Berichten

Huisartsen in de jaren dertig (3)

Huisartsen komen en gaan maar de zorg zal altijd blijven bestaan. Paul Stelder doet het ook al een tijdje wat rustiger aan met de zorg. Maar doet nu zijn best om de zorggeschiedenis van Lisse te beschrijven in een serie artikelen.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Aantal inwoners van Lisse is in 1930 gestegen tot bijna 8500. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van 1900 want toen woonden er 3860 mensen in het dorp. In de tussenliggende dertig jaar is er veel woeste duingrond afgegraven en ontgonnen en is ook al een begin gemaakt met het omzetten van veengronden ten behoeve van de bollenteelt. Door de toename van de landbouwgrond is er grote behoefte aan nieuwe arbeiders en die komen voornamelijk uit de armere streken van Nederland naar de Bollenstreek. Bollenteelt was vóór de mechanisatie zeer arbeidsintensief; er zijn daarom vele handen nodig. Voor de drie huisartsenpraktijken die het dorp in die jaren rijk is, wordt de werkbelasting steeds hoger: meer inwoners betekent meer vragen om zorg. De leeftijd van de zittende huisartsen, Haase, De Graaf en Blok, stijgt en hun praktijken worden steeds groter. De werklast wordt daardoor kennelijk te groot. Dat maakt dat gezamenlijk gezocht wordt naar een vierde arts en deze wordt gevonden in de persoon van Lex Duymaer van Twist.

Alexander Johannes (Lex) Duymaer van Twist

A. J. Duymaer van Twist (4 juli 1903 te Oost-Java 22 oktober 1979 te Lisse)

Hij wordt in Indonesië geboren als oudste zoon van een zendelingarts die, na het afronden van zijn medische studie, vanuit Den Haag op Java is beland om aldaar het eerste ziekenhuis voor Javanen op te zetten. In 1911 keert het gezin terug naar Nederland en hij vestigt zich in het arme Hoogeveen. Hij gaat daar werken als huisarts en zet daar ook een  ziekenhuis op, waar hij tevens geneesheer-directeur van wordt. Na een aantal jaren verhuist hij naar Voorschoten om aldaar een huisartspraktijk over te nemen. De vader van Lex Duymaer van Twist is daar slechts drie jaar huisarts wanneer hij op 55-jarige leeftijd overlijdt, zijn vrouw en zeven kinderen zonder pensioen achterlatend. In datzelfde jaar is Lex juist aan zijn medische studie in Leiden begonnen. Hij moet door de slechte financiële situatie van het gezin een lening afsluiten om zijn studie te kunnen bekostigen.

 

 

Het huis met de erker praktijk van Duymaer van Twist

Wanneer hij afgestudeerd is, huurt hij in 1932 het huis op adres Heereweg 295 en dat zal gedurende zijn hele loopbaan zijn woon- en praktijkpand blijven. De praktijk wordt in twee slaapkamers op de eerste verdieping gevestigd. Als het druk is, wordt de trap als extra wachtruimte gebruikt. De praktijk die hij in de loop van de jaren opbouwt, blijft een relatief kleine praktijk. Dit is zijn nadrukkelijke wens, omdat hij graag ruim de tijd voor zijn patiënten wil kunnen nemen. In het begin kan hij er nauwelijks van rondkomen, omdat hij ook zijn studieschuld nog moet afbetalen. Zijn eerste huwelijk (1 maart 1932) is ongelukkig: zijn vrouw gaat bij hem weg. De zorg voor hun dochter wordt in eerste instantie aan zijn vrouw toegewezen, maar in hoger beroep aan haar vader. Zijn tweede huwelijk op 28 september 1938 met Wilhelmina (Mien) Weggemans is wel liefdevol en harmonieus. Zij krijgen samen vier kinderen. De dochter uit zijn eerste huwelijk groeit in dit gezin op als ‘de grote zus’. De praktijk is, net als de andere drie huisartspraktijken, apotheekhoudend. Dit betekent dat alle voorgeschreven medicijnen door de arts zelf worden verzorgd en afgeleverd. Daar komt in die tijd ook nog veel handwerk bij, zoals het afwegen van de poeders en het maken van de drankjes. Voor de artsen is dat weliswaar extra werk, maar ook extra inkomsten. Bij een kleine praktijk wordt het daardoor eenvoudiger om financieel rond te komen.

De vestiging van een apotheek

De apotheek met de hangplek voor ouderen ervoor.

In het begin van de jaren dertig zijn in de steden en grotere plaatsen van Nederland soms al tientallen jaren apotheken gevestigd. De vestiging van apotheken wordt gestimuleerd door de overheid en door de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, de NMP. Het maken van betrouwbare medicijnen en het bewaken van het gebruik bij een combinatie van medicijnen wordt steeds belangrijker geacht en bij een bepaald aantal inwoners wordt een plaats zogenaamd “apotheekrijp”. Probleem voor de vestiging van nieuwe apotheken is dat huisartsen die al een apotheekvergunning hebben, niet gedwongen kunnen worden om hun apotheekdeel af te staan. Pas als zij hun praktijk overdragen, kunnen hun opvolgers gedwongen worden om hun apotheekdeel af te staan. Dat is precies wat er in Lisse gebeurt! Op 17 september 1934 vestigt mejuffrouw Sophie van Overbeek zich aan het Vierkant in Lisse. Zij huurt het pand Heereweg 223 en bevestigt een bord aan de muur. Wie was deze vermetele dame?

Sophia Cornelia (Sophie) van Overbeek

Zij werd geboren in Oud-Beijerland in de Hoeksche Waard, iets ten zuiden van Rotterdam, als oudstedochter van het gezin. Haar ouders hebben een café-restaurant en bezitten grond en vastgoed in de regio. Ze krijgt nog één zus, Nel (Cornelia Johanna van Overbeek, 17 april 1912 te Oud-Beijerland – 5 februari 2001 te Sassenheim), die haar altijd gezelschap zal houden en die met haar meereist naar Lisse. Sophie is intelligent en gaat voor haar studie Pharmacie naar Utrecht. In 1932 behaalt ze haar eerste praktijkdiploma. Zij vestigt zich kort in Arnhem en daarna in Culemborg, maar op 17 september jaar 1934 vestigt ze zich in Lisse. Ze weet dat op dat moment drie van de vier zittende huisartsen wat ouder zijn: Dirk Blok is 67 jaar, Martinus de Graaf is 62 jaar en Frans Haase is 60 jaar oud. De enige jonge arts is Lex Duymaer van Twist, maar die heeft nog maar een heel kleine praktijk. Sophie huurt, waarschijnlijk met financiële steun van haar vader, het pand dat ligt aan de Heereweg op het Vierkant op nummer 223. Een strategische positie: centraal in het dorp. Inkomen heeft ze op dat moment nauwelijks, want ze mag alleen medicijnen verkopen op voorschrift van artsen en bij voorbeeld geen drogisterijartikelen die tegenwoordig ook in de apotheek verkrijgbaar zijn. De rolverdeling tussen de zussen is duidelijk: Sophie is de oudste en hoewel kleiner van stuk is ze haar jongere zus de baas: ze is slim en heeft een moeilijke studie vlot doorlopen. Zij is daadkrachtig en ondernemend. Zij is als enige de eigenaar van de apotheek. Haar zus Nel doet het huishouden, kookt en maakt schoon. Nel heeft geen studie afgemaakt, maar zij maakt het mogelijk dat Sophie zich maximaal kan ontplooien. Beide zussen zijn nooit gehuwd geweest. Wanneer in 1944 hun moeder plotseling overlijdt, verkoopt hun vader, die dan 69 jaar oud is, het café-restaurant en trekt bij zijn dochters in Lisse in. Alle drie zijn zij na hun overlijden bijgezet in het familiegraf te Rhoon, waar moeder sinds 1944 begraven lag. De eerste arts die na de vestiging van de apotheek zijn praktijk overdraagt, is Dirk Blok. Op 23 oktober 1936 – Blok is dan 69 jaar oud en wordt volgens zijn opvolger al merkbaar vergeetachtig – draagt hij zijn praktijk met apotheek over aan Marius van Dijk.

Johan Marie (Marius) van Dijk

J. M. van Dijk (17 augustus 1908 te
Utrecht – 18 september 1982 te Almelo)

Op 26 november 1936, dus een maand na zijn vestiging in Lisse, te Utrecht getrouwd met Beatrice van Doorn. Uit het huwelijk worden drie kinderen geboren. Hij neemt het woonpraktijkpand aan de Achterweg 6 over van zijn voorganger Dirk Blok. Van Dijk wil ook het apotheekgedeelte van zijn voorganger overnemen, maar nu komt hij in de problemen, want er staat in Lisse een apotheek geregistreerd. Hoewel de apotheker nauwelijks inkomsten heeft, spant zij een proces aan bij de rechtbank van Leiden. De uitspraak van het proces is dat de huisarts zijn apotheekgedeelte verplicht moet afstaan en dus geen medicijnen meer mag leveren! Dit betekent vervolgens dat Van Dijk minder inkomsten kan verkrijgen uit zijn praktijk, maar ook dat hij minder voor de overname van de praktijk hoeft te betalen. De tweede praktijk die kort daarna een andere eigenaar krijgt, is de praktijk van Martinus de Graaf. Op 2 november 1937 wordt deze overgedragen aan Henk Holl.

