Berichten

Huisartsen in bezet Lisse

Er waren heel wat Duitse soldaten ingekwartierd in Lisse tijdens de bezetting. Als huisarts kwam je er niet onderuit om af en toe ook één van die ongenode gasten te helpen. Hun paarden hadden ook zorg nodig van dierenarts Jan Kraak.

door Paul Stelder

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024

Na de beurscrash op Wallstreet in New York in 1929, gaat het in de gehele wereld en dus ook in Nederland, economisch bergafwaarts. In Duitsland is sinds 1933 een dictatuur waarbij de nazipartij van Adolf Hitler aan de macht is en aan het eind van 1938 wordt in de Kristallnacht een begin gemaakt met de massale Jodenvervolging.

De oorlogsjaren
Op 1 september 1939 valt Duitsland Polen aan en dat wordt gezien als het begin van de Tweede Wereldoorlog. Nederland wordt op 10 mei 1940 door Duitsland aangevallen en na het bombardement op Rotterdam capituleert Nederland op 15 mei van datzelfde jaar. Een aantal inwoners van Lisse komt in de eerste fase van de oorlog als militair of als toevallig slachtoffer om het leven door kogels of bombardementen. Verschillende uit Lisse afkomstige militairen verliezen het leven bij het verdedigen van vliegveld Valkenburg. In de loop van de oorlog worden steeds meer jonge mannen opgeroepen om in Duitsland te gaan werken, voor de zogenaamde Arbeitseinsatz. Soms gaan zij vrijwillig, maar veel vaker worden zij na een razzia van straat geplukt en zo gedwongen om naar Duitsland te vertrekken. Veel jonge en oudere mannen duiken daarom onder of verstoppen zich tijdens een razzia. Verschillende inwoners van Lisse komen na hun tewerkstelling in Duitsland niet meerv terug. Ook de huisartsen in Lisse ontsnappen niet aan het oorlogsgeweld, enkelen van hen worden zwaar op de proef gesteld, maar uiteindelijk overleven ze alle vijf de oorlog.

De huisartsen Haase

Achterweg 42, huisadres jonge dokter Haase

De jonge dokter Haase is in 1939 op 24-jarige leeftijd afgestudeerd als arts en hij kan nog net enkele maanden zijn vader, die op dat moment al 65 jaar oud is, in de huisartsenpraktijk helpen. Maar eind 1939 wordt hij opgeroepen voor de militaire dienstplicht. Hij wordt ingedeeld bij het Tweede Regiment Huzaren Motorrijders. Hij weet dan nog niet dat hij na korte tijd mee moet strijden in een oorlog. Als arts hoeft hij niet aan het front te vechten en na de capitulatie in 1940 wordt hij naar huis gestuurd en mag hij het werk in de praktijk van zijn vader weer
oppakken. In mei 1943 trouwt hij met M.C. (Marijke) Nieuwland (geboren 23 november 1919 te Heemstede – overleden 29 november 2014 te Lisse). Zij gaan wonen in het huis op de hoek van de Vuursteeglaan en de Achterweg. Hij heeft zijn huisartsenpraktijk in het huis van zijn vader aan de Heereweg 317, die daar ook nog zijn praktijk heeft. Ook worden er spreekuren gehouden in Huize Pius, het centrum voor rooms-katholieke ouderenzorg. In het praktijkhuis van Haase sr. worden enkele malen onderduikers opgevangen, die gelukkig nooit verraden of ontdekt zijn. Zij verblijven op een raamloze zolder die bereikbaar is via een ruimte boven een groot glas-in-loodraam.b De Lisser huisartsen moeten gedurende de oorlog regelmatigvvoor elkaar waarnemen. De samenwerking wordt daardoor steeds sterker en er ontstaan twee hechte teams: van Haase en Duymaer van Twist, die vlak bij elkaar aan de Heereweg wonen, en van Van Dijk en Holl. De zwaarste periode voor de jonge dokter Haase komt echter pas na de Tweede Wereldoorlog. In 1946 wordt hij opnieuw onder de wapenen geroepen om voor Nederland in Indonesië te gaan strijden bij de zogenaamde politionele acties. Hij vertrekt op het moment dat zijn vrouw in verwachting is van hun vierde kind en zal pas drie jaar later in 1949 terugkeren! Hij heeft zijn jongste zoon dan nog nooit gezien. Voor zijn vrouw is dit een heel moeilijke periode. Niet alleen moet zij haar man missen, maar omdat de praktijk van haar man in het huis van haar schoonvader wordt voortgezet, krijgt zij gedurende die drie jaar enkele voor haar onbekende waarnemers als kostgangers  in huis en dat zijn in haar ogen niet altijd prettige lieden. Met vier kleine kinderen om zich heen moet zij als jonge vrouw de praktijk van haar afwezige man, plus het gezin in goede banen leiden. Daarbij heeft ze ook nog een andere kostganger in huis die met het gezin mee-eet en regelmatig in hetzelfde huis slaapt. Haase senior is al die jaren nog steeds actief als huisarts en heeft er ook de zorg voor de apotheek bij, want die wil hij voorlopig niet kwijt. Pas in 1953 zal hij na 50 jaar huisarts te zijn geweest, zijn praktijkgedeelte aan de Heereweg neerleggen en gaat zijn apotheek uiteindelijk over in de handen van mw. Sophie van Overbeek. Zijn zoon, de jonge dokter Haase, blijft tot 1953 praktijk houden in het huis van zijn ouders. In dat jaar verhuist hij naar de Heereweg 337 en zal de praktijk daar worden voortgezet.

Huisarts Duymaer van Twist

Heereweg 293, woonhuis en praktijk Duymaer van Twist

Lex Duymaer van Twist is bij het uitbreken van de oorlog 36 jaar oud. Zijn eerste huwelijk is moeizaam ten einde gekomen en hij is op 28 september 1938 hertrouwd. Zijn dochter uit het eerste huwelijk groeit op in zijn nieuwe gezin en er komen nog vier kinderen bij. Hij heeft het financieel niet gemakkelijk omdat hij zijn huisartsenpraktijk is gestart met slechts weinig patiënten en ook omdat hij nog studieschulden heeft. Hij is als huisarts heel zorgvuldig en geduldig en geeft zijn patiënten veel tijd. Zijn vrouw, Wilhelmina (Mien) Weggemans (geboren 25 augustus 1912 te Amsterdam – overleden 9 oktober 2001 te Leiden), is tot haar huwelijk in 1938 als onderwijzeres werkzaam geweest. Na haar huwelijk is zij behalve actief in het gezin, ook actief in de praktijk en in de apotheek.

De winter van 1944 -1945 is bitter koud. Brandstof om het huis te verwarmen, is schaars. Met name het Reigersbos, maar ook het Keukenhofbos, waar in 1944 V1 toestellen worden opgesteld, is in die winter doorveel Lissers gebruikt om hout te kappen en te sprokkelen, om te kunnen gebruiken voor de eigen kachel. Ook in huize Duymaer van Twist is het moeilijk om alle ruimtes warm te krijgen. Uiteindelijk wordt alleen de kachel in de spreekkamer aangemaakt. De kinderen, die nog erg klein zijn, mogen achter een kamerscherm bij de kachel zitten, maar mogen niet laten merken dat zij in de spreekkamer aanwezig zijn.

Heereweg 337, woonhuis en nieuwe praktijk

Dit blijkt teveel gevraagd: ze kunnen zich niet lang stil houden. De enige oplossing is dan om ze in bed te stoppen: in bed wordt het tenslotte langzaam aangenaam warm; alle kinderen slapen op zolder. De spreekkamer ligt op de eerste verdieping, een tweede slaapkamer doet dienst als wachtkamer en in de derde slaapkamer slaapt het echtpaar. Als de 6 zitplaatsen in de wachtkamer bezet zijn, zit men op de trap! Op de avond van 24 december 1944 vindt in Lisserbroek juist over de brug bij de Kanaalstraat een schietincident plaats. Lex Duymaer van Twist is in die nacht naar een patiënt in de Haarlemmermeer geroepen en hij ziet bij zijn terugkeer naar Lisse dat bij de Lisserbrug opvallend veel Duitse militairen staan. Hij besluit daarom via de Buitenkaag en de 3de Poellaan terug naar Lisse te reizen. De Duitse militairen zien hem omrijden en willen hem daarom de volgende dag aanhouden voor verhoor. Hij heeft zich echter in het huis verstopt. Daarop besluiten de Duitse militairen om zijn vrouw en kinderen mee te nemen naar het politiebureau. Moeder Mien ziet de angst in de ogen van de kinderen en besluit te vertellen waar haar man in huis verstopt zit. Nadat hij daar gevonden is, mag zij met de kinderen naar huis. Duymaer van Twist wordt drie dagen vastgehouden en daarna vrijgelaten. Een gedeserteerde Duitse soldaat bleek bij het incident betrokken te zijn. Deze soldaat had in verband met een schotwond, medische hulp gehad van dokter Marius van Dijk. Van Dijk wist dat zijn collega Duymaer van Twist in grote problemen zat, omdat ook hij van betrokkenheid verdacht werd. Toch mocht hij zijn medisch beroepsgeheim (‘geef nooit door aan derden wat in de spreekkamer besproken is’) niet doorbreken.

Huisarts Holl

Veldhorststraat 50, woonhuis en praktijk
huisarts H.A. Holl

Huisarts Henk Holl heeft ook veel meegemaakt in de oorlog. Hij is 34 jaar oud als de oorlog uitbreekt en sinds november 1937 huisarts in Lisse. Met financiële hulp van zijn schoonvader wordt er voor hem een huis gebouwd aan het einde van de Veldhorststraat, huisnummer 50. Het huis wordt in zes maanden tijd gebouwd en in januari 1940 is het klaar. Het gezin en de praktijk verhuizen van het oude en klassieke huize Rosendaal naar dit nieuwe en moderne huis. Op 13 augustus 1941 moeten alle mannen wonend in de Veldhorststraat en in de Von Bönninghausenlaan, inclusief huisarts Henk Holl en burgemeester Frans van Rijckevorsel, als straf twee uur stilstaan bij de Prins Bernhardboom, aan het begin van deze straten. Wat was er gebeurd? Iemand had in deze buurt een bord geplaatst met een V-teken. Dat V- teken was in de ogen van de Duitse bezetter een duidelijke provocatie. Churchill had de gespreide wijs- en middelvinger overgenomen
als teken van Victorie en de vrijheidszender van de BBC opende zijn uitzendingen met de tonen van de Vijfde symfonie van Beethoven. Deze nog steeds welbekende tonen: kort-kort-kortlang, staan in de Morsetaal voor de letter V. De plaatselijke Duitse bezetters waren zeer ontstemd over het plaatsen van het V-bord en namen een represaillemaatregel. Gelukkig bleef het voor de betrokkenen hierbij. Of de dader ooit gepakt is, is niet bekend…
Eind 1944 vorderen de Duitsers het huis van dokter Holl en moeten mevrouw Holl-Antonides en haar zoon Sake verhuizen. Haar man was in augustus van dat jaar opgepakt en verblijft op dat moment in Kamp Amersfoort. Moeder en zoon kunnen inwonen in het huis van burgemeester Van Rijckevorsel aan het begin van de Veldhorststraat (Huize ‘In de bocht’). De spreekuren van de praktijk worden in dit burgemeestershuis voortgezet, met als waarnemer dokter K.A. van Praag, die na de oorlog een huisartsenpraktijk in Noordwijkerhout start Op 22 augustus 1944 wordt huisarts Henk Holl samen met twee andere Lissers, Henk Wesselo (47 jaar) en Jan de Graaf (38 jaar), zoon van zijn voorganger dokter Martinus de Graaf, door de Duitsers in de bollenschuur van Wesselo gearresteerd, omdat zij illegaal naar Radio Oranje luisteren. De bollenschuur van Wesselo ligt tussen de Veldhorststraat en de toenmalige Stationsweg in en dus direct achter de tuin van Holl. Zij worden alle drie geboeid en met de Blauwe Tram afgevoerd naar Rotterdam. Via Utrecht belanden zij in Kamp Amersfoort. De Graaf en Wesselo zullen van daaruit worden vervoerd naar het concentratiekamp Neuengamme, waar zij enkele maanden na aankomst beiden om het leven komen. Holl blijft in kamp Amersfoort. In dat kamp blijken veel meer artsen te worden vastgehouden. Holl wordt ingedeeld bij de ziekenbarak, waar hij onder de leiding van NSB’er en kamparts J. Klomp moet functioneren. In die positie zijn de omstandigheden voor hem net iets minder slecht dan voor de andere gevangenen, maar hij ziet veel leed en mishandeling. In de ziekenbarak verblijven mensen met besmettelijke ziekten of andere infecties. Zij krijgen daar iets meer te eten en hij kan hen langer rust bieden door ze nog niet genezen te verklaren. Op 15 april 1945 wordt het kamp ontmanteld en wordt hij vrijgelaten. In drie dagen loopt hij vanuit Amersfoort naar Overveen, waar op dat moment zijn moeder woont. Zijn jongste, nog thuiswonende zus fietst daarop naar Lisse en vraagt goede vriend Maarten van der Putten om hem de volgende dag op te komen halen. Van der Putten heeft nog een koets met paarden en zo wordt Henk Holl op 19 april met de koets thuisgebracht om zich eindelijk weer bij zijn vrouw en kinderen te kunnen voegen. Op 23 mei begint hij gewoon weer met zijn spreekuren! Henk Holl gaat na de oorlog voor de Stichting 1940-1945, samen met anderen, inventariseren welke slachtoffers van de bezetter en/of oorlogsweduwen en -wezen in aanmerking komen voor een Buitengewoon Pensioen. Hij helpt de slachtoffers tevens bij het aanvragen van dit pensioen. Politiediensten die onderzoek doen naar overleden gevangenen van Kamp Amersfoort vragen zijn hulp bij het identificeren en het vaststellen van de doodsoorzaak van deze personen. Hoe verwerk je zelf zo’n kampverleden? Er is geen slachtofferhulp en pas in de jaren zeventig richt prof. J. Bastiaans te Oegstgeest het Centrum ‘45 op voor mensen met een kampsyndroom. Henk Holl verwerkt zijn eigen leed in stilte: op zijn vrije zaterdagmiddagen gaat hij uren naar bed of gaat hij snoeken of vissen op de pier van IJmuiden. Dan kan hij er voor zijn gevoel weer een poos tegen…..

