Berichten

Brood in 1830 van Bakker Rotteveel

Beschreven wordt hoe er in de 19e eeuw brood werd gebakken van het maken van meel tot het eindproduct in de winkel. Johannes Rotteveel had een winkel aan de Heereweg. Bij zijn overleden in 1880 werd de winkel verkocht aan Freriks.

door Dirk Floorijp

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 3, juli 2012

Dee bovenstaande familiegeschiedenis  van Van der Tang (10) eindigt met het aanhalen van het journaal van broodbakker Johannes Rotteveel. Dirk Floorijp schreef een verhaal, wat hierna te lezen is, over brood in 1830 van, jawel, bakker Rotteveel. Vanzelfsprekend liet bakker Rotteveel zijn meel malen in de korenmolen van Lisse. Over deze en veel andere molens uit de streek kunnen we lezen in de kroniek van Cornelis van der Zaal, (1762-1839). De uitgave van deze kroniek is naar verwachting in september gereed. Van der Zaal, meester timmerman en molenmaker, woonde aan het Vierkant. Ook Van der Zaal schrijft over barre winters. Hieronder vast een voorproefje uit de kroniek uit januari 1823.

En toen woensdag den 22 en 23 en 24 en 25 en 26 zoveel kou en met zware vorst vergezeld, zoals wij nog nooit hebben beleefd. Volgens de waarnemer was het donderdag den 23ste twee graden kouder geweest als in het jaar 40 en den 26ste zondag moest mijn dochter in ondertrouw toen het heel de voormiddag zwaar sneeuwde, ja zo, dat wij een pad moesten laten maken van mijn huis naar het  rechthuis en naar de kerk, zodat zij voor alleen uitgaan bevrijd bleven.

Het rechthuis werd hiervoor in dit nieuwsblad ook al genoemd in de nieuwsflits over het verdwijnen van het bankgebouw aan het Vierkant.

Redactie

Hieronder volgt het verhaal van Dirk

Wat kwam er allemaal voor kijken om in de 19e eeuw een brood te bakken, en wat waren de kosten die hier aan verbonden waren. We gaan er achteloos aan voorbij als we even bij de bakker of de supermarkt een brood kopen.  De volgen eens een opsomming van het hele proces van een mud tarwe vanaf het aanbieden bij de korenmolen aan de gracht tot het eindproduct: een brood in de bakkerij van Johannes Rotteveel aan de Heereweg.

Proces-verbaal.

Heden den negen en twintigste mei achttien honderd dertig, des morgens ten zeven ure, hebben wij Mr. D.C. Gevers van Endegeest, lid van het college van Heeren Gedeputeerde Staten van Zuidholland, te dezen door Hun Edele Groot Achtbare specialijk gecommitteerd, en L. van Arxhoek, eerste assessor, waarnemende de functien van Burgemeester der gemeente van Lisse, ons bevonden in voornoemde gemeente, in de broodbakkerij van Johannes Rotteveel, ten einde te constateren hoeveel brooden en ponden brooden er uit een Nederlandsche Mudde tarwe, en een Nederlandsche Mudde rogge kunnen gebakken worden.

  1. Een Mudde tarwe, geteeld in dit kanton, zijnde van het gewas van den jare achttien honderd negen en twintig, hetwelk, toen het ter molen gebracht werd, zonder zak, woog drie en zeventig ponden en gekocht was voor elf guldens.
  2. Een Mudde rogge van het gewas van den jare achttien honderd negen en twintig, geteeld in dit kanton, hetwelk toen het ter molen gebracht was, woog, zonder zak, acht en zestig ponden en gekocht was voor zes guldens. Bedragende het maalloon van een Mudde tarwe, zestig centen. Idem het maalloon van een Mudde rogge, vijftig centen.

Na de bemaling hebben wij bij de weging bevonden, dat het Mudde tarwe,sub no. l zonder zak een gewigt had van twee en zeventig ponden, gedestineerd om te worden gebuild.

Verders hebben wij het voornoemde Mudde tarwe zoo als hier gebruikt wordt, in een buil doen storten, welke bewerking heeft opgeleverd. Bloem van eerste kwaliteit vier en dertig ponden. Bloem van tweede kwaliteit veertien ponden. Kort en zemelen vier en twintig ponden.

De voormelde bloem van de eerste kwaliteit tot vier en dertig pondenbeslagen zijnde, en daartoe gebruikt. Twee en twintig ponden zes oncen melk, kostende zeventig centen. Twee ponden gist, kostende eene gulden twintig centen. Tien oncen zout kostende zestien centen. Vijf oncen reuzel kostende vijf en dertig centen.V an hetzelfde beslag zijn voorts opgemaakt honderd en twee brooden, iedervan vijf oncen en zes looden daar en boven voor het inbakken. Deze brooden daarna in den oven gedaan en een u r gebakken zijnde, hebben opgeleverd een gewigt van twee en vijftig ponden. Tot dit baksel zijn gebruikt zes takkebossen, kostende acht en veertig centen.

Vervolgens is men overgegaan tot de bewerking van het Mudde tarwe, zoals het van den molen gekomen was, krop uit de zak, hetgeen door den bovengemelden Rotteveel is beslagen geworden, waartoe door denzelven gebruikt zijn vier en veertig ponden warm water; een pond gist kost zestig centen en 5 oncen zout kosten acht centen. Van hetzelve beslag zijn opgemaakt, een honderd en zes brooden, ieder van tien oncen, en twaalf looden daarenboven voor het inbakken, en deze brooden daarna in den oven gedaan , en een uur gebakken zijnde, hebben te zamen opgeleverd een gewigt van een honderd ponden. Zijnde tot dit baksel gebruikt zes takkebossen, kostende acht en veertig centen.

Laatstelijk is voormelde J. Rotteveel in onze tegenwoordigheid overgegaan tot de bereiding van het Mudde rogge hiervoren gemeld, wegende acht en zestig ponden. Hiertoe is gebezigd: een pond zout kostende zestien centen; Zes en dertig ponden twee oncen warm water; gist en smeersel is hier nie t toe gebruikt.Na eene behoorlijke bewerking zijn van hetzelfve beslag opgemaakt een en dertig brooden van een half, en zestien brooden van drie ponden, en twee oncen daarboven voor het inba kken. Deze brooden in den oven gezet en vijf uren gebakken zijnde, hebben tezamen een gewigt opgeleverd van negentig ponden vijf oncen. Zijnde tot dit baksel mede gebruikt zes takkebossen, kostende acht en veertig centen. En het kort en zemelen begroot op vijf en negentig centen. Van al hetwelk het tegenwoordig proces-verbaal is opgemaakt en getekend te Lisse, ten dage, maand en jare 1830.

De kosten voor het mud tarwe bedroegen 14 gulden 49 cent. Het arbeidsloon van de bakker en bedrijfskosten zullen wel doorberekend zijn in de verkoop van het brood.

Johannes Rotteveel werd geboren in Sassenheim 2 januari 1804, is overleden 24 december 1880 in Lisse. Hij bezat een broodbakkerij aan de Heereweg, nu het pand nr.204 van T.Freriks. Na het overlijden van Johannes verkocht zijn zoon Adrianus (Arie) Rotteveel geboren, 3 december 1839 Lisse en overleden 26 november 1927, de broodbakkerij aan Cornelis Johannes Freriks broodbakker aan de brouwersgracht in Amsterdam. Geboren Amsterdam 6 januari 1864 en overleden Lisse 23 juli 1921.

Bij de hoofdelijke omslag van 1880 staan er drie broodbakkers vermeldt in Lisse op een bevolking van 2149 zielen. Als grootste bakker werd Johannes Rotteveel aangeslagen voor 8 gulden. De zaken gingen toch wel voorspoedig. In 1869 werd hij nog aangeslagen voor 3.75 gulden, toen op een bevolking van 1942 zielen.

Bron;

G.A.Lisse inv.nr. 1125

De korenmolen aan de gracht, alwaar het door bakker Rotteveel gebruikte meel zal zijn vervaardigd (afbeelding uit de collectie van Chris Balkenende, verzamelaar van ansichtkaarten).

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

Kroniek van van der Zaal

Cornelis van der Zaal, timmerman en molenmaker maakte een compleet overzicht van alle 22 molens, die hij had gebouwd of er werkzaamheden aan had verricht

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 2, april 2012

Cornelis van der Zaal, timmerman en molenmaker in Lisse maakte in 1838 aan het einde van zijn leven een compleet overzicht (kroniek) voor zijn zoon van de door hem verrichte werkzaamheden aan alle (ca. 22!) door hem gebouwde en/of onderhouden molens in Lisse, Hillegom, Sassenheim, Noordwijkerhout en Voorhout. Cornelis was lid van een zeer bekende molenmakers familie uit Lisse die aan het Vierkant woonde. Zijn woning (Heereweg 225) is nu een gemeentelijk monument. In zijn voormalige werkplaats achter zijn pand is nu het Museum de Zwarte Tulp gevestigd.

Dit unieke manuscript dat de Vereniging Oud Lisse in 2007 ter transcriptie om het als boek uit te geven, werd aangereikt door een nazaat van Cornelis (mevr.P. Raggers – van der Zaal) is van belang voor de regionale historie!

Ons zeer actieve lid dr. A. J. (Bert) Kölker, gepensioneerd archief inspecteur van de Prov. Noord Holland en voormalig bestuurslid van de vereniging “De Hollandse Molen”, heeft de transcriptie en bewerking in november 2011 afgerond. Samen met de vormgever Ron Stolk en leden van de redactiecommissie van ons Nieuwsblad heeft Bert de kroniek voor de uitgave gereed gemaakt en voorzien van commentaar, inclusief een beschrijving van de geschiedenis van de 22 in de kroniek genoemde molens.

