Berichten

Rembrandt en het bruggetje van Six

Rembrandt van Rijn bezocht regelmatig Jan Six op zijn landgoed Elsbroek. Daar tekenede hij waarschijnlijk “Het bruggetje van Six”.

Sporen van vroege (LisserNieuws)                                                          

5 november 2019

Door Nico Groen

 

Het jaar 2019 is uitgeroepen tot het Rembrandtjaar omdat het zijn 350ste sterfjaar is. Door de vele activiteiten en promotie is u dat ongetwijfeld niet ontgaan. De vraag kwam of Lisse of Hillegom nog iets te melden  heeft over Rembrandt. Rembrandt was regelmatig op bezoek bij de familie Six op landgoed Elsbroek in Hillegom,  net ten noorden van Lisse. Hij zou daar een bruggetje geschetst hebben.

Landgoed Elsbroek

Tot 1867 bevond zich ten noorden van Lisse het uitgestrekte land­goed Elsbroek. Van 1642 tot 1801 is de naam van de familie Six onlosmakelijk aan deze buitenplaats verbonden geweest. In 1867 is het landgoed van 782 ha in delen verkocht. Het landhuis is in 1870 gesloopt. De eerste van de leden van deze familie was Jan Six (1618-1700), die in zijn vrije tijd, naast het schrijven van gedichten en toneelstukken, ook in schilderen geïnteresseerd was. Hij stond op goede voet met Rembrandt. Op een mooie dag in het jaar 1645, zo gaat het verhaal, logeerde Rembrandt bij zijn vriend Six op landgoed Elsbroek. Rembrandt toog naar buiten om in de landelijke omgeving van Elsbroek het een en ander vast te leggen in zijn schetsboek. Zijn tekenwerk wilde maar niet vlotten omdat het 14 juni was. Zijn geliefde Saskia was namelijk 3 jaar daarvoor op 14 juni 1642 gestorven. Tegen half twaalf kwam Six terug van zijn werk in Haarlem. Rembrandt zat nog steeds achter zijn schetsboek te mijmeren. “En”, vroeg Six, “hebt gij uw schetsboek met eenige mooie schetsen voor schoone schilderijen verrijkt ?”, waarop Rembrandt antwoordde dat hij die ochtend niets had uitgevoerd. “Alle duivels te paard op een houtvlot! Wat zijt ge dan lui geweest! Dat zijn we niet gewend. Maar het is jammer van die mooie dag”, zei Six. Zijn vriend wilde het echter niet opgeven en wilde met hem wedden om vijf gouden dukaten dat hij in een half uur tijd nog een mooie schets kon maken. Die weddenschap is door Rembrandt nog juist op tijd gewonnen en heeft ons de ets, bekend als ‘Het bruggetje van Six’ opgeleverd. Het betreffende bruggetje zou over de Elsbroekervaart, de vaart langs de tegenwoordige Singel, gelegen hebben. Het torenspitsje aan de horizon is dan de Hillegomse St. Maartenskerk. Rembrandt stond dan met zijn rug naar Lisse, toen hij het bruggetje tekende.

Uit de Volksalmanak van ‘Het Nut’ in 1883

 Bovengenoemd verhaal is ons overgeleverd door van Loenen’s ‘Beschrijving en kleine Kroniek van de Gemeente Hillegom’,   in 1916 verscheen. Van Loenen dankte het verhaal op zijn beurt aan Ds. W.P. Wolters, die het wat uitgebrei­der publiceerde in de Volksalmanak van ’Het Nut’ in 1883. “Of het op historie berust is niet uit te maken”, zo lezen we aan het einde van het verhaal, al zal Rembrandt ongetwijfeld als goede vriend van Six, vaak diens buitenplaats te Hillegom bezocht hebben.

Bovenstaande beschrijving komt uit een artikel van Rob Pex uit het allereerste Nieuwsblad van de VOL in 2002.

Foto: Het bruggetje van Six, getekend door Rembrandt in 1645.

Foto uit het eerste Nieuwsblad van Oud Lisse uit 2002.

Verborgen verleden in Lisse

De Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” doet onder andere onderzoek naar de lokale geschiedenis van haar bewoners, de gebouwen en het landschap. Veel namen van bewoners en huizen zijn bekend, maar er zijn ook nog veel puzzelstukjes. Wie doet er mee om het verre verleden te laten herleven?

 Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                

8 oktober 2019

door Nico Groen

Genealogie en historie

Onderzoek naar de geschiedenis van Lisse wordt gedaan door leden van de werkgroep Genealogie en Historie. De geschiedenis kunnen we achterhalen door oude akten te raadplegen. Het is verbazend om te zien hoeveel er al in de 17de eeuw werd vastgelegd in Lisse: aan- en verkopen van grond en gebouwen, hypotheken, testamenten, rechtspraak, enzovoort. Al die akten worden bewaard in archieven zoals in het Nationaal Archief in Den Haag, het Gemeentehuis van Lisse of het Kadaster. Gelukkig zijn veel akten gefotografeerd en digitaal te raadplegen bij de VOL. De oude teksten zijn echter vaak moeilijk te lezen. Daarom is een aantal leden bezig om de oude teksten om te zetten naar leesbare tekst. We proberen verder zoveel mogelijk gegevens van de vroegere bewoners van Lisse bij elkaar te krijgen: over doop, trouwen en begraven, over kinderen en beroepen. Ook willen we achterhalen hoe het dorp er vroeger uitzag, hoe de perceelverdeling was en welke gebouwen er stonden en wie daar woonden. Laten we eens naar een voorbeeld kijken.

‘t Vierkant bij Foto Engel

We nemen u mee naar een pand op het Vierkant en zijn geschiedenis. En wel naar Heereweg 209 de plaats waar Foto Engel zich bevindt. Een locatie die heel wat aan zich voorbij zag komen. Bijvoorbeeld het uitzicht op de rechtbank en de gevangenis, tal van herbergen, de postkoets  Leiden-Haarlem waar de passagiers overstapten, de legereenheden die door Lisse trokken of hier overnachtten zonder te betalen, het uitzicht op het schavot en op de ‘Groote of Groenen Eik’ waar oorspronkelijk recht gesproken werd.

Maar het gaat natuurlijk ook over de bewoners die op de plek van Foto Engel hebben geleefd, gewoond en gewerkt. We kunnen terugkijken tot 1585. In oude akten was de plaats 200 jaar lang op te sporen omdat deze bekend stond als ‘De Camer’. De nodige beroepen trekken voorbij van hen die hier hebben gewoond en geleefd door de eeuwen heen. Voorbeelden zijn landbouwers, chirurgijns, een vleeschhouwer, een koopman in turf, een bierbrouwer, een duijnmeijer (een soort boswachter), een herbergier, een smid, een kleermaker en een wielmaker.

Oproep voor vrijwilligers

De namen van al deze bewoners  zijn bij de Werkgroep bekend, maar er zijn ook nog veel puzzelstukjes die ontbreken. Daarom zoeken wij nog mensen met interesse voor onze dorpsgeschiedenis om samen dit verre verleden te doen herleven.

Voelt u er iets voor? Komt u gerust eens langs op de wekelijkse inloop op dinsdagmorgen in de Vergulde Zwaan aan de 1e Havendwarsstraat 4. De koffie staat klaar.

Foto: Het witte gebouw is restaurant De Oude Heere, daarnaast foto Engel.
Deze ansichtkaart is vóór 1909 gemaakt.
Foto: Beeldbanklisse.nl

MYSTERIEUS MEESTERWERK in Lisse

De schilder Johannes Simonisz van der Beeck allias Torrentius was bevriend met van der Laen van huis ter Specke. De wetenswaardigheden van deze schilder en zijn bijzondere schildertechniek zonder perseelstrepen wordt besproken.

Jaargang 18 nummer 3 oktober 2019

Door Ria Grimbergen

Het mysterie zat in de techniek die Torrentius gebruikte. Men kon geen penseelstreken ontdekken en onder de microscoop lijkt het zelfs een fotografische emulsie te zijn. Onderzoekers zijn er nog steeds niet achter wat zijn procedé was.

