Berichten

Zilveren inktstel van de Arnoud

Het museum de Zwarte Tulp heeft een zilveren inktstel gekregen van Geert van Hardenbroek, een nazaat van de eigenaar van zandsteenfabriek Arnoud.

Nieuwsflitsen

NIEUWSBLAD Jaargang 5 nummer 4, oktober 2006

Op vrijdagmiddag 28 juli kwam Geert van Hardenbroek (baron Van Hardenbroek van Ammerstol), een kleinzoon van de stichter van de Kunstzandsteenfabriek Arnoud, thans Silka, naar het museum de Zwarte Tulp om een in 2004 gedane belofte in te lossen. Hij kwam een zilveren inktstel van zijn opa ten geschenke geven om het uit te stallen op het oude bureau in de directiekamers van de Arnoud in het museum. Evenals het portret dat al in de directiekamers hangt, kreeg opa dit inktstel cadeau bij het 25-jarig bestaan van de fabriek in 1929. Op het stel staat de inscriptie:

Kunstzandsteenfabriek Arnoud

1904 – 4 augustus 1929
De leden van de Raad van Beheer

Aan het gedelegeerd lid

Het onderstel is geheel van zilver, de twee inktpotten van kristal (‘Een voor de blauwe inkt en een voor de rode,’ zei Geert van Hardenbroek lachend) en voorts is er ook nog een inktvloeier bij.

Geert van Hardenbroek had dit stel aan het museum beloofd toen hij in oktober 2004 de directiekamer van zijn opa bezocht. Nu hij zich gereedmaakt om zich definitief in Frankrijk te vestigen, kwam het kleinood bij het opruimen van zijn inboedel weer tevoorschijn. ‘Het hoort hier in het museum,’ zo verklaarde hij eenvoudig. Geert van Hardenbroek raakte bij dit bezoek wel even geëmotioneerd toen een andere bezoeker tegen hem zei: ‘Oh, bent u ook zo geïnteresseerd in de directiekamer van Van Herwaarden?’

‘De directiekamer van de Arnoud zult u bedoelen!’ beet hij de bezoeker toe. Vervolgens maakte hij het personeel van het Museum duidelijk dat zijn opa de fabriek had gesticht en het kantoor liet voorzien van deze fraaie directiekamers, maar dat Van Herwaarden de fabriek enkele jaren na de oorlog in bezit kreeg.

Geert van Hardenbroek en het zilveren inkstel van zijn opa op diens bureau. Foto HS

De steenfabriek vóór en in de oorlog

In het artikel in het vorige Nieuwsblad over foto’s van bakker Out uit Hillegom wordt niet gesproken over de steenfabriek omdat Out geen foto’s heeft gemaakt.

Bultink, M.

Jaargang 4 nummer 1, januari 2005

Kunstschilder H. Lugt vervaarigde in augustus 1929 dit portret van de directeur van de steen-fabriek in Hillegom, baron Arnoud van Hardenbroek van Ammerstol.

Zeer recent stuitte ik op wat notities die ik maakte toen ik mocht rondneu­zen in het in verval geraakte archief van de steenfabriek. In zijn algemeen­heid gold destijds dat Van Hardenbroek (de baron), mede vanwege de ver­dere technische ontwikkeling van het kalkzandsteencomplex, al ver vóór de oorlog nauwe banden onderhield met zijn collega’s in Duitsland. Hij was daar ook meerdere keren op bezoek en er waren in Hillegom ook tegenbezoeken van Duitse kalkzandsteenspecialisten, met wie vooral veel werd gediscussieerd over de verbetering van bet productieproces. Van Hardenbroek was duidelijk onder de indruk van de Duitse ‘Gründlichkeit’ en slagvaardigheid en toen Nederland in de jaren dertig in de crisis werd ondergedompeld, ontstond bij de baron meer en meer een afkeer tegen het economische beleid in ons land en hij stak dat niet onder stoelen of banken.

Zo correspondeerde hij uitgebreid met zijn in Zeist wonende neef, jonk­heer mr. Huydecoper, die zich ook graag afzette tegen ‘de ellendige staats­bemoeiing in het industriële bedrijf’. Zij schreven uitgebreid met elkaar over dit onderwerp. Een paar passages.

Rood-roomsch regime

“De tijden zijn anders geworden ofwel veel slechter dan destijds mocht worden verwacht. Het was beginjaren twintig ondenkbaar dat het rood-roomsche regime, dat ons nationaal vermogen door verpolitiekheid opsoupeerde, zoo lang zoude aanhouden en zelfs thans nog niet van de baan is. (…)Ik zie in Den Haag veel achter de schermen en ik ben wel ged­wongen van alle wetten kennis te nemen en veelal er tegen op te trekken. Mijn conclusie is dat Colijn wel goed wil, maar tegen de rest niet op kan. In een andere brief- gedateerd 3 april 1939- schreef hij: De rede van Romme heb ik ook aangehoord en mij geërgerd aan toon en stem en het zoo duidelijke gebazel voor de balie. Natuurlijk ben ik al lang bezig bij den Premier over mijn geval, doch de premier kan zeer weinig doen om zich niet zelf politiek heelemaal onmogelijk te maken. Hij zit geheel onder (deplak van) zijn roomsche ministers. En wat deze willen?