Dierenarts Kraak

Burgemeester Van Rijckevorsel en Jan Kraak (Leider Lisses verzet)
net na de bevrijding op het bordes van het gemeentehuis

Jan Kraak (30 januari 1895 te Lemsterland – 1 juli 1973 te Lisse). In dit artikel over de oorlogsjaren mag de dierenarts van Lisse, Jan Kraak, niet ontbreken. Hij is, net als zijn vrouw, uit Friesland afkomstig en neemt op 4 oktober 1921 in Lisse de dierenartspraktijk van dierenarts Muller over. Hij is op dat moment 26 jaar oud. Op 20 september 1922 trouwt hij in Leeuwarden met Gepke van der Krieke (15 september 1896 te Utingeradeel – 21 augustus 1976 te Leiden). Zij krijgen twee zoons, Geert en Adolf-Jan, die na de Tweede Wereldoorlog Jan wordt genoemd. De praktijk wordt aanvankelijk voortgezet op de Heereweg 73, het pand dat hij overnam van Muller. Zijn werk bestaat uit de geneeskundige zorg voor het vee en de kleine huisdieren. Behalve veel bollenboeren kent Lisse in die jaren ook een aantal veeboeren en sommige inwoners van Lisse hebben een varken op het eigen erf. Daarnaast is Kraak directeur van de vleeskeuringsdienst en uit hoofde van die functie beoordeelt hij het slachtvee dat gezond moet zijn vóór het geslacht wordt. In 1937 koopt hij een perceel grond aan de Achterweg 44 en hij laat daar het huis bouwen dat de naam ‘De Hulst’ draagt. In het nieuwe huis zet hij zijn praktijk voort. In de oorlog wordt hij het hoofd van het ondergronds verzet in Lisse en omstreken. Na de bevrijding wordt hij hoofd van de Binnenlandse Strijdkrachten in de regio en speelt hij in samenwerking metn belangrijke rol bij het oppakken en beoordelen van de NSB’ers in het dorp. Deze functie staat uitgebreid beschreven in enkele boeken over deze periode, die na de oorlog zijn uitgegeven (zie bronvermelding). Jan Kraak en zijn echtgenote stonden op zeer goede voet met de huisartsen uit het dorp: de vrouwen kaartten elke twee weken met elkaar en de mannen bezochten na de oorlog wekelijks restaurant ‘de Witte Zwaan’ om zich met enkele andere notabelen gezamenlijk te ontspannen. Ook in de oorlog was er regelmatig onderling contact. Er waren bijzondere vriendschapsbanden met de familie Holl (mevrouw Holl kwam ook uit Friesland!) en de familie Duymaer van Twist, onder andere tennisten zij samen. Op 1 juli 1973 overlijdt Jan Kraak onverwacht in zijn slaap. Het huis ‘De Hulst’ wordt inb1974 verkocht.

Na de oorlog
Na een korte periode met bevrijdingsfeesten proberen de Nederlanders weer verder te gaan met hun leven. Velen moeten in dat eerste bevrijdingsjaar nog terugkomen uit Duitsland. Door het oorlogsgeweld zijn ook vele Nederlanders omgekomen en hun familieleden wachten tevergeefs op hen. Het verdriet en de vreselijke ervaringen worden veelal weggestopt en niet besproken. Men gunt zich geen tijd om er bij stil te staan, want het land moet verder. In Lisse worden plannen gemaakt om een ziekenhuis op te richten en dat komt er ook, maar het zal niet lang bestaan. Het dorp breidt uit en er dient zich weer een nieuwe dokterspraktijk aan.

Bronnen
Herman van Amsterdam en Peter van der Voort: Een bollendorp bezet. Pag.110-111.
Floris van Dijk en Cees Rodenburg: Het artsenverzet en Kamp Amersfoort.
Nico Groen: Sporen van vroeger. Over dierenarts J. Kraak. Website VOL, 19 mei 2020.
Ed Olivier: Wat toch een tijd, herinneringsboek Lissese oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Arie in ’t Veld: Kroniek van Lisse 1940-1949.
50 jaar MC. In: Medisch Contact (1995). p.569.
Herman Hollander: Het Landgoed in de oorlog: Henk de Duitscher, najaar 2014.
Diverse krantenartikelen.
Wikipedia
Informatie en foto’s uit archief van Frans en Marjolein Haase
Informatie en foto’s uit archief van Ajo Duymaer van Twist
Informatie en foto’s uit archief van Sake Holl
M.m.v. Ria Grimbergen

Het artsenverzet
De Duitse bezetter probeerde in de oorlog om de Nederlandse artsen in te zetten voor het kunnen oppakken van onderduikers en Joden. Onderduikers hadden natuurlijk ook af en toe medische hulp nodig en de artsen wisten wie hun eigen patiënten waren en wie niet. Echter: in de spreekkamer was men veilig, want wat daar besproken werd, bleef geheim. Reeds aan het begin van de oorlog was er een grote groep artsen die zich verzette tegen de steeds verder gaande maatregelen van de Duitse bezetter. Zij vormden in het hele land kleinere groepen die door middel van brieven elkaar op de hoogte hielden. De brieven werden in het geheim aan elkaar overgedragen en moesten na lezing worden vernietigd. Door deze communicatie konden zij gezamenlijk een front vormen. Zij noemden zich het Medisch Contact. Door deze
organisatie werden veel acties gecoördineerd en deze konden door de brieven eensgezind worden uitgevoerd. Dit geheime overleg was natuurlijk ten strengste verboden, maar de bezetter heeft nooit grip op de organisatie kunnen krijgen. Aan het begin van de oorlog waren de
artsen vrijwel allemaal lid van de Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst (de NMG). De bezetter gebruikte deze vereniging al snel om de artsen tegen hun zin, allerlei maatregelen op te dringen. De leiding van de NMG werd overgenomen door Nederlandse artsen met NSB-sympathieën en de naam van de vereniging werd veranderd in ‘de Artsenkamer’. Het lidmaatschap werd verplicht gesteld en artsen die weigerden om lid te worden, werd een boete van Fl. 1000,= opgelegd. Als reactie op die verplichting werd het lidmaatschap van die vereniging massaal opgezegd.

Duitse sympathisanten en NSB’ers verfde het woord ‘arts’ op de gevel!

Tevens besloten de artsen om op hun naambord dat buiten bij de deur hing, het woord ‘arts’ af te plakken. In sommige gevallen schreven Duitse sympathisanten en NSB’ers dan met verf het woord ‘arts’ op de gevel! (foto) Ook in Lisse plakten de huisartsen hun naambord af. De Duitse bezetter heeft als represaillemaatregel enkele artsen opgepakt, maar, omdat het protest landelijk zo massaal werd, het verplichte lidmaatschap en de boete ingetrokken. Samenscholing was ook voor artsen verboden. Zij werden om deze reden regelmatig opgepakt en meestal vastgezet in Kamp Amersfoort, waar ook Henk Holl aan het eind van de oorlog terechtkwam. Er zaten echter niet alleen artsen in dat kamp. Veel gevangenen werden vanuit Kamp Amersfoort naar Duitsland vervoerd.

Kamp Amersfoort was een gruwelijke plaats om te moeten verblijven. Sinds kort is er aldaar ter nagedachtenis aan de gevangenen een museum (Nationaal monument Kamp Amersfoort) ingericht, dat zeker de moeite waard is om te bezoeken.

 

 

Huisartsen in de jaren dertig (3)

Huisartsen komen en gaan maar de zorg zal altijd blijven bestaan. Paul Stelder doet het ook al een tijdje wat rustiger aan met de zorg. Maar doet nu zijn best om de zorggeschiedenis van Lisse te beschrijven in een serie artikelen.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Aantal inwoners van Lisse is in 1930 gestegen tot bijna 8500. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van 1900 want toen woonden er 3860 mensen in het dorp. In de tussenliggende dertig jaar is er veel woeste duingrond afgegraven en ontgonnen en is ook al een begin gemaakt met het omzetten van veengronden ten behoeve van de bollenteelt. Door de toename van de landbouwgrond is er grote behoefte aan nieuwe arbeiders en die komen voornamelijk uit de armere streken van Nederland naar de Bollenstreek. Bollenteelt was vóór de mechanisatie zeer arbeidsintensief; er zijn daarom vele handen nodig. Voor de drie huisartsenpraktijken die het dorp in die jaren rijk is, wordt de werkbelasting steeds hoger: meer inwoners betekent meer vragen om zorg. De leeftijd van de zittende huisartsen, Haase, De Graaf en Blok, stijgt en hun praktijken worden steeds groter. De werklast wordt daardoor kennelijk te groot. Dat maakt dat gezamenlijk gezocht wordt naar een vierde arts en deze wordt gevonden in de persoon van Lex Duymaer van Twist.

Alexander Johannes (Lex) Duymaer van Twist

A. J. Duymaer van Twist (4 juli 1903 te Oost-Java 22 oktober 1979 te Lisse)

Hij wordt in Indonesië geboren als oudste zoon van een zendelingarts die, na het afronden van zijn medische studie, vanuit Den Haag op Java is beland om aldaar het eerste ziekenhuis voor Javanen op te zetten. In 1911 keert het gezin terug naar Nederland en hij vestigt zich in het arme Hoogeveen. Hij gaat daar werken als huisarts en zet daar ook een  ziekenhuis op, waar hij tevens geneesheer-directeur van wordt. Na een aantal jaren verhuist hij naar Voorschoten om aldaar een huisartspraktijk over te nemen. De vader van Lex Duymaer van Twist is daar slechts drie jaar huisarts wanneer hij op 55-jarige leeftijd overlijdt, zijn vrouw en zeven kinderen zonder pensioen achterlatend. In datzelfde jaar is Lex juist aan zijn medische studie in Leiden begonnen. Hij moet door de slechte financiële situatie van het gezin een lening afsluiten om zijn studie te kunnen bekostigen.

 

 

Het huis met de erker praktijk van Duymaer van Twist

Wanneer hij afgestudeerd is, huurt hij in 1932 het huis op adres Heereweg 295 en dat zal gedurende zijn hele loopbaan zijn woon- en praktijkpand blijven. De praktijk wordt in twee slaapkamers op de eerste verdieping gevestigd. Als het druk is, wordt de trap als extra wachtruimte gebruikt. De praktijk die hij in de loop van de jaren opbouwt, blijft een relatief kleine praktijk. Dit is zijn nadrukkelijke wens, omdat hij graag ruim de tijd voor zijn patiënten wil kunnen nemen. In het begin kan hij er nauwelijks van rondkomen, omdat hij ook zijn studieschuld nog moet afbetalen. Zijn eerste huwelijk (1 maart 1932) is ongelukkig: zijn vrouw gaat bij hem weg. De zorg voor hun dochter wordt in eerste instantie aan zijn vrouw toegewezen, maar in hoger beroep aan haar vader. Zijn tweede huwelijk op 28 september 1938 met Wilhelmina (Mien) Weggemans is wel liefdevol en harmonieus. Zij krijgen samen vier kinderen. De dochter uit zijn eerste huwelijk groeit in dit gezin op als ‘de grote zus’. De praktijk is, net als de andere drie huisartspraktijken, apotheekhoudend. Dit betekent dat alle voorgeschreven medicijnen door de arts zelf worden verzorgd en afgeleverd. Daar komt in die tijd ook nog veel handwerk bij, zoals het afwegen van de poeders en het maken van de drankjes. Voor de artsen is dat weliswaar extra werk, maar ook extra inkomsten. Bij een kleine praktijk wordt het daardoor eenvoudiger om financieel rond te komen.

De vestiging van een apotheek

De apotheek met de hangplek voor ouderen ervoor.

In het begin van de jaren dertig zijn in de steden en grotere plaatsen van Nederland soms al tientallen jaren apotheken gevestigd. De vestiging van apotheken wordt gestimuleerd door de overheid en door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, de NMP. Het maken van betrouwbare medicijnen en het bewaken van het gebruik bij een combinatie van medicijnen wordt steeds belangrijker geacht en bij een bepaald aantal inwoners wordt een plaats zogenaamd “apotheekrijp”. Probleem voor de vestiging van nieuwe apotheken is dat huisartsen die al een apotheekvergunning hebben, niet gedwongen kunnen worden om hun apotheekdeel af te staan. Pas als zij hun praktijk overdragen, kunnen hun opvolgers gedwongen worden om hun apotheekdeel af te staan. Dat is precies wat er in Lisse gebeurt! Op 17 september 1934 vestigt mejuffrouw Sophie van Overbeek zich aan het Vierkant in Lisse. Zij huurt het pand Heereweg 223 en bevestigt een bord aan de muur. Wie was deze vermetele dame?

Sophia Cornelia (Sophie) van Overbeek

Zij werd geboren in Oud-Beijerland in de Hoeksche Waard, iets ten zuiden van Rotterdam, als oudstedochter van het gezin. Haar ouders hebben een café-restaurant en bezitten grond en vastgoed in de regio. Ze krijgt nog één zus, Nel (Cornelia Johanna van Overbeek, 17 april 1912 te Oud-Beijerland – 5 februari 2001 te Sassenheim), die haar altijd gezelschap zal houden en die met haar meereist naar Lisse. Sophie is intelligent en gaat voor haar studie Pharmacie naar Utrecht. In 1932 behaalt ze haar eerste praktijkdiploma. Zij vestigt zich kort in Arnhem en daarna in Culemborg, maar op 17 september jaar 1934 vestigt ze zich in Lisse. Ze weet dat op dat moment drie van de vier zittende huisartsen wat ouder zijn: Dirk Blok is 67 jaar, Martinus de Graaf is 62 jaar en Frans Haase is 60 jaar oud. De enige jonge arts is Lex Duymaer van Twist, maar die heeft nog maar een heel kleine praktijk. Sophie huurt, waarschijnlijk met financiële steun van haar vader, het pand dat ligt aan de Heereweg op het Vierkant op nummer 223. Een strategische positie: centraal in het dorp. Inkomen heeft ze op dat moment nauwelijks, want ze mag alleen medicijnen verkopen op voorschrift van artsen en bij voorbeeld geen drogisterijartikelen die tegenwoordig ook in de apotheek verkrijgbaar zijn. De rolverdeling tussen de zussen is duidelijk: Sophie is de oudste en hoewel kleiner van stuk is ze haar jongere zus de baas: ze is slim en heeft een moeilijke studie vlot doorlopen. Zij is daadkrachtig en ondernemend. Zij is als enige de eigenaar van de apotheek. Haar zus Nel doet het huishouden, kookt en maakt schoon. Nel heeft geen studie afgemaakt, maar zij maakt het mogelijk dat Sophie zich maximaal kan ontplooien. Beide zussen zijn nooit gehuwd geweest. Wanneer in 1944 hun moeder plotseling overlijdt, verkoopt hun vader, die dan 69 jaar oud is, het café-restaurant en trekt bij zijn dochters in Lisse in. Alle drie zijn zij na hun overlijden bijgezet in het familiegraf te Rhoon, waar moeder sinds 1944 begraven lag. De eerste arts die na de vestiging van de apotheek zijn praktijk overdraagt, is Dirk Blok. Op 23 oktober 1936 – Blok is dan 69 jaar oud en wordt volgens zijn opvolger al merkbaar vergeetachtig – draagt hij zijn praktijk met apotheek over aan Marius van Dijk.