Rehoboth, afscheidsreceptie met links huisarts Van Dijk

Hendricus Adrianus (Henk) Holl

H. A. Holl (18 januari 1906 te Zutphen – 29 augustus 1983 te Leiden)

Henk Holl weet op het moment van praktijkovername dat zijn collega Marius van Dijk het proces om de apotheekrechten waarschijnlijk gaat verliezen. Hij kiest ervoor om zelf geen proces aan te spannen en accepteert daarmee het verlies van zijn apotheekgedeelte, maar hoeft daardoor voor dit praktijkdeel ook geen overnamesom te betalen. Henk Holl is geboren in Zutphen. Zijn ouders zijn, toen hij op de middelbare school zat, uit elkaar gegaan en hij is met zijn moeder naar Amsterdam verhuisd. Zij wordt aldaar pensionhoudster: ze huurt panden die ze onderverhuurt tegen levering van kost en inwoning. Ze neemt mensen in dienst en ook Henk moet  werkzaamheden verrichten om dit mogelijk te maken. Zijn geneeskundestudie doet hij in Amsterdam aan de Gemeente Universiteit. De studie verloopt niet zo gemakkelijk en hij zakt voor zijn kandidaatsexamen. Om dat diploma alsnog te halen moet hij een jaar naar Leiden uitwijken. Met wat vertraging slaagt hij op 12 juni 1935 alsnog voor zijn artsdiploma in Amsterdam. Na het afstuderen neemt hij eerst een periode waar voor een huisartsenpraktijk in Hardegarijp (Friesland). Daar leert hij zijn latere vrouw kennen: Grietje Sakes Antonides (23 maart 1906 te Veenwouden – 26 oktober 1995 te Lisse). Ze trouwen op 4 november 1937 en krijgen drie kinderen. Grietje wil niet in Friesland blijven en daarom reageert Henk op een vacature voor een huisarts in Lisse. Grietje komt uit een vermogende boerenfamilie en haar familie speelt een belangrijke rol bij de investeringen die nodig zijn om deze praktijk over te nemen. Ook de familie van zijn moeder springt bij: zijn eerste auto krijgt hij van een ongehuwde zus van zijn moeder! De eerste jaren vestigt het echtpaar zich in huize Rosendaal, van waaruit ook hun voorgangers gewoond en gewerkt hebben. Maar reeds in 1939 laat de schoonvader van Henk voor zijn kinderen een huis bouwen aan het einde van de Veldhorststraat. Dat huis, met als adres Veldhorststraat 50, komt begin 1940 gereed. Henk kan het voor Fl. 500,- per jaar huren van zijn schoonvader. Wat gebeurt er vervolgens in Lisse met de laatste apotheek van een huisartsenpraktijk?
De oudste zoon van F. G. M. (Frans) Haase gaat studeren. Hij heet, zoals in de familie de traditie is, ook Frans.

Franciscus Lambertus Jozefus Maria (Frans) Haase

F. L. J. M. Haase (26 maart 1915 te Lisse
1 april 1988 te Lisse)

Frans begint al op 16-jarige leeftijd met zijn studie geneeskunde en hij is pas 24 jaar oud wanneer hij in Leiden afstudeert. Het is dan 1939. In afwachting van de oproep voor militaire dienst gaat hij zijn vader helpen in de huisartsenpraktijk, maar dat duurt niet lang. De oproep valt al snel in de bus en hij wordt als arts ingedeeld bij het 2e regiment Huzaren-Motorrijders. In mei 1940 wordt het Nederlandse leger in enkele dagen verslagen en ontmanteld. Frans moet terugkeren naar de praktijk van zijn vader, die dan 66 jaar oud is. Vader en zoon zetten de inmiddels grote praktijk samen voort en omdat vader de apotheekvergunning heeft, hoeft deze niet overgedragen te worden aan de apotheek. Vader Frans zal uiteindelijk zijn deel van de praktijk pas in 1953 neerleggen, hij is dan 50 jaar huisarts geweest! Pas vanaf dat moment gaat het apotheekgedeelte over naar de apotheek van Sophie van Overbeek.

De bewonderenswaardige juffrouw Sophie

Sophie van Overbeek heeft bij de uitoefening van haar beroep dus een heel moeizame start: ze heeft in het begin slechts de omzet en inkomsten van de apotheekgedeelten van twee huisartsenpraktijken. Pas in de loop van de jaren vijftig verwerft ze de rechten van alle huisartsen in Lisse, want dan draagt ook Lex Duymaer van Twist zijn apotheekgedeelte aan haar over, nadat zijn gezondheid is afgenomen door een licht hartinfarct. Zonder de financiële steun van haar vader zou juffrouw Sophie, zoals zij in de volksmond genoemd wordt, het waarschijnlijk niet gered hebben. Pas in 1953 kan ze het pand Heereweg 223 kopen. De jaren daarvoor heeft ze het pand gehuurd: de apotheek zit in het gedeelte aan de straatkant en de woonkamer ligt erachter.

S. van Overbeek (24 december 1909 te Oud-Beijerland – 1 december 1999 te Leiden)

Tien jaar later, in 1963, koopt ze ook het belendende pand Heereweg 221. Het is bewonderenswaardig hoe zij, als alleenstaande vrouw in de mannenwereld van die tijd, in de geneeskundige zorg in Lisse een stevige plaats heeft kunnen verwerven. Zij wordt in de Lisser gemeenschap door haar eerlijke en behulpzame houding zeer gewaardeerd. Ze wordt door alle huisartsen in het dorp gerespecteerd en ondanks de rechtszaak, heeft ze ook met Marius van Dijk een goede band opgebouwd. Wanneer zij eenmaal de apotheekinkomsten van alle huisartsenpraktijken in Lisse verworven heeft, gaat het haar financieel voor de wind. Mogelijk is er ook kapitaal uit de erfenis van haar vader, die in 1971 op 96-jarige leeftijd in Lisse overlijdt. Zij schenkt veel geld aan goede doelen. Als belijdend katholiek schenkt ze vanzelfsprekend aan de Rooms-Katholieke Kerk, maar ze schenkt evenzeer aan de andere kerkgenootschappen. Ze is trouw aan leveranciers, maar ze gaat wel voor kwaliteit. Ze geeft niet om luxe, al heeft ze wel een zwak voor grote auto’s, waarin ze door haar geringe gestalte bijna achter het stuurwiel verdwijnt. Ze was geen goede chauffeur en naarmate ze ouder werd, werd dat echt een probleem: het was niet meer verantwoord om naast haar te gaan zitten. In haar laatste jaren laat ze zich gelukkig door een ander rijden. Pas op 31 december 1978 draagt zij haar apotheek over aan het apothekersechtpaar Baumgarten-de Lannoy. Zij is dan 44 jaar apotheker geweest en 69 jaar oud. Ze overlijdt op 1 december 1991, bijna 90 jaar oud.
Met vier jonge huisartsen en één oudere vader-huisarts, breekt in mei 1940 de Tweede Wereldoorlog uit. Wat dat voor consequenties heeft voor de zorg in Lisse, komt aan bod in het volgende deel van deze serie.

Bronnen:
Diverse artikelen en advertenties via Delpher
Familie-archief van en gesprekken met Ajo en Willy Duymaer van Twist
Familie-archief van en gesprekken met Sake Holl
Familie-archief van en gesprekken met Frans en Marjolijn Haase
Gesprek met Joke de Vroomen
Gesprek met Wim en Corrie Grimme
Gesprek met Nelleke Vink

 

De tweelingbroers Cosmas en Damianus
De dames van Overbeek hadden een sterk rooms-katholiek geloof. Heiligenverering speelt in dat geloof een belangrijke rol. Diverse beroepsgroepen kennen hun eigen beschermheiligen. Voor artsen en apothekers zijn dat Cosmas en Damianus, tweelingbroers die geboren werden in de tweede helft van de derde eeuw. In 303 zijn zij onthoofd omdat zij zich bekeerd hadden tot het christelijke geloof. Zij worden daardoor als martelaren vereerd. De zussen hechtten kennelijk veel waarde aan hun beschermheiligen, want zij lieten in een glazen wand in de apotheek een gebrandschilderd raampje van hen maken in een glasin-lood-constructie met bloemen. Zij gebruikten het raampje als beeldmerk op hun briefpapier en zij namen het gehele raam, toen de apotheek werd overgedragen aan hun opvolgers, mee naar hun huis aan de Berkhoutlaan en ook later naar het appartement aan de Kloosterhof, waar ze tot het eind van hun leven bleven wonen. Het gebrandschilderde raam is waarschijnlijk gemaakt in het atelier van Willem Bogtman uit Haarlem, een beroemde glazenier uit de eerste helft van de vorige eeuw. Het gedeelte met de afbeelding van Cosmas enDamianus met daaronder in een banier de tekst ‘Lisse’ is nu in particulier bezit.

De tweelingbroers Cosmas en Damianus

Oud Nieuws: Klopjes en kwezels

Uitgelegd wordt wat het verschil is tussen klopjes, kwezels, begijnen em nonnen. Het zijn allemaal vrome vrouwen.

Deen Boogerd

Jaargang 19 nummer 2, 2020

Op de lagere school leerden we een grappig liedje over een kwezelke. “Zeg kwezelke wilde gij dansen…” Ik dacht er altijd een wezeltje bij. Maar dit grappige liedje is een spotlied op vrome vrouwen, kwezels, kloppen, begijnen en nonnen.

zoek eens met deze link: https://youtu.be/VbUtI1yk6RM

Kloppen ook kwezels genoemd, legden geen kloosterlijke geloften af, maar eigen geloften aan een biechtvader. Zij leefden in soberheid, ook als zij vermogend waren. Zij waren lekenzusters dus zonder professie zoals kloosterzusters. Daarom konden de reformanten geen vat op hen krijgen. Zij leefden over het algemeen verspreid op zichzelf of bij familie. Hun eigen vermogen gaven ze ter beschikking aan de schuilkerken. Priesters vonden vaak een onderduikadres bij de klopjes. Ze gaven godsdienstles aan geïnteresseerden, eigenlijk waren zij met de lekenbroeders de behoeders van het katholicisme in de tijd van de reformatie. Door de katholieke geestelijkheid werden zij ‘de bloem van de kerk’ genoemd en werden zij vergeleken met de maagden uit de begintijd van het christendom. Hun opoffering was groot. Soms leefden klopjes ook in hofjesachtige wijkjes, zoals de bekendere begijnenhofjes met hun werkplaatsen. Tijdens de reformatietijd waren ze daar eenvoudig te vinden. Religieuze voorwerpen werden dan bij een inval van de schout in beslag genomen. Tegen de klopjes kon de schout weinig inbrengen omdat zij leken waren.

Na het Twaalfjarig Bestand werd dat anders. Er kwam een verbod voor klopjes om godsdienstles te geven. Later werd de klopjes verboden om met meer dan twee vrouwen onder een dak te wonen. Halverwege de 17e eeuw konden klopjes en kwezelkens weer wat vrijer leven omdat de regels wat minder strak werden gehanteerd.

Begijnen
De benaming ‘begijn’ zou afgeleid zijn van St. Begga. Zij is dan ook de patroonheilige van de begijnen. Ongeveer eind 11e en begin 12e eeuw ontstaan er onder invloed van economische, sociale, politieke en religieuze factoren vrouwengroepen die een andere levensstijl aan willen hangen, misschien wel de eerste vrouwenbeweging in West-Europa. Ze zijn religieus maar horen en bespreken het evangelie liever in hun eigen taal in plaats van in het latijn (volkstaal-
theologie). Een mannelijke variant van de begijnen waren de begarden (ook begaarden of bogaarden genoemd).