Onder de claque van de Socialisten den volke duidelijk maken, dat men bij hen kan krijgen wat men bij de nazi’s krijgt. Inmiddels doen zij met het afvlakken naar het mindere alles beroerder dan de nazi ‘s, die – met al hun fouten – toch in elk geval het beste laten werken en de efficiency hoog houden” .

Land verhuurd

En dan nog dit. Van Hardenbroek was weliswaar pro-Duits, maar toch ook wel zo zakelijk dat hij in de tijd van de mobilisatie in de omgeving van Noordwijkerhout land verhuurde waarop Nederlandse troepen hun oefeningen konden houden.

De steenfabriek in de oorlog

In het artikel ‘De steenfabriek De Amoud in de oorlog’ dat in de vorige aflevering van dit blad stond, vroeg auteur Hans Smulders zich af waarom er in het boek Hillegom ’40-45′ van Frans Out niets vermeld is over het oorlogsverleden van de Kalkzandsteenfabriek. De belangrijkste reden is heel simpel: het boek is gebaseerd op het foto­materiaal van bakker Frans Out, dat in 1984 en 1985 op twee exposities te zien was. Frans Out woonde en werkte tijdens de oorlog in de Hillegomse Hoofdstraat. Daar was de bakkerij en daar bezorgde hij brood aan huis. Frans Out kwam met zijn camera niet in de buurt van de Kalkzandsteenfabriek en heeft daar dus ook geen foto’s van gemaakt. Uiteraard is er voor het boek de nodige research gedaan in het Gemeentearchief Hillegom en bij het RIOD. Doel daarbij was om de foto’s met informatie aan te vullen, bijvoorbeeld over oorlogsschade aan panden, beschietingen en bombardementen, de jodenvervolging e.d. Het verleden van de steenfabriek is destijds eenvoudig geen onderwerp van onderzoek geweest, maar ook en passant zijn wij niet op interessante feiten gestuit, anders hadden wij die zeker in het boek vermeld.

Steenfabiek in Hillegom maakte de weg vrij voor de bloembollencultuur

Kunst kalkzandsteen: duinzand en gebluste kalk. De geschiedenis van de kalkzandsteenfabriek en het maken van bollenland wordt besproken.

door Arie in ’t Veld

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

Ongeveer een eeuw geleden begon Aernoud H.Baron van Hardenbroek van Ammerstol langs de Ringvaart van Haarlemmermeer op de grens van Lisse en Hillegom een – wat hij toen noemde – ,Kunstzandsteenfabriek’. De naam van die fabriek lag voor de hand: ,Aernoud’. De vestiging van een ‘kunstzandsteenfabriek’ in deze streek bleek in 1904 een ‘gouden greep’ te zijn. De bloembollencultuur was sterk in opkomst en de zandgronden achter de duinen leenden zich daar uitstekend voor.

Daartoe moest wel eerst het prachtige golvende, ruige landschap vlak worden gemaakt. “De streek hier is er niet mooier door geworden”, moet ook de heer Van Herwaarden in een interview bij het 75-jarige bestaan van het bedrijf toegeven. Maar in de strijd om het bestaan boden de bloembol­len een aantrekkelijk perspectief. De mensen van ‘Aernoud’ trokken er op uit om grote terreinen te egaliseren. Dat gebeurde grondig waarbij onder anderen de ,omzuigmethode’ werd toegepast. Van soms 5 a 6 meter diepte werd een mengsel van water en prima zand opgepompt. De gronden wer­den afgevoerd naar de fabriek in de Leidsestraat om als grondstof te die­nen bij de fabricage van kalkzandsteen.

Van Herwaarden

De kalkzandsteen was al gauw in een hevige concurrentiestrijd verwikkeld met de baksteen. In 1911 kwam de jonge Rotterdammer Van Herwaarden de baron een handje helpen. Maar in 1920 kwam de directeurspost vrij bij een steenfabriek in Leiden en dat was voor de 30-jarige Van Herwaarden een uitdaging. Vijfjaar later bouwde hij in Katwijk zijn eigen kalkzand-steenfabriek. Na de oorlog nam deze ambitieuze zakenman een pakket aandelen over van de ,Aernoud’-fabriek en sinds 1973 heette de fabriek ‘Van Herwaarden’.

Kunststoframen

Intussen is ‘Van Herwaarden’ uitgegroeid tot een heel concern. De kalk-zandsteenfabriek in Katwijk was in het kader van een herstructurering bin­nen de bedrijfstak overgeschakeld op de productie van kunststoframen. De fabriek in Hillegom heeft evenwel een vrij constante productie en wordt steeds verder gemoderniseerd. Van Herwaarden heeft belang bij en meerderheidsaandelen in verschillende zandwinningsmaatschappijen en in 1980 werd de bouwmaterialenhandel Salamons overgenomen. Voor Van Herwaarden betekent dit een gunstige aanvulling van het pakket van ondernemingsactiviteiten.