In het Rijksmuseum in Amsterdam hangt een wonderlijk stilleven, getiteld Emblematisch stilleven met kan, glas, kruik en breidel. Het ronde paneeltje en zijn schepper zijn onderwerp van de tweedelige documentaire Mysterious Masterpiece.
Het vertelt het verhaal van de schilder Johannes Symoonisz van der Beeck alias Torrentius en zijn meesterwerk, dat experts nu nog voor raadsels stelt. Hoe kan het dat een schilder die zo onmatig leefde een schilderij maakte met als thema matigheid? Welk bindmiddel voor zijn verf gebruikte Torrentius? Hoe kan het dat geen penseelstreek te zien is? Een goed antwoord op deze vragen is nog niet gegeven. Het schilderij is onderzocht met de modernste technieken, maar geeft zijn geheimen niet prijs.
Van Torrentius’ hand resten slechts een aquarel in een vriendenboek en dit stilleven uit 1614, dat na eeuwen spoorloos te zijn geweest in 1923 werd ontdekt in een kruidenierswinkel in Enschedé. Daar diende het jarenlang als deksel van een krentenvat. In de documentaire valt opeens het woord Lisse.
Wat heeft Lisse te maken met dit meesterwerk.

Torrentius schilder

De Amsterdamse schilder Torrentius (1588-1644) verhuisde in 1620 naar Haarlem en trok in bij de rijke koopman Coppens. Torrentius verdiende goed met zijn schilderijen. Hij vertelde graag over zijn bijzondere schildertechniek, zonder zijn geheim te verklappen. Een getuige zou later verklaren dat hij vertelde dat hij geen ezel en penseel gebruikte. Hij legde zijn panelen plat neer en schilderde niet zelf, maar had een andere “wetenschap”, waarbij een zoet muzikaal geluid over het paneel kwam, alsof er een zwerm bijen boven zweefde. De schilder liet het geld rollen en kleedde zich volgens de mode van die tijd in kostbaar fluweel en kant. Hij was welbespraakt en geestig en werd het middelpunt van een groep jongeren die zich onweerstaanbaar tot hem voelden aangetrokken en hem bewonderden, vereerden zelfs. Tot in de late uurtjes maakten ze “goede sier” in de herbergen. Onder zijn vrienden bevonden zich twee zoons van Gerard van der Laen, Nicolaes en Adriaen. De aanhang van deze meesterlijke charlatan bestaat merendeels uit onbenullen, oordeelde tijdgenoot Constantijn Huygens over Torrentius en zijn vrienden.

Gerard van der Laen (1552-1635)
Hij had een kinderrijk gezin: dertien kinderen uit twee huwelijken. Nicolaes en Adriaen waren nummer 11 en 12 uit zijn tweede huwelijk met Magdalena van Berensteyn. Het gezin woonde in Haarlem in de Jacobijnestraat, maar Gerard was ook eigenaar van Huis ter Specke in Lisse. Het was een man met een enorme bestuurlijke ervaring. Hij was tot 1618 een van de vier burgemeesters van Haarlem. Toen werd hij uit zijn functie gezet.
De jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd tijdens het Twaalfjarig Bestand verscheurd door godsdiensttwisten binnen de Gereformeerde Kerk. De strijd ging onder andere om de leer der predestinatie. De contraremonstranten of gomaristen, volgelingen van Gomarus, geloofden dat God van tevoren al had bepaald of de mens in de hemel of in de hel komt. De remonstranten of arminianen, genoemd naar hun voorman Arminius, dachten dat de mens door zijn levenswijze daarop wel enige invloed had. De contraremonstranten vonden hun aanhang onder het gewone volk en de voorgangers. De elite sloot zich aan bij de remonstranten. Belangrijk was ook de vraag of de strijd met de Spanjaarden zou worden voortgezet. De remonstranten wilden vrede, de contraremonstranten vochten liever verder. En wie moet de baas zijn in de Kerk? Wie benoemt de voorgangers? De Staat volgens de remonstranten,
de Kerk in de visie van de contraremonstranten. Stadhouder Maurits van Oranje koos voor de
contraremonstranten en ontsloeg in heel Holland de remonstrantse bestuurders. In 1618 kregen de remonstrantse Gerard van der Laen en zijn Haarlemse medebestuurders hun congé en daarna
maakten de contraremonstranten de dienst uit. De nieuwe bewindvoerders hielden Torrentius
scherp in de gaten en verdachten hem van “gruwelijke” ketterijen. Ook het Hof van Holland wantrouwde de schilder. Hij zou een van de leiders zijn van een geheime broederschap, de Rozenkruisers, een mystieke beweging die een gevaar zou zijn voor de Republiek. Het Hof van Holland gaf de Haarlemse magistraten opdracht bewijsmateriaal tegen Torrentius te verzamelen. De band met de broederschap van Rozenkruisers kon niet worden bewezen, maar er was nu wel een dik dossier met belastende verklaringen.

