Berichten

BEELDVERHAAL

De beeldbank van de Vereniging Oud Lisse bevat inmiddels ruim drieduizend foto’s. Vanwege het honderdjarig bestaan van de Hobaho hebben we de laatste tijd extra aandacht besteed aan het verzamelen van foto’s over dit bedrijf. Dat is goed gelukt en met een “beeldverhaal” hebben we de geschiedenis van de Hobaho letterlijk in beeld gebracht. Het nieuwe beeldverhaal staat op de website van VOL.

door Jan van der Voet

Jaargang 20 nummer 2, 2021

In het vorige nummer van het VOL Nieuwsblad is in tekst uitgebreid aandacht besteed aan het jubileum. Met het beeldverhaal proberen wij de geschiedenis van de Hobaho ook in foto’s te vangen. Het bedrijf heeft een belangrijke rol gespeeld cn de ontwikkeling van Lisse. Denkt u aan de locatie: het bedrijf was eerst gevestigd aan de rand van het dorp, maar langzamerhand werd dat het centrum. En nu heeft het weer de rand opgezocht. In de loop van de honderd jaar hebben heel veel mensen met het bedrijf te maken gehad, vooral werknemers en zakelijke contacten. De bemiddeling bij de aan- en verkoop van bloembollen is van karakter veranderd: de traditionele veiling, met alle ruimte die daarvoor nodig was, bestaat niet meer. Het bedrijf heeft samen met de andere veiling (nu CNB) een centrale rol gespeeld in de ontwikkeling van de bloembollensector. En veel mensen kennen de Hobahohallen ook van allerlei evenementen die daar hebben plaatsgevonden.

BEELDVERHAAL
De Haven in ca. 1955 met auto’s die nu museumwaardig zouden zijn Rechts de Hobaho en café-restaurant De Beurs.
door Jan van der Voet Van corsofestivals tot oldtimershows en van detailhandelsbeurzen tot verkeersles voor kinderen van de lagere school. Van veel van die aspecten hebben we interessante foto’s, maar er moeten er nog veel meer zijn. De beeldbank bevat veel oude foto’s die het verhaal van Lisse vertellen, vooral dat van na 1900. Door de foto’s digitaal op te slaan bewaren we ze voor volgende generaties en voorkomen we dat waardevolle foto’s verloren gaan. We hebben echter maar een fractie van de foto’s die ooit genomen zijn en daarom zijn we actief op zoek naar zulke foto’s. Dat doen we ook aan de hand van thema’s, in dit geval de geschiedenis van de honderdjarige Hobaho. De beeldbank is onderdeel van Lisse Tijd Reis en door alle leden te bekijken. Wanneer u inlogt op Lisse Tijd Reis en vervolgens klikt op “Tabellen” en tenslotte op “Foto”, kunt u alle foto’s doorzoeken. Het is onze ambitie om de beeldbank de centrale plek te laten worden om foto’s over de geschiedenis van Lisse te bewaren.
De beeldbank van de Vereniging Oud Lisse bevat inmiddels ruim drieduizend foto’s. Vanwege het honderdjarig bestaan van de Hobaho hebben we de laatste tijd extra aandacht besteed aan het verzamelen van foto’s over dit bedrijf. Dat is goed gelukt en met een “beeldverhaal” hebben we de geschiedenis van de Hobaho letterlijk in beeld gebracht. Het nieuwe beeldverhaal staat op de website van VOL en is door iedereen te bekijken:

F02835 – In 1950 is hal 2 van de Hobaho gereed gekomen. Later zal ook het perceel linksonder worden bebouwd.

Het verhaal van de gasfabriek

De Lissese gasfabriek is gesloopt in de zeventiger jaren. De gasfabriek is gesticht in 1905. Arie Raaphorst verhaalt over de perikelen over de plek waar de gasfabriek zou moeten komen. Eigenbelang bij de raadsleden  en familieleden speelde een belangrijke rol in de talrijke raadsvergaderingen.

Arie in ’t Veld

Jaargang 20 nummer 2, 2021

Op de plek aan het einde van de Kanaalstraat langs de Ringvaart verrijst het nieuwe woonwijkje: Nieuw Meerzicht. Met straatnamen die niet zo’n eenvoudige verbinding leggen met hetgeen hier vroeger was gevestigd. Zoals Zonnestraal en Windkracht. De enige straat die nog aan de gasfabriek herinnert is de Gasstraat en daar moeten we het wat de geschiedenis betreft mee doen. Alhoewel…. ooit was in Lisse een perscorrespondent actief die niet alleen voor de media artikelen produceerde, maar ook grote delen van Lisse beschreef. Met name uit het begin van de vorige eeuw. Die scribent was Arie Raaphorst wiens geschrift over het ontstaan van de gasfabriek we nu volgen. Geheel in de schrijfwijze van die tijd. Het complete verhaal is terug te vinden op de website van de VOL.

Start
“Toen men in het jaar 1905 het initiatief nam in de gemeenteraad tot het stichten van eene gasfabriek, had men voorzeker niet kunnen denken dat de stichting zooveel voeten in de aarde zou hebben en als het ware van een lijdensgeschiedenis zou worden voorafgegaan. Toen men eenmaal tot de stichting van eene gasfabriek had besloten, werd hiervoor een terrein aangekocht ter groote van een half hectare, gelegen aan de Rijksstraatweg en ten noord-oosten grenzende aan de Venne of Venner Zandsloot, in eigendom behorende aan de landbouwer P. van Ruiten bijgenaamd Piet van der Spekke en voor de som van f 10.000,–. Alles ging verder gewoon zijn gang, namelijk de voorbereidende werkzaamheden, tot de verkiezing van de gemeenteraadsleden in de zomer van 1905. Deze verkiezingen brachten onder andere in de Raad de heeren M. Veldhuyzen van Zanten, Jz. en J.W. Lefeber. Deze heeren dan hadden zich per request tot de Raad gericht om een onderzoek te mogen instellen naar een mogelijk beter en voordeliger terrein voor de te stichten gasfabriek. Dit verzoek werd omgezet in een voorstel van dezelfde strekking en kwam in de raadsvergadering van 20 December 1905 in behandeling. De reden waarom de heeren Van Zanten en Lefeber dit voorstel deden waren deze dat namelijk het terrein aan de Vensloot zooals het gewoonlijk werd genoemd niet gelegen was aan groot vaarwater en dus de aanvoer van grondstoffen zoals steenkolen enz. steeds veel geld zou kosten, behalve nog dat het aanbesteding van groot belang zou zijn of het te stichten gebouw gelegen was aan groot vaarwater of niet. Men had natuurlijk op het oog een terrein aan de Ringvaart. Deze motieven waren gegrond, dat was niet tegen te spreken. Niet tegenstaande dit waren het alle raadsleden welke hun stem hadden gegeven aan het besluit tot aankoop van het terrein aan de Vensloot niet met de heeren Van Zanten en Lefeber eens. Vooral de heer J. Pijnacker was zeer sterk tegen dit voorstel gekant. Men begrijpt dat de discussiën over dit voorstel niet zoo heel erg zoetsappig waren: dikmaals kwam het hierbij tot harde woorden, zoo zelfs dat de voorzitter het verschillende malen noodig oordeelde om de openbare zitting te schorsen envvoort te gaan in comité generaal. Enfin,
ik geloof nu echter niet dat het voor het nageslacht van nut kan zijn deze onaangenaamheden te verhalen, want
de veten hierdoor ontstaan, zijn reeds lang weer bijgelegd. Nog moet gezegd worden dat verschillende raadsleden die wel iets gevoelden voor het onderzoek naar een ander terrein, maar niet geheel en al met de inhoud van dit adres instemden, en nog meer speciaal waar gezegd werd om in geen geval de gasfabriek te bouwen op het terrein aan
de Vensloot. Naar aanleiding hiervan diende de heer Prins een amendement in waardoor werd voorgesteld om naar aanleiding van dit adres een onderzoek in te stellen naar een mogelijk beter en voordeliger terrein zonder meer. Dit amendement werd in stemming gebracht en met zeven tegen drie stemmen aangenomen. Voor stemden de heeren Van Parijs, Lefeber, Van Zanten, Van der Zaal, Huijg, Prins en Van der Meij. Tegen de heeren Riggel, Pijnacker en Van der Veld. De heer Tromp was wegens ongesteldheid afwezig. De heer Pijnacker was hierover zoo ontstemd, dat hij staande de vergadering zijn ontslag nam als lid van de gascommissie. De oude gascommissie van drie leden werd op voorstel van de heer Van Zanten ontbonden en een nieuwe van vijf leden zamengesteld. Gekozen werden de heeren Pijnacker, Van der Zaal, Lefeber en Van der Meij terwijl het vijfde lid (de Burgemeester) werd aangewezen door B. en W. Naar aanleiding van dit besluit was door de gascommissie eene oproeping gedaan voor aanbiedingen van terreinen. Aanbiedingen waren gedaan door: Gebroeders Driehuizen van een terrein aan de Ringvaart ten zuid-westen van de Broekweg voor f 30,– en f 15,– per R. Roede en wel f 30,– voor teelland en f 15,– voor weiland. G. Vreeburg eveneens aan de Ringvaart ten noord-oosten van de Broekweg voor f 25,– per R. Roede. M. Veldhuizen van Zanten en Zonen aan de Zwarte Laan voor f 21,43 per R. Roede. Wed. G. Vreeburg aan de Stinksloot voor f 20,– per R. Roede. L. L. Rijnveld aan de Ringvaart voor f40,– per R. Roede. M. Verduijn eveneens aan de Ringvaart voor f 10,– per R. Roede. G. van Egmond het Kruishoorntje voor f 2500,– J. G. van Leeuwen te Lisserbroek eveneens aan de Ringvaart voor f 16,80 per R. Roede. Besloten werd een viertal terreinen te laten onderzoeken namelijk van de heeren M. Veldhuijzen van Zanten en Zonen, M. Verduijn, G. Vreeburg en de Wed. G. Vreeburg. Uit het rapport inzake dit onderzoek bleek, dat van de drie laatstgenoemde terreinen paalfundering noodig was met palen van 13 à 14 meter lengte, terwijl op eerstgenoemd terrein geen paalfundering noodig bleek. En nadat deze terreinkwestie goed in gang was werd er weer eene nieuwe spaak in het wiel gestoken. Men maakte namelijk de opmerking dat men voordeelieger gas kon betrekken van de Gemeente Leiden dan zelf een fabriek te stichten. Het gevolg hiervan was dat de Gemeente Leiden eene aanbieding deed waarover in de raadsvergadering van 4 September 1906 werd afgehandeld. Na breedvoerige discussieen werd een betreffend voorstel in stemming gebracht en met zes tegen drie stemmen verworpen. Voor eigen exploitatie stemden de heeren Lefeber, Huijg, Riggel, Van Zanten, Van der Mey en Van der Veld. Voorgaslevering door Leiden de heeren Van Parijs, Pijna cker en Tromp. De heeren Prins en Van der Zaal waren afwezig. Nadat men dus in acht maanden tijd geen stap was gevorderd werd eindelijk in de raadsvergadering van 4 October 1906 door B. en W. op advies van de gascommissie aan de raad voorgesteld om het terrein van de Fa. M. Verduijn voor de stichting van den gasfabriek aan te koopen. De moeder van de Graaf van Lynden, Douariere Gravin van Lynden stelde een som van f 2000,–  beschikbaar als de gasfabriek werd gesticht aan de Ringvaart. Deze aanbieding nu was weer een doorn in het oog van de heer M. Veldhuizen van Zanten jr., het raadslid namelijk betoogde in den breede dat het terrein van zijn firma het voordeeligste was. De discussien hierover werden echter voortgezet in geheime zitting en toen de vergadering wederom openbaar was, deelde de heer Van Zanten mede dat zijn firma een even groot bedrag beschikbaar stelde als Gravin van Lynden indien de Gasfabriek werd gesticht op hun terrein. Hierna werd het voorstel van de gascommissie in stemming gebracht namelijk het voorstel tot aankoop van het terrein van de heer Verduijn. Het voorstel werd echter met zes tegen vijf stemmen verworpen. Voor stemden de heeren Van Parijs, Van der Zaal, Van der Veld, Van der Meij en Tromp. Tegen stemden de heeren Riggel, Pijnacker, Van Zanten, Huijg, Prins en Lefeber. Daar zat men dus mee. De vergadering werd verdaagd totdat 3 leden voortzetting zouden verlangen. Op Donderdag 11 October 1906 werd de vergadering van 4 October voortgezet en zulks op verzoek van de heeren Van Parijs, Van der Zaal en Van der Meij die zich per request tot de Raad hadden gewend met het verzoek om het op 4 October genomen besluit inzake het terrein van de heer Verduijn terug te willen komen ofwel in het andere geval de geldleening welke reeds was gesloten, met 1 december 1906 af te lossen. Nogmaals werd er eene spaak in het wiel gestoken, want in deze vergadering was ook een schrijven
ingekomen van Gravin van Lynden met de mededeling dat zij de Raad aanbood een terrein voor de Gasfabriek, gelegen aan de Ringvaart en de Zandsloot ter groote van ½ H.ct. voor de som van f 1,– zegge een gulden. Tevens deelde zij ook nog mede dat indien de raad nog mocht besluiten tot de aankoop van het terrein van de heer Verduijn zij een bedrag van f 2000 aan de gemeente zou schenken. Men begrijpe dat dit schrijven weer eens nieuw leven in de
brouwerij bracht want discussiën zonder eind was het liedje weer. Eindelijk werd het voorstel van de heeren Van
Parijs, Van der Zaal en Van der Meij om namelijk op het in de vergadering van 4 October genomen besluit terug
te komen in stemming gebracht en met 7 stemmen voor en 4 blanco aangenomen. Voor stemden de heeren Van der Meij, Van der Zaal, Van der Veld, Van Parijs, Tromp, Pijnacker en Lefeber. Tenslotte werd dus naar aanleiding hiervan het voorstel in stemming gebracht tot aankoop van het terrein van de heer Verduijn voor f 5600,–. Het werk werd gegund aan de heer M. Visser te Papendrecht voor f 10.093,–. De aanbesteding van de andere werken geschiedde daarna in de raadsvergadering van Donderdag 28 Februari 1907. Bestek No 1. Timmer en metselwerk werd opgedragen aan de laagste inschrijver, de heer C. de Vries te Purmerend voor f 27.700,–. Bestek no 2 het heiwerk was reeds gegund. Bestek no 3 de machineriëen enzovoorts werd gegund aan de laagste inschrijving, de firma Bol te Dordrecht voor f 21.870,– met inbegrip van een automatische regulateur. Bestek no 4 ovens enzovoorts werd opgedragen aan de laagste inschrijver de heer Volker te Eindhoven voor f 9844,–. Bestek 5 de Gashouder van 1000 kubieke meter werd gegund aan de laagste inschrijver de naamloze vennootschap Bergse Maas te Heusden
voor f 12.245,–. Bestek no 6 de dienstleidingen werd opgedragen aan de laagste inschrijver de heer Wilson te ‘s
Gravenhage voor f 7685,–. Bestek no 7 de buizenleiding werd opgedragen aan de laagste inschrijver de heer Stokvis te Rotterdam voor f 17.290,– . De begroting vermeldde een totaalbedrag van f 114.406,–. Na de aanbesteding en gunning was de besteding groot: f 106.717,-.