 

Zuster of non
‘Zuster’ is voor alle vrouwelijke religieuzen correct katholiek taalgebruik. De benaming ‘non’ heeft een kleinerende en kwetsende ondertoon. De benaming ‘non’ zouden we moeten vermijden. Een monnik wordt aangesproken als broeder ook niet als ‘hoi monnik’. Zo dient een kloosterlinge ook als zuster aangesproken te worden.

Jan Steen “Boerenbruiloft” 1672.
Foto Rijks museum Amsterdam

Pieter Brueghel de Oude ” Boerenbruiloft” 1567.
Foto Kunsthistorisch museum Wenen

Kunsthistorici zoeken tevergeefs naar de bruidegom in deze werken, blijkt uit beschrijvingen van de beide schilderijen. In meerdere zgn. “Boerenbruiloften” kom je dezelfde symboliek tegen, daar willen we wel wat meer over weten. Dus wie meer weet over symbolen, laat het weten. De bruid zit altijd voor een doek of kleed en er is nog meer symboliek. Alle verleidingen van het wereldse leven zijn afgebeeld en de “bruid” zit er bij als een godsdienstig, vroom mediterend meisje. De bruidegom zie je niet in dit overdadige tafereel, die heeft het klopje in haar hart gesloten. Hij klopte en zij heeft hem binnen gelaten, daarom neemt ze afstand van alles wat haar van Hem kan afleiden. Op het groene kleed boven haar hoofd hangt een treem (zeef) om onzuiverheden te ziften uit bijvoorbeeld melk. Boven haar hoofd om onzuivere gedachten tegen te houden naar haar geest. De tarweschoven met de hark zijn symbool van de oogst. Het klopje is die nieuwe oogst. Nu geeft Pieter Brueghel de Oude nog een ingetogen beeld van al deze zaken.

Jan Steen doet er wel wat schunnige schepjes bovenop. De wereldse verleidingen worden bedenkelijk gadegeslagen door het jonge stel links, terwijl het gekroonde devote kwezelke rechts bespot wordt. Ook hier symbolenv an de oogst in de vorm van gevlochten guirlandes en een hangende krans. Zoek de beelden maar op en vergroot ze uit. Help VOL om oude symbolen en hun betekenis te achterhalen. Symbolen zijn belangrijke cultuurhistorische gegevens

 

 

 

 

Huisartsen begin 1900: Derde huisarts is noodzakelijk, maar moet wel katholiek zijn (3)

Paul Stelder zet zijn verhalenreeks over de zorg in Lisse voort. Zo komen de namen van onze oude geneesheren weer eens boven drijven. Het waren vaak zeer markante mensen, die onder de notabelen van ons dorp werden gerekend.

Paul Stelder

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Dit deel van de serie over de medische zorg in Lisse gaat voornamelijk over de veranderingen rond het begin van de 20e eeuw en de eerste 30 jaar daarna. In die periode is er in het dorp een sterke groei van de bedrijvigheid in de bloembollensector. Mede daardoor stijgt het aantal inwoners aanzienlijk: tussen 1880 en 1900 is de bevolking verdubbeld in omvang, van plusminus  2000 naar ongeveer 4000 inwoners. Er worden grotere huizen gebouwd die het dorp een ander aanzien geven. Er komen fietsen en auto’s in het straatbeeld. Door de bouw van de watertoren in 1923 komt er voor de bewoners van het dorp eindelijk een netwerk van waterleidingen. Ook riolering komt beschikbaar. Door kranten en radio komt de wereld van buiten Lisse, meer en meer de huiskamers binnen. En niet onbelangrijk: alle kinderen kunnen naar school.

Maar dan wel een katholiek!
Wanneer huisarts A. C. van Ewijk op 23 augustus 1893 plotseling overlijdt, sterft een diepgelovig rooms-katholieke arts. De andere arts in het dorp, C. Metzlar, is belijdend protestant. In de advertentie die na het overlijden van Van Ewijk wordt geplaatst, wordt dan ook gevraagd om een arts met een rooms-katholieke signatuur. Toch valt de keuze voor zijn opvolging op Dirk Blok. Blok is een overtuigd liberaal en niet rooms-katholiek. Rond 1900 is van de ongeveer 4000 inwoners van Lisse 60% rooms-katholiek. In het dorp zijn dan bijna 100 jaar lang twee huisartspraktijken geweest.

Gezien de sterke groei van de bevolking en de grote groep rooms-katholieken, vinden de pastoor en een aantal vooraanstaande roomskatholieken het gerechtvaardigd om een derde arts te zoeken, maar dan wel een met een rooms-katholieke geloofsbeleving. De rooms-katholieke gemeenschap bouwt in die periode heel actief aan een sterk rooms-katholiek bolwerk. In 1901 wordt het Agathagesticht gebouwd: een zusterklooster van de orde van de Heilige Franciscus plus de bijbehorende meisjesschool. In 1903 wordt met het gereedkomen van de nieuwe Agathakerk met pastorie, opnieuw een groot project afgerond. Het Piusgesticht, een centrum voor rooms-katholieke ouden van dagen, wordt in 1909 gebouwd. De nieuwe jongensschool, de St. Josephschool, volgt ook in 1909. In 1914 komt het nieuwe gebouw van de Nederlandse Rooms-Katholieke Volksbond (het Bondsgebouw) gereed.

Aanstelling F. G. M. Haase
In 1901 wordt een uitnodigingsbrief aan de kort daarvoor als huisarts afgestudeerde F. G. M. Haase gestuurd, een belijdend rooms-katholiek. Een goede studievriend van hem, Hermanus J.A. Walenkamp, die in datzelfde jaar huisarts geworden is in Warmond, heeft zijn naam genoemd. In de brief, waarvan een kopie in het archief van de VOL wordt bewaard, wordt Haase een grootse toekomst in Lisse voorspeld. Uiteindelijk gaat Haase op deze uitnodiging in. Later zal blijken dat de praktijk meer dan 100 jaar zal bestaan, omdat zijn zoon en kleinzoon de praktijk voort zullen zetten. De belofte van een grootse toekomst is dus terecht gebleken. De samenwerking tussen Haase en de andere twee huisartsen, zichtbaar in verschillende projecten, is goed geweest. Wie waren deze drie mannen en wat hebben zij betekend voor de gemeenschap?

Huisarts D. Blok
Dirk Blok (3 juli 1867 te Wormerveer – 3 januari 1943 te Soest) is op 9 juli 1893 in Amsterdam afgestudeerd en gaat op 15 april 1894 in Wormerveer in ondertrouw met Anna Maria Catharina Duijvis (1 februari 1866 te Koog aan de Zaan – 10 februari 1954 te Heemstede ). Blok woont dan al in Lisse. Ze krijgen op 16 mei 1895 hun eerste en enige kind, zoon Leendert. Zij gaan aanvankelijk wonen in het huis met praktijk aan de Grachtweg, de woning van zijn voorganer Van Ewijk.

Achterweg, dokterswoning en praktijk

Zakelijk gaat het klaarblijkelijk goed, want Blok laat in 1910 het karakteristieke huis aan de Achterweg 6 bouwen. Na hem zullen zijn opvolgers J.M. van Dijk en V.M.P. de Vroomen ook vanuit dit huis wonen en werken. Op de eerste foto’s van het huis staat nog geen garage. Pas in 1956 is de huidige garage door Van Dijk toegevoegd. Blok maakt voor het maken van zijn visites aanvankelijk gebruik van een koets, later schaft hij een auto aan. Over het huis aan de Achterweg is te vertellen dat op zolder twee kamers waren: één voor een dienstmeid en één voor een knecht/ koetsier: Blok had dus inwonend personeel. Een ander detail: op verzoek van mevrouw Blok moest de vloer van de benedenverdieping zo hoog zijn dat mevrouw vanuit het huis het Vierkant kon zien. Er was daardoor in het huis een flink souterrain. Daar was aanvankelijk de badkamer gelegen… Blok stond bekend om zijn vriendelijkheid, met name jegens kinderen. Hij deed zijn visites vaak rond etenstijd en keek dan in de pannen om te zien wat er gegeten werd en of er wel gezond gegeten werd. Hij toont zich een tegenstander van kwakzalverij, want in 1896 wordt hij lid van de Vereniging tegen de Kwakzalverij. Vanuit die visie rageert hij al vroeg tegen homeopathie. Ook is hij een fervent tegenstander van roken. Bij diverse gelegenheden raadt hij mensen af te roken, want het zou de gezondheid ondermijnen. Pas veel later blijkt hoezeer hij daarin gelijk heeft gekregen! Arie Raaphorst, de bekende Lisser chroniqueur, neemt het in zijn geschriften op voor dokter Blok wanneer pastoor Klekamp vanaf de kansel de parochianen oproept om naar de rooms-katholieke dokter Haase te gaan. Raaphorst roemt dokter Blok om zijn integere en plichtsgetrouwe houding. Blok maakt nooit onderscheid naar geloof of overtuiging. Binnen de rooms-katholieke gemeenschap zijn echter vooraanstaande leden die dit onderscheid wel maken. Maar Blok noemt zich liberaal, wellicht is zijn gezin doopsgezind omdat de familie van zijn vrouw doopsgezind was. In 1916 richt Blok een lokale afdeling van de Vereniging voor Geneeskundig onderzoek vóór het Huwelijk op. Kennelijk ervaart hij dat velen nauwelijks zijn voorbereid op dat huwelijk. Het jaar erna stelt Blok zich kandidaat voor de Liberalen in de gemeenteraad. Aanvankelijk krijgt hij net te weinig stemmen, maar in een tweede ronde wordt hij toch verkozen en kan hij, samen met zijn collega De Graaf, toetreden tot de gemeenteraad. Maar wel voor een andere partij! Op 23 oktober 1936 draagt Blok zijn praktijk over aan J.M. van Dijk. Deze merkt op dat Blok in die tijd, hij is dan 69 jaar voud, al vergeetachtig wordt. In 1943 overlijdt Blok te Soest.