Om de drukkerskosten te dekken werden vanaf december 2011 veel fondsen en ook particulieren benaderd, waarvan velen al positief gereageerd hebben op ons donatie verzoek. Ook de Gemeente Lisse (commissie culturele zaken o.l.v. weth. Adri de Roon) heeft positief gereageerd op ons verzoek om subsidie, maar had eerder als voorwaarde gesteld om ook andere subsidiemogelijkheden te onderzoeken. Omdat diverse fondsen al positief hebben gereageerd op onze subsidie aanvragen, heeft de Vereniging nogmaals de Gemeente gevraagd om het nog resterende gat in de kosten te dichten. We hopen daar binnenkort uitsluitsel over te krijgen.  De Vereniging Oud Lisse hoopt namelijk dit voorjaar het boek te gaan drukken. Het boek omvat 213 pagina’s en is geïllustreerd met 105 oude prenten, foto’s en andere afbeeldingen. De verkoopprijs zal ongeveer 17,5 Euro gaan bedragen.

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

PTT, Post Telegraaf Telefoon

Waar nu de Madelief staat, stond vroeger het statige postkantoor. In de vijftiger jaren werkten er 16 personen. De werkzaamheden worden besproken. De looproute in de Poelpolder is interessant.

door dirk Floorijp

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 2, april 2011

Soms zie je in oude akten aansprekende beroepen zoals schotvanger, klapwaker, spekslager of brie vengaarder. Wat deden die mensen eigenlijk, er is weinig van opgeschreven. Zo wil ik eens weergeven hoe er vroeger en niet eens zo lang geleden grote bedrijvigheid was aan de Heereweg 254, het statige postkantoor dat op de plek stond van het huidige winkelcentrum de Madelief.

In de vijftiger jaren van de vorige eeuw stond het postkantoor nog aan de Heereweg, er werkten daar zo’n 16 ambtenaren: een directeur en een adjunct, 5 loketambtenaren en 9 postbestellers bovendien was er een telefooncentrale. In het bevolkingsregister zie je ook als beroep telefoniste, die werkten daar en waren er vaak inwonend. Zoals men toen zei, in de kost. Op de binnenplaats van het postkantoor stond nog een grote bunker, die de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog hadden gebouwd, waarin een nood telefooncentrale was, voor het geval er een bom op het postkantoor zou vallen. En er was het stookhok voor de centrale verwarming waar Cor

Boot in de winter elke dag kolen schepte in de grote kachel. De post voor het dorp kwam nog aan met de trein op het station Lisse en werd met de bakfiets opgehaald. De tegenwoordige Berkhoutlaan heette toen nog Stationsweg tot aan de Heereweg. Eindjaren 50 kwam hier een einde aan en kwam de post per auto. Alle post werd nog in zakken aangeleverd en ook verzonden,in tegenstelling tot nu waar alles in bakken en containers gaat. Er waren drie verschillende zakken. Een grote voor de pakketpost daar onder een voor de gewone post en de pakjespost en een kleine voor aangetekende en waarde papieren, daar moest degene die kantoordienst had voor tekenen en die waren voorzien van een masker met een lakstempel. Om 05.30 uur kwam de post en werd op een grote storttafel geleegd .Op de foto’s is de postauto net geweest, de klok wijst kwart voor zes aan en men is al druk aan het sorteren op wijken. In de kasten daarachter werd alles op straat gesorteerd en vervolgens op huisnummer volgorde gezet. Op de sorteerkast staat een weegschaal om te controleren of de brief zwaarder is dan 20 gram, die werden dan beport met een zegel erop en afgerekend aan het huisadres. Door routine wist je bijna zeker dat een briefte zwaar woog.

Tussen 8.00 uur en 8.30 was het sorteren klaar en kon de besteller de wijk in. Aan de wat langzamere sorteerders werd wat hulp geboden zodat ieder gelijk de deur uit kon. ’s Middags was er een tweede bestelling om 15.00 uur. In de winter liep men gedeeltelijk in het donker met in het knoopsgat een zaklantaarn met een grote witte kat batterij erin. Nachtdiensten bestonden nog niet op het dorp. Die waren alleen in de stad waar expediteurs ’s nachts de post sorteerden voor de stad en de post voor de omliggende dorpen.

Een postbode had stratenkennis nodig en moest weten hoe de huisnummering liep. Straten werden altijd genummerd vanuit het centrum naar buiten en nooit een oplopende huisnummering richting het dorp, de linkerkant van de straat waren de oneven nummers en de rechterkant de even nummers. De postbode was in de buitenwijken een soort rijdend postkantoor, hij had postzegels, formulieren en postwissels bij zich en betaalde AOW aan huis uit. Er kon zonder probleem met een paar duizend gulden op zak gewerkt worden. Toen waren er nog mensen die alleen een kruisje konden zetten als ondertekening, l Ook had hij aangetekende en waarde stukken plus gerechtelijke brieven bij zich. Bij zijn aanstelling in vaste dienst moest de postbode de eed afleggen voor geheimhouding als ambtenaar. Voor veel mensen was hij ook een vertrouwens persoon.

Nog heel lang zijn bij de PTT Franse invloeden gebleven. Een overblijfsel van de Franse overheersing van rond 1812 waar alle akten zoals geboorte, huwelijk en overlijden in het Frans moesten worden opgemaakt. Zelfs Franse uitdrukkingen kwamen na anderhalve eeuw tot in de jaren ’60 nog bij de post voor en een dagelijks gebruik van het woord depêche (voor waardepapieren en geldzendingen) chemise (omslagmap voor rondzending) of borderel (lijst met namen en bedragen van kwitanties) was heel gewoon. Als men hier later bij postbodes naar vroeg stonden ze te kijken of je van een andere planeet kwam. Ja, ambtelijke molens malen nu eenmaal langzaam.

In die tijd had je ook in roulatie een kwitantiewijk,(met borderel) wat betekende datje soms met 10.000 gulden over straat moest, die net waren opgehaald bij de grossiers Verduijn en Schrama. Alles ging nog per kwitantie met veertien dagen zicht. Bedrijven en zaken die post verzonden wat aangeleverd werd via loket en brievenbussen werd in de avonduren gesorteerd. Alles werd in zakken ingepakt en ging om 19.30 uur richting Haarlem. De lokale post werd met de hand gestempeld en bleef op het postkantoor. Bedrijven die veel post aanboden waren de grote klanten zoals HBG en HOBAHO, die soms een aantal manden met post aanleverden (dat werd in bollenmanden gebracht). Het was altijd een race tegen de klok, alles moest gesorteerd worden op uitgangen door heel Nederland. Alle kleine plaatsen vielen onder een hoofdplaats en was het een sport om zo min mogelijk plaatsen over te houden die je niet wist. Heel Nederland moest je dus uit het hoofd kennen en watje niet wist kon je in een boek opzoeken. Later werd dat gedaan door een selecte groep, dat waren de expediteurs en zij kwamen alleen in de steden voor. Op zaterdag werd de post die binnenkwam via de brievenbussen om 12.30 uur met de busdienst van de NZH richting Haarlem meegegeven bij de bushalte aan de Oranjelaan.

Alle post voor een bestelwijk kon aan het einde van de week niet worden mee genomen, vooral vanwege het dikke weekblad Elsevier, dat werd dan in de wijk nagebracht als een steunpunt, een winkel of bij een benzine station. In die tijd werden er ook veel pakjes verstuurd. Rond St. Nicolaas was het erg druk en kon het gebeuren dat er op Sinterklaas avond nog pakjes aankwamen die voor de volgende dag in bestelling gingen, dan was Sinterklaas echter voorbij, zo ging men dus in donker met de bakfiets over de Heereweg richting de Engel naar huis ter Beek, het kindertehuis St. Vincentiushuis naast de Engelenkerk, om de kinderen toch maar niet in de kou te laten zitten.

Met Kerst en Nieuwjaar was het een topdrukte, half januari was men pas door de drukte heen en werden de laatste kaartjes met kerst- en nieuwjaarswensen bezorgd.

Het kwam gelukkig niet veel voor, maar ’s winters bij hevige sneeuwval werd de Poelpolder lopend besteld. Dan werd de fiets achtergelaten bij de brug op de Eerste Poellaan, dan rechts over de dijk naar boer Langeveld en links langs de dijk naar boer Verdegaal op de Poeleway. Vervolgens over de vuilnisbelt naar de Ringdijk langs het watergemaal van Koelewijn en via een tegelpad van een tegel breed naar de Middenweg waar een paar woningen stonden. De bewoners van een dezer woningen werden door de politie een beetje in de gaten gehouden omdat ze “de Waarheid lazen”. Men vond dat communistische blad een beetje verdacht. De politie kwam wel eens navraag doen welke mensen zoiets lazen. Vervolgens naar de molen van Duineveld en terug langs de Roversbroekdijk wat nog een dijk was en nog niet afgegraven, voorbij de Tweede Poellaan waar een paar huizen stonden en links de oude molenstomp van van der Vlugt weer richting de fiets bij de Eerste Poellaan. De hele poel werd bewoond door zo’n 20 a 25 gezinnen. In het Nationaal Archief in Den Haag zijn akten en tekening uit 1630 waaruit blijkt dat er heel wat molens in de polder stonden voor de bemaling.