De ontwerper van onze gasfabriek was de heer Adriaanse, directeur van de gasfabriek te Harderwijk. In de raadsvergadering van 15 Maart 1908 werd de directeur van de te stichten gasfabriek benoemd. Benoemd werd als zoodanig de heer G. J. Somer te Groningen met zes van de tien stemmen. De werkzaamheden vorderden voorspoedig want op 3 October 1907 werd de gasfabriek in tegenwoordigheid van B. en W., de raadsleden, de heer Adriaanse en verdere vertegenwoordigers officieel in gebruik genomen. In de raadsvergadering van 28 Maart 1907 werd besloten tot den bouw van eene derden retortsoven in de bij de bouw van de gasfabriek aangebrachte kluis. De aanbesteding hiervan is geschiedt in de vergadering van 14 Mei 1908. Den bouw werd opgedragen aan de laagste inschrijver, de heer H. Burgemeister Jr. te Heerlen voor f 3500. Doordat er al spoedig een gasaflevering was verkregen van 14 à 1600 kubieke meter per etmaal en men slechts eene gasberging had van 1000 kubieke meter achtte de directeur deze toestand ongeschikt omdat men bij de minste stoornis in het bedrijf geen gasvoorraad zou hebben. Het personeel bestond in die tijd uit den directeur, een klerk, 2 eerste stokers, 2 tweede stokers, een baas-gasfitter, een leerling gasfitter, een lantaarnopsteker-geldophaler en twee gewone lantaarnopstekers. De gasprijzen zijn op 1 Juli 1910 met 1 cent per kubieke meter verlaagd en waren de gasprijzen aldus: gewoon metergas 7 cent, meentgas 8 cent en kook- en industriegas 6 cent per kubieke meter, aldus een deel uit de geschriften van Raaphorst.

Sloop van de gasfabriek

Na de sloop van de gashouders in 1970 werd het terrein en de overige bebouwing in gebruik genomen door Openbare Werken van de gemeente Lisse. In de loop van 1981 werd voor het eerst bekend dat het terrein van de voormalige gasfabriek verontreinigd was. Na melding hiervan aan Gedeputeerde Staten werd in 1982 een oriënterend onderzoek uitgevoerd. Hieruit bleek dat zich een te hoge concentratie van benzeen, cyaniden en polycyclische aromaten in de grond bevond. Dit resultaat maakte een nader onderzoek naar de aard en de omvang van de vervuiling noodzakelijk. De gemeente trok daar 110.000 gulden voor uit. In 1985 werd dit nader onderzoek afgerond en een inmiddels ingestelde projectgroep adviseerde Gedeputeerde Staten een saneringsonderzoek in te stellen. Hoewel de gemeente Lisse er in die tijd op rekende in 1986 te kunnen beginnen met de sanering, werd daarmee tot begin van de negentiger jaren gewacht. De gemeente Lisse scoorde met haar sanering namelijk laag op de prioriteitenlijst, omdat risico’s voor de volksgezondheid en hygiëne van het milieu nagenoeg uitgesloten waren. Daarom werd de sanering door Gedeputeerde Staten vooruitgeschoven tot 1992. Protesten van de zijde van het gemeentebestuur mochten niet
baten. Deze procedure bemoeilijkte de aankoop van het perceel aan de Vennestraat door de gemeente. Die had het nodig voor de buitendienst van openbare werken. Na het vertrek van Openbare Werken in 1988 naar de Vennestraat werd de rest van de bebouwing gesloopt, met uitzondering van de woningen en kantoren aan de Kanaalstraat. De grond werd grondig gesaneerd, hier en daar zelfs tot 2 meter diepte. De hiervoor benodigde financiële middelen worden geraamd op 3,5 miljoen gulden. Zij worden voor 90 procent door de provincie ZuidHolland betaald. De gemeente Lisse neemt 390.000 gulden voor haar rekening. Het saneringsplan behelsde het slopen van het gasfabrieksgebouw en de kolenloods, het verwijderen van slib uit de sloot aan de zuidkant van het terrein en het ontgraven van 4500 kubieke meter vervuilde grond. Die grond is nu schoon en aldaar verrijst de woonwijk Nieuw Meerzicht….. Met ….gasloze huizen…

BEDLOO’S ERVEN IN LISSE

De zusjes Bedloo zijn geboren en opgegroeid in Suriname en komen met hun Nederlandse mannen in Lisse te wonen. Zij zijn erfgenamen van plantages in Suriname en zij en hun erven genieten tot de afschaffing van de slavernij in 1863 inkomsten uit de landbouwopbrengsten. Een verhaal over sporen van slavernij in een plattelandsgemeente.

door Ria Grimbergen

Nieuwsblad 20 nummer 1, 2021

Elisabeth Bedloo, een portret door Anthony Andreas de Meijer

Een drukbezochte Suriname tentoonstelling in de Nieuwe Kerk in Amsterdam in 2020; een tentoonstelling in het Rijksmuseum over slavernij in april 2021. De verhalen over ons koloniale verleden kunnen rekenen op veel belangstelling van het publiek. Zijn er sporen van deze gezamenlijke geschiedenis te vinden in Lisse? Jazeker! Dirk Floorijp besteedde eerder al aandacht aan de plantage-eigenaren Kurk en Eijma. Andries van Hasselaar werkte als chirurgijn in Suriname en vond rust in Lisse. Maar in de eerste helft van de negentiende eeuw waren er meer inwoners van Lisse die banden hadden met Suriname.

 

 

 

 

Naar een aquarel van Stedman. Een commando in een moerassig
oerwoud op zoek naar weglopers. De marrons kenden dit gebied
en waren in het voordeel.

Paramaribo 1776.

In het gezin van Willem Bedloo (1734- 1785) en Anna Maria de Nijs (1749-1781) wordt op 16 juli een vijfde kind geboren, een meisje. Bij haar doop twaalf dagen later krijgt zij de namen Sara Maria Andriesa. De ouders zijn gereformeerd en horen tot de witte bovenlaag van de Surinaamse bevolking. Beiden zijn afkomstig uitfamilies die al generaties lang als plantage-eigenaren vooraanstaande posities innemen in de kolonie.