Moeder en zoon Blok

Het gezin Blok

Mevrouw Blok-Duijvis speelt een prominente rol in de Landelijke Vereniging van Huisvrouwen. Zij is in 1912 actief bij de oprichting van die vereniging en enige tijd later is zij vicevoorzitter. Later strijdt zij ook actief voor vrouwenrechten in het arbeidsproces in het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid, een instituut dat zich inzet voor betere en gelijkwaardiger werkomstandigheden voor vrouwen. Zoon Leendert Blok speelt een belangrijke rol  bij de ontwikkeling van de kleurenfotografie van bloembollen en bollenvelden in Nederland. Aanvankelijk werkt hij met een techniek die de gebroeders Lumière in Parijs hadden ontwikkeld, het zogenaamde autochroom procedé. Later ontwikkelde hij vanaf ongeveer 1925 een eigen methodiek met de zogenaamde spectracolors foto’s voor tentoonstellingen en voor catalogi die de bollenreizigers met zich meedroegen. Ook het dorp Lisse en zijn bollenvelden worden regelmatig door hem gefotografeerd. De foto’s worden op dit moment o.a. bewaard in het Nationaal Archief in Den Haag en zijn gewilde kunstobjecten.

Rosendaal wisselt van huurder
Martinus de Graaf (3 januari 1872 te Leiderdorp – 4 mei 1949 te Amersfoort) behaalt op 18 november 1900 zijn artsentitel in Leiden. In maartc1901 vestigt hij zich in Vlaardingen, waar zijn toekomstige vrouw woont. In december van dat jaar legt hij deze praktijk alweer neer en op 16 januari 1902 trouwt hij, in Vlaardingen, met Adriane (Jeanne) van Vliet (16 november 1880 te Vlaardingen – 5 april 1934 te Lisse). Begin 1902 neemt hij de praktijk over van Cäto Metzlar, die dan 13 jaar in Lisse huisarts is geweest. Metzlar vertrekt naar Apeldoorn waar hij zich vervolgens weer als huisarts vestigt. Het echtpaar De Graaf neemt van Metzlar de huur van Villa Rosendaal over en deze woning blijft al die jaren hun woon- en praktijkhuis. In 1912 koopt hij het huis voor fl. 20.000,- . Het echtpaar krijgt vier zonen.

Doktersechtpaar met dienstmeisjes voor huize Roosendaal

De tweede zoon, Henry Jacques, wordt in 1934 huisarts in Noordwijk. De jongste zoon Jan wordt in de oorlog door Duitse soldaten gearresteerd, wanneer hij illegaal naar de radio luistert. Hij komt op 15 november 1944 in concentratiekamp Neuengamme (Duitsland) om het leven. Het echtpaar is belijdend protestant wat onder andere blijkt uit het feit dat mevrouw De Graaf medeoprichter en erelid is van “Looft den Heer“, het koor op hervormde grondslag, en dat De Graaf in 1917 voor de christelijk hervormden in de gemeenteraad wordt gekozen en in 1918 bestuurslid van de Nederlands Hervormde schoolvereniging wordt.

In 1907 doet een bijzonder verhaal de ronde in het dorp: dokter De Graaf zou bij een auto-ongeval om het leven zijn gekomen. De krant spreekt dit nieuws tegen, maar kan ook niet melden wat er wél gebeurd is. Misschien was hij gewoon een poosje met vakantie, iets dat lang niet iedereen zich in die tijd kon permitteren.

 

Frans Haase

De derde arts die zich in Lisse vestigt is F. G. M. Haase (5 mei 1874 te Amsterdam – 26 augustus 1953 te Lisse). Op 9 mei 1900 behaalt hij zijn artsdiploma in Leiden. Na zijn afstuderen gaat hij een halfjaar als scheepsarts met de Holland-Amerika Lijn naar Amerika en Oost- en West-Indië. Na terugkeer belandt hij als huisarts-waarnemer in het dorpje Bemmel in de Betuwe. Daar ontvangt hij de uitnodigingsbrief van het kerkbestuur van de Agathaparochie (geschreven op 2 januari 1901) die hem met de steun van de gehele rooms-katholieke gemeenschap een prachtige toekomst in Lisse voorspelt. Kennelijk had Lisse meer te bieden dan Bemmel, want Haase verhuist  in 1902 naar een kamer aan de Grachtweg. Later kan hij zijn praktijk voortzetten in een huis op de hoek van de Heereweg en de Zwanendreef. Hij trouwt op 30 mei 1904 met Emilie J. L. M. Sweens (25 oktober 1872 te ’s Hertogenbosch – 13 maart 1909 te Lisse). Uit dit huwelijk worden een zoon en een dochter geboren.

Maria’s hof Heereweg tegenover de Vuursteeglaan

In 1906 laten zij op Heereweg 317 een dokterswoning met praktijk en apotheek bouwen dat de naam Maria’s hof krijgt, vernoemd naar zijn vrouw, die helaas jong overlijdt. Na haar overlijden huwt hij op 21 april 1914 met Carolina M. H .J. Hanrath (12 januari 1883 te Roermond – 27 augustus 1968 te Lisse). Zij krijgen samen nog vier zoons: de eerste zoon heet ook Frans en deze wordt zijn latere opvolger in Lisse. De derde zoon Lambert wordt later huisarts in Berlicum. Zoals verwacht is F. G. M. Haase vooral actief geweest in de rooms-katholieke gemeenschap. Hij heeft naast de spreekkamer in zijn praktijkhuis, ook veel gebruik gemaakt van een spreekkamer in Huize Pius, (zie foto rechts) het centrum voor rooms-katholieke ouderenzorg. Aldaar kan hij natuurlijk ook een beroep doen op de alom aanwezige zusters. De spreekkamer in Huize Pius is ruim en van toen moderne apparatuur voorzien. Hij krijgt daar na verloop van tijd bijvoorbeeld de beschikking over een röntgentoestel. Haase richt naar voorbeeld van het Groene Kruis in 1909 het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis op. Het krijgt later een wijkgebouw in de Bondstraat. Haase wordt in 1927 voor de Katholieke Partij in de Provinciale Staten gekozen. Na de oprichting van de plaatselijke EHBO-vereniging geeft hij daar jarenlang les. Tevens is hij vele jaren als gemeentearts actief voor de keuringen en ziektebegeleiding van ambtenaren.

Samenwerking
De onderlinge samenwerking van de drie artsen is tweemaal duidelijk zichtbaar geweest. Beide keren was Blok de voorzitter en werd hij ondersteund door zijn collega’s De Graaf en Haase. De eerste keer was dat bij de oprichting van het Groene Kruis in Lisse op 19 augustus 1903. Doel van het Groene Kruis was het bevorderen van hygiëne en netheid en het beschikbaar stellen van hulpmiddelen en zorg. Na op diverse locaties te zijn gevestigd, wordt in 1927 het eerste echte wijkgebouw voor het Groene Kruis gesticht: dat was het gebouw Salvatori in de Wagenstraat. Het Rooms-Katholieke Wit-Gele Kruis organiseert de opslag en uitgifte van materialen vanuit het Pius Gesticht. In 1932 krijgen zij hun eerste echte wijkgebouw in de Schoolstraat. De tweede keer dat er van een duidelijke samenwerking sprake moet zijn geweest, is tijdens de Eerste Wereldoorlog bij de opvang van een groep van 468 Belgische vluchtelingen. In oktober 1914 staat de groep plotseling op het station van Lisse en moeten onderdak en opvang worden geregeld. Er wordt onder voorzitterschap van dokter Blok een algemeen steuncomité opgericht en een Rooms-Katholiek huisvestingscomité met als bestuurslid dokter Haase. De vluchtelingen blijven tot januari 1915. De samenwerking bestond ook uit het tijdens afwezigheid waarnemen van elkaars praktijk. Bekend is dat dokter De Graaf een langere periode afwezig is geweest. Tevens zijn diverse krantenartikelen verschenen waarin staat vermeld dat de huisartsen in het Gerechtsgebouw te Haarlem moeten verschijnen om als getuige of deskundige hun verhaal te doen. Daarnaast leggen de artsen veel huisvisites af en betekent het doen van bevallingen ook dat de arts langere tijd niet bereikbaar is. Zij moeten in die situaties dus regelmatig voor elkaar hebben waargenomen

De huisartsen: ook tandarts en apotheker

In 1929 betekent de komst van de eerste tandarts in Lisse dat een deel van de tandheelkundige zorg kan worden overgedragen.  De huisartsen beperken zich tot het trekken van tanden en kiezen. De eerste tandarts in Lisse is Willem Antonius Simonis (17 november 1903 te Gouda – 21 februari 1962 te Leiden). Hij haalt zijn tandartsdiploma op 15 december 1928 in Utrecht en vestigt zich in februari 1929 aan de Grachtweg nummer 1. Hij is gehuwd met Adriana Maria Elisabeth Vos (30 december 1903 te Gouda – 7 augustus 1988 te Lisse). Het echtpaar krijgt 11 kinderen van wie oudste zoon Ad later kardinaal van de Rooms-Katholieke Kerk wordt. De tandarts bekommert zich, naast het trekken van tanden en kiezen, ook om het vullen van gaatjes, want amalgaam is dan al beschikbaar. Lokale verdoving is helaas nog niet goed mogelijk en een watergekoelde boor is ook nog niet uitgevonden. In al die jaren is er in Lisse geen zelfstandige apotheek gevestigd en zijn alle huisartsen daardoor ook apotheekhoudend. In de jaren ’30 dreigen de huisartsen echter nog een bron van inkomsten te verliezen. Door het groeiend aantal inwoners is inmiddels de vestiging van een zelfstandige apotheek mogelijk geworden. Maar dat gaat niet geruisloos. Mejuffrouw Sophie van Overbeek gaat met de huisartsen de strijd aan om in Lisse een apotheek te kunnen vestigen. Daar komt zelfs de rechter aan te pas…

Bronnen

Ach lieve tijd, 1000 jaar Duin- en Bollenstreek. Deel 9: ‘Geloofsbeleving’.

Herman van Amsterdam, e.a.: Een bollendorp bezet, Lisse ’40-’45.
Laura Bemelman: ‘De opvang van Belgische vluchtelingen in Lisse’. In: Nieuwsblad VOL, 2015. Jrg. 14, nr. 1.
Ine Elzinga: ‘Groene Kruis in Lisse honderd jaar jong’. In: Nieuwsblad VOL, 2003. Jrg. 2, nr. 3.
A. M. Hulkenberg: ‘t Parochiaal School, 125 jaar katholiek onderwijs te Lisse.
A. Hz. Raaphorst: Aanteekeningen op het Dorp en de Gemeente Lisse. Passim. Gedigitaliseerd en raadpleegbaar op LisseTijdReis.
Theo van der Salm en Carla van der Stap: ‘Leendert Blok, fotograaf van bloemstillevens in absolute eenvoud’. In: HeerlijkHeden. Nr. 197, zomer 2023.
Advertenties en artikelen uit kranten en medische tijdschriften.
De kleurenfoto met bollenvelden bij Lisse van Leendert Blok en de foto van het gezin Blok komen uit het archief van de VOL.
Met speciale dank aan Ria Grimbergen.