Zand en gebluste kalk

De fabricage van kalkzandsteen is vooral sinds de jaren ’60 sterk gemoder­niseerd. Toch draait verbetering van de methoden vrijwel steeds om ,varianten op een oud thema’. Heel eenvoudig gezegd wordt kalkzandsteengemaakt van een mengsel van zand en gebluste kalk. Vroeger werd de uit Duitsland en België afkomstige ‘kluitkalk’ in de fabriek gebrand en ver­volgens geblust. In die tijd vertoonde het aanwezige groen in de buurt van de fabriek een vreemde witte aanslag…

Dat is allang verleden tijd. Er wordt nu gebruik gemaakt van kant en klaar gemalen kalk. Vervolgens wordt de kalk met water en zand vermengd in een zestal reactoren. Na het persen van de stenen volgt een laatste behan­deling in de ‘stoomautoclaven’.

Zandtaartjes

De stenen zijn dan nog zacht als zandtaartjes. Als de vol beladen wagens de stoomautoclaven binnenrijden, begint een interessant procedé. Bij een tem­peratuur van 180 a 200 graden begint het kalkpoeder de zandkorreltjes aan te vreten en gaat de kalk chemische verbindingen aan met het silicium uit het zand. Deze verbindingen vormen een kleefmassa die alle zandkorrel­tjes aan elkaar plakt tot een zeer degelijke kalkzandsteen.

Goeie ouwe tijd

Er is in een eeuw veel veranderd. En gelukkig maar. Van Herwaarden ver­telt in het interview over zijn jonge jaren toen alle stenen met de hand wer­den afgenomen: “De mannen droegen zogenaamde koetjes. Stukjes auto­band in hun hand als bescherming. Dat was nou lopende bandwerk in opti­ma forma! Om gek van te worden’.

Toch krijg je uit oude foto’s de indruk dat ook toen de mensen het niet aan arbeidsvreugde ontbrak… Maar typerend is wel natuurlijk, dat er toen twee mannen nodig waren om in één jaar l miljoen stenen te produceren. Die twee mannen nemen driekwart eeuw later zo’n vier miljoen stuks voor hun rekening!

De kunstkalkzandsteenfabriek in Hillegom vlak na de oorlog. De foto (van KLM Foto) sierde een Kerst- en Nieuwjaarskaart van de fabriek. (Ansicht uit collectie vd Wim van Hage, Lisse)

 

MUSEUM BERETROTS OP DIRECTIEKAMERS VAN STEENFABRIEK! IS DAT TERECHT?

Museum de Zwarte Tulp  heeft een nieuw gebouw ingericht om daarin de oude luxe directiekamers van de steenfabriek Arnout in onder te brengen. De geschiedenis van de steenfabriek wordt besproken. De oprichter werd na de oorlog veroordeeld voor collaboratie met de Duitsers.

door Ine Elzinga Foto: Hans Smulders

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

Museum de Zwarte Tulp in Lisse heeft een nieuw gebouw moeten laten optrekken om daarin deoude, luxe directiekamers van de steenfabriek in Hillegom onder te brengen. Tussen het ma ssief eiken en prachtig grenen, onder de oude hanglamp en voor de prach­tige klok gaan bezoekers een eeuw terug in de tijd. Museumvoorzitter Joop Zwetsloot kan er bewogen over vertellen.

Museum De Zwarte Tulp had het pand Van der Zaal aan het Vierkant aange­kocht om te kunnen uitbreiden. Op het moment dat de plannen klaar lagen en de subsidies waren aangevraagd, ver­anderde één telefoontje van de Hillegomse wethouder Mare Witteman alles. Zwetsloot: ‘Hij vertelde dat de direc­tiekamers van de steenfabriek zouden worden gesloopt. Hillegom had al alles in het werk gesteld een plek voor deze kamers te vinden, maar zonder resultaat. Ik kende ze niet, maar ben er heen gegaan en was enorm onder de indruk. We konden ze gratis meenemen. Maar ook wij hadden geen plek. De enige mogelijkheid zou zijn in de tuin achter Van der Zaal een pand te bouwen speciaal voor de kamers. En daar hadden we geen geld voor.’

Gildekamer

Zwetsloot roept het Gilde van Museum De Zwarte Tulp bijeen: ‘Ik heb gepleit voor een speciale Gildekamer, te huren voor een speciaal tarief, een ruimte die we ook op ander manieren economisch konnen gebruiken en ik kreeg de handen op elkaar.’

Ondertussen zette de toenmalige directie van de steenfabriek alles op alles om de directiekamers compleet houden. Menig lid van de Raad van Commissarissen had een oogje op een stoel of een kast voor eigen gebruik laten vallen.

Twee wonderen

Financieel heeft Zwetsloot alles rond gekregen hoewel het spannend was: ‘We hadden gespaard voor de uitbreiding Van der Zaal, daarbij kwamen de vaste inkomsten van de Gildeleden. Toen gebeurden er twee wondertjes. De VVV Hillegom werd geliquideerd en verkocht en de accountant moest een deel van de gelden bestemmen voor een toeristisch doel. Hij benaderde ons. Tegelijkertijd doneerde spontaan een anonieme Hillegommer een flink bedrag. Dat betekende dat we zeventig procent van de gelden beschikbaar hadden. Het overige hebben we verkregen uit fondsen. Maar het was allemaal nooit gelukt zonder de vele gespecialiseerde vrijwilligers die hun diensten gemotiveerd beschikbaar stelden.’