Willem Bedloo zelf is eigenaar van de koffieplantages Wajambo (ook wel Wajamoe) en Hagenbosch en lid van het Hof van Politie. Deze onbetaalde functie geeft hem veel invloed. Na Sara kwam Henriëtte Wilhelmina 20 juni 1778 in Paramaribo ter wereld. Het gezin zal afwisselend in Paramaribo en op de plantage Wajambo hebben gewoond, want daar ziet op 15 september 1781 een meisjestweeling het levenslicht: Carolina Aleta en Elisabeth. Dan slaat het noodlot toe. De moeder overlijdt op 18 september 1781 op de plantage. Twee sterfgevallen volgen. Vader Willem Bedloo op 24 oktober 1784. Grootmoeder Alida Maria Coetzee-Wossink, maar een jaar ouder dan haar schoonzoon, overlijdt op 14 november 1785. Zij bezat de koffieplantage Katwijk. Dat de verweesde kinderen zullen zijn opgevangen door hun overgrootmoeder Maria Anna Wossink-Lemmers, blijkt uit een tekst op haar grafzerk:

Hier rust een Weduwvrouw
Van meer dan veertig jaaren
En meer dan tachtig jaar:
Gesteegd in ouderdom…
’t Was al geen voorspoed, die
Marie is wedervaaren.
Neen wandelaar zij voelde
ook zielsmart van alom
dan zag zij keer op keer
haar lieve panden sterven
zij leefd en stierf tot Heil
van Bedloo’s drie paar Erve

Maria Anna Wossink-Lemmers (1705-1789) was eigena es van de koffieplantage ’s-Gravenhage aan de Pericakreek,
waar ook haar graf was, en de suikerplantages Alida en Karelsberg aan de Cotticarivier. Van de acht kinderen die het
echtpaar Bedloo kreeg, vertrekken er vier eind van de achttiende eeuw naar Nederland: Sara, haar zusjes Henriëtte
en Elisabeth, en broer Everhardus. De andere kinderen zijn vermoedelijk vroegtijdig overleden. De kinderen zijn de erfgenamen van de plantages van hun overgrootmoeder en van hun vaders plantages Wajambo en Hagenbosch. De Surinaamse zaken worden waargenomen door een administrateur, die hiervoor een percentage van de opbrengst ontvangt. Hoewel het economische klimaat in Suriname in het laatste kwart van de achttiende eeuw was verslechterd, brachten de plantages nog veel op. De meisjes Bedloo zullen gewilde en financieel aantrekkelijke huwelijkspartners zijn geweest. Ze trouwen jong en hebben alle drie relaties met Lisse, direct en indirect. De eerste is Sara Maria Andriesa Bedloo (1776-1862). Zij trouwt op 24 oktober 1795 in Leiden met Gerhardus Adrianus Entink of Entinck, die twee jaar daarvoor in Leiden was gepromoveerd in de rechten. De bruidegom werd in 1770 geboren in Beusichem, waar zijn vader gemeentesecretaris was. De jonge jurist krijgt in 1796 een baan als schout en secretaris van de beide Noordwijken, maar verruilt die al eind 1798 voor eenzelfde functie in Lisse. In 1811 wordt hij benoemd tot vrederechter van het kanton Noordwijk, waarook Lisse onder valt. Het echtpaar koopt huis 153 aan de Grachtweg (nu hoek Grachtweg/Kapelstraat).

Sara’s zusje Henriëtte (1778-1820) trouwt in 1796 in Leiden met mr. Jan Diederik Hoeufft, een man die eerder secretaris was van ’s lands vloot. Met zijn bruid vertrekt hij naar Suriname, waar hij in 1801 overlijdt. Met haar tweede man Jacques François Roux, de zoon van een plantage-eigenaar, keert zij terug naar Nederland. Haar dochter Laurencia trouwt met haar neef Pieter Joseph Eijma en bewoont met haar man Keukenhof.

De 19-jarig Elisabeth Bedloo (1781-1838) trouwt in 1800 in Leiden met de 28-jarige koopman Willem Hendrik Eijma. De bruid woont aan de Oude Vest in Leiden in bij haar nicht Maria Elisabeth Lemmers, die ook haar getuige is. Eijma’s moeder is afkomstig uit de uitgebreide en zeer welgestelde Surinaamse Lemmer, waar ook de meisjes Bedloo aan verwant zijn. Handelshuizen als die van Eijma zorgden voor de verkoop van de Surinaamse produkten op de Nederlandse en buitenlandse markt. Vrij snel na hun huwelijk vertrekt het paar naar Suriname en vestigt zich in Paramaribo, waar Eijma in 1802 wordt benoemd tot lid van het Hof van politie. Op 2 september 1803 wordt daar hun zoon Pieter Joseph geboren. Als Eijma in 1815 overlijdt, hertrouwt Elisabeth met de zes jaar jongere Jean-Jacques von Broun de Bronovo, een marineofficier (1787-1861). Het paar vertrekt naar Nederland, waar zij zich in de jaren twintig met Pieter Joseph en hun twee in Rotterdam geboren kinderen Sara Katharina en Jean-Jacques in Lisse vestigen. De Bronovo wordt benoemd tot postmeester en betrekt een pand aan ’t Vierkant, naast herberg de Witte Zwaan, huisnr. 201. De naam Bronovo heeft ook nu nog een bekende klank. Sara Katharina de Bronovo (1817-1887) was oprichtster en directrice van het gelijknamige Haagse ziekenhuis. door een kogel door zijn hoofd te schieten. Een grapje van de jonge mulattin Yettee valt verkeerd en zij wordt door twee bomen van mannen voor de voordeur gegeseld, haar voeten geketend, tot zij geen huid meer op haar dijen heeft. Een tweede geseling volgt na vijf dagen. Stedman was bang dat zij niet meer zou genezen. Stedman besluit om hier nooit meer terug te keren en reist vervolgens naar de plantage Alida van overgrootmoeder Maria Wossink-Lemmers, waar het niet veel beter is. Al tijdens het ontbijt worden zeven mensen gegeseld met koeienhuid, een vreselijke straf. Op de volgende plantage ’s-Gravenhage, ook van Maria Wossink, ziet hij tot zijn ontsteltenis een jonge geketende mulat, de witte vader is overleden en zijn zoon is veroordeeld tot een bitter lot. Na dit deprimerende uitstapje is hij opgelucht terug te kunnen

keren naar Paramaribo. Het boek van Stedman, verschenen in 1796, was wereldwijd een succes en opende velen de ogen voor de wrede kanten van de slavernij. Veel slaven vluchtten weg van de onmenselijke behandeling op de plantages en trokken het oerwoud in om daar als vrij mens te leven. Deze marrons deden uitvallen naar de plantages en probeerden de slaven over te halen zich bij hen aan te sluiten. In het Gouverneursjournaal van Suriname staat opgetekend dat op 20 februari 1771 het nieuws werd ontvangen dat ‘wegloopers’ de gronden van o.a. mevrouw Wossink aan de Cottica ‘afliepen’, waarbij een blanke werd overvallen en vermoord. Volgens opgave waren er wel
200 weglopers. Een commando werd zonder succes ingezet in het onbegaanbare moerassige gebied, waar het water manshoog tussen de bomen van het oerwoud stond.

Hoe verging het de plantages in de negentiende eeuw?

De plantage Wajambo, groot 1146 akkers, staat tot 1827 op naam van de kinderen Bedloo. Dan wordt ze overgenomen door het fonds Deutz. (In 1818 diende De Bronovo nog een verzoek in bij het Surinaamse Hof van Politie voor de vrijlating van ‘mustice’ Jetta. Zij had drie witte grootouders en behoorde tot de plantage Wajambo. Evenals voor het ‘negermeisje’ Jennij, waarvan hij door ruiling met de ‘manneger’ London eigenaar was geworden. De eerste man van zijn vrouw, W. H. Eijma, had testamentair laten vastleggen dat zij de vrijheid zouden krijgen. Hij verplichtte zich hiermee ervoor zorg te dragen dat zij niet tenlaste komen van de samenleving. Bronovo moet dan al in Nederland hebben gewoond). In 1821 bestaat de koffieplantage ’s-Gravenhage aan de Perica uit 196 akkers. De vier kinderen Bedloo bezitten gezamenlijk de helft van de plantage (op naam van Entink, Bronovo, weduwe Roux, weduwe Everhardus Bedloo). De plantage is in 1827 vervallen aan de plantage Alida evenals de plantage Hagenbosch. (Surinaamsche Almanak, 1827). In 1821 zijn de suikerplantages Hagenbosch en Alida in eigendom van de Bedloo’s onder de namen van G. A Entink, J. J. Bronovo, de weduwe Roux, geboren Bedloo, de weduwe van Everhardus Bedloo, en drie administrateurs. (Surinaamsche almanak 1821). Het is de vraag of die de plantage goed beheerden, in 1827 ontvluchtten achttien ontevreden geslaafde arbeidskrachten Alida. De Surinaamsche almanak van 1830 vermeldt dat de suikerplantage Alida 1000 akkers groot is en de daaraan verbonden koffieplantage Karelsburg, 258 akkers groot. De plantages staan op naam van de vier Bedloo’s en het fonds Deutz. In 1845 administreren J. Zaal, H. G. Roux en J. F. Roux, de laatste twee kinderen van Jean Jacques Roux en Henriëtte Bedloo, de onderneming met een directeur aan het hoofd van 117 geslaafden. De plantage behoort voor de
helft aan De Bronovo. Entink, Roux en Mosmans (nazaat van Everhardus Bedloo) bezitten de andere helft. (Surinaamsche almanak, 1845). Bij de afschaffing van de slavernij in 1863, de emancipatie, staat de plantage voor vierzesde deel op naam van de erven van de kinderen Bedloo en voor het overige deel op naam van het handelshuis Marselis. Zij krijgen een ‘tegemoetkoming’ van f 24.600,= en f 600,= voor 86 geslaafden, die zou zijn gebruikt voor het aflossen van de schuldenlast van de plantage.

Bronnen
Lisse Tijd Reis
Nationaal Archief, archieven over Suriname
Stedman, John Gabriel. Narrative of Five Years Expedition Against the Revolted Negroes of Surinam :
Transcribed for the First Time From the Original 1790
Manuscript, edited by Richard Price, and Sally Price,
Open Road Distribution, 2016. P. 533-534.
Zie voor Stedman ook: Gelder, Roelof van. Dichter in de jungle, John Gabriel Stedman 1744-1797. Amsterdam/
Antwerpen, 2019. In een noot vermeldt Van Gelder het bezoek van Stedman aan de plantages. p. 362.
Philip Dikland https://www.tapatalk.com/groups/surinaamsegenealogie/aleijda-aan-de-cotticarivier-t620.html

HOBAHO 100 jaar

De geschiedenis van de HOBAO wordt beschreven in 5 pagina’s. Het bedrijf is in 1921 opgericht. De eerste veilingen waren in de Hotelrestaurant de Witte Zwaan, vandaar de twee witte zwanen.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad 20 nummer 1, 2021

Dit jaar is het 100 jaar geleden dat het bloembollenbemiddelingsbedrijf (plus vroegere veiling) Hobaho werd opgericht. Ergens rond Pasen 1970 timmerden de slopershamers er geducht op los en verdween de Witte Zwaan voorgoed en geheel uit beeld. Wat hebben die zaken met elkaar te maken? Welnu: een goede opmerk(st)er zal namelijk in Lisse allang hebben ontdekt dat een groot bedrijf de zwaan jarenlang als beeldmerk voerde. De bloembollenveiling Hobaho en die verwantschap met het etablissement is er niet voor niets, want de wieg van dit veilingbedrijf stond in de Witte Zwaan.