Nicolaes van der Laen (1597-omstreeks 1646) studeerde in Leiden filosofie, evenals zijn oudere broer Cornelis. Gerard van der Laen zond in 1616 deze twee zonen naar het Italiaanse Padua om daar hun studie af te ronden met een graad in de rechten. De universiteit aldaar stond bekend om zijn uitstekende juridische opleiding. Beroemde wetenschappers doceerden in Padua en de studenten kwamen uit de beste milieus. De twee jongensvzijn in 1618 weer terug in Holland, want in dat jaar trouwde Cornelis. In 1619 trad Nicolaes als advocaat in dienst van het Hof van Holland, maar voor hoe lang is onbekend. In het dossier-Torrentius bevindt zich een brief van ene Jacob Canter. Torrentius heeft hem geportretteerd. 27 februari 1627 schreef hij een brief aan zijn neef Isaac Massa in Lisse. Massa was getrouwd met Beatrix van der Laen, een zus van Nicolaes. Zij woonden in een pand van hun zwager Adriaen Block, naast Rosendaal. Frans Hals schilderde een huwelijksportret van Isaac en Beatrix, nu een van de topstukken van het Rijksmuseum. Canter schreef dat hij graag zou zien dat Massa’s schoonvader Gerard van der Laen de “goddeloze” schilder Torrentius de toegang tot zijn huis ontzegt, dat de “fielt” niet meer over Van der Laens drempel komt en dat hij zijn zoon Nicolaes de omgang met Torrentius verbiedt. Torrentius is een spotter, beweerde Canter. Tijdens het schilderen van Canters portret sprak hij over duivels, toverij, vrijgeesten. Hij heeft geen religie, erger, “mijn begeerte is uw vlees” is zijn religie. Massa mag de brief aan iedereen laten lezen, ook aan Nicolaes.

Torrentius gevangen genomen

30 augustus 1627 werd Torrentius gevangengezet in de kerkers onder het stadhuis van Haarlem, beschuldigd van goddeloosheid, schandelijke levenswijze, ketterijen en godslasteringen. In zijn atelier nam de schout vier aanstootgevende schilderijen in beslag. Twee maanden daarna ging Gerard van der Laen naar de Haarlemse notaris Schoudt en legde een verklaring af ten gunste van de schilder.
Wat bewoog Gerard hiertoe? Zouden zijn zoons in de slipstream van deze rechtszaak gevaar hebben kunnen lopen? In elk geval nam hij het op voor Torrentius én voor zijn zoons.
Nicolaes en Adriaen, liet hij optekenen, gaan al lange tijd met Torrentius om. Hem bereikten geruchten over diens slechte gedrag. Hij heeft zijn zoons daarover aan de tand gevoeld en niet tevreden met hun excuses en verdedigende woorden, heeft hij zelf een grondig onderzoek ingesteld naar de gedragingen, gesprekken en handel en wandel van Torrentius. Hij sprak met díe mensen, die de zwaarste beschuldigingen hebben geuit en heeft ze vriendelijk gevraagd naar de waarheid en de grond van alle opschudding. Hij kwam uiteindelijk tot de conclusie dat men alles had van horen zeggen. Hij is zelf met Torrentius gaan praten om hem te waarschuwen voor de verdachtmakingen die de gewone man over hem verspreidt. Torrentius gaf tot zijn voldoening een serieus antwoord, maar was daarbij zo geestig, dat hij lust kreeg meer keren met hem te spreken, zodat hij hem verzocht bij hem thuis te komen. Hij vroeg niet alleen Torrentius, maar ook de hele familie Coppens (de familie bij wie Torrentius inwoonde, R.G.) bij zich te logeren. Tot zijn genoegen en tevredenheid gebeurde dat ook. Hij voerde gesprekken met Torrentius zonder dat deze ooit enige losbandige taal liet horen, maar zich juist betrouwbaar toonde. Nooit hoorde hij enige blasfemie, schandalige of lasterlijke woorden van God of zijn zoon Jezus Christus onze Heer of oproerige taal jegens de overheid. In waarheid heeft hij de heer Torrentius door zijn oprechte woorden altijd moeten houden voor een “wijs, vernuft, aandachtich en verresiende persoon”.
Bekennen deed Torrentius niet en zonder bekentenis kon hij niet worden veroordeeld. Eind december werd de arme man wreed gemarteld om een confessie af te dwingen. Nicolaes drong die dag het stadhuis binnen. Hij had ontlastende verklaringen verzameld, maar de burgemeester stuurde hem weg. Een geruchtmakend proces volgde. De eis tot doodstraf werd omgezet in een veroordeling tot twintig jaar tuchthuis op eigen kosten. Torrentius was het slachtoffer van de hoogoplopende religieuze spanningen in de Republiek. Een proces met een sterk politieke lading.