Want Hillegomse vrijwilligers hebben de kamers stukje voor stukje afgebroken, de onderdelen genummerd een veilig opgeslagen, zodat ze de kamers uiteindelijk in de nieuwe ruimte van Museum der Zwarte Tulp wederom konden opbouwen.

De baron

Volgens Joop Zwetsloot kan baron Arnoud van Hardenbroek van Ammerstol, die aan het begin van de vorige eeuw d steenfabriek liet bouwen en inrichten, beschouwd worden als de grondlegger van de ontwikkeling van de Duin- en Bollenstreek. Ruim veertig jaar bestuurt hij de zaken vanuit zijn stijlvolle directiekamers. Als blijkt dat hij in de Tweede Wereldoorlog fout is geweest, wordt Arnoud graag en snel vergeten. Hij wordt berecht en veroordeeld en ver­dwijnt in de gevangenis. Zijn fabriek wordt hem ontnomen. Alleen de sloot naast de steenfabriek draagt in de volksmond nog zijn naam: de Arnoudsloot. De heer Van Herwaarden, die vroeger op de fabriek van de baron had gewerkt als vertegenwoordiger, maar later zelf een steenfabriek begon in Katwijk, neemt in 1945 het bedrijf  over. Hij zetelde achter het bureau van de baron in dezelfde directie­kamer.

Om te begrijpen welke betekenis de directiekamers voor de ont­wikkeling van de Duin- en Bollenstreek hebben gehad, is het goed terug te gaan naar de 16e eeuw. De streek oogt in die tijd als een Hollandse wildernis. De hoogtijdagen van zowel ’t Huys Dever als het slot van Teylingen zijn voorbij, er wonen nauwelijks mensen in deze ruigte.

De omliggende steden, Leiden en Haarlem, komen tot ontwikkeling. Maar met name ’s zomers trekken de rijke stedelingen graag weg. De stad stinkt, er wonen en werken teveel mensen en algemene voorzieningen zijn een nog onbekend fenomeen. De rijken laten het oog op de streek vallen, kopen lappen grond en bouwen prachtige buitenhuizen om de zomers door te komen. Dat betekent wel een economische vooruitgang voor de streek. Er zijn bouwers nodig, tuinlieden enzovoort. Joop Zwetsloot: ‘Er kwam weer klus in de streek.’

Rendabel kalkzand

Inmiddels praten we over de negentiende eeuw. De steden hebben voor hun uitbreiding zand nodig voor de aanleg van spoorwegen en stenen voor de bouw van woningen. Baron Van Hardenbroek, reeds woonachtig in de streek, ziet mogelijkheden. Joop Zwetsloot: ‘Hoe een en ander precies is gegaan, weet ik niet. Maar die man wist wat ondernemen was. Hij vroeg zich af op welke manier hij dat kalkzand het beste rendabel kon maken en kende de eigenaren van de gronden. Hij legde de hand op een chemisch procedé om het kalkrijke zand middels een persing tot stenen te maken en besloot een steenfabriek te bouwen op de grens van Lisse en Hillegom. Het bedrijf werd begin negentienhonderd opgeleverd, inclusief de meteen volledig ingerichte directiekamers, zoals die vandaag in het museum staan.’

Schouw met houtkachel

Bijna honderd jaar lang zal de steenfabriekdirecteur vanaf precies hetzelfde bureau, naast de prachtige schouw met houtkachel, het bedrijf bestieren. Zwetsloot: ‘Baron van Hardenbroek was een zeer feodaal man. De directiekamers zijn ingericht naar de in die tijd toonaangevende Mechelse stijl, geïmiteerd door regionale meubel­makers. Massief eiken voor de kamer van de directeur, de aangren­zende ingenieurskamer van degelijk grenen. De luxe inrichting dien­de om indruk te maken op zijn afnemers, die bij binnenkomst meteen moesten begrijpen dat hij, een relatief goedkoop, maar wel uitstekend product leverde. Hij was overigens de enige in de verre omgeving, een monopolist.’

Op de bewaarde kaarten zijn de ontwikkelingsplannen van de streek-gronden nauwkeurig en schematisch zichtbaar. Af te graven stukken grond, met sloten eromheen, die vandaag de dag nog allemaal de naam zandsloot lijken te dragen. Ondertussen is er rond Haarlem al sprake van een voorzichtig begin van bollenteelt. Om uit te breiden zoekt men grond in het zuiden. De afgegraven zandgronden blijken uitermate geschikt. De reeds aangelegde sloten doen prima dienst om de bollen per boot naar groter water, zoals de haventjes van Hillegom, Lisse en Sassenheim te vervoeren en vandaar verder.

Stenen pad

De complete directiekamers zijn door architect Bob van Beek, voor­dat zij werden afgebroken, minutieus opgemeten. De meetresultaten bepaalden de maten en het ontwerp van de benodigde nieuwbouw naast Museum de Zwarte Tulp. Beide kamers zijn compleet overge­bracht, nou ja behalve twee muren. Uiteraard hadden directeur en ingenieurs aparte, naast elkaar gelegen kamers. De tussenmuur is er niet meer. Als afscheiding loopt er nu een stenen pad tussen de kamers. Zelfs de gebrandschilderde ramen zijn naar het museum meegenomen, een zeer precies werkje. Eén raampje overleefde de verhuizing niet. Maar voor dit probleem werd een specialist gevon­den die een nieuw raampje identiek brandschilderde. In een hoekje is heel klein en ondeugend 2004 gegraveerd.