De eerste bloembollenveilingen werden bij de Witte Zwaan gehouden

Om een stukje uit de ontstaansgeschiedenis van het Hollands Bloembollenhuis, ofwel Hobaho (ontstaan uit de samenvoegingen van namen van de oprichters, de heren Homan, Bader en Hogewoning) te belichten, moeten we verder terug in de tijd. Vandaag de dag zijn bloembollen dan weliswaar algemene kost in ons dorp, er was een tijd
dat dit beslist niet zo was. De geschiedenisboekjes leren ons, dat tijdens de kruistochten de eerste exemplaren van tulpenbollen vanuit Turkije Nederland zijn ingevoerd. Doch de eerste feitelijke gegevens over tulpen, hyacinten en narcissen dateren uit de 16de eeuw. Carolus Clusius, hortulanus aan de Hortus Botanicus te Leiden, wordt genoemd als de grote gangmaker van de bloembollenteelt. Spoedig daarop ontstond er op bescheiden schaal ook handel in bloembollen. De bekende windhandel, “de dwaze tulpenmanie”, vormde in 1633 het hoogtepunt van een periode, waarin verzamelaars veel geld aan een enkel exemplaar besteedden. Men had er in die tijd een toer aan om voor fl.3.000,- een enkele tulpen-bol te bemachtigen. (Ter vergelijking: men kocht in die tijd voor fl. 120,- 500 kg kaas of voor fl. 120,- 12 vette). De handel vond voornamelijk plaats in café ’s. In het begin van 1637 volgde hierop een scherpe reactie, waarbij vermogens werden verloren.

Veilen.

F02831 – Aanvoer van bloembollen in 1928. Via een zijkanaal van de Haven liep het water tot in de hal van de Hobaho.

Voor heel veel kwekers, vooral in de verder afgelegen gebieden, was het natuurlijk onmogelijk om regelmatig de beurs te bezoeken. Honderd jaar geschiedenis dus van een vermaard bedrijf. Het voert te ver om alle “ins en outs” uit die periode hier te beschrijven, maar natuurlijk wel over de start en enkele hoogtepunten in de latere jaren. In het begin van de eeuw zwierven de inkopers dan ook door alle teeltgebieden. Zij reisden meestal per openbaar vervoer, zoals met de tram, maar ook per trein waarbij de fiets met hen meereisde; later kwamen er ook, die zich een motorrijwiel of een automobiel aanschaften, maar dat waren uitzonderingen. De inkopers hadden toen zwaar werk, waren veel en vaak meerdere dagen van huis, maar voor hen zat er toch ook wel wat aantrekkelijks en avontuurlijks in. Zij maakten er een sport van om zo goedkoop mogelijk in te kopen en met mooie verhalen de benodigde partijen bij de kweker voor een zacht prijsje in de wacht te slepen. Het feit, dat er geen prijsnoteringen waren, maakte het heel goed mogelijk zo nu en dan wat te “rommelen”. Dit werd echter heel anders toen in het begin van de twintiger jaren de bloembollenveilingen ontstonden. Er kwamen min of meer vaste prijzen, die op de veiling gemaakt waren. De kwekers hadden daardoor wat meer in te brengen bij hun verkoopgesprekken; “Als je ze voor die prijs niet wil hebben, gaan ze naar de veiling….” Zo werd de handel stabieler: een variatie van enkele stuivers was in de plaats gekomen van vage prijsgegevens met verschillen van kwartjes en guldens. Door de veilingen zijn de mogelijkheden om bloembollen in het buitenland te verkopen aanzienlijk uitgebreid. Vroeger kon de kweker zijn partijen BESTEMD VOOR DE EXPORT uitsluitend rechtstreeks aan de exporteur of handelaar verkopen, soms via de beurs. Nu kon hij tot voor kort zijn boembollen laten veilen bij Hobaho of HBG (later CNB) via één van de latere vier In- en Verkoopbureaus verkopen of zelf, dus zonder bemiddeling, een koper voor zijn product zoeken.

De eerste bloembollenveiling
Rond 1880 ontstonden in Nederland de eerste groenteveilingen, waardoor men bekend raakte met het systeem van verkoop “via de klok”. Het veilen van bloembollen bestond toen nog uitsluitend in de vorm van “groene veilingen”. Groen wil zeggen, dat partijen bloembollen – tijdens, of vlak na de bloei – op het veld bij opbod en afslag worden verkocht. Een systeem van verkopen, dat al in de 17de eeuw werd toegepast. In navolging van de groenten werd in 1919 het veilen van “droge” (geoogste en exportklare) bloembollen in West-Friesland het eerst aangepakt. Een groep kwekers stichtte daar de Coöperatieve Veilingvereniging. De eerste veilinghal werd in Bovenkarspel gebouwd. Eerdere veilingen hield men daar op de kolfbaan van “Het Roode Hert”. Het bleef niet bij die ene bloembollenveiling.
In de loop der jaren kwamen er – naast veiling HBG en Hollands Bloembollenhuis in Lisse – bloembollenveilingen in Hillegom, Haarlem, Beverwijk, Broek op Langedijk en ‘s-Gravenzande. Al deze veilingen zijn echter na korte of langere tijd weer verdwenen, gefuseerd, opgeheven of zijn overgegaan op het veilen van andere producten.

Duo.
Tot 1976 waren er lange tijd drie grote bloembollenveilingen, te weten Hollands Bloembollenhuis N.V. te Lisse en de coöperatieve veilingen H.B.G. en West-Friesland, respectievelijk in Lisse en Bovenkarspel. De beide coöperatieve veilingen gingen in 1976 een fusie aan, hetgeen resulteerde in de Coöperatieve Nederlandse Bloembollen Centrale, de CNB, met als hoofdvestiging Lisse en een nevenvestiging in Bovenkarspel. Voor het overige speelt al het veilinggebeuren  zich dus in Lisse af. Weliswaar heeft Hobaho ook een nevenvestiging in Breezand, maar daar worden reeds lang geen bloembollenveilingen meer gehouden.

Het begin van N.V. Hollands Bloembollenhuis
Toen in West-Friesland de eerste bloembollenveiling werd opgericht opereerden de heren Homan, Bader en Hogewoning reeds een aantal jaren als “groene veiling directie”. Er waren in de Bollenstreek in het verleden wel eens enkele veilingen van “droge” bloembollen gehouden, maar dit gebeurde slechts incidenteel. Na enkele jaren succesvol op het gebied van groene veilingen (veilen van de bollen op het land) samengewerkt te hebben, besloot het eerder genoemde driemanschap in 1921 ook “droge veilingen” te gaan houden. In die lange, hete zomer van 1921 hadden ze alle geluk van de wereld, want ze hadden de reactie op hun initiatief ver onderschat. Ze dachten aan het koetshuis en de overige ruimten van hotel “De Witte Zwaan” in Lisse genoeg te hebben om de aanvoer van hun veilingen op te vangen. Er kwamen echter zoveel bollen, dat het grootste gedeelte buiten moest staan. Zonder deze warme, droge zomer zou de N.V. Hollands Bloembollenhuis wellicht in de kiem zijn gesmoord. De zomers van 1920 en 1922 waren namelijk nat…!

Onderschat initiatief

F02837 – Hal 2 van de Hobaho liep tot aan de gracht (1953).

Maar de heren hadden in dat ene seizoen gezien, dat hun initiatief goede perspectieven bood en zij pakten de zaken meteen groot aan. Aan de Haven te Lisse lieten zij een hal neerzetten van 4200 vierkante meter, waarvan 500 vierkante meter sloot, zodat de aanvoer per schip binnengevaren kon worden. Het was een complete hangar en van heinde en verre kwam men (hoofdschuddend) naar dat bouwsel kijken. In 1924 was het bestaan van de veiling verzekerd. In de hal werd een kantoor en een veilingzaal met afmijntoestel (veilingklok) gebouwd. De kopers raakten hun angst en afkeer voor dat toestel kwijt; de kritiek verstomde en veranderde in waardering. Men was aan de groei van Hobaho gewend geraakt en niemand lachte meer, toen de hal in 1928 met 2.000 vierkante meter werd vergroot. In de loop van de jaren werden er nog drie hallen bijgebouwd, land en panden aangekocht, zodat het totale complex 4.36 ha besloeg. De vier hallen omvatten totaal 10.735 vierkante meter; de kantoren van Hobaho met drukkerij en redactie/afgiftekantoor 1308 vierkante meter. Verder beschikt Hobaho nog over twee parkeerterreinen van respectievelijk 2110 en 1540 vierkante meter. Er is niet echt veel meer dat aan het veilingbedrijf van anno 1920 herinnert. De ontwikkelingen gingen in een razend tempo voort en de veilingen gingen daarin mee en nemen zelfs vaak het voortouw. Dat deze bedrijven binnen enige jaren weer vele veranderingen zouden ondergaan stond vast, want men wilde en moest “bij” blijven om op alle fronten in de markt te kunnen blijven. Tot op heden is bewezen dat men op voortreffelijke wijze op de jongste ontwikkelingen inspeelt en niets wijst erop dat dit in de toekomst niet zal worden voortgezet. Wat de veiling Hobaho betreft begonnen de eerste schreden op het veilingpad dus in De Witte Zwaan. De zwaan vormde het beeldmerk van de veiling, ter herinnering aan de plek van geboorte. De Witte Zwaan is niet meer, maar in herinnering leefde dit etablissement voort via het beeldmerk van Hobaho, waarvan u dus de ontstaansgeschiedenis nu kent.