Bij de directeur hing een lijst met alle directeuren die van af het begin aan het postkantoor waren verbonden. Bij navraag waar deze lijst is gebleven, wist niemand meer waar die is heen gegaan. Men zegt, misschien in de prullenmand. In de jaren ’50 was dat directeur Elsenga die woonde aan de Irissenstraat 32, daarna dir. Thies, woonde aan de Broekweg. Dir. J. Res, woonde aan het Doormanplein 4. De laatste Dir. was N.J. Hoekstra en woonde aan de Pr. Hendrikstraat 44. Met hem verdween de ambtenaren status en ook PTT, dat werd TNT en alles werd anders. Nu werd het een beheerder of manager. Het staatsbedrijf was niet meer, men was ambtenaar af. Machines gingen het werk overnemen, de postcode werd ingevoerd in 1978 na vooraf een inventarisatie van vier jaar om alle adressen in Nederland op te nemen en van een postcode voorzien. Al was je nog zo rap met sorteren daar kon niemand tegen op. Er kwamen grote machines uit Japan en op sorteercentra werden hele machinestraten geïnstalleerd. Ook de gewone brievenbussen verdwenen die waren te klein er kwamen tweeling brievenbussen.

Toen begon het graveren van de postcode op fietsen en kwam de politie regelmatig vragen naar het adres van de postcode die was gevonden, om weer eens een gestolen fiets terug te bezorgen. Later kregen zij zelf een bestand wat eens per maand aangepast werd en landelijk geleverd door de fa. Swets en Zeitlinger te Lisse. Veel is er verdwenen uit het oude postkantoor, de houten sorteerkasten werden vervangen door stalen kasten, de stempeltafel met een granieten blad kwam bij een boer aan de Loosterweg terecht.

In het museum de Zwarte Tulp is nog een van de oudste brievenbussen van Lisse, die gered werd van de vernietiging en geschonken is aan het museum. Hier was nog een speciaal verzoek voor nodig aan de directie van het Postdistrict Haarlem, en heeft jaren in de schuur gelegen tot ik er een bestemming voor vond. Deze brievenbus hing aan de muur hoek Julianastraat Heereweg.

Het oude Post, Telefoon en Telegraafkantoor op de hoek Kanaalstraat/Heereweg, Foto: Oud Lisse

De posterijen in vroegere dagen

In Ons Weekblad van september 1920 legt van der Meij uit hoe het vanaf 1840 toeging om de post te bezorgen in Lisse.

Arie in ’t Veld naar A. van der Meij

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 1, januari 2011

et lijkt allemaal zo simpel: je schrijft een brief of kaart, voorziet deze van een postzegel, deponeert het ding in de dichtstbijzijnde brievenbus en korte tijd later is het schrijfsel beland op de plek waaraan deze is geadresseerd. Tante Pos heeft dan weer op volle toeren gedraaid en zorgt dat intussen ook miljoenen andere geadresseerde stukken op de bestemde plekken komen. Met dank van de ontvanger, behalve als het rekeningen of die hatelijke blauwe enveloppen betreft.

De postbezorging van vandaag de dag heeft een hele ontwikkeling moeten doormaken voordat deze is geworden tot wat het nu is. Lisser A. van der Meij nam die ontwikkelingen aan het begin van de vorige eeuw onder de loep en publiceerde daarover in Ons Weekblad van september 1920. In het betreffende artikel legt Van der Meij eerst een band met de lezer(es) door te stellen dat zijn vader een ‘vleesch houwerij’ had die rond ‘Paschen’ 1837 door hem werd geopend. “In die tijd werden de brieven voor Lisse bezorgd vanuit Sassenheim, met een bode ’s middags en moest voor elke brief vier duiten of 2 !/2 cent worden betaald. Buiten de porto. Om een brief van Lisse te verzenden moest men ’s middags de bode opwachten of de brief bezorgen bij Jacob van der Veert, schoenmaker ter plaatse en met bijvoeging van 4 duiten of 2 1/2 cent. Dan nam de bode de brief mee  naarSassenheim ter verdere verzending. Frankeering van brieven was toen niet bekend. De ontvanger van een brief moest de port betalen”.

Van der Meij spreekt in het artikel het vermoeden uit dat de eerste brievengaarder in Lisse in 1840 werd aangesteld; “…..Want het aanleggen van het Hollandsch Spoor en het graven van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder was in dat jaar gelijktijdig te Lisse en zal daardoor de correspondentie wel aanmerkelijk zijn toegenomen”. Die eerste brievengaarder was vermoedelijk H. Scherpenzeel, de zwager van de toenmalige burgemeester van Lisse E.J. van den Berg. “Als jongen heb ik die heer Scherpenzeel goed gekend,” zo vervolgt Van der Meij
zijn verhaal. “In dien tijd bezorgde hij zelfde brieven in het dorp en had een man, Pieter Mens (wij als kinderen noemden hem Piet Poppejak) die tweemaal daags brieven van het Hollandsch Spoorstation ,Veenenburg’ haalde. Des nachts om 12 uur kwamen de brieven en couranten per postkar van Amsterdam en om 3 uur van Rotterdam. Aan de gevel van het huis van Scherpenzeel was tusschen de deur en het eerste raamkozijn op ongeveer 2 Meter boven de grond een houten kastje getimmerd dat van binnen en van buiten gesloten kon worden en waarin hij ’s avonds de brieventasch lag die door de postiljon van de postkar ’s nachts om 12 uur er uit werd gehaald en de post voor Lisse bestemd in een tasch om drie uur ’s nachts er weer in lag. De postiljon had een sleutel van het kastje, zodat de Heer Scherpenzeel ’s nachts niet behoefde op te staan om post af te geven ofte ontvangen,” aldus Van der Meij in zijn verslag waarvan we de diverse eigenaardigheden in het taalgebruik hebben overgenomen. Hij schetste ook dat hij van z’n moeder ooit had gehoord dat haar vader te Sassenheim wel eens brieven uit Berlijn of Leipzig ontving en dan 85 cent porto moest betalen. “Voor kortere afstanden moest in 1852 in ons land 5 cent en voor verdere afstanden l0 cent per gewonen brief betaald worden. Postzegels waren dat jaar reeds ingevoerd doch het was aan het believen van den afzender overgelaten of hij er gebruik van wilde maken. Dit is zo gebleven tot de Postwet van 1875 toen het port werd bepaald op 5 cent per gewonen brief voor het geheele land. Doch geen gedwongen frankeering werd ingevoerd. Het publiek greep evenwel zelf in. ledere handelaar annonceerde namelijk dat hij geen ongefrankeerde brieven wilde ontvangen en leerde alzoo het overige publiek zijn voorbeeld te volgen. Van dien tijd dateert het nog dagelijks (we spreken nog altijd over 1920…) voorkomende ,Br.fr.’ in de advertenties in de couranten”.

Briefkaarten

Zijn verhaal vervolgend vertelt Van der Meij dat in 1876 de open briefkaarten werden ingevoerd die voor 3 cent aan de postkantoren verkrijgbaar waren en door het gehele land verzonden konden worden. “En nog een paar jaar later werd de postpakketdienst ingevoerd. Dit alles was zoo tot 1919, toen door de verhoogde salarissen en vervoerkosten het tarief is verhoogd voor het binnenland, zoodat een brief 7,5 en een briefkaart 5 cent kost en het pakketposttarief ook aanmerkelijk is verhoogd.
Kort na 1875 is door eenige staten de algemeene postvereeniging opgericht, waarbij voor den oorlog bijna alle staten van de wereld waren toegetreden. Die vereeniging hield om de twee jaar op verschillende plaatsen van de wereld een postcongres. Op die congressen werden verschillende nieuwe zaken ingevoerd zoo bijvoorbeeld postwissels, uniform, port voor brieven en briefkaarten over de geheele wereld, postpakketdiensten en verrekenpakketten”. De verteller illustreert verder dat het tarief’voor de gewoone brieven 12 !/2 cent is en voor briefkaarten 5 cent’. “Gedurende de oorlog (de eerste wereldoorlog.. ..red.) en ook nog niet daarna heeft de vereeniging geen congres gehouden, zoodat door de verhooging van het binnenlandse tarief de malle verhouding is ontstaan dat een brief van bijvoorbeeld hier naar Sassenheim 7 !/2 cent en een briefkaart 5 cent kost en naar landen der vereeniging  respectievelijk 12 1/2 en 5 cent. Het telegramtarief voor het binnenland was in 1872  30 cent voor 20 woorden, behalve het bestelloon da tde geadresseerde moest betalen. Voor den oorlog en tot 1919 was dit 30 cent  voor 10 woorden en geen bestelloon als de geadresseerde binnen de bestelkring van het telegraafkantoor woont. Thans (1920 dus) is dat 40 cent per 10 woorden en een intercommunaal telefoongesprek van drie minuten kostte tot 1919 25 cents en thans 35 cents. Voor den oorlog konden abonnees van het telefoonnet alhier internationaal van uit hun huis spreken met abonnees van het telefoonnet te bijvoorbeeld Berlijn, Hamburg, Leipzig, Brussel en vele andere plaatsen”. Na het korte o verstapje over de telefonie gaat Van der Meij verder en

vertelt dat het betalen van porto voor een brief tot 1875 naar Lisse voor een korte afstand, bijvoorbeeld vanuit Haarlem, vijf cent bedroeg. Van verder gelegen plaatsen was dat tien cent. “Het welk door de postambtenaren met blauw potlood op het adres werd geschreven. Ook bestond in die tijd nog het dagbladzegel, waardoor het abonnement zeer duur was, zoodat vier of vijf burgers met elkaar de courant lazen en een paar uur per dag ter zijner beschikking kreeg. Mijn vader las (zo vervolgt Van der Meij) het Handelsblad dat ’s avonds 7 uur werd gehaald bij de vorige lezer en de volgende dag ’s morgens door de notaris.” Ook vertelt hij dat brievengaarders op den duur ook van buiten de gemeente werden aangesteld. “Waaronder de heer Pieterse. Waarschijnlijk afkomstig uit Sassenheim Na zijn vertrek werd tot brievengaarder aangesteld D. Boeree, horlogemaker alhier die in den beginne dat ambt bij zijn bedrijf waarnam, doch later het horlogemaken moest laten varen. Hij begon zijn ambt met een door hem bezoldigde brievenlooper, daarna werd een officieel aangestelde postbode benoemd in de persoon van N. Reijer, bijgenaamd Klaas Koek en toen hij in 1880 werd gepensioneerd waren er reeds 3 officieel aangestelde postboden.