Stukje voor stukje parket

Behalve door de houtkachel werd de ruimte met behulp van gietijze­ren radiatoren verwarmd, verstopt onder de houten betimmering bij de vensterbank. Zwetsloot: ‘Eerlijk gezegd, hebben we de radiatoren maar laten staan.’ Maar dat is wel het enige. De parketvloer is stukje voor stukje losgemaakt, met plamuurmes zijn de oude lijmresten verwijderd waarna alles in het nieuwe pand zijn oude een plekje her­kreeg, evenals het houten plafond, de lambriseringen en de grote kasten. Hoewel die kasten nu minder diep zijn dan in de oorspronke­lijke situatie. Een kniesoor die daarop let.

De bejaarde Friese staartklok met maanstanden gaat de nieuwe tij­den meemaken evenals het geschilderde portret van Arnoud van Hardenbroek en het bijzondere wandkleed met Mercurius, de God van de handel, boven de streek wijzend naar de steenfabriek.

Joop Zwetsloot hoopt dat de directiekamers op hun nieuwe locatie een rol kunnen spelen als vergader- en overlegruimten voor het ont­wikkelen van ideeën.

HOE FOUT WAS BARON ARNOUD IN DE OORLOG?

Kunstschilder H.Lugt vervaar-digde in augustus 1929 – binnen¬kort 75 jaar geleden dus – dit por¬tret van de directeur van de steen-fabriek in Hillegom, baron Arnoud van Hardenbroek van Ammerstol. Na restauratie van de lijst zal het werk – zo is men van plan – op zijn oude plaats worden opgehangen, in de directiekamer naast de klok tegenover de haard.

Museum de Zwarte Tulp heeft met het herbouwen van de directieka­mers van de kalkzandsteenfabriek in Hillegom niet alleen een historisch staaltje interieurinrichting in de Mechelse stijl uit het begin van de vorige eeuw binnengehaald, maar ook een vervelend probleem.

De oprichter van de kalkzandsteenfa­briek, baron Arnoud Hendrik van Hardenbroek van Ammerstol, was namelijk fout in de oorlog. Omdat hij in de oorlogsjaren stenen leverde aan de Duitsers, die daarmee natuurlijk geen vakantiehuisjes bouwden, werd hij na de bevrijding gearresteerd en vervolgd wegens hulp aan de vijand in oorlogstijd. In oktober 1946 diende zijn zaak voor het Bijzonder Gerechtshof in Amsterdam. Hij werd veroordeeld tot één jaar gevangenis­straf met aftrek van voorarrest.

Uit dat vonnis kan men concluderen dat hij niet werd beschouwd als een grote vis. Niettemin is zijn met de Duitsers sympathiserende houding geen reden om trots te zijn op deze Hillegommer. Merkwaardig is wel dat zijn zoon Gijsbert (1903), die ook in de directie van de fabriek zat, ongemoeid werd gelaten.

Geen vriend van de Britten

Baron Arnoud was geen vriend van de Britten, die rond 1900 de door de Boeren bewoonde Zuid Afrikaanse provincies Transvaal en Oranje Vrijstaat met de vele, grote goudvelden probeerden in te lijven. Hij stond aan de kant van de Boeren (landbouwers uit vele Europese landen waaronder Nederland), die voor hun vrijheid vochten. De baron verwierf in 1899 van zijn schoonfamilie het landgoed Veenenburg tussen Lisse en Hillegom. Hij woonde daar ook, maar hij liet in 1915 aan de rand van de Haarlemmerhout in Haarlem het grote woon­huis Uyt den Bosch bouwen.

Nadat hij in Duitsland (!) het patent verworven had voor de fabricage van kalkzandstenen, begon hij in 1904 zijn kalkzandsteenfabriek Arnoud in Hillegom. Zijn hart lag sedertdien duidelijk bij de Duitsers.

Vrouw dood, zoon dood, dochter dood

Baron van Hardenbroek is in Haarlem gestorven op l juli 1947, dus ruim een halfjaar na zijn veroordeling. Verdriet was hem niet bespaard geble­ven. Hij verloor zijn eerste vrouw, Cecilia Leembruggen, bij wie hij twee kinderen had. Hij hertrouwde met haar jongste zus die hem nog drie kinde­ren schonk. De oudste, Alfer Arnoud, kwam in februari 1945 in Duitsland om bij een bombardement. De jongste, Aleid Ingeborg, die in het Nederlandse verzet zat, stierf in april 1945 in een Duits concentratiekamp. (Hans Smulders/met dank aan Arie den Hoed)

De directiekamer van de steenfabriek Arnout

ZO BEGON DE POST IN LISSE: Een houten kastje, 2 meter boven de grond met de brieventasch

door A. van der Meij en Arie in’t Veld

“In die tijd werden de brieven voor Lisse bezorgd vanuit Sassenheim, met een bode s middags en moest voor elke brief vier duiten of 2 cent worden betaald. Buiten de porto. Om een brief van Lisse te ver­zenden moest men ’s middags de bode opwachten of de brief bezorgen bij Jacob van der Veert, schoenmaker ter plaatse en met bijvoeging van 4 duiten of 2,5 cent. Dan nam de bode de brief mee naar Sassenheim ter verdere verzending. Frankering van brieven was toen niet bekend. De ontvanger van een brief moest de port betalen”.