Even nog wat cijfers
Nog enkele snelle cijfers en gegevens…en dan niet perse in chronologische volgorde, maar zoals het in het verhaal past….:In 1924 was er de bouw van een veilingzaal met 250 stoelen en een elektrisch afmijntoestel (veilingklok). In 1925 werd gestart met een eigen weekblad, “de Hobaho” later Vakwerk en in eerste instantie gedrukt bij Drukkerij Imperator, daarna (1975) in eigen beheer bij Hobaho zelf. De vooroorlogse crisis brak uit en veel bedrijven gingen ten onder ook in de bloembollensector. Maar Hobaho overleeft en komt door de crisis heen! En dan breekt de Tweede Wereldoorlog uit en weer komen er magere jaren. In 1941 komt de “Coöperatieve Veilingvereniging Hillegom”, die in 1928 was gestart, te koop. Hobaho is geïnteresseerd maar ook dè grote concurrent, de Coöperatieve Veiling H.B.G te Lisse. De leden van de vereniging Hillegom kozen, via een stemming. In mei 1945 wordt het hele pand van Hobaho voor de festiviteiten van de bevrijding in gebruik genomen. Op het grote parkeerterrein is elke avond een dansfeest. Een band van Canadese militairen zorgt voor nieuwe muziek en de Hokipoki wordt elke avond door heel Lisse gedanst. Er wordt een groot podium in de hal opgericht. Verder werd in overleg met de Gemeente Lisse in de Prinsessestraat een serie nieuwe woningen aangekocht. Deze werden ter beschikking gesteld aan medewerkers die geen woning hadden. Ook wordt het Bloemencorso van de Bollenstreek geïnitieerd! Hobaho zorgt voor bemanning en ruimte en regelt allerlei facilitaire zaken. Bovendien rijdt Hobaho met een eigen praalwagen mee en ook dat zorgt voor een grote binding met de sector. In de loop der jaren werden de hallen trouwens voor talloze evenementen gebruikt, zoals het corso, feestelijkheden van de middenstand (Elfesta feesten,) de beurs Holland’s Glorie, occasionshows, paarden spektakel, sjoelkampioenschappen, de jaarlijkse Mechanisatietentoonstelling waar het nieuwste van het nieuwste op het gebied van de mechanisatie werd geshowd. Verder oldtimershows, beurzen, grote verenigingsgebeurtenissen, rommelmarkten, in de winter het onderkomen van de weekmarkt en noem maar op. In de zestiger jaren deed de computer zijn intrede. Dat waren zware machines en het gehele kantoorgedeelte werd inpandig gesloopt. Er moest geheid worden om een sterke vloer te maken voor de installaties.

De veilingzaal wordt gemoderniseerd.

De klok wordt computergestuurd en de bekende 5 op een rij stoeltjes veranderen in 2 x 2 waardoor iedereen direct in een gangpad kan komen. Inmiddels is het 1971 en bestaat Hobaho 50 jaar. Dat wordt groots gevierd. In Treslong, in Motel Sassenheim, op Kasteel Keukenhof met medewerkers en klanten. In 1975 staat drukkerij Imperator, het pand naast Hobaho te koop. Het verouderde bedrijf wordt gekocht en helemaal opgeknapt en het wordt de huisvesting van de automatiseringsafdeling. De Fustpool wordt in 1979 opgericht. Plastic kratten in plaats van de manden. Er is een bestand van 600.000 kratten opgebouwd en op deze manier is een kostenpost veranderd in een inkomstenbron. In 1986 wordt het idee voor een Testcentrum opgestart dat bij de meest recente verhuizing is mee verhuisd en dus aan de Prof. van Slochterenweg staat. In 1996 wordt Hal II compleet omgebouwd tot Congres en Partycentrum en met alle medewerkers en heel veel relaties werd het 75-jarige bestaan groots gevierd. Een andere wetenswaardigheid is dat in 2003 de veilingklok werd opgeheven. Ook CNB heeft er dan een punt achter gezet. Toen de veilingklok was opgeheven kon er afscheid genomen worden van de vertrouwde locatie aan de Haven. Na een pittige verbouwing neemt Hobaho zijn intrek in een groot pand aan de overkant van het bedrijf aan de Haven. Nu werd het Grachtweg. Hobaho deed in de loop der jaren vele aankopen om zich te versterken, maar werd ook nogal eens overgenomen. Onder andere door de bloemenveiling Aalsmeer. Later hing een samengaan met de CNB in de lucht maar dat werd
afgeblazen en rond de eeuwwisseling nam Dümmen Orange de touwtjes in handen. In die periode kwamen overigens ook de beide zwanen terug die aanvankelijk bovenop het pand aan de Grachtweg waren geplaatst, maar door de vorige directie werden verwijderd. De zwanen werden bewaard en staan sinds oktober 2018 bij het pand van Hobaho aan de Prof. Van Slochterenweg waar de nieuwe locatie van Hobaho en Testcentrum nu zijn gevestigd. De voormalige veilinggebouwen zijn inmiddels ontwikkeld tot een nieuw stukje van het Centrum van Lisse: Het Nieuwe Havenkwartier dat in 2019 een feit werd.

Op de veilingdagen was het een drukte van belang. Het ging goed met de veiling en ook met de bloembollenhandelaar

De gashouders zijn 50 jaar geleden gesloopt

Sporen van vroeger  

6 oktober 2020

 door Nico Groen

De nieuwe woonwijk tussen de Gasstraat en de Ringvaart heet Nieuw Meerzicht. De start van de 1e fase van de nieuwbouw is begonnen. Voorheen was hier een bedrijventerrein. Het bekendste bedrijf was ongetwijfeld de Gasfabriek. De gashouders zijn gesloopt in 1970. Precies 50 jaar geleden dus. Door de komst van aardgas was de gasfabriek niet meer nodig.

De gasfabriek is gesticht in 1907. Daaraan voorafgaand waren er heftige discussies en veel stemrondes in de gemeenteraad over de plaats voor de gasfabriek. Eigenbelang bij de raadsleden en hun familie speelde een belangrijke rol in de talrijke raadsvergaderingen. Arie Raaphorst, de plaatselijke correspondent uit die tijd, schreef een verhaal over de perikelen. Daarover heeft Arie in ’t Veld geschreven in 2009 in het Nieuwsblad, het kwartaalblad van de VOL.

Toen men tot de stichting van een gasfabriek had besloten, werd in 1905 hiervoor een terrein aangekocht aan de Heereweg bij de Vennesloot, waar later de Middelbare Tuinbouwschool (nu De Loft) werd gebouwd. Dit werd gekocht van landbouwer P. van Ruiten, bijgenaamd Piet van der Spekke, voor de som van f 10.000,–.

Geharrewar in de gemeenteraad

Na de gemeenteraadsverkiezingen in de zomer van 1905 kwamen M. Veldhuijzen van Zanten Jz. en J.W. Lefeber in de raad. Zij vonden het terrein aan de ‘Vensloot’ totaal ongeschikt voor een gasfabriek. Het lag niet aan diep vaarwater. De exploitatie zou erg duur worden door de aanvoer van steenkool en dergelijke. Men had daarom het oog op een terrein aan de Ringvaart laten vallen. Deze motieven waren gegrond: dat was niet tegen te spreken. Maar veel persoonlijke motieven van gemeenteraadsleden speelden een rol. De doorslag werd uiteindelijk gegeven door een handtekeningenactie door 195 ingezetenen van Lisse. Daarin werd breedvoerig gewezen op de totale ongeschiktheid van het terrein aan de Vennesloot voor het stichten van een gasfabriek. Uiteindelijk werd na veel gedoe een weiland van M. Verduijn aan de Ringvaart gekocht, waar uiteindelijk de fabriek werd gebouwd.

De ontwerper van de gasfabriek was de heer Adriaanse, directeur van de gasfabriek te Harderwijk. Het geheel bestond uit een ronde gashouder, waarin het gas werd opgeslagen. Verder werd o.a. een kolenloods en een stokerij gebouwd. Op de kade langs de Ringvaart stond de motorkamer voor het aandrijven van de kraan waarmee kolen uit een schip werden gehesen en aan een rail naar de kolenloods werden getransporteerd. Op 3 oktober 1907 werd de gasfabriek officieel in gebruik genomen. De gasverkoop liep zo voorspoedig dat er een paar jaar later uitbreidingen kwamen in de vorm van een tweede gashouder.

Openbare werken

Na de sloop van de gashouders in 1970 werd het terrein en de overige bebouwing in gebruik genomen door Openbare Werken van de gemeente Lisse. Na het vertrek van Openbare Werken in 1988 naar de Vennestraat werd de rest van de bebouwing gesloopt, met uitzondering van de woningen en kantoren aan de Kanaalstraat. De grond werd grondig gesaneerd, hier en daar zelfs tot 2 meter diepte.

Foto: De gashouder in aanbouw.
Foto: Arie in ‘t Veld

BOLLENLIJN: DE TRAM VAN HAARLEM VIA LISSE NAAR LEIDEN

Een uitgebreide beschrijving van de stoomtram (1880-1932) en de electrische tram (1932- 1949) wordt weergegeven. Stichting Nieuw Blauwe Tram reconstrueerd de blauwe tram naast het trammuseum in Haarlem.

door Jan Rijksen

Jaargang 19 nummer 3, 2020

In 1880 werd in Hillegom de Noord-Zuid-Hollandsche Stoomtramweg Maatschappij (NZHSTM) opgericht. In dat jaar werd de concessie verworven voor een 30 km lange tramlijn Haarlem – Leiden.

Gebonden aan allerlei bepalingen van Rijk en Gemeenten werd de tramlijn vanaf het begin geen optimaal vervoermiddel. De tram slingerde van de ene kant naar de andere kant van de weg. Het was door ontbrekende financiën niet mogelijk de tram op een eigen dubbelsporige baan te laten rijden. Alleen op het traject door het Bennebroekerduin reed de tram dubbelsporig op een eigen baan. In de kernen van de bollendorpen reed de tram op enkelspoor. In het begin ging het er gemoedelijk aan toe. Het kwam voor dat onderweg de machinist zijn tram parkeerde om zich door de plaatselijke barbier te laten scheren. Dat werd door de directie niet op prijs gesteld en dan ook verboden. Ook stopte men in het begin als een vaste reiziger niet verscheen om te vragen waar meneer of mevrouw bleef. Haast had men niet, want de rit van Haarlem naar Leiden duurde aanvankelijk 140 minuten. Reeds in 1907 waren er plannen om de lijn te elektrificeren, maar daar bleef het voorlopig bij. In het midden van de twintiger jaren begon de concurrentie van autobusdiensten. Vele stoomtramlijnen werden in die tijd opgeheven. NZH bedong dat zij slechts tot elektrificatie wilde overgaan als de vergunningen van de autobusdiensten (Haarlem-Leiden) werden ingetrokken. Uiteindelijk gebeurde dat ook. Het gedeelte Haarlem-Heemstede was al in 1922 geëlektrificeerd, maar daar was het meer een Haarlemse stadstram.
Het duurde tot 1932 voordat de goede raad van de Oprechte Haarlemsche Courant (later Haarlems Dagblad) ter harte werd genomen. Die raad luidde: renovatie van de lijn Haarlem-Lisse-Leiden aanpakken. Aldus geschiedde.