Nicolaes beleend met Huis ter Specke

Het Huis ter Specke in 1730.

Op 4 augustus 1628 verschijnen Gerard en Nicolaes van der Laen voor Bartholomeus van de Velde, procureur bij het Hof van Holland. Nicolaes wordt bij overdracht beleend met Huis ter Specke. Van diezelfde dag 4 augustus dateert een schuldverklaring van Nicolaes en Adriaen, broers, bewonende op “heur hofstede van der Specke”. Zij belenen 6000 gulden van Cornelis van Lockhorst met Ter Specke als onderpand en de clausule dat hun vader Gerard van der Laen het vruchtgebruik van de hofstede behoudt. Gerard van der Laen gaat hiermee akkoord (Rechterlijk archief van Lisse, inv. No. 7).
Torrentius verzocht eind augustus de nieuwe stadhouder Frederik Hendrik of hij zijn straf niet in een plaats buiten Haarlem mocht uitzitten. Zijn vrienden kunnen hem dan helpen te herstellen van de folteringen en hij kan weer gaan schilderen. Gerard van der Laen was een van de twee mensen die garant voor hem wilde staan. (Hadden de Van der Laens Ter Specke op het oog als plaats waar Torrentius kon bijkomen van de martelingen? Was Ter Specke daarom overgedragen aan Nicolaes? Niet onmogelijk.) Frederik Hendrik stemde ermee in, maar de Haarlemse stadsbestuurders weigerden. De schilder zou weer de gelegenheid krijgen zijn ketterse ideeën en “grouwelycke godtloosheyden” te verspreiden en de jeugd te verpesten.

Trouwe vrienden
De Van der Laens bleven hun vriend steunen. 23 oktober 1628 legde de Haarlemse notaris Schoudt een lange verklaring vast van de “edele Mr. Nicolaes van der Laen, de rechten licentiaet, en jonker Adriaen van der Laen, zijn broer”. Zij refereren aan de meedogenloze marteling die Torrentius heeft ondergaan en zij hebben met de schilder gesprokenv over de punten die hem bij zijn verhoren ten laste werden gelegd. Adriaen en Nicolaes laten het volgende vastleggen.
Torrentius verklaarde dat hij tot zijn 25ste levensjaar katholiek was, dat hij daarna de bijbel had bestudeerd en dat de gereformeerde godsdienstvdaarmee het best in overeenstemming was. Daar
hij zichzelf zag als zwak en zondig voelde hij zich onwaardig zich te voegen bij deze gemeenschap en het avondmaal te gebruiken en zich naar de verdoemenis te eten en te drinken (hij wil hiervoor niet voor straf branden in de hel, R.G.). Bovendien wasv hem gebleken dat aanhangers van bedoelde religie zich overgaven aan grote zonden als overspel, hoererij, dronkenschap, woekeren, leugentaal, achterklap en nog veel meer. Dat hield hem tegen zich bij hen aan te sluiten. Nooit had hij zich in gesprekken overgegeven aan godslastering. Hij wist wel wie tegen hem getuigd hadden. Daaronder waren lieden die getracht hadden hem te doden met pistolen.vHij verklaarde tijdens de verhoren dat hij geloofde in alle artikelen van het geloof, de Drievuldigheid, de sacramenten, etc. Voor, tijdens en na de foltering was hij hierbij gebleven. Burgemeester Voocht had hem na het verhoor toegevoegd: “Toch weten wij wel dat je geblasfemeerd hebt en de Heilige Schrift voor fabelen houdt”. Nicolaes getuigt dat hij sprak met mensen die veelvuldig met Torrentius omgingen over met name de godslasteringen. Hij beschikt over verklaringen van mensen die veel met Torrentius hadden gesproken en die eendrachtig verklaarden nooit dergelijke taal van hem gehoord te hebben. Nicolaes was met hun ontlastende getuigenissen op de dag dat Torrentius zo wreed werd gemarteld naar het stadhuis gegaan. Om 11 uur in de morgen vervoegde de jonge jurist zich met zijn bewijsmateriaal bij burgemeester Voocht, die hem woedend onderbrak en gebood naar buiten te gaan met de woorden: “Het mach ons nu niet beuren de stucken te lesen, soo ghy wilt ghij meucht die mergen brengen”.