Postkantoor

Het hulppostkantoor Lisse resorteerde onder het postkantoor Leiden. In het begin der tachtiger jaren kreeg Boeree van den directeur aldaar maandelijksch f2,50 aan postzegels voor de verkoop, wat na invoering van den pakketpost werd verhoogd tot vijfhonderd gulden. En van postzegels gesproken: aanvankelijk bedroeg de omzet wat dat betreft in Lisse 13 duizend gulden per jaar. Toen het postkantoor in 1890 door het Rijk werd overgenomen was dat 18 duizend gulden en in 1920 zat men niet ver van de 30 duizend gulden per jaar”. Na de pensioneering van Boeree kwam de heer Citter als brievengaarder te Lisse.” Volgens Van der Meij een zeer formeel man en niet zeer meegaande voor het publiek. “Het hulppostkantoor was toen gevestigd op de Gracht in het huis dat later werd bewoond door de dames van Parijs (thans de supermarkt-red). De Citter is gebleven tot 1900 toen het in 1899 gebouwde post-en telegraafkantoor werd geopend met de heer Bondam als directeur. Dat postkantoor was gevestigd in een fiks gebouw op de hoek Heereweg/Stationsweg (de Steeg) en thans de hoek van de Berkhoutlaan, ofwel het pand van ‘De Madelief’. Na die tijd is het postkantoor belast geworden met het overzenden van loonlijsten en het bedrag daarvan aan de Rijksverzeekeringsbank, volgens de Ongevallenwet. Vervolgens de postgirodienst, het wekelijks

uitbetalen van ouderdomsrente en het verkoopen van loonzegels volgens de invaliditeitswet. Dat bewuste postkantoor heeft aan de gemeente ongeveer f22.000,– gekost en deze ontving daarvoor van het Rijk een huur van f l .224,– per jaar. Op een avond in 1908 deelde de burgemeester tijdens de vergadering van de Gascomissie mee dat de inspecteur der posterijen bij hem was geweest om hem mede te delen dat het post- en telegraafkantoor te klein was en hem had voorgesteld de politiepost erbij te betrekken. De burgemeester had de gemeente-opzichter opgedragen van die bijtrekking een begroting te maken, wat ongeveer f 2.000,– zou kosten.

Van der Meij, lid van de Gascommissie zei op die mededeling een beter idee te hebben. “Laat het Rijk het post-en telegraafkantoor kopen, dan kan het Rijk zoveel veranderen en bijbouwen als het wil, want wordt bovenstaande verandering nu voor rekening van de gemeente gemaakt, over 3 of 4 jaar is het weer te klein”. Dit voorstel vond bij alle raadsleden in die vergadering bijval. Na verschillende taxaties heeft het Rijk het kantoor uiteindelijk in 1909 gekocht voor f 17.500,–,inclusief de bijbehorende woning. De gemeente behield een deel van het achtergelegen terrein. Onmiddellijk nadat het Rijk het pand had gekocht volgden er twee verbouwingen. In 1920 was het opnieuw zover. Het personeelsbestand bestond toen uit de directeur en 12 personen, alsmede 8 vaste postbodes. De verzending van de correspondentie vanuit Lisse naar het Zuiden des lands verliep in die tijd voortreffelijk. Het is mij (A.van der Meij) gebeurd dat ik ’s morgens om elf uur een brief naar Roozendaal op de post deed en den anderen dag ’s morgens om acht uur het antwoord daarop in huis had.

Naar het Noorden des lands was de correspondentie minder goed omdat de eerste post uit Lisse te Amsterdam aankomt, wanneer de post naar het noorden reeds verzonden zijn en dus bleef liggen tot de verzending met de middag- of avondpost”.

Nu het volgende over de telegrafische gemeenschap van Lisse met het overige land. “Zoodra de Hollandsche Uzeren Spoorweg zijne telegraaf op alle stations van de lijn Amsterdam-Rotterdam beschikbaar had gesteld voor publiek tot het verzenden of ontvangen van telegrammen, was Lisse en alle Rijkstelegraafkantoren te bereiken. Zeer vlug ging het soms niet, want de Maatschappij had bedongen dat hare diensttelegrammen voorrang zouden hebben en bovendien was bepaald dat alle door publiek aangeboden telegrammen moesten geseind worden aan het station Den Haag, dat toch al een druk station was en van dat station werden de telegrammen overgeseind naar de Rijkstelegraaf. In het jaar 1908 werd het net door het Rijk overgenomen. Lisse behoorde tot het eerste overgenomen district. Het Rijk had pas de aandeelhouders betaald toen in januari 1909 zo’n hevige ijzel ontstond dat het gehele net tegen de grond sloeg, zoodanig dat de directeur-generaal der posterijen en telegrafie het per auto uit Den Haag kwam opnemen. Het bovengrondsche net was na die catastrophe weder spoedig opgesteld zoodat de abonne’s slechts korten tijd van telefoneren verstoken waren. In Mei 1914 is de bovengrondse geleiding in het dorp langs de Straatweg (nu Heereweg..red.) door een ondergrondschen kabel vervangen. Op l april 1920 zijn op het net aangesloten 188 abonne’s te Lisse, 230 te Hillegom, 89 te Sassenheim, 29 te Haarlemmermeer, 21 te Voorhout en 20 te Noordwiijkerhout. De technische dienst van de telegraaf en telefoon was in Lisse gevestigd met den heer den Braber als chef en bovendien 9 man. Het geheele personeel van post, telegraaf en telefoon bestond alzoo uit 25 mannelijke en 8 vrouwelijke personen te zamen dus 33. Dit is een groot verschil met 1860 toen er slechts twee mannelijke personen waren voor de pesterij.

Wat geen groot verschil was met zestig jaar eerder, is de brievenbestelling per dag. In 1860 waren er drie en nu (1920) slechts vier. De vierde postbestelling ’s middags is eerst in 1892 gekomen omdat de toenmaligen voorzitter van de afdeeling Lisse der Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur de heer P. Joh. Weijenbergh, de inspecteur der Pesterij overtuigde van de onbillijkheid dat de bloembollenhandelaren te Haarlem en Overveen de Engelsche post ’s morgens voor twaalf uur ontvingen en de post te Lisse eerst ’s avonds zeven uur werd bezorgd omdat die post te Leiden of Rotterdam bleef liggen. De inspecteurs der pesterij mochten de kaart van Nederland wel eens goed bestuderen, want is het niet bespottelijk dat een buurt van ongeveer duizend zielen zijne brieven en contracten ontvangt van het hulppostkantoor te Abbenes, ik bedoelde buurt Lisserbroek, terwijl op nog geen 1500 meter afstand het post- en telegraafkantoor Lisse staat en dat de 3e Poellaan vanuit Lisse besteld wordt op een afstand van ruim drie kilometer, terwijl het post-telegraafkantoor van Sassenheim op nog geen duizend meter is gelegen.” Aldus Van der Meij die zijn verhaal besloot met uit te spreken te vrezen dat…: “Er in ons land verscheidene zulke toestanden zijn. De brievenposterij is een monopolie en dus niet gebonden aan provinciale of gemeentgrenzen,” aldus Van der Meij die tevens constateert dat het kantoor in Lisse ook werd belast met het overzenden van de loonlijsten en bedragen van de Rijksverzekeringsbank ingeval de Ongevallenwet. Maar ook de ouderdomsrente en het verkoopen van loonzegels volgens de invaliditeitswet. Door de girodienst alhier is in 1919 alhier 600.000 gulden behandeld en een jaar later was dat al ruim een miljoen gulden….”

De kruising Heereweg (richting Hillegom) en Kanaalstraat Het imposante gebouw links is het Lissese postkantoor, dat omstreeks 1965 werd afgebroken.

Honderd jaar HOES Installatiebedrijven

De grondlegger van Hoes installatiebedrijven is Cees Hoes. Hij startte in 1910 een loodgietersbedrijf. Er wordt een oproep gedaan voor info over de 100 jaar.

Wilma van Velsen, W.

NIEUWSBLAD 9 nummer 3, juli 2010

Het jaar 2010 is voor HOES Sanitaircentrum en HOES Installatiebedrijven een mijlpaal vanwege het honderdjarige bestaan. Wat begon met loodgieterswerk in zinkwerk en dakgoten is uitgegroeid tot een fl orerend installatiebedrijf met regionale bekendheid.
De grondlegger van HOES Installatiebedrijven is Cees Hoes. Op 20 september 1910 startte hij met loodgieterwerkszaamheden. HOES groeide uit tot een familiebedrijf want het stokje werd overgenomen door zijn zoon Anton waarna ook kleinzoon Gert-Jan geruime tijd aan het roer heeft gestaan. De familietraditie van HOES Installatiebedrijven blijft zich voort zetten omdat de huidige directie wordt gevormd door Ed Takken en Erwin Hoogendoorn en Erwin is weer de schoonzoon van Gert-Jan! Bij een 100 jarig jubileum wordt een blik in het verleden geworpen. Er is al het nodige materiaal boven water gekomen, maar onze vereniging is gevraagd om een oproep te plaatsen voor spullen. Te denken valt aan foto’s, knipsels, rekeningen enz. enz. Hopelijk kunt u helpen en kunnen we in een volgend Nieuwsblad nog iets van de oude sfeer laten proeven.

 

Advertentie in het Leidsch Dagblad 14 september 1910 (krantenarchief van  het Regionaal Archief Leiden)

Het wonderlijke avontuur van de gasfabriek deel 2. Arie Raaphorst (6)

In de geschriften van Arie Raaphorst wordt alle politieke perikelen rond de bouw van de gasfabriek besproken. Ook de problemen met het buizenstelsel door het dorp wordt besproken.