Johan Marie (Marius) van Dijk

J. M. van Dijk (17 augustus 1908 te
Utrecht – 18 september 1982 te Almelo)

Op 26 november 1936, dus een maand na zijn vestiging in Lisse, te Utrecht getrouwd met Beatrice van Doorn. Uit het huwelijk worden drie kinderen geboren. Hij neemt het woonpraktijkpand aan de Achterweg 6 over van zijn voorganger Dirk Blok. Van Dijk wil ook het apotheekgedeelte van zijn voorganger overnemen, maar nu komt hij in de problemen, want er staat in Lisse een apotheek geregistreerd. Hoewel de apotheker nauwelijks inkomsten heeft, spant zij een proces aan bij de rechtbank van Leiden. De uitspraak van het proces is dat de huisarts zijn apotheekgedeelte verplicht moet afstaan en dus geen medicijnen meer mag leveren! Dit betekent vervolgens dat Van Dijk minder inkomsten kan verkrijgen uit zijn praktijk, maar ook dat hij minder voor de overname van de praktijk hoeft te betalen. De tweede praktijk die kort daarna een andere eigenaar krijgt, is de praktijk van Martinus de Graaf. Op 2 november 1937 wordt deze overgedragen aan Henk Holl.

Rehoboth, afscheidsreceptie met links huisarts Van Dijk

Hendricus Adrianus (Henk) Holl

H. A. Holl (18 januari 1906 te Zutphen – 29 augustus 1983 te Leiden)

Henk Holl weet op het moment van praktijkovername dat zijn collega Marius van Dijk het proces om de apotheekrechten waarschijnlijk gaat verliezen. Hij kiest ervoor om zelf geen proces aan te spannen en accepteert daarmee het verlies van zijn apotheekgedeelte, maar hoeft daardoor voor dit praktijkdeel ook geen overnamesom te betalen. Henk Holl is geboren in Zutphen. Zijn ouders zijn, toen hij op de middelbare school zat, uit elkaar gegaan en hij is met zijn moeder naar Amsterdam verhuisd. Zij wordt aldaar pensionhoudster: ze huurt panden die ze onderverhuurt tegen levering van kost en inwoning. Ze neemt mensen in dienst en ook Henk moet  werkzaamheden verrichten om dit mogelijk te maken. Zijn geneeskundestudie doet hij in Amsterdam aan de Gemeente Universiteit. De studie verloopt niet zo gemakkelijk en hij zakt voor zijn kandidaatsexamen. Om dat diploma alsnog te halen moet hij een jaar naar Leiden uitwijken. Met wat vertraging slaagt hij op 12 juni 1935 alsnog voor zijn artsdiploma in Amsterdam. Na het afstuderen neemt hij eerst een periode waar voor een huisartsenpraktijk in Hardegarijp (Friesland). Daar leert hij zijn latere vrouw kennen: Grietje Sakes Antonides (23 maart 1906 te Veenwouden – 26 oktober 1995 te Lisse). Ze trouwen op 4 november 1937 en krijgen drie kinderen. Grietje wil niet in Friesland blijven en daarom reageert Henk op een vacature voor een huisarts in Lisse. Grietje komt uit een vermogende boerenfamilie en haar familie speelt een belangrijke rol bij de investeringen die nodig zijn om deze praktijk over te nemen. Ook de familie van zijn moeder springt bij: zijn eerste auto krijgt hij van een ongehuwde zus van zijn moeder! De eerste jaren vestigt het echtpaar zich in huize Rosendaal, van waaruit ook hun voorgangers gewoond en gewerkt hebben. Maar reeds in 1939 laat de schoonvader van Henk voor zijn kinderen een huis bouwen aan het einde van de Veldhorststraat. Dat huis, met als adres Veldhorststraat 50, komt begin 1940 gereed. Henk kan het voor Fl. 500,- per jaar huren van zijn schoonvader. Wat gebeurt er vervolgens in Lisse met de laatste apotheek van een huisartsenpraktijk?
De oudste zoon van F. G. M. (Frans) Haase gaat studeren. Hij heet, zoals in de familie de traditie is, ook Frans.

Franciscus Lambertus Jozefus Maria (Frans) Haase

F. L. J. M. Haase (26 maart 1915 te Lisse
1 april 1988 te Lisse)

Frans begint al op 16-jarige leeftijd met zijn studie geneeskunde en hij is pas 24 jaar oud wanneer hij in Leiden afstudeert. Het is dan 1939. In afwachting van de oproep voor militaire dienst gaat hij zijn vader helpen in de huisartsenpraktijk, maar dat duurt niet lang. De oproep valt al snel in de bus en hij wordt als arts ingedeeld bij het 2e regiment Huzaren-Motorrijders. In mei 1940 wordt het Nederlandse leger in enkele dagen verslagen en ontmanteld. Frans moet terugkeren naar de praktijk van zijn vader, die dan 66 jaar oud is. Vader en zoon zetten de inmiddels grote praktijk samen voort en omdat vader de apotheekvergunning heeft, hoeft deze niet overgedragen te worden aan de apotheek. Vader Frans zal uiteindelijk zijn deel van de praktijk pas in 1953 neerleggen, hij is dan 50 jaar huisarts geweest! Pas vanaf dat moment gaat het apotheekgedeelte over naar de apotheek van Sophie van Overbeek.

De bewonderenswaardige juffrouw Sophie

Sophie van Overbeek heeft bij de uitoefening van haar beroep dus een heel moeizame start: ze heeft in het begin slechts de omzet en inkomsten van de apotheekgedeelten van twee huisartsenpraktijken. Pas in de loop van de jaren vijftig verwerft ze de rechten van alle huisartsen in Lisse, want dan draagt ook Lex Duymaer van Twist zijn apotheekgedeelte aan haar over, nadat zijn gezondheid is afgenomen door een licht hartinfarct. Zonder de financiële steun van haar vader zou juffrouw Sophie, zoals zij in de volksmond genoemd wordt, het waarschijnlijk niet gered hebben. Pas in 1953 kan ze het pand Heereweg 223 kopen. De jaren daarvoor heeft ze het pand gehuurd: de apotheek zit in het gedeelte aan de straatkant en de woonkamer ligt erachter.

S. van Overbeek (24 december 1909 te Oud-Beijerland – 1 december 1999 te Leiden)

Tien jaar later, in 1963, koopt ze ook het belendende pand Heereweg 221. Het is bewonderenswaardig hoe zij, als alleenstaande vrouw in de mannenwereld van die tijd, in de geneeskundige zorg in Lisse een stevige plaats heeft kunnen verwerven. Zij wordt in de Lisser gemeenschap door haar eerlijke en behulpzame houding zeer gewaardeerd. Ze wordt door alle huisartsen in het dorp gerespecteerd en ondanks de rechtszaak, heeft ze ook met Marius van Dijk een goede band opgebouwd. Wanneer zij eenmaal de apotheekinkomsten van alle huisartsenpraktijken in Lisse verworven heeft, gaat het haar financieel voor de wind. Mogelijk is er ook kapitaal uit de erfenis van haar vader, die in 1971 op 96-jarige leeftijd in Lisse overlijdt. Zij schenkt veel geld aan goede doelen. Als belijdend katholiek schenkt ze vanzelfsprekend aan de Rooms-Katholieke Kerk, maar ze schenkt evenzeer aan de andere kerkgenootschappen. Ze is trouw aan leveranciers, maar ze gaat wel voor kwaliteit. Ze geeft niet om luxe, al heeft ze wel een zwak voor grote auto’s, waarin ze door haar geringe gestalte bijna achter het stuurwiel verdwijnt. Ze was geen goede chauffeur en naarmate ze ouder werd, werd dat echt een probleem: het was niet meer verantwoord om naast haar te gaan zitten. In haar laatste jaren laat ze zich gelukkig door een ander rijden. Pas op 31 december 1978 draagt zij haar apotheek over aan het apothekersechtpaar Baumgarten-de Lannoy. Zij is dan 44 jaar apotheker geweest en 69 jaar oud. Ze overlijdt op 1 december 1991, bijna 90 jaar oud.
Met vier jonge huisartsen en één oudere vader-huisarts, breekt in mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uit. Wat dat voor consequenties heeft voor de zorg in Lisse, komt aan bod in het volgende deel van deze serie.

Bronnen:
Diverse artikelen en advertenties via Delpher
Familie-archief van en gesprekken met Ajo en Willy Duymaer van Twist
Familie-archief van en gesprekken met Sake Holl
Familie-archief van en gesprekken met Frans en Marjolijn Haase
Gesprek met Joke de Vroomen
Gesprek met Wim en Corrie Grimme
Gesprek met Nelleke Vink

 

De tweelingbroers Cosmas en Damianus
De dames van Overbeek hadden een sterk rooms-katholiek geloof. Heiligenverering speelt in dat geloof een belangrijke rol. Diverse beroepsgroepen kennen hun eigen beschermheiligen. Voor artsen en apothekers zijn dat Cosmas en Damianus, tweelingbroers die geboren werden in de tweede helft van de derde eeuw. In 303 zijn zij onthoofd omdat zij zich bekeerd hadden tot het christelijke geloof. Zij worden daardoor als martelaren vereerd. De zussen hechtten kennelijk veel waarde aan hun beschermheiligen, want zij lieten in een glazen wand in de apotheek een gebrandschilderd raampje van hen maken in een glasin-lood-constructie met bloemen. Zij gebruikten het raampje als beeldmerk op hun briefpapier en zij namen het gehele raam, toen de apotheek werd overgedragen aan hun opvolgers, mee naar hun huis aan de Berkhoutlaan en ook later naar het appartement aan de Kloosterhof, waar ze tot het eind van hun leven bleven wonen. Het gebrandschilderde raam is waarschijnlijk gemaakt in het atelier van Willem Bogtman uit Haarlem, een beroemde glazenier uit de eerste helft van de vorige eeuw. Het gedeelte met de afbeelding van Cosmas enDamianus met daaronder in een banier de tekst ‘Lisse’ is nu in particulier bezit.

De tweelingbroers Cosmas en Damianus

Oud Nieuws: Klopjes en kwezels

Uitgelegd wordt wat het verschil is tussen klopjes, kwezels, begijnen em nonnen. Het zijn allemaal vrome vrouwen.

Deen Boogerd

Jaargang 19 nummer 2, 2020

Op de lagere school leerden we een grappig liedje over een kwezelke. “Zeg kwezelke wilde gij dansen…” Ik dacht er altijd een wezeltje bij. Maar dit grappige liedje is een spotlied op vrome vrouwen, kwezels, kloppen, begijnen en nonnen.

zoek eens met deze link: https://youtu.be/VbUtI1yk6RM

Kloppen ook kwezels genoemd, legden geen kloosterlijke geloften af, maar eigen geloften aan een biechtvader. Zij leefden in soberheid, ook als zij vermogend waren. Zij waren lekenzusters dus zonder professie zoals kloosterzusters. Daarom konden de reformanten geen vat op hen krijgen. Zij leefden over het algemeen verspreid op zichzelf of bij familie. Hun eigen vermogen gaven ze ter beschikking aan de schuilkerken. Priesters vonden vaak een onderduikadres bij de klopjes. Ze gaven godsdienstles aan geïnteresseerden, eigenlijk waren zij met de lekenbroeders de behoeders van het katholicisme in de tijd van de reformatie. Door de katholieke geestelijkheid werden zij ‘de bloem van de kerk’ genoemd en werden zij vergeleken met de maagden uit de begintijd van het christendom. Hun opoffering was groot. Soms leefden klopjes ook in hofjesachtige wijkjes, zoals de bekendere begijnenhofjes met hun werkplaatsen. Tijdens de reformatietijd waren ze daar eenvoudig te vinden. Religieuze voorwerpen werden dan bij een inval van de schout in beslag genomen. Tegen de klopjes kon de schout weinig inbrengen omdat zij leken waren.

Na het Twaalfjarig Bestand werd dat anders. Er kwam een verbod voor klopjes om godsdienstles te geven. Later werd de klopjes verboden om met meer dan twee vrouwen onder een dak te wonen. Halverwege de 17e eeuw konden klopjes en kwezelkens weer wat vrijer leven omdat de regels wat minder strak werden gehanteerd.

Begijnen
De benaming ‘begijn’ zou afgeleid zijn van St. Begga. Zij is dan ook de patroonheilige van de begijnen. Ongeveer eind 11e en begin 12e eeuw ontstaan er onder invloed van economische, sociale, politieke en religieuze factoren vrouwengroepen die een andere levensstijl aan willen hangen, misschien wel de eerste vrouwenbeweging in West-Europa. Ze zijn religieus maar horen en bespreken het evangelie liever in hun eigen taal in plaats van in het latijn (volkstaal-
theologie). Een mannelijke variant van de begijnen waren de begarden (ook begaarden of bogaarden genoemd).

 

Zuster of non
‘Zuster’ is voor alle vrouwelijke religieuzen correct katholiek taalgebruik. De benaming ‘non’ heeft een kleinerende en kwetsende ondertoon. De benaming ‘non’ zouden we moeten vermijden. Een monnik wordt aangesproken als broeder ook niet als ‘hoi monnik’. Zo dient een kloosterlinge ook als zuster aangesproken te worden.

Jan Steen “Boerenbruiloft” 1672.
Foto Rijks museum Amsterdam

Pieter Brueghel de Oude ” Boerenbruiloft” 1567.
Foto Kunsthistorisch museum Wenen

Kunsthistorici zoeken tevergeefs naar de bruidegom in deze werken, blijkt uit beschrijvingen van de beide schilderijen. In meerdere zgn. “Boerenbruiloften” kom je dezelfde symboliek tegen, daar willen we wel wat meer over weten. Dus wie meer weet over symbolen, laat het weten. De bruid zit altijd voor een doek of kleed en er is nog meer symboliek. Alle verleidingen van het wereldse leven zijn afgebeeld en de “bruid” zit er bij als een godsdienstig, vroom mediterend meisje. De bruidegom zie je niet in dit overdadige tafereel, die heeft het klopje in haar hart gesloten. Hij klopte en zij heeft hem binnen gelaten, daarom neemt ze afstand van alles wat haar van Hem kan afleiden. Op het groene kleed boven haar hoofd hangt een treem (zeef) om onzuiverheden te ziften uit bijvoorbeeld melk. Boven haar hoofd om onzuivere gedachten tegen te houden naar haar geest. De tarweschoven met de hark zijn symbool van de oogst. Het klopje is die nieuwe oogst. Nu geeft Pieter Brueghel de Oude nog een ingetogen beeld van al deze zaken.

