit is betaald. Voor de dokter is het voordeel dat hij per patiënt een vast bedrag per jaar krijgt (in 1895 was dat Fl.2,10 per patiënt) ongeacht of die patiënt dat jaar komt of niet. Voor dat bedrag moet hij wel altijd alle zorg leveren.

Het ziekenfonds

Ziekenfondsen zijn ontstaan voor bepaalde beroepsgroepen (timmerlieden), maar ook plaatselijk (Lisse) of regionaal  Haarlemmermeer). Het is belangrijk te vermelden dat Metzlar in Lisse aan de basis heeft gestaan van dit zeer sociale systeem. Op 9 mei 1892 richt hij met een aantal anderen het ziekenfonds van Lisse op. Uiteindelijk zijn deze kleine ziekenfondsen steeds meer met elkaar gefuseerd, zodat aan het eind van de 20ste eeuw alleen nog grotere organisaties over zijn, zoals bijvoorbeeld het Ziekenfonds Haarlemmermeer en het Ziekenfonds Leiden en omstreken. Deze laatste twee zijn uiteindelijk gefuseerd tot Ziekenfonds Zorg en Zekerheid. Tot aan het eind van de vorige eeuw zijn er ook nog beroepsgroepen die verenigd waren in een zorgverzekering, zoals het IZA voor ambtenaren. Met de komst van de zorgverzekeringswet in 2006 vervielen alle particuliere verzekeringen en ziekenfondsen en deed het huidige systeem van zorgverzekeringen zijn intrede. Nadat Metzlar in 1902 uit Lisse vertrekt naar Apeldoorn, wordt zijn praktijk overgenomen door de eveneens protestantse arts M. de Graaf, die de praktijk voortzet vanuit Huize Rosendaal. Op dat moment praktiseert in Lisse de protestante arts De Graaf naast de liberale arts dokter D. Blok, die in 1895 de praktijk van de rooms-katholieke Van Ewijk overgenomen heeft. Naast de bouw van de roomskatholieke Agathakerk, die in 1903 ingezegend wordt, zet de katholieke gemeenschap zich in om in Lisse weer de beschikking te hebben over een rooms-katholieke arts. Dit vormt de aanleiding voor de komst van een derde huisartsenpraktijk in Lisse. Dokter F.G.M. Haase vestigt zich in 1902, maar zijn komst is niet onomstreden. Over deze periode van kerkelijke strijd en profilering in het volgende artikel meer. ■

Met dank aan Ria Grimbergen

Bronnen:
Archief Museum Boerhaave,
Archief Lissesche IJsclub,
Archief Harddraverijvereniging Lisse & Omstreken.
Diverse artikelen website VOL.
Advertenties en artikelen uit kranten en tijdschriften.
A. C. van Ewijk: Iets over leukaemie. Proefschrift. Leiden, 1863. Raadpleegbaar via Delpher.
A. M. Hulkenberg: Lisse, rommeling.
A. M. Hulkenberg: Kent u ze nog…de Lissers.
P. G. M. G. Perneel: Het beroepsjournaal van dr. J. F. Ph. Hers. Arts te Oud-Beijerland (1881-1915). Een reconstructie van een plattelandspraktijk omstreeks 1900.
Erasmus Publishing, 2000.
‘Cäto Metzlar 50 jaren arts.’ In: Tijdschrift voor geneeskunde. 18 maart 1939.
Archief gemeente Lisse: notulen raads- en collegevergaderingen ongeveer 1870-1893