Het wonderlijke avontuur van de gasfabriek deel 1. Arie Raaphorst (5)

De Lissese gasfabriek is niet meer. In de zeventiger jaren van de vorige eeuw velde de slopershamer de fabriek die door de komst van het aardgas niet meer noodzakelijk was. Het was een fabriek die heel wat keren over de tong der politici is gegaan en al ver voordat de eerste spade de grond inging de emoties hoog deed oplaaien.

100 jaar van der Putten

In 1908 werd stalhouderij P. van der Putten ingeschreven bij de KvK. In 1930 is een contract gemaakt voor het vervoer van  alle lyken per lykkoetst. Alle wetenswaardigheden passeren de revue.

Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 7 nummer 2, april 2008

Tegenwoordig is Van der Putten een begrip in Lisse. Regelmatig sieren de fraaie Amerikaanse sleeën het dorpsbeeld. Bij feestelijke gebeurtenissen, maar ook onder treurige omstandigheden. Rond 1905 startte stamvader Piet van der Putten op Heereweg nr. 60 met de eerste vervoersdiensten. Hij had een paar muilezels op de kop getikt. Die werden voor de kar gespannen en op woensdagmiddag werd gereden voor de firma Schrama, grossier in kruidenierswaren aan de Kanaalstraat. Daarnaast was er de bodedienst op Haarlem en Leiden. Een klein gedoetje, maar door hard te werken zat er een boterham in. In april 1908 werd Stalhouderij P. van der Putten ingeschreven in het bedrijvenregister en daarmee startte de roerige bedrijfsgeschiedenis van de Van der Puttens.

Klandizie

Er kwamen steeds meer bloemisten (bollenkwekers) als klant. Overigens was er een strenge scheiding der geesten: de protestantse bloemisten lieten hun zaken vervoeren door firma’s als Eigenbrood en Scheepmaker, de katholieken waren klant bij Van der Putten. Dat het, zeker in de crisistijd, niet altijd een vetpot was zal duidelijk zijn. Het bollenwerk gaf seizoendrukte, maar afgerekend werd er alleen in maart en november. En dan nog werd een betaling soms noodgedwongen uitgesteld. Ook de andere klanten waren wel eens te laat met betalen. Dan was de trouwerij bijvoorbeeld prachtig geweest, maar wel duur en er kondigde zich meteen een baby aan. Van der Putten moest maar even wachten op de betaling. Bij Van der Putten moesten ze maar zien of ze het geld op afbetaling konden innen. ‘Briefjes lopen’. En eerst moest het personeel betaald worden. Daarna was er pas huishoudgeld voor mevrouw Van der Putten (of juffrouw zoals vroeger wel gezegd werd.)

Begraven

Vanaf 1930 was er een contract met begrafenisvereniging St. Barbara voor het vervoer van “alle lyken per lykkoets”. Daarbij werden wel strenge afspraken gemaakt. Dus “de koetsier in passend costuum gekleed, en voorzien van steek, zoals het behoort.” Een zwarte jas en een steek was een passende dracht bij een eersteklas begrafenis. De paarden waren afgedekt met zwarte kleden. Dat uiterlijke rouwvertoon paste in het tijdsbeeld. In de hele straat gingen de gordijnen dicht en werden de bloemen voor de ramen weggehaald. En men stond stil bij het voorbijkomen van een rouwstoet. Het uitvaartbedrijf is nog steeds een belangrijke pijler in het bedrijf. In 1975 werd een eigen uitvaartonderneming gestart. De stijl was natuurlijk anders dan in de tijd van de lijkkoetsen, maar de persoonlijke aandacht en zorg staan hoog in het vaandel. Sinds 1998 is er het eigen “Uitvaarthuis”. Dat ze bij Van der Putten trots zijn op dit werk bleek tijdens ‘De mensen van…’, een documentaireserie op televisie. In deze 4-delige serie werd via Van der Putten een beeld gegeven van het reilen en zeilen binnen het uitvaartbedrijf.

De oorlogstijd

3 mei 1944 huwelijk van G.J.Mijnders en B.Mijnders-Visser Men rijdt in de Tulpenstraat met op de achtergrond de Lisbloemstraat

Net als overal was deze periode moeilijk. Weinig werk en dan werd er ook nog van alles door de Duitsers gevorderd zoals auto’s, karren en paarden. Dat laatste kon Maarten sr. niet verkroppen en dus ging hij er ’s nachts op uit om ze terug te pikken uit het weiland bij de HBG. Daar stonden alle in beslag genomen dieren. De paarden werden elders in Lisse veilig ondergebracht. Maar een stalhouderij had in die barre tijd ook zijn voordelen. Er moest in de hongerwinter onder begeleiding van soldaten voedsel gehaald worden uit Leiden. Dit voedsel was. bestemd voor de Duitsers. Natuurlijk was het opletten dat ze het niet zagen, maar onder je jas konden wel enkele worsten verborgen worden. Aan graan was groot gebrek dus reed de lijkwagen naar boeren in de Haarlemmermeer. Op de terugweg zat er graan de lijkkist. Veilig opgeborgen, geen Duitser die zo’n kist durfde te openen. Na de oorlog moest het wagenpark weer aangevuld worden en wist men een paar oude legertrucks te bemachtigen.

Paarden

Werken met paarden is een apart vak. En rijden met een koets of brik (platte kar) voor het bollenvervoer helemaal. Tegenwoordig heeft iedere koets een rempedaal, maar vroeger zette de koetsier zich met de voet tegen de kont van het paard af. Achter het bedrijf aan de Heereweg was bollenland, dus daar konden de paarden niet in de wei. In Bennebroek had men weiland en daar werden paarden die niet direct nodig waren ’s avonds heengebracht, rijdend met twee of drie andere paarden aan de hand. De stalhouderij bracht altijd veel werk met zich mee. Voeren en verzorgen. Uitmesten. Stallen en erf schoonmaken. Ook de paarden moesten er pico bello uitzien wanneer ze voor een plechtigheid weg moesten. Tot aan de hoeven werden ze opgepoetst. Al die paarden hadden hun eigen karakter wat het werken met de Jans, de Annie, de Churchill, de Zalm of hoe ze allemaal ook heetten alleen maar mooier maakte.

Buitengewone verkoping

In de vijftiger jaren nam de vraag naar paarden met koetsen af. Voor rouw­en trouwvervoer werd steeds vaker de voorkeur gegeven aan auto’s. De brik met het paard was bij het bollentransport al eerder ingeruild voor de vrachtwagen. Waren er in de toptijd 24 paarden, nu werd het tijd de stalhouderij te beëindigen. Notaris Pinxter zag er 2 mei 1956 op toe dat de verkoop van o.a. 10 paarden, 3 trouwcoupés, 6 landauers, een le klas lijkkoets en 4 zwarte staatsiekoetsen, 2 platte wagens en de nodige tuigen, jassen en kleden correct verliep. Helaas was men niet de enige stalhouderij die de pijp aan Maarten gaf en was de opbrengst van deze bijzondere verkoping nogal mager. Bijna genoeg voor één nieuwe vrachtwagen of bijna voor twee nieuwe taxi’s!

Wagenpark

Het vervoer groeide gestaag en zo breidde het wagenpark zich ook uit. In 1957 werd de eerste Amerikaanse Cadillac gekocht. Tweedehands, maar wel een koninklijk tweedehandsje! In 1965 bestond het wagenpark uit 20 luxe auto’s, 2 lijkwagens en 10 vrachtwagens. Cadillacs spelen in het bedrijf een heel speciale rol. De import van deze auto’s werd een bedrijfsactiviteit en men levert ook nu nog Cadillacs, al dan niet omgebouwd tot rouwauto, aan collega-bedrijven. Bij de koninklijke begrafenissen uit de laatste jaren waren rouwauto’s in gebruik die oorspronkelijk via Van der Putten werden geïmporteerd. Vrachtwagens speelden nog lang een belangrijke rol in het bedrijf. Drijvende kracht daarachter was Tinus van der Putten. Toen hij in 1980 plotseling overleed werd besloten zich alleen nog op personenvervoer toe te leggen. Geen openbare verkoping dit keer. Klanten en vrachtwagens werden overgenomen door Van der Kwaak in Hillegom.

Terug naar de oorsprong

Het wegvallen van het vrachtvervoer werd ruimschoots gecompenseerd door de groei in de andere sectoren. In 1998 waren er zelfs 20 busjes voor het groepsvervoer. Met daarbij de 30 taxi’s en de sleeën voor het rouw- en trouwvervoer een gigantisch wagenpark. Helaas kwamen er moeilijke tijden aan. Het leerlingenvervoer viel weg terwijl gelijktijdig ook andere opdrachtengevers moesten bezuinigen of wegvielen. Zwaar weer voor de firma. Maar eigenlijk is het kringetje hiermee ook weer rond. Met hard werken hadden de voorvaderen altijd een goede boterham verdiend. Daarbij werd van alles aangepakt. Bijvoorbeeld verhuizen, zand en pekel strooien voor Rijkswaterstaat en wat te denken van de handel in hyacintennagels. Tegenwoordig worden hyacinten bespoten waarbij de bloemen verdrogen en er geen rot optreedt. Het is nu al moeilijk genoeg om voor het corso voldoende hyacintennagels te krijgen. Heel vroeger werden de hyacintennagels van de bloemtrossen geritst en bleef de steel staan. Eind vijftiger jaren werd nog veel geritst. En laat er nu een parfumfabriekje zijn in Amersfoort dat een kwartje per kilo voor de nagels wilde betalen. Een nieuwe activiteit voor Van der Putten was geboren. Erg lang zal deze activiteit niet geduurd hebben. Maar het laat wel de instelling zien. Op tijd ergens inspringen maar ook harde maatregelen durven nemen wanneer de tijd er om vraagt. Een paar jaar geleden is het bedrijf noodzakelijkerwijs aanzienlijk afgeslankt. Nu ligt de basis weer bij personenvervoer. Dienstbaarheid in het rouw-, trouw- en taxivervoer. Daarmee is de eerbiedwaardige 100-jarige vitaal genoeg om een volgend decennium in te gaan. Namens de Vereniging Oud Lisse wensen wij de mensen van Van der Putten daarbij een goede tijd toe.