Jan Steen doet er wel wat schunnige schepjes bovenop. De wereldse verleidingen worden bedenkelijk gadegeslagen door het jonge stel links, terwijl het gekroonde devote kwezelke rechts bespot wordt. Ook hier symbolenv an de oogst in de vorm van gevlochten guirlandes en een hangende krans. Zoek de beelden maar op en vergroot ze uit. Help VOL om oude symbolen en hun betekenis te achterhalen. Symbolen zijn belangrijke cultuurhistorische gegevens

 

 

 

 

Huisartsen begin 1900: Derde huisarts is noodzakelijk, maar moet wel katholiek zijn (3)

Paul Stelder zet zijn verhalenreeks over de zorg in Lisse voort. Zo komen de namen van onze oude geneesheren weer eens boven drijven. Het waren vaak zeer markante mensen, die onder de notabelen van ons dorp werden gerekend.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Dit deel van de serie over de medische zorg in Lisse gaat voornamelijk over de veranderingen rond het begin van de 20e eeuw en de eerste 30 jaar daarna. In die periode is er in het dorp een sterke groei van de bedrijvigheid in de bloembollensector. Mede daardoor stijgt het aantal inwoners aanzienlijk: tussen 1880 en 1900 is de bevolking verdubbeld in omvang, van plusminus  2000 naar ongeveer 4000 inwoners. Er worden grotere huizen gebouwd die het dorp een ander aanzien geven. Er komen fietsen en auto’s in het straatbeeld. Door de bouw van de watertoren in 1923 komt er voor de bewoners van het dorp eindelijk een netwerk van waterleidingen. Ook riolering komt beschikbaar. Door kranten en radio komt de wereld van buiten Lisse, meer en meer de huiskamers binnen. En niet onbelangrijk: alle kinderen kunnen naar school.

Maar dan wel een katholiek!
Wanneer huisarts A. C. van Ewijk op 23 augustus 1893 plotseling overlijdt, sterft een diepgelovig rooms-katholieke arts. De andere arts in het dorp, C. Metzlar, is belijdend protestant. In de advertentie die na het overlijden van Van Ewijk wordt geplaatst, wordt dan ook gevraagd om een arts met een rooms-katholieke signatuur. Toch valt de keuze voor zijn opvolging op Dirk Blok. Blok is een overtuigd liberaal en niet rooms-katholiek. Rond 1900 is van de ongeveer 4000 inwoners van Lisse 60% rooms-katholiek. In het dorp zijn dan bijna 100 jaar lang twee huisartspraktijken geweest.

Gezien de sterke groei van de bevolking en de grote groep rooms-katholieken, vinden de pastoor en een aantal vooraanstaande roomskatholieken het gerechtvaardigd om een derde arts te zoeken, maar dan wel een met een rooms-katholieke geloofsbeleving. De rooms-katholieke gemeenschap bouwt in die periode heel actief aan een sterk rooms-katholiek bolwerk. In 1901 wordt het Agathagesticht gebouwd: een zusterklooster van de orde van de Heilige Franciscus plus de bijbehorende meisjesschool. In 1903 wordt met het gereedkomen van de nieuwe Agathakerk met pastorie, opnieuw een groot project afgerond. Het Piusgesticht, een centrum voor rooms-katholieke ouden van dagen, wordt in 1909 gebouwd. De nieuwe jongensschool, de St. Josephschool, volgt ook in 1909. In 1914 komt het nieuwe gebouw van de Nederlandse Rooms-Katholieke Volksbond (het Bondsgebouw) gereed.

Aanstelling F. G. M. Haase
In 1901 wordt een uitnodigingsbrief aan de kort daarvoor als huisarts afgestudeerde F. G. M. Haase gestuurd, een belijdend rooms-katholiek. Een goede studievriend van hem, Hermanus J.A. Walenkamp, die in datzelfde jaar huisarts geworden is in Warmond, heeft zijn naam genoemd. In de brief, waarvan een kopie in het archief van de VOL wordt bewaard, wordt Haase een grootse toekomst in Lisse voorspeld. Uiteindelijk gaat Haase op deze uitnodiging in. Later zal blijken dat de praktijk meer dan 100 jaar zal bestaan, omdat zijn zoon en kleinzoon de praktijk voort zullen zetten. De belofte van een grootse toekomst is dus terecht gebleken. De samenwerking tussen Haase en de andere twee huisartsen, zichtbaar in verschillende projecten, is goed geweest. Wie waren deze drie mannen en wat hebben zij betekend voor de gemeenschap?

Huisarts D. Blok
Dirk Blok (3 juli 1867 te Wormerveer – 3 januari 1943 te Soest) is op 9 juli 1893 in Amsterdam afgestudeerd en gaat op 15 april 1894 in Wormerveer in ondertrouw met Anna Maria Catharina Duijvis (1 februari 1866 te Koog aan de Zaan – 10 februari 1954 te Heemstede ). Blok woont dan al in Lisse. Ze krijgen op 16 mei 1895 hun eerste en enige kind, zoon Leendert. Zij gaan aanvankelijk wonen in het huis met praktijk aan de Grachtweg, de woning van zijn voorganer Van Ewijk.

Achterweg, dokterswoning en praktijk

Zakelijk gaat het klaarblijkelijk goed, want Blok laat in 1910 het karakteristieke huis aan de Achterweg 6 bouwen. Na hem zullen zijn opvolgers J.M. van Dijk en V.M.P. de Vroomen ook vanuit dit huis wonen en werken. Op de eerste foto’s van het huis staat nog geen garage. Pas in 1956 is de huidige garage door Van Dijk toegevoegd. Blok maakt voor het maken van zijn visites aanvankelijk gebruik van een koets, later schaft hij een auto aan. Over het huis aan de Achterweg is te vertellen dat op zolder twee kamers waren: één voor een dienstmeid en één voor een knecht/ koetsier: Blok had dus inwonend personeel. Een ander detail: op verzoek van mevrouw Blok moest de vloer van de benedenverdieping zo hoog zijn dat mevrouw vanuit het huis het Vierkant kon zien. Er was daardoor in het huis een flink souterrain. Daar was aanvankelijk de badkamer gelegen… Blok stond bekend om zijn vriendelijkheid, met name jegens kinderen. Hij deed zijn visites vaak rond etenstijd en keek dan in de pannen om te zien wat er gegeten werd en of er wel gezond gegeten werd. Hij toont zich een tegenstander van kwakzalverij, want in 1896 wordt hij lid van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Vanuit die visie rageert hij al vroeg tegen homeopathie. Ook is hij een fervent tegenstander van roken. Bij diverse gelegenheden raadt hij mensen af te roken, want het zou de gezondheid ondermijnen. Pas veel later blijkt hoezeer hij daarin gelijk heeft gekregen! Arie Raaphorst, de bekende Lisser chroniqueur, neemt het in zijn geschriften op voor dokter Blok wanneer pastoor Klekamp vanaf de kansel de parochianen oproept om naar de rooms-katholieke dokter Haase te gaan. Raaphorst roemt dokter Blok om zijn integere en plichtsgetrouwe houding. Blok maakt nooit onderscheid naar geloof of overtuiging. Binnen de rooms-katholieke gemeenschap zijn echter vooraanstaande leden die dit onderscheid wel maken. Maar Blok noemt zich liberaal, wellicht is zijn gezin doopsgezind omdat de familie van zijn vrouw doopsgezind was. In 1916 richt Blok een lokale afdeling van de Vereniging voor Geneeskundig onderzoek vóór het Huwelijk op. Kennelijk ervaart hij dat velen nauwelijks zijn voorbereid op dat huwelijk. Het jaar erna stelt Blok zich kandidaat voor de Liberalen in de gemeenteraad. Aanvankelijk krijgt hij net te weinig stemmen, maar in een tweede ronde wordt hij toch verkozen en kan hij, samen met zijn collega De Graaf, toetreden tot de gemeenteraad. Maar wel voor een andere partij! Op 23 oktober 1936 draagt Blok zijn praktijk over aan J.M. van Dijk. Deze merkt op dat Blok in die tijd, hij is dan 69 jaar voud, al vergeetachtig wordt. In 1943 overlijdt Blok te Soest.

Moeder en zoon Blok

Het gezin Blok

Mevrouw Blok-Duijvis speelt een prominente rol in de Landelijke Vereniging van Huisvrouwen. Zij is in 1912 actief bij de oprichting van die vereniging en enige tijd later is zij vicevoorzitter. Later strijdt zij ook actief voor vrouwenrechten in het arbeidsproces in het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, een instituut dat zich inzet voor betere en gelijkwaardiger werkomstandigheden voor vrouwen. Zoon Leendert Blok speelt een belangrijke rol  bij de ontwikkeling van de kleurenfotografie van bloembollen en bollenvelden in Nederland. Aanvankelijk werkt hij met een techniek die de gebroeders Lumière in Parijs hadden ontwikkeld, het zogenaamde autochroom procedé. Later ontwikkelde hij vanaf ongeveer 1925 een eigen methodiek met de zogenaamde spectracolors foto’s voor tentoonstellingen en voor catalogi die de bollenreizigers met zich meedroegen. Ook het dorp Lisse en zijn bollenvelden worden regelmatig door hem gefotografeerd. De foto’s worden op dit moment o.a. bewaard in het Nationaal Archief in Den Haag en zijn gewilde kunstobjecten.

Rosendaal wisselt van huurder
Martinus de Graaf (3 januari 1872 te Leiderdorp – 4 mei 1949 te Amersfoort) behaalt op 18 november 1900 zijn artsentitel in Leiden. In maartc1901 vestigt hij zich in Vlaardingen, waar zijn toekomstige vrouw woont. In december van dat jaar legt hij deze praktijk alweer neer en op 16 januari 1902 trouwt hij, in Vlaardingen, met Adriane (Jeanne) van Vliet (16 november 1880 te Vlaardingen – 5 april 1934 te Lisse). Begin 1902 neemt hij de praktijk over van Cäto Metzlar, die dan 13 jaar in Lisse huisarts is geweest. Metzlar vertrekt naar Apeldoorn waar hij zich vervolgens weer als huisarts vestigt. Het echtpaar De Graaf neemt van Metzlar de huur van Villa Rosendaal over en deze woning blijft al die jaren hun woon- en praktijkhuis. In 1912 koopt hij het huis voor fl. 20.000,- . Het echtpaar krijgt vier zonen.

Doktersechtpaar met dienstmeisjes voor huize Roosendaal

De tweede zoon, Henry Jacques, wordt in 1934 huisarts in Noordwijk. De jongste zoon Jan wordt in de oorlog door Duitse soldaten gearresteerd, wanneer hij illegaal naar de radio luistert. Hij komt op 15 november 1944 in concentratiekamp Neuengamme (Duitsland) om het leven. Het echtpaar is belijdend protestant wat onder andere blijkt uit het feit dat mevrouw De Graaf medeoprichter en erelid is van “Looft den Heer“, het koor op hervormde grondslag, en dat De Graaf in 1917 voor de christelijk hervormden in de gemeenteraad wordt gekozen en in 1918 bestuurslid van de Nederlands Hervormde schoolvereniging wordt.

In 1907 doet een bijzonder verhaal de ronde in het dorp: dokter De Graaf zou bij een auto-ongeval om het leven zijn gekomen. De krant spreekt dit nieuws tegen, maar kan ook niet melden wat er wél gebeurd is. Misschien was hij gewoon een poosje met vakantie, iets dat lang niet iedereen zich in die tijd kon permitteren.

 

Frans Haase

De derde arts die zich in Lisse vestigt is F. G. M. Haase (5 mei 1874 te Amsterdam – 26 augustus 1953 te Lisse). Op 9 mei 1900 behaalt hij zijn artsdiploma in Leiden. Na zijn afstuderen gaat hij een halfjaar als scheepsarts met de Holland-Amerika Lijn naar Amerika en Oost- en West-Indië. Na terugkeer belandt hij als huisarts-waarnemer in het dorpje Bemmel in de Betuwe. Daar ontvangt hij de uitnodigingsbrief van het kerkbestuur van de Agathaparochie (geschreven op 2 januari 1901) die hem met de steun van de gehele rooms-katholieke gemeenschap een prachtige toekomst in Lisse voorspelt. Kennelijk had Lisse meer te bieden dan Bemmel, want Haase verhuist  in 1902 naar een kamer aan de Grachtweg. Later kan hij zijn praktijk voortzetten in een huis op de hoek van de Heereweg en de Zwanendreef. Hij trouwt op 30 mei 1904 met Emilie J. L. M. Sweens (25 oktober 1872 te ’s Hertogenbosch – 13 maart 1909 te Lisse). Uit dit huwelijk worden een zoon en een dochter geboren.

Maria’s hof Heereweg tegenover de Vuursteeglaan

In 1906 laten zij op Heereweg 317 een dokterswoning met praktijk en apotheek bouwen dat de naam Maria’s hof krijgt, vernoemd naar zijn vrouw, die helaas jong overlijdt. Na haar overlijden huwt hij op 21 april 1914 met Carolina M. H .J. Hanrath (12 januari 1883 te Roermond – 27 augustus 1968 te Lisse). Zij krijgen samen nog vier zoons: de eerste zoon heet ook Frans en deze wordt zijn latere opvolger in Lisse. De derde zoon Lambert wordt later huisarts in Berlicum. Zoals verwacht is F. G. M. Haase vooral actief geweest in de rooms-katholieke gemeenschap. Hij heeft naast de spreekkamer in zijn praktijkhuis, ook veel gebruik gemaakt van een spreekkamer in Huize Pius, (zie foto rechts) het centrum voor rooms-katholieke ouderenzorg. Aldaar kan hij natuurlijk ook een beroep doen op de alom aanwezige zusters. De spreekkamer in Huize Pius is ruim en van toen moderne apparatuur voorzien. Hij krijgt daar na verloop van tijd bijvoorbeeld de beschikking over een röntgentoestel. Haase richt naar voorbeeld van het Groene Kruis in 1909 het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis op. Het krijgt later een wijkgebouw in de Bondstraat. Haase wordt in 1927 voor de Katholieke Partij in de Provinciale Staten gekozen. Na de oprichting van de plaatselijke EHBO-vereniging geeft hij daar jarenlang les. Tevens is hij vele jaren als gemeentearts actief voor de keuringen en ziektebegeleiding van ambtenaren.