 

De postbezorging van vandaag de dag heeft een hele ontwikkeling moeten doormaken voordat deze is geworden tot wat het nu is. Lisser A. van der Meij nam die ontwikkelingen aan het begin van de vorige eeuw onder de loep en publiceerde daarover in Ons Weekblad van september 1920. In het betreffende artikel legt Van der Meij eerst een band met de lezer(es) door te stellen dat zijn vader een ‘vleeschhouwerij’ had die rond Taschen’ 1837 door hem werd geopend.

Van der Meij spreekt in het artikel het vermoeden uit dat de eerste brieven-gaarder in Lisse in 1840 werd aangesteld: “….. Want het aanleggen van het Hollandsch Spoor en het graven van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder was in dat jaar gelijktijdig te Lisse en zal daardoor de correspondentie wel aanmerkelijk zijn toegenomen”.

Brievengaarder

Die eerste brievengaarder was vermoedelijk H. Scherpenzeel, de zwager van de toeftmalige burgemeester van Lisse E. J. van den Berg. “Als jongen heb ik die heer Scherpenzeel goed gekend,” zo vervolgt Van der Meij zijn verhaal. “In dien tijd bezorgde hij zelfde brieven in het dorp en had een man, Pieter Mens (wij als kinderen noemden hem Piet Poppejak) die twee­maal daags brieven van het Hollandsch Spoorstation ,Veenenburg’ haalde.Des nachts om 12 uur kwamen de brieven en couranten per postkar van Amsterdam en om 3 uur van Rotterdam. Aan de gevel van het huis van Scherpenzeel was tusschen de deur en het eerste raamkozijn op ongeveer 2 meter boven de grond een houten kastje getimmerd dat van binnen en van buiten gesloten kon worden en waarin hij ’s avonds de brieventasch lag die door de postiljon van de postkar ’s nachts om 12 uur er uit werd gehaald en de post voor Lisse bestemd in een tasch om drie uur ’s nachts er weer in lag. De postiljon had een sleutel van het kastje, zodat de Heer Scherpenzeel ’s nachts niet behoefde op te staan om post af te geven ofte ontvangen,” aldus Van der Meij in zijn verslag waarvan we de diverse eigenaardigheden in het taalgebruik hebben overgenomen. Hij schetste ook dat hij van z’n moeder ooit had gehoord dat haar vader te Sassenheim wel eens brieven uit Berlijn of Leipzig ontving en dan 85 cent porto moest betalen. “Voor kortere afstanden moest in 1852 in ons land 5 cent en voor verdere afstanden 10 cent per gewonen brief betaald worden.Postzegels waren dat jaar reeds inge­voerd doch het was aan het believen van den afzender overgelaten of hij er gebruik van wilde maken. Dit is zo gebleven tot de Postwet van 1875 toen het port werd bepaald op 5 cent per gewonen brief voor het geheele land. Doch geen gedwongen frankeering werd ingevoerd.Het publiek greep even­wel zelf in. ledere handelaar annonceerde namelijk dat hij geen ongefrankeerde brieven wilde ontvangen en leerde alzoo het overige publiek zijn voorbeeld te volgen.Van dien tijd dateert het nog dagelijks (we spreken nog altijd over 1920) voorkomende ,Br.fr.’ in de advertenties in de couranten”.

Briefkaarten

Zijn verhaal vervolgend vertelt Van der Meij dat in 1876 de open briefkaar­ten werden ingevoerd die voor 3 cent aan de postkantoren verkrijgbaar waren en door het gehele land verzonden konden worden. “En nog een paar jaar later werd de postpakketdienst ingevoerd. Dit alles was zoo tot 1919, toen door de verhoogde salarissen en vervoerkosten het tarief is verhoogd voor het binnenland, zoodat een brief 7,5 en een briefkaart 5 cent kost en het pakketposttarief ook aanmerkelijk is verhoogd. Kort na 1875 is door eenige staten de algemeene postvereeniging opgericht, waarbij voor den oorlog bijna alle staten van de wereld waren toegetreden. Die vereeniging hield om de twee jaar op verschillende plaatsen van de wereld een postcongres. Op die congressen werden verschillende nieuwe zaken ingevoerd zoo bijvoorbeeld postwissels, uniform, port voor brieven en briefkaarten over de geheele wereld, postpakketdiensten en verrekenpakketten”. De verteller illu­streert verder dat het tarief ‘voor de gewoone brieven 12,5 cent is en voor briefkaarten 5 cent’. “Gedurende de oorlog (de eerste wereldoorlog, red.) en ook nog niet daarna heeft de vereeniging geen congres gehouden, zoodat door de verhooging van het binnenlandse tarief de malle verhouding is ont­staan dat een brief van bijvoorbeeld hier naar Sassenheim 7 l/2 cent en een briefkaart 5 cent kost en naar landen der vereeniging respectievelijk 12 Vi en 5 cent. Het telegramtarief voor het binnenland was in 1872   30 cent voor 20 woorden, behalve het bestelloon dat de geadresseerde moest betalen. Voor den oorlog en tot 1919 was dit 30 cent voor 10 woorden en geen bestelloon als de geadresseerde binnen de bestelkring van het tele-graafkantoor woont. Thans (1920 dus) is dat 40 cent per 10 woorden en een intercommunaal telefoongesprek van drie minuten kostte tot 1919 25 cents en thans 35 cents. Voor den oorlog konden abonnees van het telefoonnet alhier internationaal van uit hun huis spreken met abonnees van het tele­foonnet te bijvoorbeeld Berlijn, Hamburg, Leipzig, Brussel en vele andere plaatsen”.