Arie in ’t Veld (1944-2023)

Door de jaren heen was er geen nieuws uit Lisse dat aan Arie voorbij ging. Zijn column “Arie Bombarie” werd graag gelezen. “Wie schrijft die blijft”, gaat bij Arie in ’t Veld zeker op, want zijn boeken 6 zullen we nog heel lang blijven lezen.

Nieuwsflits

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

 

Arie in ’t Veld geschilderd
door Iet Langeveld in 2020

Op 8 mei 2023 is ons redactielid Arie in’t Veld op 78-jarige leeftijd overleden. Diverse artikelen van zijn hand verschenen in ons Nieuwsblad en vele ervan zijn nog steeds in te zien op onze website. Zijn droge, sarcastische humor verlevendigde onze redactievergaderingen en dat wordt gemist. Arie tobde al een hele tijd met zijn gezondheid en had een longziekte. Hij wilde als Lissese dag- en weekbladcorrespondent in zijn afscheidsinterview uit 2020 niet meer neergezet worden als mopperaar, en beloofde nu alleen nog maar positieve commentaren te geven. Arie is jarenlang actief geweest als journalist in de Bollenstreek en werkte voor de Lisser en de Weekendkrant van de Buijze Pers. Daarin gaf Arie in’t Veld jarenlang zijn ongezouten kritiek in de rubriek Arie Bombarie. Na problemen met de hoofdredacteur Loe Buijze werkte hij aan zijn rubriek onder dezelfde naam nog een paar jaar bij het blad LisserNieuws van Uitgeverij Verhagen. Hij was ook corsobestuurslid, schreef voor diverse bulletins en was een uitstekende fotograaf. Kortom, hij was onlosmakelijk verbonden met Keukenhof en zijn camera. Ook heeft hij op verzoek van de gemeente Lisse gewerkt en werd de geschiedenis van Lisse (van 1940 tot en met 1980) in vijf delen uitgegeven. Zijn 40-jarig werkjubileum vierde hij in 2015 met zijn (ex)collega’s van Uitgeverij Verhagen. Aries familie wordt namens de Vereniging Oud Lisse heel veel sterkte toegewenst om dit verlies te dragen.

Lisse 825 jaar, maar de landbouw bestond al

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)                                                           

23 mei 2023

 door Nico Groen

 

Lisse bestaat dit jaar op papier 825 jaar. Dit wordt groots gevierd in Lisse. De agenda vindt u op de website van de gemeente Lisse. Vroeger leefden de meeste mensen van de landbouw. De boeren waren vooral veehouders, maar ze hadden bijna allemaal een gemend bedrijf met akkerbouw. Het was hard en zwaar werk, want machines waren er natuurlijk nog niet. Ze waren erg afhankelijk van het weer.

De ontginning van vooral de strandvlakten begon al in de 6e eeuw op kleine schaal. Bomen en struiken werden gerooid of verbrand. Met een eenvoudige ploeg bewerkten de boeren de vrijgekomen grond. Later waren alle gronden in het bezit van de graven van Holland of hun leenheren. Voor het laten grazen van vee moest toen worden betaald. De boeren betaalden ‘ghershure’ oftewel grashuur. In Lisse betaalden in de middeleeuwen in de loop der tijd honderden boeren voor hun weiderechten. Veel boeren uit Lisse pachtten gronden tot ver voorbij het Turfspoor in de Lisserbroek. De boeren weidden ook hun koeien in de duinen en de nog niet ontgonnen laagvlakten. In de herfst werden de varkens het bos ingejaagd, nadat ze eerst waren gebrandmerkt om ze later te kunnen herkennen. De varkens waren vooral gek op eikels. De varkens zagen er meer uit als everzwijnen dan als de huidige varkens.

De oppervlakte van de grond drukte men uit in een morgen ((0,85 ha). De oorsprong van deze maat kwam van de oppervlakte, die een span ossen op een ochtend kon ploegen.

 Veel risico’s

Het landbouwbedrijf was vol risico’s en dat maakte het boerenleven zwaar. De opbrengsten waren zeer wisselvallig. Dat had te maken met de geringe bemesting. Ook de grondbewerking was slecht, evenals het nauwelijks te beteugelen onkruid. Ook vernielden enorme zandverstuivingen regelmatig de gewassen. Een ander groot probleem was de wildschade van vooral konijnen uit de duinen, die zich tegoed deden aan de gewassen op de akkers. Ter bescherming van het gewas maakten de boeren een zogenaamde banheining en later een bansloot. Dit om konijnen van de akkers te weren. Een banheining bestond uit palen, waartussen takken werden gevlochten van o.a. wilgen en meidoorns. Een bansloot werd aan de kant van de akker loodrecht afgegraven, zodat de konijnen niet zo gemakkelijk konden oversteken. Een gedeelte van een bansloot, de Banzijp genoemd, is nog steeds te herkennen vlak vóór boerderij Wassergeest. De Banzijp liep vanaf Lisse langs boerderij Wassergeest tot voorbij de Engel en waterde uit in de Beek bij de HH Engelbewaarderskerk. De Banzijp was de scheiding tussen de beteelde strandvlakte ten westen van de sloot tot de Achterweg en de strandwal met veel konijnen aan de oostkant waarop de Heereweg loopt. De Banzijp is in 1541 gegraven. Vóór die tijd was het een banheining. Behalve konijnenvraat hadden de landbouwers ook last van loslopende koeien, reeën, vossen, muizen, ratten, slakken en ander ongedierte. In 1493 was er bijvoorbeeld een enorme muizenplaag waardoor vrijwel de hele oogst mislukte.

Deze en alle voorgaande 200 columns van Sporen van Vroeger over Lisse staan op de website Ouidlisse.nl. Door bij het vergrootglas bepaalde woorden in te typen, zie je alle artikelen met deze woorden. Ook op de website van het LisserNieuws zijn de columns te vinden.

Foto: De gegevens zijn ontleend aan deel 3: het boerenbedrijf uit de serie “Ach Lieve Tijd, 1000 jaar Duin- en Bollenstreek’.

Foto: De gegevens zijn ontleend aan deel 3: het boerenbedrijf uit de serie “Ach Lieve Tijd, 1000 jaar Duin- en Bollenstreek’.

Ambacht Lisse anno 1623: HOOFDGELD 1623 STATEN van HOLLAND en WEST-FRIESLAND

De volkstelling van 1623 om belasting  te kunnen heffen wordt beschreven. Het geeft unieke en interessante nformatie over de samenstelling van de bevolking, soorten beroepen en aantal huizen.

Door Aad van Kampen en Alfons Verstaeten

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

De inhoud van het kohier van het Hoofdgeld over het jaar 1623 is te beschouwen als de eerste gehouden volkstelling in de Staten van Holland en West-Friesland en geeft unieke en interessante informatie over de samenstelling van de bevolking en het aantal huizen.

Inleiding
Kort na de afloop van het Twaalfjarig Bestand in 1621 werden de krijgshandelingen door de Italiaanse veldheer in Spaanse dienst Spinola hervat en hij dreigde Breda en Bergen op Zoom in te nemen. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zat dringend om geld verlegen om een goed leger op de been te kunnen krijgen en men besloot in 1622 tot een éénmalige bijzondere belastingheffing van één gulden per hoofd van de bevolking. De armen zouden worden ontzien en de meer gegoede burgers zouden volgens het draagkrachtprincipe meer moeten betalen. Alleen de stad Leiden bleef dwars liggen. De Leidenaars betoogden dat door de aanwezigheid van vele arme linnenwevers en textielarbeiders in hun stad de heffing van ongeveer 45.000 gulden een te zware last zou leggen op de schouders van de niet zo talrijke gegoede Leidse ingezetenen. Na lange beraadslagingen bereikten de afgevaardigden van de steden een akkoord. Het werd aan de stad Leiden toegestaan de heffing van het Hoofdgeld te verminderen met 10.000 gulden. De afgegeven instructies maakten o.a. melding dat slechts enkele categorieën mensen zoals zwervende bedelaars, vagebonden, en bootsgezellen, die geen vaste verblijfplaats hadden, niet in de
telling mee behoefden genomen te worden. Ook diende op de kohieren of lijsten melding gemaakt te worden of bepaalde personen arm of onvermogend waren. Armen betaalden geen heffing, onvermogenden betaalden voor elk gezinslid 10 stuivers (50 cent) en de mensen die enigszins vermogend waren 20 stuivers of één gulden en de beter gesitueerden 30 stuivers tot 50 stuivers, afhankelijk van hun status en vermogen.
De totaalstaat van de in 23 kwartieren verdeelde Provincie Holland vermeldt in oktober 1623 een totaal van 671.675 personen. Zo telt Amsterdam aan inwoners 104.932, Leiden 44.745, Haarlem 39.455, Delft 22.769, Rotterdam 19532, Dordrecht 18.270 en ’s-Gravenhage 15.825. Van  het door de bevolking op te brengen bedrag van 671.675 guldens aan Hoofdgeld bleef een groot bedrag aan de strijkstok hangen. Zo rekenden de uitvoerende stadsbestuurders van de stad Leiden voor hun werkzaamheden maar liefst ruim 24% van de ontvangen hoofdgelden voor hun werkzaamheden. Ze hadden belang bij een juiste telling. Hoe hoger het aantal inwoners, hoe groter hun verdiensten.
De schout en schepenen van Lisse dienden 1012 gulden te incasseren. Er is geen aantekening bewaard gebleven hoeveel zij in rekening brachten voor hun werkzaamheden. De Duin-en Bollenstreek dorpen geven de volgende tellingen qua inwoners

Lisse, 400 jaar terug in de tijd
Nadere analyse van de in het kohier van het Hoofdgeld vermelde gegevens geeft het volgende beeld van de inwoners van Lisse in het jaar 1623:

Het mannelijke en het vrouwelijke geslacht houden elkaar nagenoeg in evenwicht. Als de 37 andere inwonenden voor de helft mannelijk en vrouwelijk worden aangemerkt, is de verhouding 510 voor het mannelijke geslacht en 502 voor het vrouwelijke geslacht. Opvallend is dat het aantal weduwvrouwen ruim 2 maal groter is dan het aantal weduwnaars, 33 weduwvrouwen tegen 14 weduwnaars. Enerzijds zal dit verband
houden met de over het algemeen jongere leeftijd van de in het huwelijk tredende meisjes en anderzijds met de toen ook hogere levensverwachtingen voor vrouwen. Daar staat weer tegenover dat het aantal vrouwen, dat het leven liet in het kraambed, in het begin van de 17e eeuw een niet te verwaarlozen aantal weduwnaars opleverde. Duidelijk is wel dat ook toen al de vrouwen tot het sterke geslacht behoorden. Het naar verhouding grote verschil in het aantal thuiswonende zonen en dochters, 285 tegen 246, lijkt er op te wijzen dat er een groter aantal jongens werd geboren. Het verschil in aantal zal anderzijds  ten dele ook weer beïnvloed zijn, doordat de meisjes eerder
het ouderlijk huis verlieten, om elders als dienstmeisje in de kost te gaan werken. Het verschil in aantal van inwonende knechts en inwonende dienstmeiden, 25 tegen 39, is al een indicatie hier voor. Het verschil wordt ook bewerkstelligd door de jongere huwelijksleeftijd van de meisjes. Het gemiddeld aantal kinderen per gezin is te stellen op 2,4. Hierbij is uitgegaan van in totaal 221 gezinnen, met in totaal 531 thuiswonende kinderen. In de 215 aanwezige huizen is in zes huizen sprake van dubbele bewoning, hetgeen resulteert in het aantal van 221 gezinnen. Verdeeld over 215 woonhuizen levert het aantal van 1012 bewoners een gemiddelde op van 4,7 personen per woning. De grootte van het gezin varieert van één persoon tot twaalf personen. Er zijn drie gezinnen met twaalf personen.
Het grootste aantal gezinnen, in totaal 39, bestaat uit drie personen, gevolgd door 35 gezinnen met vier personen. Van de 221 huisgezinnen hebben 46 gezinnen, ofwel 20,8%, één of meer inwonende knechten of dienstmeiden.

 

 

In totaal 27 gezinnen hebben meer dan één inwonende dienstbode, met een maximum van drie. In onderstaande tabel een opsomming van de hoofdbewoners, die wellicht tot de notabelen van het dorp gerekend konden worden. De schout Cornelis Cornelisz van Immerseel komt echter niet in het rijtje voor. Dit kinderloos echtpaar had wellicht geen behoefte aan hulp.

 

Onder het aantal van 37 inwonende andere personen zijn maar liefst 14 kleinkinderen, die door de grootouders worden opgevoed. Verder wordt vijf maal genoemd een zogenaamd ‘houkint’. Dit zijn te vondeling gelegde kinderen en geadopteerde kinderen. Verder worden genoemd driemaal een broer en kostganger, tweemaal een moeder, vader, nichtcen schoonmoeder en éénmaal een stiefmoeder, zuster, zwager en neef. Uit dit gegeven is de opvallende conclusie te trekkenvdat anders dan verwacht juist de grootouders een verzorgende taak op zich namen om 14 kleinkinderen in huis te halen, terwijl slechts zevenmaal de kinderen op zich namen om hunvmoeders en/of vaders in hun huis te verzorgen.

Beroepen in Lisse


Op de lijst van de 182 mannelijke hoofdbewoners worden 49 beroepen vermeld. Vermoedelijk zijn de meeste van de overige 133 mannen werkzaam in de agrarische sector als bouwman of als bouwmansknecht. Bij vrouwelijke hoofdbewoners worden nog de beroepen hekelaarster en naaister genoemd. De tabel hiernaast met beroepen van de niet-agrarische bevolking levert verrassende en interessante informatie. Niet alleen door de hoeveelheid van sommige beroepsbeoefenaren, maar ook vanwege het ontbreken van sommige beroepen. Het aantal van zeven schippers is bijvoorbeeld een duidelijke aanwijzing dat Lisse in de streek een belangrijke functie vervulde voor het vervoer van goederen van en naar de steden Leiden, Haarlem en Amsterdam. Vijf schippers waren gehuisvest bij de Haven in het dorp en twee schippers in De Engel langs de Mallegatsloot. Lisse had al van oudsher een dicht bij het Vierkant gelegen haven, via een gegraven gracht
bereikbaar en gunstig verbonden met het Haarlemmermeer. Opvallend is voorts het aantal van vijf bakkers op een bevolking van 1000 inwoners. De korenmolen aan de Gracht zal hier mede debet aan zijn geweest en er zullen wellicht ook broden zijn afgenomen door omliggende dorpen en steden. De vermelding van zes linnenwevers, één spinnewielmaker, één spinner en één vlasser toont aan dat de vlasbewerking nà de landbouw en veeteelt de belangrijkste bron van inkomen was in Lisse. Dit wordt nog eens ondersteund door het
feit dat ruim 40 jaar later, bij de vaststelling van het aantal haardsteden in Lisse ten behoeve van het Haardstedegeld in tota en uit de lijst vaal 53 vlasovens werden geteld van het Familiegeld in 1674 blijkt dat maar liefst 24 mensen het beroep van vlasser uitoefenden. Ook is uit 17e eeuwse archieven bekend dat op de haven van Lisse regelmatig openbare verkopingen plaats vonden van bossen vlas, die met schepen waren aangevoerd vanuit o.a. Vlaanderen, Oude en Nieuwe Tonge en Dirksland. De beide genoemde waarden of herbergiers zetelden in het dorp, de een op huisnummer 121 in de herberg ‘Coning van Bohemen’ en de ander in huisnummer 152 in de herberg ‘t Roode Hart’. Het ontbreken van de vermelding van het beroep van Pieter Cornelisz. van der Codden, als herbergier in de herberg de ‘De Witte Zwane’ op huisnummer 149 toont aan dat niet alle beroepen zijn vermeld. Ook ontbreekt de vermelding van de herbergier in ‘Den Engel’ bij de Engelenbrug. Geen melding wordt gemaakt van het beroep van visser of van bleker. Ook in de eerder genoemde lijst van het Familiegeld
uit 1674 en andere belastingkohieren uit de 17e en 18e eeuw wordt geen melding gemaakt van deze beroepen. Het bevestigt dat beide beroepen in ieder geval niet als hoofdberoep werden uitgeoefend en van ondergeschikte betekenis zijn geweest. Uit de verpondingslijst in
1732 blijkt dat Jonkheer Ascanius van Sijpesteijn een verhuurde bouwmanswoning met een bleek bezat, gelegen aan de zandsloot bij de Lisserbrug met een naar verhouding geringe huurwaarde per jaar van 63 gulden.

Arm en onvermogend
Op de lijst worden 19 gezinnen als ‘Arm’ en 38 gezinnen als ‘Onvermogend’ gekwalificeerd. Zoals eerder opgemerkt behoefden de armen geen hoofdgeld te betalen en dienden de onvermogenden voor elk persoon de helft van de standaardheffing van één gulden per persoon te betalen. Voor de onvermogende Aelbert Dignusz. De Roo wonend op het huis met nummer 17 betekende dat voor hem, zijn vrouw en acht kinderen toch nog een bijdrage van vijf gulden. Daar moest hij in 1623 ongeveer één week voor gaan werken. Opvallend is dat de armen en onvermogenden dichtbij en naast elkaar woonden. Van de 17 huisbewoners aan de noordzijde van het dorp, in de huizen genummerd 83 t/m 99, worden er 12 als arm of onvermogend bestempeld. Terwijl aan de zuidzijde van het dorp negen huisbewoners in de huizen genummerd 203 t/m 211 allemaal als arm of onvermogend worden beschouwd.

Olieverfportretten 1620 door Michiel Jansz van Mierevelt van beide opponenten

De wilde flora van de Bollenstreek: Vlas

Vlas is een van de eerste cultuurgewassen. De oudste textielvondst van wilde vlas is gedaan in een grot in Georgië. Het gevonden stuk textiel, gesponnen, geverfd en geknoopt, dateert uit het paleolithicum (de oude steentijd). Het werd zo’n 30.000 jaar oud geschat.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

Toen koningin Wilhelmina in 1923 een bezoek bracht aan de landbouwtentoonstelling in Ridderkerk mocht een ’s-Gravendeelse vlasser zijn versie op een Vlaams raadsel voordragen.

Raadsel
Toen ik was jong en schoon
Droeg ik een blauwen kroon.
Toen ik werd oud en stijf
Kreeg ik een band om ’t lijf.
Ze hebben me laten zinken
Beladen, tot ik ging stinken.
Toen werd ik met vereende kracht
Van den last ontdaan, door elkeen veracht.
Ik werd op ’t land gezet, verfrischt door de natuur
Geborgen in de schuur.
Hier werd ik gestooten, geknepen, geslagen
En eindlijk door Keizers en Koningen gedragen.

Vlas van bloem tot kapel

Moeilijk om te raden is het niet: vlas. In die tijd was de vlasserij in ’s Gravendeel nog een bloeiende bedrijfstak. In Lisse was die bloeitijd al weer eeuwen achter de rug. Maar in de 17e eeuw speelde vlas er een hoofdrol zoals we zagen in het verhaal over de vlasserij Seevenhoff. Arie de Koning schetste met het verhaal “Vlas en Lisse: een mooi koppel”, (op de site van Oud Lisse in te zien), een mooi beeld van het verwerken van vlas, wat in bovenstaand raadsel heel plastisch wordt weergegeven.

Vlas (Linum usitatissimum)
Vlas is een van de eerste cultuurgewassen. De oudste textielvondst van wilde vlas is gedaan in een grot in Georgië. Het gevonden stuk textiel, gesponnen, geverfd en geknoopt, dateert uit het paleolithicum (de oude steentijd).

Vlas van bloem tot kapel

Het werd zo’n 30.000 jaar oud geschat. De mensen leefden toen als jager/verzamelaar. In de latere periodes van de steentijd (het mesolithicum en het neolithicum) werd de manier van leven
anders. De jager/verzamelaar werd meer landbouwer. Vlas teelde men voor gebruik. We zien dat het eerst in het MiddenOosten. Denk maar aan de stroken linnen – van vlasvezels gemaakt – waarmee Egyptenaren hun mummies inpakten. Bekend is dat in Syrië zo’n 9.000 jaar geleden olievlas werd verbouwd. 4.000 jaar later kwam het gewas ook naar MiddenEuropa (Zwitserland en Duitsland).