Samenwerking
De onderlinge samenwerking van de drie artsen is tweemaal duidelijk zichtbaar geweest. Beide keren was Blok de voorzitter en werd hij ondersteund door zijn collega’s De Graaf en Haase. De eerste keer was dat bij de oprichting van het Groene Kruis in Lisse op 19 augustus 1903. Doel van het Groene Kruis was het bevorderen van hygiëne en netheid en het beschikbaar stellen van hulpmiddelen en zorg. Na op diverse locaties te zijn gevestigd, wordt in 1927 het eerste echte wijkgebouw voor het Groene Kruis gesticht: dat was het gebouw Salvatori in de Wagenstraat. Het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis organiseert de opslag en uitgifte van materialen vanuit het Pius Gesticht. In 1932 krijgen zij hun eerste echte wijkgebouw in de Schoolstraat. De tweede keer dat er van een duidelijke samenwerking sprake moet zijn geweest, is tijdens de Eerste Wereldoorlog bij de opvang van een groep van 468 Belgische vluchtelingen. In oktober 1914 staat de groep plotseling op het station van Lisse en moeten onderdak en opvang worden geregeld. Er wordt onder voorzitterschap van dokter Blok een algemeen steuncomité opgericht en een Rooms-Katholiek huisvestingscomité met als bestuurslid dokter Haase. De vluchtelingen blijven tot januari 1915. De samenwerking bestond ook uit het tijdens afwezigheid waarnemen van elkaars praktijk. Bekend is dat dokter De Graaf een langere periode afwezig is geweest. Tevens zijn diverse krantenartikelen verschenen waarin staat vermeld dat de huisartsen in het Gerechtsgebouw te Haarlem moeten verschijnen om als getuige of deskundige hun verhaal te doen. Daarnaast leggen de artsen veel huisvisites af en betekent het doen van bevallingen ook dat de arts langere tijd niet bereikbaar is. Zij moeten in die situaties dus regelmatig voor elkaar hebben waargenomen

De huisartsen: ook tandarts en apotheker

In 1929 betekent de komst van de eerste tandarts in Lisse dat een deel van de tandheelkundige zorg kan worden overgedragen.  De huisartsen beperken zich tot het trekken van tanden en kiezen. De eerste tandarts in Lisse is Willem Antonius Simonis (17 november 1903 te Gouda – 21 februari 1962 te Leiden). Hij haalt zijn tandartsdiploma op 15 december 1928 in Utrecht en vestigt zich in februari 1929 aan de Grachtweg nummer 1. Hij is gehuwd met Adriana Maria Elisabeth Vos (30 december 1903 te Gouda – 7 augustus 1988 te Lisse). Het echtpaar krijgt 11 kinderen van wie oudste zoon Ad later kardinaal van de Rooms-Katholieke Kerk wordt. De tandarts bekommert zich, naast het trekken van tanden en kiezen, ook om het vullen van gaatjes, want amalgaam is dan al beschikbaar. Lokale verdoving is helaas nog niet goed mogelijk en een watergekoelde boor is ook nog niet uitgevonden. In al die jaren is er in Lisse geen zelfstandige apotheek gevestigd en zijn alle huisartsen daardoor ook apotheekhoudend. In de jaren ’30 dreigen de huisartsen echter nog een bron van inkomsten te verliezen. Door het groeiend aantal inwoners is inmiddels de vestiging van een zelfstandige apotheek mogelijk geworden. Maar dat gaat niet geruisloos. Mejuffrouw Sophie van Overbeek gaat met de huisartsen de strijd aan om in Lisse een apotheek te kunnen vestigen. Daar komt zelfs de rechter aan te pas…

Bronnen

Ach lieve tijd, 1000 jaar Duin- en Bollenstreek. Deel 9: ‘Geloofsbeleving’.

Herman van Amsterdam, e.a.: Een bollendorp bezet, Lisse ’40-’45.
Laura Bemelman: ‘De opvang van Belgische vluchtelingen in Lisse’. In: Nieuwsblad VOL, 2015. Jrg. 14, nr. 1.
Ine Elzinga: ‘Groene Kruis in Lisse honderd jaar jong’. In: Nieuwsblad VOL, 2003. Jrg. 2, nr. 3.
A. M. Hulkenberg: ‘t Parochiaal School, 125 jaar katholiek onderwijs te Lisse.
A. Hz. Raaphorst: Aanteekeningen op het Dorp en de Gemeente Lisse. Passim. Gedigitaliseerd en raadpleegbaar op LisseTijdReis.
Theo van der Salm en Carla van der Stap: ‘Leendert Blok, fotograaf van bloemstillevens in absolute eenvoud’. In: HeerlijkHeden. Nr. 197, zomer 2023.
Advertenties en artikelen uit kranten en medische tijdschriften.
De kleurenfoto met bollenvelden bij Lisse van Leendert Blok en de foto van het gezin Blok komen uit het archief van de VOL.
Met speciale dank aan Ria Grimbergen.

Arie in ’t Veld (1944-2023)

Door de jaren heen was er geen nieuws uit Lisse dat aan Arie voorbij ging. Zijn column “Arie Bombarie” werd graag gelezen. “Wie schrijft die blijft”, gaat bij Arie in ’t Veld zeker op, want zijn boeken 6 zullen we nog heel lang blijven lezen.

Nieuwsflits

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

 

Arie in ’t Veld geschilderd
door Iet Langeveld in 2020

Op 8 mei 2023 is ons redactielid Arie in’t Veld op 78-jarige leeftijd overleden. Diverse artikelen van zijn hand verschenen in ons Nieuwsblad en vele ervan zijn nog steeds in te zien op onze website. Zijn droge, sarcastische humor verlevendigde onze redactievergaderingen en dat wordt gemist. Arie tobde al een hele tijd met zijn gezondheid en had een longziekte. Hij wilde als Lissese dag- en weekbladcorrespondent in zijn afscheidsinterview uit 2020 niet meer neergezet worden als mopperaar, en beloofde nu alleen nog maar positieve commentaren te geven. Arie is jarenlang actief geweest als journalist in de Bollenstreek en werkte voor de Lisser en de Weekendkrant van de Buijze Pers. Daarin gaf Arie in’t Veld jarenlang zijn ongezouten kritiek in de rubriek Arie Bombarie. Na problemen met de hoofdredacteur Loe Buijze werkte hij aan zijn rubriek onder dezelfde naam nog een paar jaar bij het blad LisserNieuws van Uitgeverij Verhagen. Hij was ook corsobestuurslid, schreef voor diverse bulletins en was een uitstekende fotograaf. Kortom, hij was onlosmakelijk verbonden met Keukenhof en zijn camera. Ook heeft hij op verzoek van de gemeente Lisse gewerkt en werd de geschiedenis van Lisse (van 1940 tot en met 1980) in vijf delen uitgegeven. Zijn 40-jarig werkjubileum vierde hij in 2015 met zijn (ex)collega’s van Uitgeverij Verhagen. Aries familie wordt namens de Vereniging Oud Lisse heel veel sterkte toegewenst om dit verlies te dragen.

Medische zorg in Lisse in de tweede helft van de 19de eeuw (2)

Paul Stelder kan het niet laten om over zijn vakgebied te schrijven. Dit is het tweede artikel dat hij ons mee wil geven over de geschiedenis van de medische zorg in Lisse. Nu uit de tijd dat de huisartsen nog doctoren waren.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Dr. A.C. van Ewijk

In deel 1 van mijn serie over ‘De medische zorg in Lisse’ is te lezen dat in de eerste helft van de 19de eeuw in Lisse twee artsenpraktijken zijn ontstaan. In de tweede helft van de 19de eeuw komt er geen nieuwe praktijk bij, mede omdat het aantal inwoners in 1880 nauwelijks is gegroeid en nog slechts 2684 is. Wel vestigen zich rond die periode twee opmerkelijke geneesheren in het dorp. Het zijn de artsen: A.C. van Ewijk en C. Metzlar. Meer dan hun voorgangers of opvolgers zijn zij maatschappelijk actief geweest. Eveneens zijn beiden gepromoveerd. In Lisse zijn na hen geen artsen geweest die een doctorstitel hebben verworven. Vanaf 1865 is het volgen van een universitaire studie wettelijk verplicht om arts te kunnen worden: de chirurgijnsopleiding wordt afgeschaft. Van Ewijk is in Lisse de laatste chirurgijn. Door zijn promotie is hij toch als medisch doctor geëindigd.

TWEE BIJZONDERE DOCTORS
Medische zorg in Lisse in de tweede helft van de 19de eeuw Grote veranderingen in de medische zorg in de tweede helft van de 19de eeuw In de periode na 1850 neemt de kennis van de geneeskunde een vlucht en ontstaan de eerste specialismen: naast de interne geneeskunde ontwikkelen zich heelkunde en gynaecologie. Met de komst van specialisten worden ook de eerste echte ziekenhuizen opgericht. In Haarlem ontstaan na elkaar de nieuwbouw van het Elisabeth Gasthuis (1871), het ziekenhuis Johannes de Deo (1889) en de Mariastichting (1899). In Leiden bestond de Universiteitskliniek weliswaar al in de 16de eeuw, maar het Academisch Ziekenhuis stamt uit 1873. Het Elisabeth ziekenhuis aan de Hooigracht (1891) en het Diaconessenhuis Leiden (1897) worden vanuit verschillende kerkelijke achtergronden, kort na elkaar opgericht. Dat betekent dat door de (huis)artsen tot het ontstaan van deze ziekenhuizen alle zorg aan huis werd geleverd, inclusief kleine operaties en bevallingen. Pijnstilling door morfine is al eeuwen oud, maar door de ontdekking van ether en chloroform kan rond 1846 de narcose worden ontwikkeld. Tijdens een narcose is het bewustzijn zo diep onderdrukt dat (als het goed is!) geen pijn wordt ervaren. Operaties zoals een keizersnede en andere buikoperaties, zijn voor die tijd, maar ook nog jaren na het geleidelijk ontstaan van de ziekenhuizen, bij de patiënten thuis verricht. Verpleegkundige ondersteuning is er niet; de kruisverenigingen en de verpleegkundige zorg van religieuzen als nonnen en diaconessen, ontstaan pas op grotere schaal na 1900. Vanuit de kruisverenigingen kunnen dan ook materialen verstrekt worden en kunnen verpleegkundigen aan huis hulp verrichten.

In 1856 vestigt zich Antonius Cornelius van Ewijk (25 december 1823 te Utrecht-23 augustus 1893 te Lisse) als arts in Lisse. Hij neemt de praktijk over van de artsen Van Dieren en Munting, die na een turbulent slot van hun praktijk, failliet zijn gegaan. Van Ewijk is rooms-katholiek gedoopt en opgevoed en wordt aan het eind van zijn leven ook katholiek begraven. Hij heeft zijn diploma’s in verschillende stappen behaald en is daarmee de laatste echte chirurgijn van het dorp. Op 4 april 1848 wordt hij eerst chirurgijn-scheepsheelmeester, ruim een jaar later wordt hij op 28 juli 1849 plattelandsheelmeester, nog enkele jaren later, op 27 oktober 1852, vroedmeester, waarmee hij dus ook bevallingen mag begeleiden. Kennelijk mag hij op basis van deze diploma’s promoveren, want ruim 10 jaar daarna, op 12 mei 1863, wordt hij door een proefschrift medisch doctor. In 1856 vestigt hij zich op 33-jarige leeftijd in Lisse. Opmerkelijk is dat hij zich aanvankelijk vestigt in het pand aan de Heereweg waar voorheen ook Caspar Wolff ( tot 1829 ) en daarna Andries van Hasselaar ( tot zijn overlijden in 1838 ) praktijk hebben gevoerd. Kennelijk is dit een geschikte woning voor een artsenpraktijk, mogelijk door de aanwezigheid van een aparte ruimte voor apotheek en spreekkamer. Het pand was gelegen ter hoogte van het huidige adres Heereweg 204, voorheen bakker Freriks. In 1873 verhuist hij naar een pand aan de Grachtweg, ongeveer ter hoogte van de hoek met de Kapelstraat waar voorheen de firma Tibboel zijn winkel winkel heeft gehad. Hij blijft daar tot zijn overlijden in 1893 wonen en werken. Van Ewijk is nooit gehuwd geweest en heeft geen kinderen gehad.

Proefschrift
Op 12 mei 1863 verdedigt hij in Leiden met succes zijn proefschrift getiteld: “Iets over Leukaemie, met een ziektegeval door den schrijver waargenomen”. De nu bekende ziekte leukemie wordt in 1845 ontdekt en voor het eerst beschreven door Rudolf Virchow, een Duitse arts die in de medische historie een belangrijke plaats inneemt. We weten nu dat leukemie een vaak dodelijke ziekte is, veroorzaakt door een woekerende groei van witte bloedcellen die worden aangemaakt in het beenmerg. Deze overmaat aan witte cellen verhindert de aanmaak van andere cellen in het beenmerg: de rode bloedcellen en de plaatjes. Uiteindelijk kunnen er van die kwaadaardige witte bloedcellen in alle organen uitzaaiingen terechtkomen, met name in de milt, de lever en de lymfklieren. In die tijd zijn slechts witte en rode cellen in het bloed bekend. Bloedplaatjes kent men nog niet. Bloedplaatjes zijn belangrijk voor de bloedstolling en bij een tekort aan bloedplaatjes ontstaan er bloedingen. Dit is wat bij de patiënt van Van Ewijk gebeurt: na het trekken van een kies (natuurlijk door Van Ewijk zelf gedaan) blijft de arme man urenlang bloeden, ondanks diverse heroïsche maatregelen. Kennelijk heeft Van Ewijk gelezen over deze nieuwe ziekte. Uit zijn proefschrift blijkt dat voor zijn ontdekking van het Lissese ziektegeval internationaal slechts enkele tientallen patiënten in Duitse en Franse medische tijdschriften beschreven zijn. Slechts eenmaal wordt de ziekte in Nederland genoemd, in 1856. Het is zeer opmerkelijk dat Van Ewijk, met de primitieve middelen waarover hij beschikte, de diagnose heeft kunnen stellen. Na het overlijden van de patiënt in 1864 heeft Van Ewijk zelf een obductie gedaan om enkele organen te onderzoeken en vast te stellen waar de leukemie zich had uitgezaaid. Het proefschrift is ook nu nog boeiend en lezenswaardig (zie bronvermelding). Door bovengenoemd proefschrift mag Van Ewijk zich nu medisch doctor noemen en is hij van de lagere titel ‘chirurgijn’ verlost.