Blauw potlood

Na het korte overstapje over de telefonie gaat Van der Meij verder en vertelt dat het betalen van porto voor een brief tot 1875 voor een brief naar Lisse voor een korte afstand, bijvoorbeeld vanuit Haarlem, vijf cent bedroeg. Van verder gelegen plaatsen was dat tien cent. “Hetwelk door de postambtenaren met blauw potlood op het adres werd geschreven. Ook bestond in die tijd nog het dagbladzegel, waardoor het abonnement zeer duur was, zoodat vier of vijf burgers met elkaar de courant lazen en een paar uur per dag ter zijner beschikking kreeg. Mijn vader las (zo vervolgt Van der Meij) het Handelsblad dat ’s avonds 7 uur werd gehaald bij de vorige lezer en de vol­gende dag ’s morgens door de notaris.” Ook vertelt hij dat brievengaarders op den duur ook van buiten de gemeente werden aangesteld. “Waaronder de heer Pieterse. Waarschijnlijk afkomstig uit Sassenheim Na zijn vertrek werd tot brievengaarder aangesteld D. Boeree, horlogemaker alhier die in den beginne dat ambt bij zijn bedrijf waarnam, doch later het horlogemaken moest laten varen.Hij begon zijn ambt met een door hem bezoldigde brievenlooper, daarna werd een officieel aangestelde postbode benoemd in de persoon van N. Reijer, bijgenaamd Klaas Koek en toen hij in 1880 werd gepensioneerd waren er reeds 3 officieel aangestelde postboden.

Postkantoor

Een ansichtkaart van de Heereweg uit 1910. Links het postkantoor. De traimrails gaat richting Hillegom. De aandacht die de fotograaf met zijn geheimzinnige en onbegrijpelijke apparatuur kreeg, is ontroerend. (Foto: Gemeente Archief Lisse)

Het hulppostkantoor Lisse ressorteerde onder het postkantoor Leiden. In het begin der tachtiger jaren kreeg Boeree van den directeur aldaar maandelijksch f 2,50 aan postzegels voor de verkoop, wat na invoering van den pakketpost werd verhoogd tot vijfhonderd gulden. En van postzegels gesproken: aanvankelijk bedroeg de omzet in Lisse 13 duizend gulden per jaar. Toen het postkantoor in 1890 door het Rijk werd overgenomen was dat 18 duizend gulden en in 1920 zat men niet ver van de 30 duizend gulden per jaar”. Na de pensioneering van Boeree kwam de heer Citter als brievengaarder te Lisse. Volgens Van der Meij een zeer formeel man en niet zeer meegaande voor het publiek. Het hulppostkantoor was toen gevestigd op de Gracht in het huis dat later werd bewoond door de dames van Parijs (thans de supermarkt-red). De Citter is gebleven tot 1900 toen het in 1899 gebouwde posten telegraafkantoor werd geopend met de heer Bondam als directeur. Dat postkantoor was gevestigd in een fiks gebouw op de hoek Heereweg/Stationsweg (de Steeg) – thans de hoek van de Berkhoutlaan, ofwel het pand van ‘De Madelief’. Na die tijd is het postkantoor belast geworden met het overzenden van loonlijsten en het bedrag daarvan aan de Rijksverzeekeringsbank, volgens de Ongevallenwet. Vervolgens de postgirodienst, het wekelijks uitbetalen van ouderdomsrente en het verkopen van loonzegels volgens de invaliditeitswet.

Rijk koopt postkantoor

Het postkantoor van Lisse in het begin van de jaren vijftig. De Heereweg is bestraat met kinderkopjes en de traimrails mist de bovenleiding, wat er op duidt dat de tram niet meer reed. Rechts de garage van Camminga, een heuse Ford dealer en dat niet alleen: juffrouw Camminga was de lieflijke kleuteronderwijzeres! (Foto: Arie in ’t Veld)