De komst van de stoomtram, 1880/81

De stoomtram is niet zonder problemen gekomen. Bomen op ’t Vierkant moesten worden gesloopt. Daar werd tegen geprotesteerd. Ook wilde het gemeentebestuur van Lisse bepaalde voorwaarden, waaraan de stoommaatschappij niet aan wilde voldoen.

NIEUWSBLAD Jaargang 7 nummer 1, januari 2008

door Rob Pex

De mens blijft uitvinden. In 1780 vond James Watt de stoommachine uit, gevolgd door de Industriële Revolutie in Engeland. Daarmee stond echter niet de komst van de stoomtram ook gelijk voor de deur. Deze werd namelijk nog voorafgegaan door de zogenaamde paardentram. Reeds in 1832 reed in New York het eerste exemplaar, gevolgd door Den Haag in 1864. In de jaren zeventig van de negentiende eeuw komen de ontwikkelingen in een stroomversnelling. Zo ging in 1877 de eerste stoomtram in België rijden. Twee jaar later reed er ook een tussen Den Haag en Scheveningen. In juni 1880 werd te Hillegom de Noord-Zuid-Hollandsche Stoomtramweg Maatschappij opgericht. Men was voornemens ook op het traject Haarlem-Leiden een geregelde dienst in te stellen. De benodigde vergunningen werden reeds in hetzelfde jaar van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland verkregen. Men kon dus een aanvang maken met het leggen van de rails. In Lisse ging dit echter niet helemaal zonder slag of stoot.

Perikelen, 1880

Op deze ansicht uit circa 1900-1910 zien we duidelijk de wissel waarover reeds in 1880 gecorrespondeerd werd. De bomen op het Vierkant zijn rijzig en statig. Als dat ook in 1880 al zo was, dan kan men zich toch wel enigszins de wat gereserveerde houding van de commissie indenken ten aanzien van het kappen van deze monumentale bomen. De stoomtram uit Haarlem wacht reeds op zijn tegenligger. Geheel links de veranda van de Witte Zwaan. Coll. auteur.

De lijn die tussen Haarlem en Leiden aangelegd zou worden, werd éénsporig. Dientengevolge moest er op diverse locaties een wissel aangelegd worden, zodat de tram daar op zijn tegenligger kon wachten. Ook in Lisse moest zo’n wissel komen en wel op het Vierkant. Daartoe moest echter een aantal bomen ter plaatse gekapt worden. Dit vormde toch wel een heikel punt in de gemeenteraadsvergaderingen. Er werd zelfs een commissie in het leven geroepen die de raad over dit hele geval van advies moest dienen! Op 19 augustus 1880 werd de zaak in de raad besproken. De voorzitter van de commissie nam het woord. Hij sprak onder meer zijn verwondering uit over het feit dat van de Rijksweg (de Heereweg dus) geen gebruik kon worden gemaakt voor het aanleggen van een wissel. Er was toch “plaats en ruimte genoeg”! Waarom dan bomen kappen? Hij besloot dan ook zijn betoog met de woorden: “Dat hij alzoo (…) moetprae adviseren tot verwerping van het verzoek om hoornen op het vierkant te rooyen, met toestemming om van het gedeelte gemeentegrond dat gelegen is tusschen hoornen en Rijksweg, gebruik te mogen maken tot het doen plaatsen van een wissel”. Kennelijk was het advies niet bindend, want uiteindelijk ging de gemeenteraad met algemene stemmen toch akkoord met het kappen van een drietal bomen op het Vierkant. Er werden echter wel de nodige voorwaarden aan verbonden. De eerste voorwaarde hield direct verband met het gegeven dat de tram vertrok en aankwam in Hillegom. De raad vond het wenselijk dat de eerste tram van Hillegom naar Lisse zou rijden, om dan vandaar te vertrekken naar Haarlem “ten gerieve van de reizigers (uit Lisse) die wenschen mogten zich naar Haarlem te begeven “.

De overige voorwaarden luidden als volgt:

  1. De laatste aankomende trein (=tram) uit Haarlem zal tot op het vierkant te Lisse moeten doorlopen ten einde reizigers voor die gemeente te laten uitstappen.
  2. Het politiepersoneel van Lisse als mede de op order van de Politie over te brengen personen zullen langs de baan (dus op de tram) vrij vervoer genieten.
  3. Binnen de kom der Gemeente zal het rijden steeds stapvoets moeten geschieden.

Natuurlijk kon de directie van de Tramweg Maatschappij te Hillegom niet akkoord gaan met deze voorwaarden. Op 27 augustus werd er dan ook opnieuw een verhit debat gevoerd over dit onderwerp. De voorzitter van de commissie adviseerde “om verwerping van het verzoek of handhaving van de gestelde voorwaarden zoo als zulks bepaald met algemeene stemmen in de vorige vergadering”. Tevens had hij ook graag een schriftelijk bewijs gezien “dat de aanleg van de wissels buiten rijksweg door het Rijk was voorgeschreven “.

De raad vond met name dat aan de eerstgestelde voorwaarde in de vergadering van 19 augustus toch wel een groot Lisses belang verbonden was. De heer Vrijberghe de Coningh (die zelf aan het Vierkant woonde!) stelde dan ook voor deze te handhaven in een iets andere vorm en de overige bepalingen te schrappen. Er werd nu alleen nog gesteld dat “bij wijze van proefneming gedurende de eerste zes maanden de eerste trein naar Haarlem (te) laten afrijden van Lisse “. Hier heeft de Stoomtram Maatschappij zich uiteindelijk wél in kunnen vinden, al werd later bepaald dat de tweede tram in plaats van de eerste zou vertrekken van Lisse naar Haarlem.

De stoomtram reed dagelijks, “onvoorziene omstandigheden voorbehouden ” zoals men kan lezen. En dan volgen de vertrekuren. In de eerste kolom zien we dat de tram om 8.00 uur vertrok uit Leiden en anderhalfuur later aankwam in Hillegom. Dan staat eronder nog: “Op alle punten van den weg wordt gelegenheid tot in- en uitstappen aan de reizigers verleend”. Je kon dus in de beginjaren van de stoomtram in- en uitstappen waar je maar wilde! Er waren nog geen vaste haltes. Helemaal onderaan staan de tarieven. Een eersteklaskaartje voor een rit van Lisse naar Leiden kostte toen 45 cent. Bron: Gemeentearchief Lisse inv.nr. 607.

Verordening voor de Stoomtramweg, 1881

In januari 1881 werd er een publieke verordening voor de Stoomtramweg van kracht. De bestuurder van de tram diende zich hier stipt aan te houden. Het luidde als volgt:

Art. L

Op een afstand van minstens 30 meters zal de bestuurder van den stoomtram van Haarlem op Leiden (vice verso) voor het voorbij rijden van alle publieke en particuliere dwars en uitwegen aan de zuid-oostzijde van den straatweg gelegen, verplicht zijn een duidelijk hoorbaar signaal met een metalen schel te geven. Deze verplichting geldt ook bij het naderen van alle bruggen.

Art. 2.

De bestuurder van den tram is verplicht over de geheele lengte van den tram binnen deze gemeente voetgangers of rijtuigen die zich op of nabij de rails bevinden te waarschuwen met bovengenoemd signaal.

Art. 3.

Binnen de kom van het dorp, waaronder verstaan wordt het gedeelte van den Tol tot aan de Viersteeg, zullen de trams niet sneller mogen rijden dan 6 (zes) kilometers per uur.

Op last van de politie zal deze snelheid nog verminderd kunnen worden of zullen de trams terstond moeten stoppen.

Art. 4.

Bij reparatie aan den Tramweg zullen opgravingen en andere beletselen die gevaar voor voertuigen kunnen opleveren, tusschen zonsonder en opgang behoorlijk afgeheind en met lantaarns moeten worden verlicht.

Art. 5.

In het dorp mag bij het tegenkomen of voorbijrijden van met paarden bespannen rij of voertuigen geen stoom uit de machines gelaten worden.

Art. 6.

Bij het reinigen der rails in de kom van het dorp zullen sneeuw, vuil of andere stoffen daarvan afkomende niet op de straat mogen blijven liggen, doch onverwijld verwijderd moeten worden.

Art. 7.

Bij het ontstaan van brand in het dorp zullen de bestuurders van den tram verplicht zijn zich te houden aan de bevelen van de politie, ten einde de aanwending der bluschmiddelen niet te hinderen.

Art. 8.

Bij het wachten op den wissel zullen de bestuurders van den tram de locomotieven niet onbeheerd mogen laten staan, maar zal steeds een machinist op de locomotief moeten blijven.

Art. 9.

Het is verboden iets op, tusschen of in de onmiddelijke nabijheid der rails te plaatsen, te doen plaatsen, te laten staan of leggen, waardoor de tram belemmering zoude kunnen ondervinden.

Art. 10.

Bij het overrijden van de rails bij dwarswegen door rij of voertuigen zijn deze verpligt de aankomenden tram eerst te laten voorbij rijden.

Art. IL

Overtreding van het bepaalde bij Art. 1,2,3,4,5,6, 8 & 10 zal gestraft worden met eene boete van een tot drie gulden en dat van art. 7 en 9 met eene boete van vijf tot vijf en twintig gulden en gevangenisstraf van een tot drie dagen te zamen of afzonderlijk.