Maatschappelijke functies

mr. J.C. van Rosse (7 december 1800-23 februari 1875), burgemeester van Lisse van 1844 tot 1866.

Antonius Cornelius Van Ewijk heeft in de Lisser gemeenschap veel bestuurlijke functies bekleed. In juli 1873 wordt hij in de gemeenteraad gekozen als vertegenwoordiger van de rooms-katholieke gemeenschap. In 1877 wordt hij eerst tijdelijk wethouder en later in dat jaar gemeentesecretaris van Lisse. In 1883 komt hij in de Provinciale Staten. In 1885 is hij wethouder van Lisse en in 1890 wordt hij als wethouder herkozen. Daarnaast heeft hij aan de basis gestaan van de Harddraverijvereniging Lisse & Omstreken. In 1872 is hij voorzitter van het bestuur van de in dat jaar opgerichte vereniging, die in 2022 haar 150-jarig jubileum heeft gevierd. Als gemeentesecretaris geeft hij in 1879 namens de gemeente subsidie aan de Harddraverijvereniging, waarvan hij op dat moment ook de voorzitter is! Dat zou tegenwoordig door de vermenging van belangen niet meer kunnen… In 1891 is hij één van de initiatiefnemers die de Lissesche IJsclub oprichten. Samen met zijn collega Metzlar neemt hij zitting in het bestuur: Van Ewijkbals voorzitter, Metzlar als secretaris. Van Ewijk is goed bevriend geweest met mr. J.C. van Rosse b(7 december 1800-23 februari 1875), burgemeester van Lisse van 1844 tot 1866. Van Ewijk is aldus in de Lisser gemeenschap een vooraanstaand man geweest. Wanneer hij op 23 augustus 1893 op 69-jarige leeftijd plotseling overlijdt, is dat dan ook een grote schok voor het dorp. De kerk zat ruim vóór het begin van de rouwdienst vol, zowel met welgestelden, als met darmen. Juist voor die armen heeft hij altijd veel aandacht en zorg. Hij heeft deze patiënten nooit een rekening gestuurd!

Dr. Cäto Metzlar

Dr. Cäto Metzlar
In 1889 neemt dr. Cäto Metzlar (19 december 1863 te Oldeberkoop-24 december 1939 te Apeldoorn) de praktijk over van Thomas Nieuwenhuisen, die dan al meer dan 50 jaar in Lisse heeft gepraktiseerd. Metzlar is evenals zijn voorganger Nieuwenhuisen, van protestanten huize. Cäto Metzlar wordt op 19 december 1863 geboren in Oldeberkoop in de provincie Friesland, als jongste zoon in een gezin met zes kinderen. Zijn vader is notaris van beroep. Hij ontvangt aanvankelijk huisonderwijs, later zet hij zijn studie voort aan het gymnasium in Deventer. Zijn medische studie doet hij in Leiden. In 1887 behaalt hij zijn artsexamen en twee jaar later in 1889 promoveert hij op het proefschrift met de titel “Verslag der Verloskundige cliniek en policliniek van het Rijks-Academisch ziekenhuis te Leiden cursus 1887- 1888”. In dat proefschrift beschrijft hij wat er in die jaren gebeurt in het 14 jaar eerder opgerichte Academisch Ziekenhuis Leiden. In het jaar erna doet hij een stage in de chirurgie in Berlijn en vervolgens in de interne geneeskunde in het Coolsingelziekenhuis in Rotterdam. Daardoor heeft hij zijn opleiding als het ware verlengd. Later zal hij in diverse artikelen en reacties in tijdschriften voor gynaecologie en in het “Tijdschrift voor geneeskunde” zijn mening geven over thema’s rond de verloskunde. Toch kiest hij ervoor om algemeen arts te worden in Lisse, mogelijk omdat zijn acht jaar oudere broer Adrianus Gijsbertus Metzlar (1855-1927) huisarts in Sassenheim is. Waarschijnlijk bespreekt Adrianus met Cäto de vacature die gaat ontstaan omdat Nieuwenhuisen van plan is om zijn praktijk in Lisse neer te gaan leggen.

Rosendaal 1926 nu eens van achteren

Cäto Metzlar vestigt zich in het huis Rosendaal. Hij huurt het pand van de parochie van Berkel en Rodenrijs, die het uit een erfenis van pastoor Fick gedeeltelijk in eigendom heeft verkregen. Op 25 mei 1893 trouwt Metzlar met Henriette Kok. Het huwelijk blijft kinderloos. Hij blijft slechts 13 jaar in Lisse praktijk houden. In 1902 verhuist hij naar Apeldoorn waar hij zich opnieuw vestigt als huisarts. Wat de reden is van zijn verhuizing is niet bekend. Hij overlijdt op 24 dec. 1939 in Apeldoorn. Maatschappelijke functies In de gemeente Lisse staat Metzlar met zijn collega Van Ewijk aan de basis van de Lissesche IJsclub, die in 1891 wordt opgericht. Metzlar is een Fries van geboorte dus daar zal liefde voor het ijs zijn ontstaan. In de eerste notulen van de nieuwe vereniging staat beschreven dat een zeer strenge winter in 1890-1891 tot hoge werkeloosheid leidt. Door het aanleggen van een ijsbaan kunnen mannen aan werk en dus aan inkomen worden geholpen. Het plan was om de ijsbaan, die door de mannen veilig en glad moest worden gehouden, van de Gracht via de Rijnsloot en het Mallegat naar de Leidsche Vaart aan te leggen.

Dit mooie traject kon helaas door de slechte weersomstandigheden en invallende dooi in dat jaar niet geheel worden uitgevoerd, maar de winters die volgden, waren zo streng, dat in die jaren daarna de baan wel kon worden voltooid. In het eerste bestuur nemen beide artsen een centrale plaats in. De maximale contributie wordt vastgesteld op 1 gulden per lid. Helaas overlijdt Van Ewijk een jaar na de oprichting van de ijsclub; Metzlar blijft tot 1897 secretaris van het bestuur. Metzlar is ook betrokken bij de oprichting van een lokale vestiging van de ‘Vereeniging Volksweerbaarheid’. Het is een landelijke beweging die binnen de burgerbevolking mannen wil trainen om het land en het leger te steunen bij de verdediging. Deze vereniging maakt zich ook sterk voor bewegingsonderwijs op de lagere school.

Oprichting lokaal ziekenfonds
In Nederland ontstaan aan het eind van de 19de eeuw op verschillende plaatsen kleine ziekenfondsen. Het principe van een ziekenfonds is dat bepaalde groepen tegen een vast bedrag per week of maand het recht kopen op zorg van de dokter. Ze hoeven dan dus niet per bezoek te betalen. De zorg is gratis omdat deze als het ware vooruit is betaald. Voor de dokter is het voordeel dat hij per patiënt een vast bedrag per jaar krijgt (in 1895 was dat Fl.2,10 per patiënt) ongeacht of die patiënt dat jaar komt of niet. Voor dat bedrag moet hij wel altijd alle zorg leveren.

Het ziekenfonds

Ziekenfondsen zijn ontstaan voor bepaalde beroepsgroepen (timmerlieden), maar ook plaatselijk (Lisse) of regionaal  Haarlemmermeer). Het is belangrijk te vermelden dat Metzlar in Lisse aan de basis heeft gestaan van dit zeer sociale systeem. Op 9 mei 1892 richt hij met een aantal anderen het ziekenfonds van Lisse op. Uiteindelijk zijn deze kleine ziekenfondsen steeds meer met elkaar gefuseerd, zodat aan het eind van de 20ste eeuw alleen nog grotere organisaties over zijn, zoals bijvoorbeeld het Ziekenfonds Haarlemmermeer en het Ziekenfonds Leiden en omstreken. Deze laatste twee zijn uiteindelijk gefuseerd tot Ziekenfonds Zorg en Zekerheid. Tot aan het eind van de vorige eeuw zijn er ook nog beroepsgroepen die verenigd waren in een zorgverzekering, zoals het IZA voor ambtenaren. Met de komst van de zorgverzekeringswet in 2006 vervielen alle particuliere verzekeringen en ziekenfondsen en deed het huidige systeem van zorgverzekeringen zijn intrede. Nadat Metzlar in 1902 uit Lisse vertrekt naar Apeldoorn, wordt zijn praktijk overgenomen door de eveneens protestantse arts M. de Graaf, die de praktijk voortzet vanuit Huize Rosendaal. Op dat moment praktiseert in Lisse de protestante arts De Graaf naast de liberale arts dokter D. Blok, die in 1895 de praktijk van de rooms-katholieke Van Ewijk overgenomen heeft. Naast de bouw van de roomskatholieke Agathakerk, die in 1903 ingezegend wordt, zet de katholieke gemeenschap zich in om in Lisse weer de beschikking te hebben over een rooms-katholieke arts. Dit vormt de aanleiding voor de komst van een derde huisartsenpraktijk in Lisse. Dokter F.G.M. Haase vestigt zich in 1902, maar zijn komst is niet onomstreden. Over deze periode van kerkelijke strijd en profilering in het volgende artikel meer. ■

Met dank aan Ria Grimbergen

Bronnen:
Archief Museum Boerhaave,
Archief Lissesche IJsclub,
Archief Harddraverijvereniging Lisse & Omstreken.
Diverse artikelen website VOL.
Advertenties en artikelen uit kranten en tijdschriften.
A. C. van Ewijk: Iets over leukaemie. Proefschrift. Leiden, 1863. Raadpleegbaar via Delpher.
A. M. Hulkenberg: Lisse, rommeling.
A. M. Hulkenberg: Kent u ze nog…de Lissers.
P. G. M. G. Perneel: Het beroepsjournaal van dr. J. F. Ph. Hers. Arts te Oud-Beijerland (1881-1915). Een reconstructie van een plattelandspraktijk omstreeks 1900.
Erasmus Publishing, 2000.
‘Cäto Metzlar 50 jaren arts.’ In: Tijdschrift voor geneeskunde. 18 maart 1939.
Archief gemeente Lisse: notulen raads- en collegevergaderingen ongeveer 1870-1893

 

 

 

 

 

Lisse 825 jaar, maar de landbouw bestond al

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)                                                           

23 mei 2023

 door Nico Groen

 

Lisse bestaat dit jaar op papier 825 jaar. Dit wordt groots gevierd in Lisse. De agenda vindt u op de website van de gemeente Lisse. Vroeger leefden de meeste mensen van de landbouw. De boeren waren vooral veehouders, maar ze hadden bijna allemaal een gemend bedrijf met akkerbouw. Het was hard en zwaar werk, want machines waren er natuurlijk nog niet. Ze waren erg afhankelijk van het weer.

De ontginning van vooral de strandvlakten begon al in de 6e eeuw op kleine schaal. Bomen en struiken werden gerooid of verbrand. Met een eenvoudige ploeg bewerkten de boeren de vrijgekomen grond. Later waren alle gronden in het bezit van de graven van Holland of hun leenheren. Voor het laten grazen van vee moest toen worden betaald. De boeren betaalden ‘ghershure’ oftewel grashuur. In Lisse betaalden in de middeleeuwen in de loop der tijd honderden boeren voor hun weiderechten. Veel boeren uit Lisse pachtten gronden tot ver voorbij het Turfspoor in de Lisserbroek. De boeren weidden ook hun koeien in de duinen en de nog niet ontgonnen laagvlakten. In de herfst werden de varkens het bos ingejaagd, nadat ze eerst waren gebrandmerkt om ze later te kunnen herkennen. De varkens waren vooral gek op eikels. De varkens zagen er meer uit als everzwijnen dan als de huidige varkens.

De oppervlakte van de grond drukte men uit in een morgen ((0,85 ha). De oorsprong van deze maat kwam van de oppervlakte, die een span ossen op een ochtend kon ploegen.

 Veel risico’s

Het landbouwbedrijf was vol risico’s en dat maakte het boerenleven zwaar. De opbrengsten waren zeer wisselvallig. Dat had te maken met de geringe bemesting. Ook de grondbewerking was slecht, evenals het nauwelijks te beteugelen onkruid. Ook vernielden enorme zandverstuivingen regelmatig de gewassen. Een ander groot probleem was de wildschade van vooral konijnen uit de duinen, die zich tegoed deden aan de gewassen op de akkers. Ter bescherming van het gewas maakten de boeren een zogenaamde banheining en later een bansloot. Dit om konijnen van de akkers te weren. Een banheining bestond uit palen, waartussen takken werden gevlochten van o.a. wilgen en meidoorns. Een bansloot werd aan de kant van de akker loodrecht afgegraven, zodat de konijnen niet zo gemakkelijk konden oversteken. Een gedeelte van een bansloot, de Banzijp genoemd, is nog steeds te herkennen vlak vóór boerderij Wassergeest. De Banzijp liep vanaf Lisse langs boerderij Wassergeest tot voorbij de Engel en waterde uit in de Beek bij de HH Engelbewaarderskerk. De Banzijp was de scheiding tussen de beteelde strandvlakte ten westen van de sloot tot de Achterweg en de strandwal met veel konijnen aan de oostkant waarop de Heereweg loopt. De Banzijp is in 1541 gegraven. Vóór die tijd was het een banheining. Behalve konijnenvraat hadden de landbouwers ook last van loslopende koeien, reeën, vossen, muizen, ratten, slakken en ander ongedierte. In 1493 was er bijvoorbeeld een enorme muizenplaag waardoor vrijwel de hele oogst mislukte.

Deze en alle voorgaande 200 columns van Sporen van Vroeger over Lisse staan op de website Ouidlisse.nl. Door bij het vergrootglas bepaalde woorden in te typen, zie je alle artikelen met deze woorden. Ook op de website van het LisserNieuws zijn de columns te vinden.

Foto: De gegevens zijn ontleend aan deel 3: het boerenbedrijf uit de serie “Ach Lieve Tijd, 1000 jaar Duin- en Bollenstreek’.

Foto: De gegevens zijn ontleend aan deel 3: het boerenbedrijf uit de serie “Ach Lieve Tijd, 1000 jaar Duin- en Bollenstreek’.

Ambacht Lisse anno 1623: HOOFDGELD 1623 STATEN van HOLLAND en WEST-FRIESLAND

De volkstelling van 1623 om belasting  te kunnen heffen wordt beschreven. Het geeft unieke en interessante nformatie over de samenstelling van de bevolking, soorten beroepen en aantal huizen.

Door Aad van Kampen en Alfons Verstaeten

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

De inhoud van het kohier van het Hoofdgeld over het jaar 1623 is te beschouwen als de eerste gehouden volkstelling in de Staten van Holland en West-Friesland en geeft unieke en interessante informatie over de samenstelling van de bevolking en het aantal huizen.