Dat bewuste postkantoor heeft de gemeente ongeveer f 22.000,- gekost en deze ontving daarvoor van het Rijk een huur van f l .224,- per jaar. Op een avond in 1908 deelde de burgemeester tijdens de vergadering van de Gascomissie mee dat de inspecteur der posterijen bij hem was geweest om hem mede te delen dat het post- en telegraafkantoor te klein was en hem had voorgesteld de politiepost erbij te betrekken. De burgemeester had de gemeente-opzichter opgedragen van die bijtrekking een begroting te maken, wat ongeveer f 2.000,- zou kosten. Van der Meij, lid van de Gascommissie, zei op die mededeling een beter idee te hebben. “Laat het Rijk het post en telegraafkantoor kopen, dan kan het Rijk zoveel veranderen en bijbouwen als het wil, want wordt bovenstaande verandering nu voor rekening van de gemeente gemaakt, over 3 of 4 jaar is het weer te klein”. Dit voorstel vond bij alle raadsleden in die vergadering bijval. Na verschillende taxaties heeft het Rijk het kantoor uiteindelijk in 1909 gekocht voor f 17.500,- inclusief de bijbehorende woning. De gemeente behield een deel van het achtergelegen terrein. Onmiddellijk nadat het Rijk het pand had gekocht volgde er twee verbouwingen. In 1920 was het opnieuw zover. Het personeelsbestand bestond toen uit de directeur en 12 personen, alsmede 8 vaste postbodes. De verzending van de correspondentie vanuit Lisse naar het Zuiden des lands verliep in die tijd voortreffelijk. Het is mij (A. van der Meij) gebeurd dat ik ’s morgens om elf uur een brief naar Roozendaal op de post deed en den anderen dag ’s morgens om acht uur het antwoord daarop in huis had. Naar het Noorden des lands was de correspondentie minder goed omdat de eerste post uit Lisse te Amsterdam aankomt, wanneer de post naar het noor­den reeds verzonden was en dus bleef liggen tot de verzending met de mid­dag- of avondpost”.

IJzel veroorzaakt catastrofe

Nu het volgende over de telegrafische gemeenschap van Lisse met het ove­rige land. “Zoodra de Hollandsche IJzeren Spoorweg zijne telegraaf op alle stations van de lijn Amsterdam-Rotterdam beschikbaar had gesteld voor publiek tot het verzenden of ontvangen van telegrammen, was Lisse en alle Rijkstelegraafkantoren te bereiken. Zeer vlug ging het soms niet, want de Maatschappij had bedongen dat hare diensttelegrammen voorrang zouden hebben en bovendien was bepaald dat alle door publiek aangeboden tele­grammen moesten geseind worden aan het station Den Haag, dat toch al een druk station was en van dat station werden de telegrammen overgeseind naar de Rijkstelegraaf In het jaar 1908 werd het net door het Rijk overgeno­men. Lisse behoorde tot het eerste overgenomen district. Het Rijk had pas de aandeelhouders betaald toen in januari 1909 zo’n hevige ijzel ontstond dat het gehele net tegen de grond sloeg, zoodanig dat de directeur-generaal der posterijen en telegrafie het per auto uit Den Haag kwam opnemen. Het bovengrondsche net was na die catastrophe weder spoedig opgesteld zoodat de abonne’s slechts korten tijd van telefoneren verstoken waren. In Mei 1914 is de bovengrondse geleiding in het dorp langs de Straatweg (nu Heereweg. Red.) door een ondergrondschen kabel vervangen. Op l april 1920 zijn op het net aangesloten 188 abonnee’s te Lisse, 230 te Hillegom, 89 te Sassenheim, 29 te Haarlemmermeer, 21 te Voorhout en 20 te Noordwijkerhout. De technische dienst van de telegraaf en telefoon was in Lisse gevestigd met den heer den Braber als chef en bovendien 9 man. Het geheele personeel van post, telegraaf en telefoon bestond alzoo uit 25 man­nelijke en 8 vrouwelijke personen te zamen dus 33. Dit is een groot verschil met 1860 toen er slechts twee mannelijke personen waren voor de posterij.

De onbillijkheid

Wat geen groot verschil was met zestig jaar eerder, is de brievenbestelling per dag. In 1860 waren er drie en nu (1920) slechts vier. De vierde post bestelling ’s middags is eerst in 1892 gekomen omdat de toenmaligen voor­zitter van de afdeeling Lisse der Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur de heer R Joh. Weijenbergh, de inspecteur der Posterij overtuigde van de onbillijkheid dat de bloembollenhandelaren te Haarlem en Overveen de Engelsche post ’s morgens voor twaalf uur ontvingen en de post te Lisse eerst ’s avonds zeven uur werd bezorgd omdat die post te Leiden of Rotterdam bleef liggen. De inspecteurs der posterij mochten de kaart van Nederland wel eens goed bestuderen, want is het niet bespottelijk dat een buurt van ongeveer duizend zielen zijne brieven en contracten ont­vangt van het hulppostkantoor te Abbenes, ik bedoelde buurt Lisserbroek, terwijl op nog geen 1500 meter afstand het post- en telegraafkantoor Lisse staat en dat de 3e Poellaan vanuit Lisse besteld wordt op een afstand van ruim drie kilometer, terwijl het post-telegraafkantoor van Sassenheim op nog geen duizend meter is gelegen.”

Zo keek je vanuit de Kanaalstraat recht tegen de voorgevel aan van het Postkantoor. Op de plaats van het postkantoor is nu de Berkhoutlaan. (Foto 1966 Gemeente Archief Lisse)