Elektrische tractie

De gemeenten en de NZH waren voorstander van een dubbelsporige baan in het midden van de weg. Het Rijk vond deze oplossing te duur. Bovendien vond Rijkswaterstaat zo’n baan hinderlijk voor het toenemende autoverkeer. Er kwam een weinig bevredigende oplossing. De tram zou dubbelsporige trajectgedeelten krijgen met een totale lengte van slechts 9 kilometer. De rest bleef enkelsporig. Ook het materieel veranderde. De smalle straten van de Haarlemse binnenstad, waarin het moeilijk manoeuvreren was, waren de reden voor het Haarlemse voorschrift van een maximale wagenlengte van 10 meter. Daaraan was de NZH gebonden en dat leidde tot een fraai ontwerp van een twintig meter lange gelede tram. Speciaal voor deze tramlijn werden 20 van deze tramstellen besteld bij Koninklijke Fabriek van Rijtuigen en Spoorwagens J.J. Beijnes in Haarlem. De allereerste gelede tram was een novum in Nederland; de voorloper van alle gelede trams wereldwijd. Op 30 december 1932 was het feest en kon de lijn elektrisch in gebruik genomen worden. Het aantal passagiers nam na de elektrificatie enorm toe, waaruit we kunnen concluderen dat de nieuwe tram bij de passagiers populair was. De tram vervoerde niet alleen personen, maar ook allerlei goederen, zoals post, kranten, melk en zuivelproducten. Ook haalde de tram allerlei soorten bollen op bij de diverse bedrijven. Vooral tijdens de bloei van de bollenvelden maakten grote aantallen reizigers gebruik van de tram.
Tijdens de oorlogsjaren werd de tramdienst zo goed mogelijk uitgevoerd, maar moest eind 1944 worden gestaakt. De brug bij het Groene Kerkje in Oegstgeest werd in oktober 1944 opgeblazen, zodat, toen na de bevrijding de dienst in juni 1945 weer werd hervat, er geen doorgaande diensten van Leiden naar Haarlem konden gereden worden. Vanuit Haarlem werd gereden tot aan de defecte brug, waar de reizigers per boot werden overgezet. Deze toestand heeft geduurd tot begin 1946 toen de nieuwe brug gereed kwam.

Gebeurtenissen in Lisse
De tram stopte op diverse plekken in Lisse. Vanaf Hillegom tot Sassenheim was dat: Hillegom Postkantoor, Hillegom Dorp, Veenenburgerlaan, Elsbroek, Steenfabriek, De Nachtegaal, Vreewijk, Guldemond, Lisse Vierkant, Vuursteeg, Tuinbouwschool, Voortlaan, Derde Poellaan en Molenstraat, (Sassenheim-Noord) en tenslotte Postkantoor (Sassenheim Park). Bij de halte Tuinbouwschool vond in mei 1935 ter hoogte van de bollenschuur van Leo van Grieken een trambotsing plaats. Vanaf van het centrum van Lisse lag tot aan de Jannetjesbrug dubbelspoor, daarna enkelspoor. Volgens de dienstorder moest de tram uit Leiden de uit Haarlem komende tram voorrang verlenen. De bestuurder van de uit Leiden komende tram verzuimde echter voorrang te verlenen met als gevolg enige lichtgewonden en een enorme materiële schade. De trambestuurder werd veroordeeld tot een boete van ƒ25,00. Vanaf 1944 werden de trams op de meer landelijke lijnen als de Bollenlijn in toenemende mate blootgesteld aan geallieerde luchtaanvallen, september was het weer raak bij Lisse. Uiteindelijk moesten de diensten
gestaakt worden. Ook na de oorlog bleef de tram voor onveilige situaties zorgen. Op 9 maart 1947
botsten twee tramwagens bij de halte De Nachtegaal op het enkelvoudige, met seinlichten beveiligde, baanvak met elkaar.

Einde van de tram 1949
De discussie of het vervoermiddel van de toekomst een tram of een bus zou worden, kwam enige
jaren na de oorlog opnieuw op tafel. Rijkswaterstaat vond de baan sowieso hinderlijk voor het wegverkeer. Verder was de baan over een grote lengte enkelsporig, dat betekende dat de trams via wisselplaatsen vaak op elkaar moesten wachten. De NZH was destijds eigendom van de NS en het beleid na de oorlog was de tram te vervangen door de bus, die flexibeler was en goedkoper in de exploitatie. De bollenlijn was na de Tweede Wereldoorlog de eerste lijn van de NZH die werd opgeheven. Op 2 januari 1949 reed de tram voor het laatst door de Bollenstreek. De sporen bleven nog liggen tot na het bollenseizoen van dat jaar, omdat men bang was dat de bussen het toeristenvervoer niet aan zouden kunnen. De bussen konden het vervoer echter aan. Dus werd de baan daarna snel gesloopt. Zo kwam er een eind aan 52 jaar stoom en slechts 17 jaar elektrische tram in de Bollenstreek, waar de bus intussen ook alweer ruim 70 jaar rijdt.

Wat is er nog over?
De tramrails werd opgebroken, maar op de brug bij de Steenfabriek tussen Lisse en Hillegom was het zo veel werk dat de aannemer besloot de rails en bielzen te bedekken met zand. Dat scheelde tijd en geld.
Een paar jaar geleden werd besloten de N208 te renoveren, dus ook de brug bij de Steenfabriek. Toen bleek dat deze rails en bielzen er nog lagen. Zij zijn alsnog verwijderd. Waar deze gebleven zijn, is niet bekend. De brug over de Bennebroekervaart in Bennebroek is een gemeentelijk monument. De brug was in 2015 in slechte staat en is gerenoveerd. Er werd een renovatieplan opgesteld door Stichting MOVE – Museum voor Openbaar Vervoer & Straatbeeld. De brug is beeldbepalend en is een van de weinige overgebleven tastbare onderdelen van de tramlijn door Bennebroek. In de tijd dat de tram reed, lagen er twee sporen op en stonden er twee bovenleiding-masten. MOVE heeft van de brug een historisch monument gemaakt. De Stichting heeft de rails weer in het wegdek van de brug geplaatst. De zijkanten van de brug zijn uitgevoerd met het oude NZH-logo in het smeedwerk. Ook zijn weer bovenleidingmasten op de brug aangebracht. Op de Glipperbrug staat anno 2020 nog steeds het stenen tramhuisje. De elektrische tram had destijds bovenleidingen. Soms werden deze aan de muren van de huizen bevestigd met muurankers (rozetten). In veel plaatsen kunnen je de muurankers van de Bollenlijn nog terugvinden (o.a. in Haarlem en Leiden). Ze zijn per stuk negen kilo zwaar en met 16 mm bouten aan de gevels bevestigd. In Lisse zijn geen muurankers te vinden, omdat van losstaande ijzeren masten gebruik gemaakt werd. Na de opheffing hebben deze in Lisse dienstgedaan als lichtmasten voor de voetbalvelden. De nieuwe blauwe tram Na opheffing van de lijn Haarlem – Leiden en alle
overige tramlijnen van de NZH (de laatste was Leiden – Den Haag, opgeheven in 1961), gingen alle trams van de serie A600, de door Beijnes in 1932 gebouwde tweelingtramstellen, naar de sloper als oud ijzer. Daarom is de Stichting De Nieuwe Blauwe Tram in 2016 opgericht met het doel een herkenbare Blauwe Tram te reconstrueren. Vanaf 2024 kan iedereen de A600 opnieuw beleven als deze tram gaat rijden op het tramnet van Den Haag. Er is achter de schermen gewerkt aan een onderkomen voor de reconstructie van deze tram. Dat is gelukt. Het bestuur heeft besloten een ruimte te huren naast het NZH Vervoer Museum aan de A. Hofmanweg 35 in Haarlem. De Stichting krijgt hier de beschikking over een hal van 350 vierkante meter die hoog genoeg is om aan de rijtuigbakken te werken.

Een tramlijn aanleggen? Nog niet zo simpel.

Lisse en Hillegom waren eind 19e eeuw nog slecht bereikbaar. In 1878 maakte een nieuwe wet de aanleg van eenvoudige tramlijnen makkelijker. De heer J.L.J. Jansen uit Hillegom was er als de kippen bij om een vergunning voor de aanleg van zo’n tramlijn aan te vragen. In juni 1880 staat in het Leidsch dagblad dat spoedig met de aanleg van de lijn wordt begonnen en dat de locomotieven al in Düsseldorp zijn besteld. Voor die tijd moest natuurlijk het tracé beschikbaar zijn. Soms was het nodig om daarvoor grond van landbouwers te gebruiken. Zo sloot Jansen in juli 1879 een overeenkomst met Aris van Ruiten uit Lisse over het gebruik van grond: ter breedte van hoogstens twee meter uit de Rijksstraatweg gemeten van de oostenlijken berm van de Rijks Straatweg in de gemeente Lisse. Dit gedeelte is bekend als sectie B, nummer 631. Natuurlijk stond daar wel een vergoeding tegenover: bepaald op twee honderd gulden per hectare, of 2 cents per vierkante meter, jaarlijks. Op 16 mei 1881 werd het eerste deel van de lijn, het traject Hillegom-Leiden, geopend. Anderhalve maand later volgde het deel richting Haarlem. Meteen wordt duidelijk dat Jansen toch niet zo veel kaas gegeten had van het aanleggen van tramlijnen. Het traject was slordig aangelegd. De gebruikte rails bleken bovendien ongeschikt voor de zware stoomtrams, die waren nog gebaseerd op het gebruik van paardentrams. Het bleek bij tijden zelfs noodzakelijk om met elke tram een apart rijtuig met baanwerkers en materieel mee te laten rijden om de voortdurende storingen zo snel mogelijk te verhelpen. Onderhoud van de locomotieven vond men blijkbaar niet zo nodig. Het resultaat laat zich raden: diverse stoomlocomotieven vielen stil. En dan waren er ook nog veel minder passagiers dan waarop gerekend was. De verliezen liepen op en de aandeelhouders eisten een reorganisatie. Jansen nam ontslag. Maar het bedrijf bleek niet meer te redden. In 1884 ging de Noord-Zuid-Hollandsche Stoomtramweg-Maatschappij (NZHSTM) failliet. Dat was niet het einde van de lijn. Er kwam een doorstart. Er volgde een flinke reorganisatie, de baan werd verbeterd, de tarieven gingen omlaag en het onbekwame personeel vloog de laan uit. Binnen een paar jaar maakte de NZHSTM wel winst!