Inleiding
Kort na de afloop van het Twaalfjarig Bestand in 1621 werden de krijgshandelingen door de Italiaanse veldheer in Spaanse dienst Spinola hervat en hij dreigde Breda en Bergen op Zoom in te nemen. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zat dringend om geld verlegen om een goed leger op de been te kunnen krijgen en men besloot in 1622 tot een éénmalige bijzondere belastingheffing van één gulden per hoofd van de bevolking. De armen zouden worden ontzien en de meer gegoede burgers zouden volgens het draagkrachtprincipe meer moeten betalen. Alleen de stad Leiden bleef dwars liggen. De Leidenaars betoogden dat door de aanwezigheid van vele arme linnenwevers en textielarbeiders in hun stad de heffing van ongeveer 45.000 gulden een te zware last zou leggen op de schouders van de niet zo talrijke gegoede Leidse ingezetenen. Na lange beraadslagingen bereikten de afgevaardigden van de steden een akkoord. Het werd aan de stad Leiden toegestaan de heffing van het Hoofdgeld te verminderen met 10.000 gulden. De afgegeven instructies maakten o.a. melding dat slechts enkele categorieën mensen zoals zwervende bedelaars, vagebonden, en bootsgezellen, die geen vaste verblijfplaats hadden, niet in de
telling mee behoefden genomen te worden. Ook diende op de kohieren of lijsten melding gemaakt te worden of bepaalde personen arm of onvermogend waren. Armen betaalden geen heffing, onvermogenden betaalden voor elk gezinslid 10 stuivers (50 cent) en de mensen die enigszins vermogend waren 20 stuivers of één gulden en de beter gesitueerden 30 stuivers tot 50 stuivers, afhankelijk van hun status en vermogen.
De totaalstaat van de in 23 kwartieren verdeelde Provincie Holland vermeldt in oktober 1623 een totaal van 671.675 personen. Zo telt Amsterdam aan inwoners 104.932, Leiden 44.745, Haarlem 39.455, Delft 22.769, Rotterdam 19532, Dordrecht 18.270 en ’s-Gravenhage 15.825. Van  het door de bevolking op te brengen bedrag van 671.675 guldens aan Hoofdgeld bleef een groot bedrag aan de strijkstok hangen. Zo rekenden de uitvoerende stadsbestuurders van de stad Leiden voor hun werkzaamheden maar liefst ruim 24% van de ontvangen hoofdgelden voor hun werkzaamheden. Ze hadden belang bij een juiste telling. Hoe hoger het aantal inwoners, hoe groter hun verdiensten.
De schout en schepenen van Lisse dienden 1012 gulden te incasseren. Er is geen aantekening bewaard gebleven hoeveel zij in rekening brachten voor hun werkzaamheden. De Duin-en Bollenstreek dorpen geven de volgende tellingen qua inwoners

Lisse, 400 jaar terug in de tijd
Nadere analyse van de in het kohier van het Hoofdgeld vermelde gegevens geeft het volgende beeld van de inwoners van Lisse in het jaar 1623:

Het mannelijke en het vrouwelijke geslacht houden elkaar nagenoeg in evenwicht. Als de 37 andere inwonenden voor de helft mannelijk en vrouwelijk worden aangemerkt, is de verhouding 510 voor het mannelijke geslacht en 502 voor het vrouwelijke geslacht. Opvallend is dat het aantal weduwvrouwen ruim 2 maal groter is dan het aantal weduwnaars, 33 weduwvrouwen tegen 14 weduwnaars. Enerzijds zal dit verband
houden met de over het algemeen jongere leeftijd van de in het huwelijk tredende meisjes en anderzijds met de toen ook hogere levensverwachtingen voor vrouwen. Daar staat weer tegenover dat het aantal vrouwen, dat het leven liet in het kraambed, in het begin van de 17e eeuw een niet te verwaarlozen aantal weduwnaars opleverde. Duidelijk is wel dat ook toen al de vrouwen tot het sterke geslacht behoorden. Het naar verhouding grote verschil in het aantal thuiswonende zonen en dochters, 285 tegen 246, lijkt er op te wijzen dat er een groter aantal jongens werd geboren. Het verschil in aantal zal anderzijds  ten dele ook weer beïnvloed zijn, doordat de meisjes eerder
het ouderlijk huis verlieten, om elders als dienstmeisje in de kost te gaan werken. Het verschil in aantal van inwonende knechts en inwonende dienstmeiden, 25 tegen 39, is al een indicatie hier voor. Het verschil wordt ook bewerkstelligd door de jongere huwelijksleeftijd van de meisjes. Het gemiddeld aantal kinderen per gezin is te stellen op 2,4. Hierbij is uitgegaan van in totaal 221 gezinnen, met in totaal 531 thuiswonende kinderen. In de 215 aanwezige huizen is in zes huizen sprake van dubbele bewoning, hetgeen resulteert in het aantal van 221 gezinnen. Verdeeld over 215 woonhuizen levert het aantal van 1012 bewoners een gemiddelde op van 4,7 personen per woning. De grootte van het gezin varieert van één persoon tot twaalf personen. Er zijn drie gezinnen met twaalf personen.
Het grootste aantal gezinnen, in totaal 39, bestaat uit drie personen, gevolgd door 35 gezinnen met vier personen. Van de 221 huisgezinnen hebben 46 gezinnen, ofwel 20,8%, één of meer inwonende knechten of dienstmeiden.

 

 

In totaal 27 gezinnen hebben meer dan één inwonende dienstbode, met een maximum van drie. In onderstaande tabel een opsomming van de hoofdbewoners, die wellicht tot de notabelen van het dorp gerekend konden worden. De schout Cornelis Cornelisz van Immerseel komt echter niet in het rijtje voor. Dit kinderloos echtpaar had wellicht geen behoefte aan hulp.

 

Onder het aantal van 37 inwonende andere personen zijn maar liefst 14 kleinkinderen, die door de grootouders worden opgevoed. Verder wordt vijf maal genoemd een zogenaamd ‘houkint’. Dit zijn te vondeling gelegde kinderen en geadopteerde kinderen. Verder worden genoemd driemaal een broer en kostganger, tweemaal een moeder, vader, nichtcen schoonmoeder en éénmaal een stiefmoeder, zuster, zwager en neef. Uit dit gegeven is de opvallende conclusie te trekkenvdat anders dan verwacht juist de grootouders een verzorgende taak op zich namen om 14 kleinkinderen in huis te halen, terwijl slechts zevenmaal de kinderen op zich namen om hunvmoeders en/of vaders in hun huis te verzorgen.

Beroepen in Lisse


Op de lijst van de 182 mannelijke hoofdbewoners worden 49 beroepen vermeld. Vermoedelijk zijn de meeste van de overige 133 mannen werkzaam in de agrarische sector als bouwman of als bouwmansknecht. Bij vrouwelijke hoofdbewoners worden nog de beroepen hekelaarster en naaister genoemd. De tabel hiernaast met beroepen van de niet-agrarische bevolking levert verrassende en interessante informatie. Niet alleen door de hoeveelheid van sommige beroepsbeoefenaren, maar ook vanwege het ontbreken van sommige beroepen. Het aantal van zeven schippers is bijvoorbeeld een duidelijke aanwijzing dat Lisse in de streek een belangrijke functie vervulde voor het vervoer van goederen van en naar de steden Leiden, Haarlem en Amsterdam. Vijf schippers waren gehuisvest bij de Haven in het dorp en twee schippers in De Engel langs de Mallegatsloot. Lisse had al van oudsher een dicht bij het Vierkant gelegen haven, via een gegraven gracht
bereikbaar en gunstig verbonden met het Haarlemmermeer. Opvallend is voorts het aantal van vijf bakkers op een bevolking van 1000 inwoners. De korenmolen aan de Gracht zal hier mede debet aan zijn geweest en er zullen wellicht ook broden zijn afgenomen door omliggende dorpen en steden. De vermelding van zes linnenwevers, één spinnewielmaker, één spinner en één vlasser toont aan dat de vlasbewerking nà de landbouw en veeteelt de belangrijkste bron van inkomen was in Lisse. Dit wordt nog eens ondersteund door het
feit dat ruim 40 jaar later, bij de vaststelling van het aantal haardsteden in Lisse ten behoeve van het Haardstedegeld in tota en uit de lijst vaal 53 vlasovens werden geteld van het Familiegeld in 1674 blijkt dat maar liefst 24 mensen het beroep van vlasser uitoefenden. Ook is uit 17e eeuwse archieven bekend dat op de haven van Lisse regelmatig openbare verkopingen plaats vonden van bossen vlas, die met schepen waren aangevoerd vanuit o.a. Vlaanderen, Oude en Nieuwe Tonge en Dirksland. De beide genoemde waarden of herbergiers zetelden in het dorp, de een op huisnummer 121 in de herberg ‘Coning van Bohemen’ en de ander in huisnummer 152 in de herberg ‘t Roode Hart’. Het ontbreken van de vermelding van het beroep van Pieter Cornelisz. van der Codden, als herbergier in de herberg de ‘De Witte Zwane’ op huisnummer 149 toont aan dat niet alle beroepen zijn vermeld. Ook ontbreekt de vermelding van de herbergier in ‘Den Engel’ bij de Engelenbrug. Geen melding wordt gemaakt van het beroep van visser of van bleker. Ook in de eerder genoemde lijst van het Familiegeld
uit 1674 en andere belastingkohieren uit de 17e en 18e eeuw wordt geen melding gemaakt van deze beroepen. Het bevestigt dat beide beroepen in ieder geval niet als hoofdberoep werden uitgeoefend en van ondergeschikte betekenis zijn geweest. Uit de verpondingslijst in
1732 blijkt dat Jonkheer Ascanius van Sijpesteijn een verhuurde bouwmanswoning met een bleek bezat, gelegen aan de zandsloot bij de Lisserbrug met een naar verhouding geringe huurwaarde per jaar van 63 gulden.

Arm en onvermogend
Op de lijst worden 19 gezinnen als ‘Arm’ en 38 gezinnen als ‘Onvermogend’ gekwalificeerd. Zoals eerder opgemerkt behoefden de armen geen hoofdgeld te betalen en dienden de onvermogenden voor elk persoon de helft van de standaardheffing van één gulden per persoon te betalen. Voor de onvermogende Aelbert Dignusz. De Roo wonend op het huis met nummer 17 betekende dat voor hem, zijn vrouw en acht kinderen toch nog een bijdrage van vijf gulden. Daar moest hij in 1623 ongeveer één week voor gaan werken. Opvallend is dat de armen en onvermogenden dichtbij en naast elkaar woonden. Van de 17 huisbewoners aan de noordzijde van het dorp, in de huizen genummerd 83 t/m 99, worden er 12 als arm of onvermogend bestempeld. Terwijl aan de zuidzijde van het dorp negen huisbewoners in de huizen genummerd 203 t/m 211 allemaal als arm of onvermogend worden beschouwd.

Olieverfportretten 1620 door Michiel Jansz van Mierevelt van beide opponenten

Over chirurgijns en docters (1): Medische zorg in Lisse in de eerste helft van de 19e eeuw

De Chirurgijns en de docters deden bijna alles alleen: operaties, bevallingen, tandzorg en medicijnbereiding. De periode van de medici van 1800 tot 1860 wordt besproken. Er zijn in Lisse 2 artsenpraktijken.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

Een dokter met tilbury

De medische zorg is in Lisse in de 19e en 20e eeuw inhoudelijk en in omvang enorm veranderd: de kennis en begrip van ziektes nam een vlucht terwijl het aantal inwoners steeg van ruim 1000 tot 22.000. De chirurgijn en de medisch doctor van 1800 deed bijna alles alleen: operaties, bevallingen, tandzorg en medicijnbereiding.

Aan het eind van de vorige eeuw is een grote groep mensen met een verscheidenheid aan beroepen actief in de zorg. In dit nummer beschrijf ik de periode van ongeveer 1800 tot 1860. In de volgende artikelen zal ik, de tijd volgend, uiteindelijk aan het einde van de 20e eeuw belanden.

Een schets van het dorp Lisse vanaf 1800

Bouw van de watertoren in Hillegom

Rond 1800 heeft Lisse ongeveer 1100 inwoners; in 1795 waren het er bij een volkstelling 1062. Nog maar enkele straten zijn verhard, de overige zijn zandwegen. Vervoer gaat voornamelijk te voet, een enkelingkan zich voor personenvervoer een koets permitteren. Bij de inboedel van één van de artsen staat een Tilbury vermeld. De trekschuitvaart voor welgestelden van Leiden naar Haarlem en vice versa. In 1925 wordt de watertoren geopend en wordt in Lisse waterleiding aangelegd. Tot die tijd komt het water uit de pomp of uit de sloot. Riolering en elektriciteit worden rond 1900 ingevoerd. In de huizen is de verlichting tot die tijd op basis van olielampen en kaarsen. Voor verwarming en koken wordt gebruikt gemaakt van hout en turf, maar in huis zal het vaak donker en koud zijn eweest. Het afval, inclusief uitwerpselen, belandt in een ton of in een beerput, op straat of in de sloot. Onder de bevolking is veel armoede. Wanneer de bollencultuur eind 19e eeuw op gang komt, ontstaat in onze streek vraag naar seizoensarbeid. Dat trekt bewoners uit nog armere streken in Nederland, zoals Friesland en Drenthe, naar de Bollenstreek.

Soorten artsen
Tot 1865 is het op twee manieren mogelijk om een medische opleiding te volgen: de oudste vorm, die dan eigenlijk in alle beroepen gangbaar is, is dat men van leerling tot gezel tot meester kan doorgroeien, het z.g. gildewezen. Dat is in de geneeskunde de weg naar chirurgijn. De tweede manier om een medische opleiding te volgen, is aan de universiteit. Deze laatste staat hoger aangeschreven.