Deze verordening treedt in werking op den dag van hare afkondiging en zal ten allen tijde herzien of gewijzigd kunnen worden “.

Het voetpad langs de Heereweg, 1881

Inmiddels was men reeds begonnen met de aanleg van de rails. Ook dit verliep in de ogen van het gemeentebestuur niet geheel vlekkeloos. In een “Verslag van den Staat der Wegen, Voetpaden en Aanhorigheden in de gemeente Lisse voor het jaar 1880″ lezen we althans: “Aangaande de Heerenweg moeten wij melden dat dezelve zich niet in beste staat bevindt en hier en daar verbetering in de bestrating vereischt wordt; terwijl het voetpad langs dezelve in zijn geheel, zonder voorafgaande kennisgeving aan, noch toestemming van het Gemeente Bestuur, door de Stoomtram in beslag is genomen, zoodat hetzelve niet meer bestaat”. Ook waren “de leuningen van de bruggen langs die weg geheel weggenomen van den kant van de tramweg en vervangen door ijzeren (leuningen)”. Verder had “de Maatschappij” bruggen laten aanleggen naast de reeds bestaande Rijksbruggen, zodat de stoomtram daarvan gebruik kon maken. Hierover kwamen gelukkig geen klachten binnen, voor zover we hebben kunnen nagaan.

Eindelijk, in mei 1881, kon dan het nieuwe traject in gebruik worden genomen. Tot 1932 heeft de stoomtram zijn diensten bewezen. Toen werd hij vervangen door de elektrische tram, de zogenaamde Blauwe Tram, bij sommige Lissenaren nog wel bekend. In 1949 werd ook deze weer opgeheven en kwam er tussen Haarlem en Leiden een bus te rijden.

Besluit

Geheel zonder problemen is de komst van de stoomtram dus niet verlopen in Lisse. Maar waar zal dat wél het geval zijn geweest? Voor de meeste mensen was die “Stoof”, zoals de nieuwe tram ook wel werd genoemd, iets geheel nieuws. Wat ervan te verwachten dus? Mogelijk is dat één van de redenen geweest van de plaatselijke verordening van januari 1881, die we hierboven de revue hebben laten passeren.

De debatten in de gemeenteraad naar aanleiding van het verzoek van de Stoomtramweg Maatschappij om drie bomen op het Vierkant te kappen doen levensecht aan. Ook in die tijd waren er mensen of groeperingen die zich sterk maakten voor behoud van openbaar groen. Wel lijkt de adviserende commissie die zich moest buigen over de kwestie van de te kappen bomen op het Vierkant slechts een heel marginale rol in het hele verhaal te spelen. Telkens komt ze met adviezen, die dan vervolgens door de gemeenteraad weer worden verworpen. Ook dit komt weer levensecht over.

Interessant zou het zijn om na te gaan hoe men in andere dorpen op de komst van “Bello” de stoomtram reageerde. Uiteindelijk kunnen we echter in al die reacties toch altijd weer opvallende parallellen trekken met de huidige tijd.

Geraadpleegde bronnen

– Gemeentearchief Lisse inv.nrs. 516, 607, 627, 1109.

– J.H. Bartman en G. J. de Swart, De NZH l, Het tramtijdperk, Alkenreeks 167 (Alkmaar z.j.), p. 3.

Aankomst van de stoomtram uit Leiden op het Vierkant in Lisse op een ansicht van omstreeks 1900.

LISSESE ARCHITECT AAD PAARDEKOOPER SCHIEP VEEL MARKANTE GEBOUWEN

De Lissese architect Aad Paardekooper schiep veel markante gebouwen. Voor een deel van zijn creaties dreigt sloop. Paardekooper verleed in 1991.

NIEUWSBLAD Jaargang 5 nummer 4, oktober 2006

door Sjaak Smakman

‘Een gebouw moet kunnen sterven,’ zei de Lissese architect Aad Paardekooper ooit over de boerderij van Ruigrok aan de Kanaalstraat die plaats moest maken voor de nieuwbouw van audiocentrum Johanv an Steijn. Het lijkt nu echter ook te gaan gelden voor tal van zijn eigen scheppingen. De Mariakerk, de MVO Lucia, de CNB, de Don Boscoschool. Allemaal markante scheppingen van Paardekooper die op de nominatie staan voor gehele of gedeeltelijkesloop. Maar wie was Aad Paardekooper?

Jacoba van Beierenweg 136 oogt als het zoveelste bedrijf langs deze straat in Voorhout. Maar aan het eind van de oprijlaan is er plotseling een prachtig door bomen omzoomd binnenpleintje met een paar fraai gerestaureerde eeuwenoude panden. Hier woonde en werkte de bekende Lissese architect Aad Paardekooper vanaf 1978, nadat hij zijn zelf ontworpen woning aan de Laan van Rijckevorsel verliet.

Kees Morseveld, als 16-jarige begonnen bij het architectenbureau Paardenkooper en Barnhoorn, woont hier nog altijd. Hij herinnert zich nog hoe in 1972 zijn baas het oog had laten vallen op deze plek waarvan de gebouwen – of beter gezegd: de bouwvallen – ten prooi dreigden te vallen aan de slopershamer na het overlijden van de drie broers Warmerdam.

Belasting op lichtinval

Morsevelds huidige woning, een boerderij uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw, was toen weinig meer dan een stal annex garage met een dak van golfplaat. De ramen waren al ruim anderhalve eeuw eerder dichtgemetseld toen Lodewijk Napoleon een belasting op licht(inval) invoerde en de boer geen zin had om te betalen voor het daglicht van zijn beesten.

De Voorhoutse gemeenteraad vond de dood van de broers Warmerdam een mooie gelegenheid om alles te slopen. Slechts dankzij zijn goede relatie met de toenmalige burgemeester kon Paardekooper dat afwenden. Het werd een kostbare verbouwing: Paardekooper was immers een gesettelde architect en dat was voor Monumentenzorg een reden om de lat hoog te leggen bij de restauratie van wat uiteindelijk wél rijksmonumenten waren: eindelijk iemand die een échte restauratie kon betalen! Morseveld kreeg één van de twee woningen en heeft er nog altijd plezier van.

Gods schepping versterken

Zo succesvol als Paardekooper in die jaren was, zo moeizaam was zijn start. Geboren op 11 april 1918 als zoon van een timmermansbaas, zoals dat toen heette, volgde hij de HBS en ging hij in 1936 bouwkunde studeren aan de Technische Hogeschool in Delft. Die studie ging niet zonder hapering: Paardekooper weigerde in 1943 een ariërverklaring te ondertekenen en moest op last van de Duitsers derhalve stoppen met zijn studie. Pas in 1948 zou hij uiteindelijk afstuderen. Maar toen was hij al jaren aan het werk. In 1945 ging hij aan de slag bij het bureau Granpré-Moliere, een van zijn professoren die van enorme invloed was op zijn opvattingen over    , architectuur. ‘Hij was erg van hem onder de indruk en die colleges gaven hem al een soort voorraad: als ik later architect word, dan wil ik zó gaan bouwen’.

Granpré-Moliere was een bekeerde katholiek die, in de woorden van Morseveld, ‘zocht naar wegen om in de bouwkunst Gods schepping te versterken’. Heldere structuren van binnen- en buitenruimten, markante dakvormen en gebruik van ambachtelijke materialen als baksteen, hout, pannen en leien. Zo ontstond de zogeheten Delftse school, die weer sterk was geënt op de Bossche Kring van pater-architect Don van der Laan. ‘Veel collega’s van mij hadden het ook over de Roomse stijl’, zegt Morseveld.

Katholiek netwerk

In die begintijd ontmoette Paardekooper Kees Barnhoorn, die toen al ruim twintig jaar architect was in Lisse. Met de associatie met Barnhoorn in oktober 1946 in het Architectenbureau Paardekooper en Barnhoorn – gevestigd aan de Grachtweg 3 waar Barnhoorn toen woonde en zijn kantoor had – kreeg de katholieke Paardekooper meteen een groot netwerk. Een katholiek netwerk uiteraard, want, zo herinnert Morseveld zich, een katholieke ondernemer liet zijn gebouw ontwerpen en bouwen door geloofsgenoten. ‘Ik weet nog dat mijn vader regelmatig met een toeter door het dorp ging om acties van de middenstand aan te kondigen. Op een keer hielden ze ook een enquête met de vraag waarom mensen hun spullen kochten bij magazijn De Vlijt of bij Tissing. Daar stond dan in negen van de tien gevallen: omdat die van mijn geloof zijn. Zo was het in die tijd.’

Morseveld zelf kwam in 1946 in dienst van het bureau ‘als een jochie van 16 dat tekenen leuk vond’. Het echte vak leerde hij in de praktijk van Paardekooper. Een goede maar strenge leermeester die altijd afstand hield. ‘Het was altijd ‘u’ en ‘meneer Paardekooper’. Toen ik – en alléén ik – hem na zijn afscheid in 1981 Aad mocht noemen en zijn vrouw Ploon, was dat enorm wennen na veertig jaar’.

Bouwen zonder beperkingen

En het was hard werken – eerst aan de Grachtweg en van 1961 tot 1975 aan de Achterweg: van maandag tot en met vrijdag van acht tot vijf en op zaterdagmorgen van 9 tot 11. Een lichtpuntje waren weer de extra vrije dagen, want katholieken hadden in die tijd de nodige feestdagen en Barnhoorn was naast zijn werk ook kerkmeester. Allerzielen, Driekoningen, Maria Hemelvaart en het feest van Sint Agatha: dagen waarop het personeel wel naar kantoor moest komen om vervolgens gezamenlijk naar de kerk te gaan. Daarna hadden ze de rest van de dag vrij.