Om je te schamen, NZHSTM

In 1906 werd de NZHSTM overgenomen door de machtige Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (HSM). Het tramwegnet breidde zich uit, er waren plannen voor elektrificatie, maar de bollenlijn bleef wat het was. Hoewel er meerdere malen ernstige ongelukken gebeurden was van verbetering geen sprake. Op 12 juni 1914 stond daarover een ingezonden stuk in de krant. Weer een ongeluk in Lisse. Gelukkig geen menschenlevens te betreuren. De abonné schrijft verder: dat zo’n
stoomtram niet meer past in de vooruitstrevende bloembollenstreek. Schamen wij ons niet voor de massa buitenlandsche bezoekers……..het is onmogelijk dat de machinist van de Stoomtram, wanneer het plotseling noodig is… deze tot stilstand kan brengen om de eenvoudige reden dat de oude Katwijksche wagens te zwaar zijn voor de kleine vierkante oude machines van het jaar 1880 of vroeger…….Gisteren is hier het duidelijkste bewijs geleverd. Tram A, van Leiden, komt zonder bellen, zonder eenig signaal van af de brug en pakt een auto, die hij door een hek duwt en tegen een boom verplettert. De tram kon toen juist passeren en vervolgt zijn weg, om 5 minuten verder te wisselen met tram B, uit Haarlem komende. De machinisten waarschuwen elkaar blijkbaar niet. De auto was door zijn gewicht weer even teruggeweken en de baan was daardoor weer niet vrij. Hoewel 30 á 40 menschen hardroepend de naderende tram te gemoet loopen en zeggen de baan is niet vrij, antwoordt de machinist doodkalm: “Mijn remmen staan aan, ik kan verder niets doen” en even later rijdt de tweede tram op de auto………..Burgers in de dorpen, waar deze tram passeert, moet dezen toestand zoo blijven? Op tegen dezen wantoestand…….Ziet alleen naar de massa ongelukken van den laatsten tijd, en wij en onze kinderen kunnen ons niet meer op den Straatweg veilig achten. Het hielp niet veel. Er werden nog veel ongelukken gemeld en de tramlijn kwam pas als laatste van alle tramlijnen van de HSM in 1932 “onder draad”

Bijlage

Het Museum en de Nieuwe Blauwe Tram zijn twee aparte organisaties die nauw samenwerken.
Zo komt er een glazen wand voor de ruimte waarin de te bouwen tram staat, zodat museumbezoekers de vorderingen van het tramstel op de voet kunnen volgen. Het bestuur zal aan de nieuw te bouwen tram het nummer A619/620 geven, omdat de tram met dit nummer de laatste tram was die in 1961 van Leiden naar Den Haag reed.

 

bronvermelding:

foto’s uit archief CHVOL en collectie NZH Vervoer Museum
Info www.nzh-vervoermuseum.nl en https://denieuweblauwetram.nl

Bello vaarwel, welkom voor de Blauwe tram

 

NOSTALGIE: 1932 LAATSTE RITJE VAN DE BELLO

Jaargang 19 nummer 3, 2020

Redactie

Bello, Bello, niet zo trekken……….. Een oudje uit “ja zuster, nee zuster”? Nou deze Bello hoeft niets meer te trekken, die wordt hier voor het laatst uitgelaten, niet aan maar op de lijn. Achter op het karton van deze prachtige foto zat een enveloppe met een handgeschreven brief. In de anonieme pennenvrucht staan veel mensen, die op de foto staan, beschreven met naam en beroep. Daar hebben we wat aan! We zijn blij met alle foto’s die we geschonken krijgen, zeker! Een foto met een beschrijving zoals bij deze foto heeft een geweldige meerwaarde voor de historische kennis van onze vereniging. Namen en geschiedenis vertellen iets over wat we op de foto zien. Ze leggen ook vaak een link met ander materiaal wat we binnenkrijgen. Zo kunnen we zorgen dat de geschiedenis van Lisse en haar bewoners helder wordt doorgegeven, ook over alles wat in de loop der jaren aan ‘t Vierkant gepasseerd is.
Wie schrijft die blijft! (de redactie).

1932 LAATSTE RITJE VAN DE BELLO

De tekst bij de foto van Bello

Groenten-drogerij en -inmakerij  “CODRO” en die van Leo van Grieken door  A. Raaphorst Hz

Tijdens de eerste wereldoorlog waren de bollen niets waard. Daarom werd er massaal overgegaan op het telen van groente. Daartoe had Leo van Grieken een groentedrogerij en groente-inmakerij aan de Leidsche Trekvaart. Een grote coöperatieve drogerij was Cordo, die een drogerij bij Piet Gijzenbrug had. De leden verhandelden het meeste.

Opgetekend door Arie de Koning

1 juni 2020

De Grote Europese Oorlog 1914 – 1918 heeft zeer vele wantoestanden geschapen, maar ook eveneens vele andere, betere en nieuwere dingen tot stand gebracht.  De grote tegenslag in de Bloembollencultuur heeft de kwekers er noodgedwongen toe gebracht om zich te gaan toeleggen op het telen van allerlei soorten van groenten. Het gevolg hiervan was dat vooral in het jaar 1917 bij alle kwekers alle beschikbare grond en paden met allerlei soorten groenten was beplant. Dat voor de reeds in 1916 verbazende grote hoeveelheden groenten een afzetgebied moest worden gevonden behoeft geen betoog, En dat werd dan ook gevonden, deels in het uitvoeren in versche staat naar Duitschland en deels door drogen en verduurzamen en dan uitvoeren naar alle streken der wereld. Hiervoor werden op vele plaatsen inmakerijen en drogerijen opgericht. Lisse had ook zijne eerste groente drogerij en inmakerij, die gebouwd werd aan de Leidsche Trekvaart en voor rekening van de Bloembollen Exporteur Leo van Grieken die in 1917 zelfs niet eens reizigers heeft uitgezonden om bloembollen te verkopen omdat in de groenten grote kapitalen werden verdient en doordat de bloembollenhandel nu eenmaal aan  allerlei omstandigheden  onderhevig  was.

Wegens  de door de oorlogstoestand geschapen abnormale omstandigheden voor de Bloembollen cultuur, en het feit dat door alle kwekers het telen van groenten op grote schaal in toepassing werd gebracht, werd in het voorjaar van 1917, op initiatief van eenige kwekers opgericht: De Eerste Coöperatieve Groenten – drogerij –  Inmakerij en Handel  voor de Bloembollenstreek: “CODRO”  Deze Vereniging stelde zich ten doel om de door de bonafide bloembollenkwekers  geteelde groenten  langs Coöperatieve weg te drogen, in te maken  of in versche staat te verhandelen. Van deze Vereniging konden alleen diegene lid worden die het bloembollen kwekersbedrijf als hoofdbedrijf uitoefenden. Het bestuur van deze Vereniging met de Heer Krelage aan het hoofd verkreeg van de Minister van Landbouw het voorrecht, dat voor de leden van Codro, inzake de uitvoer der groenten zeer gunstige bepalingen werden gesteld. De Minister stelde zijnerzijds de bepaling dat Codro zich ten doel stelde de instandhouding van het bloembollen bedrijf. Alleen op deze voorwaarde beloofde de Minister gunstige bepalingen omdat hij zich alleen dan kon verantwoorden tegenover andere groentetelers die geen lid konden worden van Codro. Tegenover de kritiek die deze bevoorrechting heeft ondervonden van de zijde der andere groentetelers, is het goed dat dit geschreven wordt, anders zouden niet ingewijden ook tot de conclusie komen dat de Minister werkelijk de een bevoorrechtte boven de ander. Deze bevoorrechting bestond hieruit dat de Leden van Codro van elke soort groente een groter percentage voor de export mochten verkopen dan de niet leden. Bij voorbeeld de groene uien mochten voor 100% door Codro uitgevoerd worden en door niet leden maar 60%. Men zou algemeen verwachten dat alle bollenkwekers direct lid van Codro zouden worden, maar dit was lang niet het geval.  Doordat de oprichting van Codro voor de particuliere handelaars en exporteurs in groenten een strop was behoeft geen betoog en door dezen zoveel mogelijk werd afgetakeld. Het gevolg was dat vele kwekers zich lieten ompraten en geen lid werden, voor al niet omdat er nogal enig financieel bezwaar aan was verbonden, want de leden van Codro moesten voor elke hectare die zij in cultuur hadden een aandeel nemen van ƒ100,- en voor elke hectare bovendien een contributie betalen van ƒ5,- en voor elke hectare ƒ1,50 voor registratie. Op de aandelen behoefde echter voorlopig maar ƒ25,- per aandeel gestort te worden waarvoor een rente vergoed werd van 5%. Toen men echter zag welke voordelen het lidmaatschap van Codro direct afwierp, werd de toeloop groter zodat wij op het ogenblik (1917) gerust durven veronderstellen dat minstens 95% van de kwekers als leden zijn toegetreden. Door Codro werd ene eigen groenten-drogerij en inmakerij gesticht aan de Piet Gijzenbrug, terwijl zij tal van andere drogerijen heeft gecontracteerd voor het drogen van de groenten van de leden. Behalve voor verschillende soorten van groenten hebben de leden van Codro zich ook verplicht om de Bloembollen voor abnormaal gebruik, bijvoorbeeld voor veevoeder alleen te verkopen door middel van Codro, om te voorkomen dat deze bollen als veevoeder in het buitenland verkocht niet als normaal gebruik worden gebezigd en zo een hogere prijs af te kunnen bedingen. Van de handel in bloembollen voor abnormaal gebruik is intussen niet veel terecht gekomen, omdat de Minister van Landbouw de uitvoer van Hyacinten, Tulpen en Krokussen voor abnormaal gebruik niet heeft toegestaan en deze bestemd moesten blijven als veevoeder voor het binnenland. Dit was voor de bollenkwekers een grote tegenvaller omdat de prijzen in het binnenland minstens 50% lager waren als de prijzen die in het buitenland konden worden bedongen. Alleen Narcissen konden worden uitgevoerd maar hiervoor kon weer geen vervoer worden gesteld. Door een bloembollenfirma in Lisse, de Gebr. Rijnveld, werden de Narcissen opgekocht voor 4ct per kilo waarna deze firma deze bollen verwerkte in stijfsel en lijm. Maar ook deze handel moest worden stopgezet omdat het Rijks Kolen bureau voor dit bedrijf geen brandstof ter beschikkeng kon stellen. De Heinrich Riesen die door de kwekers in grote hoeveelheden voor zaad werden geteeld en in het buitenland konden worden verkocht voor ƒ200,- per 100 kilogram, moesten echter aan de regering worden afgestaan voor ƒ50,- per 100 kilogram.  Het heeft lang geduurd voor de teelt en verkoop van bloembollen zich had hersteld.

Bron:

Arie Raaphorst Hzn. Boek No.172 A breed

         Bibliotheek Vereniging Oud Lisse

VAN VER GEKOMEN: Dietmar Müller kwam van achter het IJzeren Gordijn (deel 2)

Ditmar Müller van foto Engel vertelt zijn levensverhaal. Hij is in 1938 geboren in Hilbersdorf in Oost-Duitsland. Hij vluchtte op 18 jarige leeftijd naar het westen.