Artsenzorg in Lisse vanaf 1800: de chirurgijn
In 1800 is er één chirurgijnspraktijk en enkele jaren later vestigt zich een medisch doctor. Zij vormen de voorlopers van de huidige
huisartspraktijken. Caspar Wolff (16 november 1774 te Gesmold, 8 augustus 1856 te Leiden ) neemt in 1797 in Lisse de chirurgijns- en apothekerswinkel over van de weduwe van Frans Willemsz. Enneker. Waarschijnlijk kiest hij voor Lisse als vestigingsplaats door zijn huwelijk met Huberta Verdegaal, die in Lisse is geboren en opgegroeid. Deze Huberta is samen met haar zus erfgename van behoorlijk wat geld en goederen. Daarover is uitgebreid te lezen in het boek ‘Casparus Henricus Wolff en Huberta Verdegaal’ aanwezig in de bibliotheek
van de VOL en geschreven door Chris Wolff. In 1792 begint Caspar Wolff op 17-jarige leeftijd zijn opleiding tot chirurgijn als leerling in het gildewezen. Het diploma dat Caspar in 1797 behaalt, heeft als titel “Chirurgijn, apothecar en plattelandsheelmeester”. In datzelfde jaar trouwen Caspar en Huberta. De ouders van Huberta kopen voor hen het huis aan de Heereweg, toenmalig nummer 109, en schenken het in eigendom aan hun dochter. Caspar en Huberta blijven daar wonen en werken tot hun vertrek uit Lisse in 1829. Met de 1100 inwoners van Lisse, van wie er velen in armoede leven, moet het inkomen van Caspar uit meer hebben bestaan dan alleen uit de inkomsten als chirurgijn, hoewel hij ook medicijnen verkoopt. Daarnaast handelt hij regelmatig in grond en opstallen en dat blijkt zeer lucratief. In 1829 verkoopt hij
de winkel en het huis in Lisse en verhuist hij naar Oegstgeest. Zijn opvolger is Andries van Hasselaar (23 december 1782 te Amsterdam, 13 maart 1838 te Lisse). Over Andries van Hasselaar is in nummer 4 van 2020 in het VOL-Nieuwsblad een boeiende beschrijving verschenen van de hand van Ria Grimbergen. Van Hasselaar is in Amsterdam opgeleid tot scheepschirurgijn en in 1805 wordt hij aangenomen als chirurgijn tweede klas bij de marine. Hij heeft als scheepsarts vele reizen gemaakt en werkte uiteindelijk in de West. Tijdens een zware reis in Suriname krijgt hij een klein herseninfarct met waarschijnlijk tijdelijke verlammingen tot gevolg. Hij haalt na terugkeer in Nederland in 1828 ook zijn diploma van vroedmeester en plattelandsheelmeester. Hij is al 46 jaar oud wanneer hij in januari 1829 de praktijk overneemt
van Caspar Wolff. Hij koopt het huis en de apothecarswinkel, dat door grondaanschaf van Caspar Wolff is uitgebreid. Hij werkt nog een aantal jaren in de luwte van het nog kleine dorp. Hij overlijdt op 55-jarige leeftijd en zijn weduwe wil snel haar huis en tuin verkopen en zij plaatst daartoe een advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant.

Links het huis, of wat er nog van over was, van Mevr. de Wed. A. van Hasselaar
aan het steegje naar Landzicht (’t Rottenest). In de verte boerderij “De Wolff” (toeval?). Inzet: de advertentie voor de overname van de Praktijk

Een gezellig jubileumfeest op 17 april 1888.

Op deze advertentie reageert Thomas Nieuwenhuisen (31 juli 1811 te ’s Gravenhage, 23 september 1892 te Lisse). Hij is in tegenstelling tot zijn rooms-katholieke voorgangers, evangelisch-luthers. Op 17 april 1838 heeft hij zijn diploma’s als plattelandsheel-en vroedmeester gehaald. In 1839 staan zowel de namen van Hasselaar als van Nieuwenhuisen vermeld als werkzaam arts in Lisse. In dat jaar zal dus de praktijk zijn overgedragen. Nieuwenhuisen valt kennelijk goed in de smaak bij de familie van Van Hasselaar, want hij trouwt op 25 mei 1845 met hun oudste dochter Maria Dominique van Hasselaar, die op dat moment 32 jaar is. Zij krijgenslechts één kind, dat ook Thomas genoemd wordt. Thomas jr. wordt geboren op 11 februari 1849. Het gezin woont ook aan de Heereweg vlakbij het Vierkant. Vader Thomas blijft heel lang aan het werk. Op 17 april 1888 wordt zijn 50-jarig jubileum uitgebreid gevierd. Vooral zijn aandacht voor de kleintjes wordt vermeld. Zijn opvolger komt in 1889: Thomas is dan 78 jaar oud en hij is dan dus 50 jaar aan het werk!

Zijn opvolger heet Cato Metzlar. Over hem in de volgende aflevering meer. Tot de komst van Cato Metzlar wordt deze praktijk dus gevormd door chirurgijns. Dit in tegenstelling tot de tweede artsenpraktijk die in Lisse ontstaat.

Artsenzorg in Lisse vanaf 1800: de medisch doctor

“The doctor”, een olieverfschilderij van Luke Fildes uit 1891. De kindersterfte was erg hoog,

Bernardus Josephus van Dieren (16 mei 1785 te Leiden, 17 maart 1854 te Lisse) groeit op in Leiden en studeert op 6 oktober 1810 af als medisch doctor aan de universiteit aldaar. Medisch doctor is een academische titel en staat hoger aangeschreven dan de titel van chirurgijn. Van Dieren vestigt zich rond 1810 in Lisse. Het is niet precies duidelijk wanneer. Hij trouwt op 26 november 1811 in Lisse met Maria Ida Oberjé, die geboren is in Zegwaard, bij Zoetermeer.In 1830 koopt hij Heereweg 228 en 230 van Gerrit Veldhorst… het huis van Gerrit Veldhorst, de kastelein van de Witte Zwaan, die veel panden en grond bezit. Het echtpaar krijgt zes kinderen waarvan er vijf vroeg overlijden. Het eerste kind wordt 10 jaar oud, het tweede, Paulus, wordt 55. Het derde kind wordt 26, het vierde 22, de vijfde sterft na een half jaar en het laatste kind sterft kort na de geboorte. Zelf sterven de ouders twee dagen na elkaar op 17 en 19 maart 1854. Zij krijgen op dezelfde dag de laatste sacramenten, naar rooms-katholiek gebruik. Het gezin van Bernardus van Dieren geeft een goed beeld van de leefomstandigheden en de mogelijke sterftekansen in die tijd. De kindersterfte is hoog (zie kind 1, 5 en 6), maar ook jong volwassenen (zie kind 3 en 4) zijn regelmatig slachtoffer.

Cholera ook wel de blauwe dood genoemd, “krijg toch allemaal de klere” typysch Nederlands om ziektes te gebruiken als scheldwoorden. Dr. Bleekers choleradrank vond gretig aftrek, of het ook echt hielp?

Bloedzuigers

Alleen Paulus wordt 55 jaar oud. Vader en moeder, Bernardus en Maria, overlijden bijna op dezelfde dag: 17 en 19 maart 1854. Hier zal zeer waarschijnlijk een infectieziekte aan ten grondslag hebben gelegen. Infectieziekten zijn in die tijd de meest voorkomende oorzaak van overlijden. Sommige infectieziekten komen eens in de zoveel jaar voor en waren vaak levensgevaarlijk. Er zijn in de 19e eeuw in Nederland minstens drie epidemieën van cholera. Cholera is een darminfectie en gaat gepaard met heftige diarree en veroorzaakt daardoor uitdroging. Zeker voor kleine kinderen is dat een groot risico. Pokken is ook een infectieziekte die af en toe voorkomt, maar heftig besmettelijk is. Er was in 1798 een soort vaccinatie ontwikkeld tegen pokken, maar niet iedereen durfde daarvoor te kiezen.

In 1872 is door Nieuwenhuisen (in de andere dokterspraktijk) zeker één geval van pokken in Lisse geconstateerd. Influenza komt ook in de 19e eeuw al jaarlijks voor. Een sluipende, eveneens gevaarlijke ziekte is tuberculose, die vooral op (jong)volwassen leeftijd slachtoffers maak. Weinigen worden oud. Kanker komt wel voor, maar is meer een ziekte van de oudere leeftijdsgroep en die leeftijd wordt door weinigen gehaald. Een zeer gevaarlijke periode voor vrouwen is de zwangerschap en bevalling. Zwangerschapscontroles worden niet gedaan. Men roept de dokter of de vroedvrouw (waarover later meer) als de vliezen breken of de weeën komen. Ziekenhuiszorg rond de bevalling bestaat nog niet: alle bevallingen vinden thuis plaats. Voor de kraamvrouw dreigen dus klemzittende baby’s en bloedingen en na de bevalling kraamvrouwenkoorts, die ontstaat door een baarmoederontsteking. Voor de pasgeborenen zijn de risico’s nog veel groter.

Paulus van Dieren (*22 november 1813 te Lisse – †8 april 1868 te Padang)

Uit de Opregte Haarlemsche Courant 14 – 04 – 1847

Paulus gaat net als zijn vader in Leiden studeren en studeert op 26 september 1839 af als medisch doctor aan de Universiteit van Leiden. In 1843 gaat hij bij zijn vader in de praktijk werken. Een bijzondere advertentie geeft aan dat hij veel geloof hecht aan zijn uitstekende bloedzuigers, die hij zelf kweekt en te koop aanbiedt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de medische stand in die tijd nog erg weinig middelen tot zijn beschikking heeft. Behalve pijnstilling in de vorm van morfine en het vocht afdrijvende digoxine, zijn er laxeer- en braakmiddelen, plantenextracten en veel magie. De kennis over het functioneren van het menselijk lichaam is tot 1850 zeer beperkt. De functie en de samenhang van verschillende organen kent men nog niet en ook op cel- en weefselniveau weet men vrijwel niets.Wanneer Bernardus Josephus van Dieren in 1854 plotseling overlijdt, worden zijn bezittingen, inclusief de apotheek, openbaar verkocht.

 

Uit de Opregte Haarlemsche Courant 29 – 04 – 1854

Dirk Karel Munting (*18 juli 1817 te Sprang NB, †8 juli 1893 te Amsterdam) staat in 1854 samen met Paulus van Dieren ingeschreven als
werkzaam arts in Lisse en zal dus Bernardus Josephus hebben opgevolgd. Hij is als medisch en chirurgisch doctor in juli 1841 afgestudeerd aan de Universiteit van in Amsterdam en is op 15 april 1842 gehuwd met Elisabeth Tak. Zij overlijdt op 25 januari 1855 in Lisse. Dat is mogelijk de reden dat hij de samenwerking met Paulus opzegt en betekent wellicht het einde van de praktijk van Van Dieren. Op 12 maart 1855 wordt wegens faillissement, de boedel van Paulus van Dieren te koop aangeboden. Via enkele krantenadvertenties is de verdere loop van het leven van Paulus van Dieren te volgen. Eerst strijkt hij neer in Leiden. In 1862 biedt hij aldaar zijn diensten aan als medisch doctor en in 1865 blijkt hij scheep te zijn gegaan naar Batavia. Op 8 april 1868 overlijdt hij in Padang, West Sumatra, in Indonesië.

 

 

De praktijk wordt in 1855 overgenomen door A. C. van Ewijk. Over hem in de volgende aflevering meer. Elisabeth Schaap (*3 januari 1775 te Amsterdam, †22 april 1846 te Lisse) behaalt in 1808 haar afsluitend diploma tot dorpsvroedvrouw.

Ze trouwt op 13 maart 1816 in Lisse voor de kerk en voor de wet met Jan Carl Poske. Kennelijk gaat er iets helemaal mis, want tweeënhalf jaar later, op 12 november 1818, wordt een echtscheiding uitgesproken. Iets dat in die tijd zeer ongebruikelijk is. Tot 1843 staat ze in Lisse als actief vroedvrouw ingeschreven. Van 1839 tot 1843 staat nog een tweede vroedvrouw ingeschreven: Elisabeth Voorn (*16 september 1813 te Hoorn, †1 augustus 1846 te Beets NH). Zij trouwt in 1837 in Enkhuizen met Roelof Gast en krijgt in 1838, 1840 en 1842 een kind. Zij zijn alle drie in Lisse geboren. Het is niet waarschijnlijk dat ze in de periode dat zij in Lisse actief was, veel gewerkt heeft. In 1830 werden op een bevolking van 1520 inwoners in totaal 51 kinderen levend geboren. Ook doctor Van Dieren zal in die tijd een aantal bevallingen hebben gedaan. Het is opmerkelijk dat na het overlijden van Elisabeth Schaap vele jaren geen vroedvrouw werkzaam is geweest. In het volgende Nieuwsblad zullen we de ontwikkelingen rond doctor Van Ewijk en Metzlar verder beschrijven.

Verloskunde in de 19e eeuw

Antieke baarstoel

Tot slot nog iets over een vroedvrouw die in de eerste helft van de 19e eeuw actief is geweest. Het beroep van vroedvrouw was één van de weinige beroepen die door vrouwen konden worden uitgeoefend. Elisabeth Schaap (*3 januari 1775 te Amsterdam, †22 april 1846 te Lisse) behaalt in 1808 haar afsluitend diploma tot dorpsvroedvrouw. Ze trouwt op 13 maart 1816 in Lisse voor de kerk en voor de wet met Jan Carl Poske. Kennelijk gaat er iets helemaal mis, want tweeënhalf jaar later, op 12 november 1818, wordt een echtscheiding uitgesproken. Iets dat in die tijd zeer ongebruikelijk is. Tot 1843 staat ze in Lisse als actief vroedvrouw ingeschreven. Van 1839 tot 1843 staat nog een tweede vroedvrouw ingeschreven: Elisabeth Voorn (*16 september 1813 te Hoorn, †1 augustus 1846 te Beets NH). Zij trouwt in 1837 in Enkhuizen met Roelof Gast en krijgt in 1838, 1840 en 1842 een kind. Zij zijn alle drie in Lisse geboren. Het is niet waarschijnlijk dat ze in de periode dat zij in Lisse actief was, veel gewerkt heeft. In 1830 werden op een bevolking van 1520 inwoners in totaal 51 kinderen levend geboren. Ook doctor Van Dieren zal in die tijd een aantal bevallingen hebben gedaan. Het is opmerkelijk dat na het overlijden van Elisabeth Schaap vele jaren geen vroedvrouw werkzaam is geweest. In het volgende Nieuwsblad zullen we de ontwikkelingen rond doctor Van Ewijk en Metzlar verder beschrijven

Met dank aan Ria Grimbergen

lik hier voor het volgende deel

Bronnen

Chris Wolff: Casparus Henricus Wolff en Huberta Verdegaal. [2012]. PDF te raadplegen via tabel ‘Boeken’ in LisseTijdReis.
Ria Grimbergen: ‘Pareltje met een Surinaamse glans’.
In: Nieuwsblad van de Vereniging ‘Oud Lisse’. jrg. 19, nr. 4.
LisseTijdReis Archief Vereniging ‘Oud Lisse’
Boerhaave archief. Vestiging artsen en apothekers 1840-1938.
Diverse krantenadvertenties en -artikelen