De jaren vijftig waren de grote jaren van Paardekooper. In die tijd zette hij de gebouwen neer waarmee zijn naam onlosmakelijk verbonden is. De Mariakerk aan de Nassaustraat was zijn grote trots, zegt Morseveld. Mede door de gulle giften van rijke bollenboeren hoefde hij zich geen beperkingen op te leggen en het resultaat is er naar: van de achthoekige rondo’s in het plafond tot aan het massieve siersmeedwerk en de (helaas ooit overgekalkte) schildering van Jezus Triomfator achter het altaar. Het metselwerk is markant. Er werd gemetseld in een zogeheten wild verband, waarbij vrij willekeurig halve stenen werden geplaatst om zo een onregelmatig patroon in de muren te krijgen. De speciaal gebakken baksteen was 5,5 centimeter hoog en tussen de rijen bakstenen moest precies 1,5 centimeter specie. Zo werd elke laag het heilige getal van 7 centimeter dik.

De hal vol klompen

Het gebouw van de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale, CNB, aan de Grachtweg in Lisse. Het is een van Paardekoopers bekendste bouw¬werken. Wanneer de CNB in februari 2007 verhuist naar de nieuwbouw aan de Heereweg, wordt het de vraag of dit pand behouden kan blijven. (Foto HS)

Ook bij de bouw van het woonhuis van de toenmalige HBG-directeur Van Leeuwen – die erg onder de indruk was van de kantoren en hallen van wat toen de HBG was en later de CNB werd – aan de Noordwijkerhoutse Brink in 1959 kreeg Paardekooper de vrije hand en ook dat behoorde tot zijn favoriete werk. Woningen bouwde Paardekoper overigens relatief weinig. De stijl van de Delftse school leende zich door zijn karakter meer voor grote bouwwerken. ‘Paardekooper bouwde wel veel bollenschuren. Ik herinner me hoe regelmatig de hal vol stond met klompen. Maar als ze er een huis bij wilden hebben, gingen de opdrachtgevers vaak naar een andere architect. Dat vond Paardekoper overigens niet erg. Die bollenboeren wilden toch een huis met regenton en luikjes en zo’n piepend weerhaantje op het dak en dat soort huizen wilde Paardekooper ook helemaal niet bouwen.’ Toch staat er her en der wel wat: het hele Engelplein is van de hand van Paardekoper, evenals een rij woningen langs de Oranjelaan en de Koningstraat. Ook in zijn geboorteplaats Zoeterwoude heeft hij een aantal huisjes gebouwd. Maar het was lastig in die jaren vijftig. Veel materiaal was op de bon. In een huis mocht maar 6 kubieke meter hout worden gebruikt en dat valt niet mee in een bouwstijl waarvan onder meer brede houten kozijnen een kenmerk was. ‘We zaten vaak te knibbelen in de marges om binnen die grenzen te blijven’, weet Morseveld. ‘Maar uiteindelijk bouwden we daar voor gezinsbelang huizen met een woonkamer, een keuken, drie of vier slaapkamers, een zolder, een wc en een douche voor 12.000 gulden.’

Gasbeton als isolatie

In de jaren zestig kwam er een kentering. Nieuwe materialen, nieuwe tijden, nieuwe inzichten. Wie herkent in de in 1961 gebouwde en een paar jaar geleden gesloopte kantoorflat van Schulte en Lestraden aan de Sassenheimse Parklaan de hand van Paardekooper? Paardekooper werkte veel met het bedrijf samen. Het gasbeton werd uitgevonden en dat bleek uitstekend geschikt als isolerend bouwmateriaal. Schulte en Lestraden bedacht een systeem met ventilatoren waarmee je bollen naar wens kon drogen en koelen en gezamenlijk ontwierpen en bouwden ze veel bollenschuren waar dit nieuwe klimaatbeheersingssysteem werd toegepast. De ‘bunkerbouw’, zoals de Delftse school in de volksmond heette, raakte langzaam uit beeld. Bovendien was de bouw duur. Vooral de handgebakken bakstenen waren te duur, zegt Morseveld, ook al werd er op een gegeven een procédé uitgevonden waarbij de stenen fabrieksmatig(er) konden worden gemaakt.

Agathapark verbaasde

Desondanks keken Morseveld en de andere medewerkers wel even op toen Paardekooper met het ontwerp kwam van het Agathapark. Op de donkergekleurde baksteen na lijkt het in niets op de Delftse school. Maar het paste wel dat andere kenmerk van Paarekooper: ‘Hij was een hele goede trendvólger, geen trendsetter. Dat geldt voor al zijn bouwwerken. Hij is nooit een uitvinder van iets geweest. Toen ze in de jaren zeventig uitgekeken raakte op de kloosterbouw, schakelde hij heel gemakkelijk om naar iets anders. Toen hij met het Agathapark kwam, vonden wij het een hele rigoureuze overgang. Maar hij zelf zei: ik moet wel, want ze willen dat andere niet meer. En je moet niet vergeten dat het bureau in die tijd vijftien medewerkers telde en er moest wel brood op de plank komen. Bij middelgrote architectenbureaus is het altijd een kwestie van geven en nemen’.

Een echte Paardekooper

Paardekooper bouwde méér dat haaks stond op de Delftse school. Het winkelcentrum De Madelief, waar nu Horsman een geheel nieuw complex aan het optrekken is, was een schepping van hem. Hetzelfde geldt voor de opslagloods van Mijnders aan de Heereweg, waar nu de nieuwbouw van de CNB verrijst. En ook het pand van Johan van Steijn aan de Kanaalstraat pal naast het Hofje van Six is toch heus een echte Paardekooper.

In de latere jaren ging ging Paardekooper elke vrijdag naar Rotterdam, naar het Instituut Stad en Landschap, om daar werk van andere architecten te beoordelen. En daar, zo is de stellige overtuiging van Morseveld, is hij vanaf zijn zestigste gaan uitkijken naar een opvolger. ‘Hij had een behoorlijk inzicht in de capaciteiten van anderen en hij wilde als zijn opvolger iemand met dezelfde kwaliteit als hemzelf. Hij zocht niet naar een kloon van hemzelf, dat had trouwens ook niet gekund. Dat zijn opvolger veel moderner zou zijn dan hijzelf, vond hij ook niet erg, als hij maar kwaliteit had. We hebben wel een keer of vier iemand hier in Voorhout gehad die werd voorgesteld als een mogelijke opvolger.’

Die opvolger werd uiteindelijk Fons Verheijen, die in 1975 cum laude was afgestudeerd in Delft. Een totaal ander type dan Paardekooper. ‘Veel opener. Jong nog,’ herinnert Morseveld zich, ‘en bruisend. Het was meteen ‘je’ en ‘jij’ en ‘Fons’, ook met zijn vrouw, en er ontstond snel een band. Het was even wennen, maar het wende snel. En Fons was – en is – een originelere architect dan Paardekooper.’

Dat Verheijen de opvolger was en Paardekooper er mee wilde stoppen, bleek snel. De twee hebben maar drie jaar, van 1979 tot 1982, het bureau samen gerund. Verheijen is daarna nog jaren in Voorhout gebleven, maar verhuisde in 1990 naar Leiden. De tien bij twintig meter grote bollenschuur op nummer 136 die Paardekooper had gesloopt om op de fundamenten een geheel nieuw kantoor te bouwen, werd te klein. Ook Paardekooper bleef niet op het complex. Hij vertrok naar Oegstgeest, waar hij op 24 november 1991 overleed. Zijn weduwe overleed begin dit jaar, op 87-jarige leeftijd.

 

Opmerking in het volgende Nieuwsblad:

Architect Aad Paardekooper

Dit is de enige echte architect ir. A.H. J. (Aad) Paardekooper uit Lisse

In het artikel van Sjaak Smakman in het Nieuwsblad van oktober j.1. over architect Ir. A.H.J.Paardekooper zijn wat foutjes geslopen. Allereerst is de gepubliceerde foto niet van architect Paardekooper, maar van Henk Paardekooper, die secretaris was van de atletiekvereniging ‘De Spartaan’. De heer Morseveld dient te zijn de heer C. J.M.Mosseveld. Ik weet dit allemaal zo goed, omdat ik zo’n 17 jaar heb gewerkt bij Aad Paardekooper! Lisse, Ignus Maes

Karikatuur Aad Paardekooper

De op de voorpagina van het Nieuwsblad van oktober 2006 geplaatste karikatuur van architect Aad Paardekooper is niet in overeenstemming met wat de Vereniging Oud Lisse beoogt, namelijk waardering, aandacht en mogelijk behouden van Paardekoopers in Lisse gebouwde ontwerpen. Nergens staat de bronvermelding van deze karikatuur. Dan is het beter deze te plaatsen in zijn context. Lisse, Ignus Maes

Noot van redactie: In het colofon op pagina 3 staat vermeld: ‘Tekening cover: Piet Berrevoets’

Foto Aad Paardekooper

Met veelbelangstelling het nieuwe nummer van het nieuwsblad nr. 4 gelezen. Daar staat een artikel in over ir. Aad Paardekooper. De foto die erbij staat afgedrukt is volgens mij niet van ir. Aad Paardekooper, maar van Henk Paardekooper (oude-secretaris van de Spartaan). Is dat juist ? Lisse, Co Lieverse

Noot van de redactie: Dat is helaas juist.

Foto Aad Paardekooper

De foto bij het verhaal over architect Aad Paardekooper is niet van hem maar van Henk Paardekooper van de Spartaan, niet eens familie! Wat zullen de kinderen van Aad Paardekooper er wel niet van zeggen?

Lisse, Puck de Vroomen

Noot van de redactie: Cees en Vincent zullen zeggen: Wat een sufferds