Door Ria Grimbergen en Annette Heus

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 2 juli 2019

De heer Müller ontving ons hartelijk in zijn mooie appartement boven Fotovak Engel. Vanuit zijn huiskamer overzien we het Vierkant. Dietmar Müller zal ons met zijn charmante Duitse accent zijn levensverhaal verder vertellen.

Hier waren we gebleven

Na twee dagen in een doorgangskamp in Giessen in Noord- Duitsland voor een gezondheidscheck, fietste hij naar Osthofen onder Mainz. Een dag later al had hij een baan als machinebankwerker bij Erdal, de schoensmeerfabrikant die de blikjes schoenpoets aan de man bracht met een gekroonde kikker op het dekseltje.cDe nachten bracht hij door in een katholiek Jugendheim, geleid door nonnen. Zestig jongens – Oost-Duitsers, Polen, Russen – sliepen in driehoge stapelbedden. De nonnen maakten de lunchpakketjes klaar, waar de jongens overigens wél voor betaalden, evenals voor het onderdak. Dietmar Müller: “Op een dag ging ik naar buiten met mijn lunchpakketje en daar lag een non op de grond, met haar gezicht naar beneden, met een mes in haar rug, dat mes stak er nog uit, allemaal bloed. Dat vergeet je je hele leven niet. Ze heeft misschien iets tegen een van die jongens gezegd.” De dader werd niet gevonden. Dietmar wilde nu weg uit het Jugendheim. De sfeer was dreigend. De Russische jongens sliepen met pistolen onder hun kussens.

Rüdesheim en Rüsselsheim.
Zijn werk beviel hem niet en hij verdiende te weinig naar zijn zin. Via een krantenadvertentie kreeg hij werk in Rüsselsheim. Als machinebankwerker kon hij aan de slag bij een bedrijf dat ontluchtingssystemen plaatste in de hallen van de Opel-fabriek.Hij liep door Rüsselsheim, een baan had hij, maar nog geen slaapplek. Bij een willekeurig huis belde hij aan met de vraag of de bewoners kamers verhuurden. Daar kreeg hij het adres van een vriendin des huizes. “Zij kwam uit mijn geboortestreek, had medelijden met mij en gaf mij onderdak. Daar heb ik een paar jaar gewoond, ook nog met mijn vrouw en mijn zoon Paul”. De ontluchtingssystemenfabrikant verplaatste zijn activiteiten vervolgens van Rüsselsheim naar Rüdesheim op het terrein van Asbach Uralt, de wijndistillateur. Hier zou hij nog een aantal jaren blijven werken. Hij bleef wonen in het veertig kilometer verderop gelegen Rüsselsheim.

Bloemendaal
Een bevriende collega, een Duitser uit Erfurt, vroeg hem in 1960 of hij met hun beider vriendinnen mee wilde naar Bloemendaal, naar zijn jarige zus. In twee aparte wagens reisden de paartjes naar de Hollandse kust, de jonge machinebankwerker in een Karmann Ghia, een blitse sportwagen uit de Volkswagenfabriek. In de kamer vol visite flirtte hij met een leuk meisje, een vriendin van de zus van zijn collega. Zijn Duitse vriendin, een bakkersdochter, was daarover zo boos, dat zij de volgende dag zonder een woord te zeggen uit nijd een brandende sigaret op zijn arm uitdrukte. Daarop kon zij haar spullen pakken en reed hij terug naar Rüsselsheim – de stemming in de auto beneden vriespunt – en nadat hij haar bij de bakkerij had afgezet, keerde hij direct om richting Bloemendaal, naar Villa Mignon aan de Duinlustparkweg, naar de familie Engel en vooral naar de aantrekkelijke dochter Cocke.

Dietmar trouwt met een Engel

Dieter Müller en Cocke Engel

Het gezin Engel, vader en moeder Engel, twee zoons en twee dochters, woonde in een van die mooie, grote Bloemendaalse villa’s. De heer Müller laat een foto zien van een kleine Cocke Engel en haar moeder in een besneeuwde tuin voor Villa Mignon. Vader Simon Engel was fotograaf. In 1929 opende hij fotohuis “De Camera’” aan de Spaarnwouderstraat in Haarlem. Later volgden zaken aan de Kleverparkweg, Anegang en Cronjéstraat in Haarlem, en in Santpoort- Zuid, Heemstede en Baarn. Na een verloving van een jaar trouwden Cocke Engel en Dietmar Müller in 1962 in Bloemendaal. Twee dagen later vertrokken ze naar Rüsselsheim. Ze woonden op Dietmars zolderkamer, die inmiddels was verbouwd. Zoon Paul, de man die nu Fotovak Engel runt, werd hier in 1963 geboren. Mevrouw Müller had heimwee naar haar familie en ging met haar zoontje weer bij haar ouders in Bloemendaal wonen. Haar man bleef in Duitsland en bezocht haar elk weekend. In maart 1964 werd zoon Frank geboren. Zijn schoonvader belde hem op zijn werk in Duitsland dat hij er een zoon bij had. Aan deze ongewenste situatie – zijn vrouw en kinderen in Nederland, hij in Duitsland – kwam een einde toen hij van een relatie vernam dat een Duitse firma bij de Hoogovens in IJmuiden plaats had voor een machinebankwerker. Het bedrijf maakte reusachtige walsen, zo groot als een huis, voor de Hoogovens. Müller trok in bij zijn schoonouders in Bloemendaal. Hij werkte in een vierploegendienst en had nu tijd om Nederlands en Engels te leren.

Fotovak Engel
We komen te spreken over de reacties van Nederlanders op zijn Duitserschap. In de jaren zestig sluimerden in Nederland anti-Duitse sentimenten, die bijvoorbeeld bij het huwelijk van Claus en Beatrix in 1966 sterk de kop opstaken.
Voor zijn schoonfamilie was zijn Duitse afkomst geen probleem. Zij begrepen hem, maar zijn schoonvader werd er door familie wel op aangesproken. “Siem, hoe kun je een Duitser in huis halen”, luidde het dan. Dat wij in Lisse een Fotovak Engel hebben in plaats van een Fotovak Müller, heeft te maken met de weerstand die een Duitse naam begin jaren zeventig nog op zou roepen. Inmiddels woonde het gezin boven een klein filiaal van Fotovak Engel in Santpoort-Zuid. Bij de schoonfamilie draaide alles om fotografie. Müller werd meegenomen in hun enthousiasme en haalde in de jaren zestig zijn vakdiploma’s fotohandel en fotografie. Daarnaast volgde hij uit interesse een avondopleiding aan de Zeevaartschool. Hiervan heeft hij later veel plezier gehad en samen met zijnvrouw heeft hij met een eigen schip veel gevaren op de Duitse rivieren.

Op het Vierkant

In 1970 hoorde zijn schoonvader van een vertegenwoordiger dat op het Vierkant in Lisse de zaak van Foto Koning te koop was en het echtpaar Müller waagde de stap naar Lisse. “De beginperiode was erg zwaar. Ik moest toch het vertrouwen van de bevolking zien te krijgen. Er hingen gordijnen voor de ramen, want in het weekend deed de heer Koning alles dicht voor de gereformeerde klanten. De gordijnen verdwenen en de etalage was dus ook in het weekend te bekijken. Daar was niet iedereen even blij mee. De gereformeerde klanten vertrokken massaal naar Foto Mieloo. Er was zware concurrentie!”
Ondanks de concurrentie deed Müller goede zaken in Lisse. In 1970 kreeg hij een perskaart en was hij een paar jaar persfotograaf voor het Witte Weekblad. Lucratief waren de vijf zaken die Fotovak Engel acht jaar lang in Keukenhof exploiteerde. In samenwerking met Henk Koster, de toenmalige directeur en tuinarchitect van Keukenhof, maakte Müller een film van Keukenhof in vele talen, waarvan er duizenden werden verkocht. Films van het jaarlijkse Corso vonden hun weg naar Frankrijk en Duitsland. Na de introductie van de euro stopte hij met de Keukenhof-zaken. Door de vele aanpassingen die daarvoor gedaan moesten worden, was dat niet meer haalbaar. Veel heeft Müller gefotografeerd voor de gemeente Lisse. Voor bekende Lissese bedrijven als Sierex, Hobaho en CNB maakte hij bedrijfsreportages.

Ramkraak
Fotovak Engel kreeg drie keer te maken met een overval. De schokkendste ervaring was een ramkraak in de vroege ochtend van 10 december 1990. Een bestelbusje ramde de pui en de inbrekers sloegen de vitrines kapot. In een vluchtauto verdwenen ze met een buit van 60.000 gulden aan camera’s. De winkel was een ravage en dat net voor de start van de kerstverkopen. Een zware tegenslag in het persoonlijke vlak in 2009. Samen met haar bouwde hij de zaak uit tot een
bloeiende onderneming.

Dietmar Müller heeft Lisse in een halve eeuw zien veranderen. De landelijke Poelpolder werd volgebouwd. Het kleine dorp werd een grote gemeente die met winkelcentrum Blokhuis een streekfunctie kreeg. De Oost-Duitse tiener die tijdens de Koude Oorlog een tante in West-Berlijn bezocht, in ongenade viel bij de machthebbers en een onmenselijk systeem ontvluchtte, bouwde energiek een nieuw leven op aan het karakteristieke Vierkant. Daar woont hij nog steeds
met veel plezier boven de zaak waar zoveel Lissers zijn lens inkeken. ■

Bij de voorplaat: wandtapijt van Jacob (Jaap) Bouhuys (1902-1983)

Dit prachtige wandtapijt van Jacob Bouwhuys werd ontworpen voor kalkzandsteenfabriek van Herwaarden in 1954. Het is nu in het bezit van Museum De Zwarte Tulp. 

Redactie

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 2 juli 2019

Dit prachtige wandtapijt werd ontworpen door Jacob (Jaap) Bouhuys (1902-1983). Het kleed werd in 1954 door het personeel van kalkzandsteenfabriek van Herwaarden (eerder Arnoud) aangeboden aan de directie ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de fabriek. Het stelt Mercurius voor, de god van de handel. Mercurius is herkenbaar aan zijn gevleugelde helm en zijn met slangen omkronkelde, eveneens gevleugelde staf. Hij kijkt vanuit de duinen naar de fabriek met de karakteristieke schoorstenen. Voor de fabriek zien we de fraaie bollenvelden. Een prachtig beeld van het door mensen veranderde landschap. Het interieur van het directiekantoor en dit wandkleed kwamen naar Museum de Zwarte Tulp. In 2005 werd het kleed gerestaureerd. Het kunstwerk is nu niet opgenomen in de expositie, maar op een later tijdstip zal het zeker weer te bewonderen zijn.

Een wandkleed van Jacob (Jaap) Bouhuys (1902-1983)