Rassen

Vlas van bloem tot kapel

In de prehistorie is er geen verschil tussen vlasplanten die linnen leveren en planten die gekweekt worden voor de zaden waar olie uit geperst wordt. Sinds die tijd heeft er heel wat veredeling plaatsgevonden. Tegenwoordig kennen we olievlasplanten en vezel(linnen)vlasplanten. De vezelvlasplanten zijn tussen de 80 en 120 cm lang. De olievlasplanten zijn korter en meer vertakt. Ook de klimatologische omstandigheden waarbij ze het best gedijen zijn verschillend. Het olievlas vraagt meer warmte en licht, terwijl de vochtigheid niet zo’n grote rol speelt. Olievlas is vooral te vinden in de (semi-)droge klimaten, zoals in Noord-Afrika. Vezelvlas doet het goed in vochtige en koele klimaten en is bijna uitsluitend op het noordelijk halfrond te vinden. De diverse rassen verschillen ook uiterlijk van elkaar: ze kunnen blauwe of witte bloemen hebben en gele of bruine zaden. Voor de siertuin zijn diverse cultivars ontstaan, zelfs met rode bloemen.

Textiel

Vlas van bloem tot kapel

Bij de beschreven vlasserij Seevenhoff ging het om vlas bestemd voor de linnenindustrie. Die tak van nijverheid was er vooral in Leiden en Haarlem. Nederland was oorspronkelijk meer gericht op het produceren van wollen stoffen. Leiden was eeuwenlang marktleider. Het Leids laken, gemaakt van wol, is wereldberoemd. Eind 16e eeuw leek het fout te gaan in deze industrie, men kon de concurrentie niet aan. Maar de 80-jarige oorlog met de strijd tussen de godsdiensten had indirect een positief gevolg voor de textielnijverheid. Na de inname van Antwerpen in 1585 door de Spanjaarden vluchtten duizenden rijke ondernemers en geschoolde arbeiders om economische en geloofsredenen vanuit Vlaanderen naar het noorden. De Vlamingen namen hun kennis van textielbewerking mee naar het noorden en zorgden daar voor de nodige innovatie. In Leiden vonden veel vluchtelingen werk in de lakenindustrie, maar ook in de vlasnijverheid.

Van vlas tot vezel

Leiden was in de 17e eeuw zelfs het belangrijkste textielcentrum van de wereld. Veel vluchtelingen vestigden zich ook in Haarlem en brachten daar de linnen-, zijde- en damastindustrie tot ongekende bloei. Het verval kwam in de 18e eeuw. De opkomst van katoen was een van de oorzaken.

Veelzijdig
De vlasplant is een veelzijdige plant. Bij de oogst wordt eerst de zaadbol verwijderd. De beste kwaliteit zaad wordt als zaaigoed gebruikt. Het overige zaad wordt verwerkt tot lijnolie of dient als grondstof voor bijvoorbeeld verf, drukinkt, zeep, voedings- en geneesmiddelen. Van de zaadoverblijfselen worden lijnzaadkoeken geperst voor veevoer. De vezels in de stengel zijn de grondstof voor linnen. De houtige delen van de stengels worden gebruikt voor bouwplaten, papier of biomassa.

In paardenstallen wordt het als bodembedekking gebruikt. Het neemt relatief veel vocht op en is vezel- en stofvrij. Daardoor geeft het geen irritaties aan de luchtwegen of ogen van het paard. Tegenwoordig is de auto-industrie een grote afnemer van vlasproducten.

Toekomst
In deze tijd hebben we het vaak over biodiversiteit. Nu, dan ben je bij vlas aan het goede adres. In de Heemtuin heeft men een stukje gereserveerd om akkerflora te laten zien. Hier worden jaarlijks nutsgewassen zoals vlas of rogge ingezaaid om bijbehorende akkerflora als klaproos, korenbloem en bijvoorbeeld bolderik te laten zien. Een klein voorbeeld van biodiversiteit. Maar er is meer. Al decennia wordt vlaszaad gebruikt in nieuwe wegbermen en langs de randen van akkers. Ook hier in de buurt kom je het tegen. Vrolijk die blauwe, frêle bloemetjes en een lekkernij voor vogels, vlinders en bijen. We moeten duurzamer gaan leven. Ook hier biedt vlas mooie kansen. Vlas heeft een beperkte ecologische voetafdruk en kan op meerdere terreinen producten vervangen die veel vervuilender zijn. Vroeger hadden we een stinkende, stoffige vlasindustrie, waar kinderarbeid normaal was. Het raadseltje waar dit stukje mee begint heeft het over “stinken” en “door elkeen veracht”. Dat krijgt wel een mooi vervolg. Een oud spreekwoord luidt: Van vlas gaat niks verloren!
Zo is het maar net! Vlas is met recht een voorbeeld voor de circulaire economie waar we tegenwoordig op vlassen.

OUDNIEUWS: SEEVENHOFF met een bijzondere bewonersgeschiedenis

In oude akten van de 17e eeuw lezen we dat er in Lisse een grote vlasserij, genaamd Seevenhoff was, gelegen aan de zuidoostzijde van de Heereweg. Seevenhoff had 4 haardsteden en 2 vlasovens en betaalde een bedrag van 12 gulden. In Lisse waren meer dan 70 vlasovens.

Dirk Floorijp en Alphons Verstraeten

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

In oude akten van de 17e eeuw lezen we dat er in Lisse een grote vlasserij, genaamd Seevenhoff was, gelegen aan de zuidoostzijde van de Heereweg.

Oude aktebeschrijvingen
Hier blijkt al een moeilijkheid met omschrijvingen in oude akten. Indertijd rekende men vanaf de Zandvaart of Lisserbeek. Het gebied benoorden de huidige Kanaalstraat (toen Broekweg) werd wel het Oosteinde genoemd. Er staat ook nog geschreven: belend ten
noordwesten de Heereweg.

Treijnencroft

Vlasoven uit Vragender nu in Openluchtmuseum Arnhem

Dit Seevenhoff was gekomen uit een Treijnencroft van 1 morgen 327 roeden, groot 50 roeden, grenzend aan de Schoutenboomgaard. In bezit sinds 1650 bij oude Claes (ook wel Claas geschreven) Dirkse van Steijn, getrouwd met Jannetje Pietersdr van der Helder. Deze oude Claes, vlasser en schepen van Lisse, werd hier geboren in 1623. Zoon Pieter Claasz van Steijn, de jonge, koopt als rijke vlasboer van de kerkmeesters in Lisse in 1684 een dubbele grafstede, nr. 44 en 45, in de kerk.
We hadden het vermoeden dat de vlasserij lag ter hoogte van Heereweg 143, de latere stalhouderij van Scheepmaker. Bij een eerder onderzoek naar het buitenplaatsje De Pruimenhof, waar in de 18e eeuw het domineesechtpaar Van Blommesteijn-De Roos woonde, huidige locatie Heereweg 133 (Grimme), blijkt dat dit uit dezelfde Treijnencroft kwam en grensde aan de Schoutenboomgaard. Deze laatste opmerking laat zien dat het om de juiste locatie gaat. Het woord croft vinden we vaak terug in oude akten en wijst oorspronkelijk naar “akker in de duinen”, later staat het meer algemeen voor een landbouwperceel.

Vlasindustrie

Pieter Florisz Scheepmaker, stalhouderij en expeditiebedrijf, wordt in 1956 eigenaar van het perceel, waarop dan twee huizen met schuur staan

In het haardstedengeld van 1666 kunnen we het nu traceren en blijkt dat Seevenhoff 4 haardsteden had en 2 vlasovens en betaalde een bedrag van 12 gulden. In Lisse waren meer dan 70 vlasovens. De meeste inwoners verdienden hun brood in de vlasindustrie. Er was zelfs een verbod uitgevaardigd door schout en schepenen om vlasresten in kachels te stoken vanwege brandgevaar door vonkenregen. Er herinnert niets meer aan deze industrie waar de zeilschepen het vlas aanvoerden uit Goeree en Overflakkee en Zeeland. Wie weet nog iets over vlasroten of het beroep van hekelaar of zwingelaar? Het enige wat er aan herinnert is de Kapelsteeg waar het vlas op kapellen werd gezet om te drogen.
Arie de Koning schreef eerder in het Nieuwsblad, nr. 4 herfst 2017, over dit onderwerp “Vlas en Lisse: een mooi koppel”. Dit artikel is op de website van Oud Lisse terug te vinden.

 

 

Vlas telen en linnen maken

Bewoningsgeschiedenis

Pieter Florisz Scheepmaker, stalhouderij en expeditiebedrijf, wordt in 1956 eigenaar van het perceel, waarop dan twee huizen met schuur staan.

In het hiernavolgende overzicht is de bewonersgeschiedenis van de locatie van Seevenhoff beschreven vanaf de eerder genoemde Claes Dirkse van Steijn.
SEEVENHOFF (vlasserij)
SCHEEPMAKER (stalhouderij)
Eigenaars, pachters, bewoners en personeel 1650 – 1832 ligging: nr. 110 (Verpondingsregister 1735), nr. 105 (1730), nr. 189 (1814), nr. 192 (1832), aan de oostzijde van de Heereweg, ten noorden van Het Wapen van Haarlem, ten zuiden van de doorgang naar het Clausplein; adres indicatie: Heereweg 143:

1650 eigenaar: Claas Dirksz van Steijn (Lisse, 1623 – Lisse, 1681), vlasser, schepen van Lisse, eerst getrouwd met Jannetje Pietersdr van der Helder (1622 – 1660), latermet Crijntje Huijbertsdr. van Roode (1632 – 1701)

1681 eigenaar: Pieter Claasz van Steijn, de jonge (1660 – Lisse, 1695), vlasser, koopt in 1684 twee graven ( nr. 44 en 45) in de NH kerk, zoon van Claas Dirksz van Steijn en Jannetje van der Helder. Pieter Claasz van Steijn, de jonge, is getrouwd met Geertje Maartensdr Kleijpoel (Lisse, 1666 – Lisse, 1716), die later trouwt met Jacob Erfoort (N’wijkerhout, 1670 – Lisse, 1697)

1708 eigenaar: Johannes Maertensz van ’t Hoogh (Lisse, 1684 -), getrouwd met Marijtje Leenders van Sijp (Warmond, 1685 -), dochter van Leendert Gijsbetsz van Sijp en Trijntje Engels Broeckhuisen; koopsom : 1125 gulden

1766 eigenaar: Jan Oldenzeel (Gorcum, 1730 –Waspik, 1783), burgemeester van Lisse, zoon van Stephanus Oldenzeel (Gorcum ) en Cornelia van Blommesteijn, zus van ds. van Blommesteijn. Jan Oldenzeel was eerst getrouwd met Maria Nutt (1732 -), daarna met Helena Vlaanderen (Lisse, 1731-Waspik, 1787), dochter van Jan Vlaanderen de Jonge (1700 – Lisse, 1737) en Francina de Roos (Haarlem, 1710–Lisse, 1749),  zus van de vrouw van ds. van Blommesteijn, Helena de Roos (Haarlem – 1787).
bewoner : Jan van Dijk (Lisse, 1730 – Lisse, 1782).

1773 eigenaar: Pieter Teunisz de Baar (Hillegom, 1733 – Lisse, 1781), bakker, getrouwd met Maria de Jong (Alkemade, 1734 – Lisse, 1802); koopsom : 1000 gulden.

1774 eigenaar: Jan van Dijk (Lisse, 1730 – Lisse, 1782); koopsom : 900 gulden.

790 eigenaar: Agatha Zwitser (Wassenaar, 1771 – Den Haag, 1826), dochter van Jacob Zwitser en Susanna Flama, alias de Vlaming, getrouwd met Jan Jacobsz Zwanepol (Hattem, 1756 – Den Haag, 1845), veldcornet in Zuid-Afrika.

1794 eigenaar: Jan Jacobsz Zwanepol (Hattem, 1756 – Den Haag, 1845), veldcornet in Zuid-Afrika, getrouwd met Agatha Zwitser.

1799 eigenaar: Hendrik Nieuwehuis (Osnabrück , 1752 – Lisse, 1821), tuinbaas op Keukenhof, tapper, getrouwd met Maria Catharina Herbers ( Erberveld (D), 1750 – Lisse, 1826), tevens eigenaar van Het Wapen van Haarlem, koopt in 1812 “ Meer en Duin “ voor de sloop.

1824 bewoners: Lambert Gerritse (Epe, 1753 – Lisse, 1847), tuinman Sijbrand Hovenier (Hem, 1775 – Lisse, 1859), voerman , getrouwd met Neeltje Jansdr Bieren (Akersloot, 1782 –Haarlemmermeer, 1878).

1832 eigenaar/bewoner: Lambert Gerritse (Epe, 1753 – Lisse, 1847), tuinman, zoon van Gerrit Lamberts en Aartje Jacobs, eerst getrouwd met Berentje Capelle (Varsseveld, 1758–Warmond, 1823), later met Jenneke Vlaswinkel (Varsseveld, 1777 – Lisse, 1855.

“Voorts leeveren deze gronden meede extra goede Graangewasſchen en allerſchoonst Vlas op….” uit, De Nederlandsche stad- en dorpbeschrijver, pag. 4

 

Een vlasoven uit Kotten.
bron: wikipedia, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Parelje: Klein Veenenburg, inspiratie voor C. Kieviet

C. J. Kieviet was de schrijver van de boeken van Dik Trom. Hij was onderwijzer in Lisse. In het boek ‘De hut in het bosch’ is veel van de omgeving van Veenenburg te herkennen. Een bollenfamilie ziet het duin- en bosgebied veranderen in kaal bollenland.

Ria Grimbergen

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 1, 2022

Een verliefde jongeman pakt in 1879 zijn pen op en schrijft een ode aan Lisse. Hij is dat jaar benoemd als hulponder-wijzer aan de Openbare School. Volg de Veenenburgerlaan, spoort hij aan. Daar woont op Klein Veenenburg het meisje van wie hij houdt. De dichter is C. Joh. Kieviet en na deze eerste ongepubliceerde pennenproef zouden 48 kinderboeken van zijn hand verschijnen. Een ervan staat in de bibliotheek van de VOL en niet zonder reden. Het speelt zich af in Lisse in het bos bij het landgoed Veenenburg.

Ontmoeting met Gezina

C. Joh. Kieviet werd in 1858 in Hoofddorp geboren als tiende kind van een timmerman. Zijn oudere broer Laurens kreeg een aanstelling als schoolhoofd van de nieuwe school met onderwijzerswoning in Lisserbroek. In het bevolkingsregister van de Haarlemmermeer wordt Johan als inwonend bij zijn broer in Lisserbroek bijgeschreven. Na een baan op een school in Vijfhuizen, wordt hij in 1879 hulponderwijzer aan de Openbare Lagere School in Lisse. In die tijd leert hij Gezina Veldhuyzen van Zanten kennen. Zij zou Engelse of Franse les gekregen hebben van Kieviets broer Laurens. In 2019 verscheen een biografie van Kieviet, geschreven door zijn achterkleinzoon Ton van der Lee. Volgens de familieverhalen verloor hij zijn hart toen een elegant geklede jonge vrouw op het Vierkant uit een koets stapte. Johan dirigeerde een koortje, waarin haar veel jongere zusje Agnes zong. De hulponderwijzer spelde een briefje met een voorstel voor een ontmoeting aan de binnenkant van de schortzak van het meisje, dat zij ongezien aan Gezina moest geven. Geheime afspraakjes volgden. Een jaar daarna maakte Kieviet zijn opwachting bij de ouders van zijn bruinharige beminde. Als hulponderwijzer verdiende hij een klein loontje, te weinig om een gezin fatsoenlijk te onderhouden. De ijverige jongeman studeerde hard voor zijn hoofdakte, maar mocht zich pas in 1881 met Gezina verloven. Een jaar daarna had hij de hoofdakte op zak en kreeg een baan als onderwijzer in Den Haag. Nadat Kieviet in 1883 een aanstelling kreeg als hoofd van een school in Etersheim in Noord-Holland, kreeg hij toestemming met Gezina te trouwen. Op 4 oktober 1883 werd het burgerlijk en kerkelijk huwelijk (NH) in Lisse gesloten. Het schooltje met schoolmeesterswoning in Etersheim was nieuw en geknipt voor het paar, dat een mooie toekomst tegemoet leek te gaan. De zwangerschapppen van Gezina verliepen echter dramatisch. In de loop van de eerste huwelijksjaren baarde zij vijf voldragen kinderen, die allen levenloos geboren werden. Een zesde kindje kwam levend ter wereld. De grote vreugde sloeg om in verdriet toen het jongetje dood in zijn wiegje werd gevonden. Na negen jaar huwelijk werd in 1892 een gezonde zoon Marinus Laurens geboren, in 1893 gevolgd door een dochter, Gretha.

De hut in het bosch

Landhuis Veenenburg

In zijn vrije tijd schreef Kieviet kinderboeken, waaronder ‘Uit het leven van Dik Trom’, een verhaal over
een kwajongen met een goed hart. Dik was geenvoorbeeldig jongetje als de kinderen in de negentiende-eeuwse boekjes. Een omslag in kinderboekenland. Pedagogen waarschuwden voor het slechte voorbeeld, maar Dik werd populair bij de jeugd. Het bos bij de Veenenburgerlaan uit Kieviets gedicht, komt terug in ‘De hut in het bosch’, dat in 1905 verscheen. Evenals Dik halen de kleinkinderen van grootvader Bolland van den Heuvel ondeugende
streken uit. Het boek geeft een levendig beeld van het leven van een bollenfamilie. In de figuur van grootvader Bolland van den Heuvel beschrijft Kieviet zijn schoonvader Marinus. In de vakantie stroomt zijn huis in Lisse vol met logés, kinderen en kleinkinderen die buiten de Bollenstreek wonen. Marinus Veldhuyzen van Zanten woonde op ‘Klein Veenenburg’, eerst met zijn vrouw, vijf dochters en vijf zonen, later met alleen zijn ongetrouwde dochter Agnes.. Het bos ligt tegenover het huis aan de overkant van de weg, een wildrijk gebied. Eigenaar is de driftige baron
van Beerenbroeck, waarin Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek van Ammerstol van het landgoed Veenenburg te herkennen valt. Een onaangenaam mens, die zijn boswachter opdracht geeft te jagen op de katten van grootvader, die wel eens een konijn of haasje verschalken. De baron is verantwoordelijk voor de teloorgang van het bos. Kieviet beschrijft hoe heuvels worden afgegraven en bomen geveld. De boswachter gebruikt meer de bijl dan het geweer.
Het mooie bos zal verdwijnen, maar de baron denkt alleen aan de goede bollengrond die dat oplevert.

Recensies
Het boek kreeg in 1905 een paar recensies, die gematigd positief zijn. De recensenten vinden het onderhoudend,
aardig, gezond-humoristisch, met prettige beschrijvingen van dolle avonturen. Sommige gedeelten zijn echter te langdradig en het is lastig om de vele familieleden uit elkaar te houden. Een recensent heeft als bezwaar dat
dieren als gevoelloos speelgoed worden beschouwd. De tekeningen van A. Beerends kunnen niet bekoren. De
een vindt ze een mislukking, de ander vindt dat de tekenaar een wonderlijke visie op kinderen heeft. Op de eerste bladzijde staat al een tekening van een poes die het eindje van zijn staart aan een touwtje heeft, ervan afgeschoten door de boze boswachter.

Voor de tweede druk uit 1916 maakte Joh. Braakensiek de tekeningen. Een voor de hand liggende keuze, want mede dankzij deze illustrator had Dik Trom triomfen gevierd. Toch koos uitgever Valkhoff voor de vierde druk uit 1927 voor de begaafde tekenaar Jan Lutz. Bij uitgever Mulder verscheen in 1949 de druk die in het bezit is van de bibliotheek van de VOL, aangepast aan de nieuwe spelling en met de plaatjes van Lutz. Drie jaar voor ‘Het huis in
het bosch’ verscheen, kreeg Kieviet een baan als hoofdonderwijzer bij een openbare school in Zaandam. Op 59-jarige leeftijd ging hij wegens gezondheidsproblemen met pensioen en verhuisde naar Wassenaar. In 1931, een jaar na de dood van zijn vrouw, overleed Kieviet in in de Mariastichting in Haarlem.

Gebruikte literatuur en bronnen:
Ton van der Lee: Kieviet, Biografie van de schrijver van Dik Trom (2019).
Met dank aan Ton van der Lee voor het gedicht ‘Lisse’ in handschrift.
Deen Boogerd over Kieviet in Nieuwsblad van VOL, jrg. 13-1 (jan-2014), p. 36-37.
Lisse Tijd Reis

Johannes Cornelis Kiviet