Mysterieus meesterwerk op Huis ter Specke

De Engelse koning Karel I was een verwoed kunstverzamelaar en had grote belangstelling voor het werk van Torrentius. In de State Papers van Karel I bevindt zich een “note” uit 1629. Schilderijen van Torrentius, zo staat in deze note, bevinden zich in het huis van een vriend in Lisse. “Of Torrentius pictures there be at a frends house in Liss near Leyden, 7 peeces”. Deze lijst is opgesteld door Dudley Carleton, diplomaat in dienst van Karel I en wonend in Den Haag. Na Torrentius’ gevangenneming zijn diens schilderijen blijkbaar naar Lisse overgebracht. Mogelijk verhandelden Adriaen en Nicolaes zijn kunst. Hofstede ter Specke wordt niet met name genoemd in de State Papers. In het verleden is wel eens gesuggereerd dat Isaac Massa de Lissese vriend was. De inzet van de Van der Laens voor Torrentius die zo overduidelijk blijkt uit de documenten in het dossier, wijst toch meer in de richting van Ter Specke. Dankzij de State Papers beschikken we over een beschrijving van de schilderijen op naar we aannemen Ter Specke. Althans, degene die Carleton te zien kreeg. Het stilleven met breidel uit het Rijksmuseum staat op de lijst, omschreven als zijn beste werk. Verder drie stillevens met als centraal element een doodshoofd; een onafgemaakt schilderij met een aarden pot die de beeltenis van de schilder weerspiegelt; een vrouw op de rug gezien met een beurs in haar hand; een afbeelding van Maria Magdalena met een doodshoofd, waarvan de mond wordt doorboord met een pijl. Dan zijn er volgens Carleton liederlijke schilderijen, waarvan zijn vrienden zeggen dat Torrentius niet wilde dat ze gezien werden en die zich of in Haarlem of in Lisse bevonden: een naakte Adam en Eva, zijn vlees blozend en hun gezichten zijdelings te zien, een (naakte) vrouw in een vreemde houding met haar hand onder haar been en tot slot een vrouw plassend in het oor van een man. Nu zal het zeker niet de naaktheid van de figuren zijn die terughoudendheid gebood. De zeventiende-eeuwse schilderkunst wemelt van naakten, veelal in een mythologische context. Nee, het was de onzedelijke wijze waarop ze waren afgebeeld

Gratie
Torrentius kreeg gratie op verzoek van Karel I en na tussenkomst van stadhouder Frederik Hendrik vertrok hij in 1630 naar Engeland als hofschilder van de Engelse koning. Het fameuze stilleven met breidel dat daarvoor in Lisse op Huis ter Specke hing, belandde in diens koninklijke kunstverzameling. In 1642 keerde Torrentius terug naar Amsterdam en overleed daar in 1644. Het geheim van zijn schilderkunst nam hij mee in zijn graf. Gerard van der Laen ontsliep op Huis ter Specke in 1635 op 83-jarige leeftijd en ligt begraven in de Grote Kerk in Lisse. Adriaen en Nicolaes van der Laen bleven ongetrouwd en hun naam duikt op in het rechterlijk archief van Lisse bij grondaankopen en verkopen en bij het afsluiten van leningen. Van Nicolaes is verder niet veel bekend. Hij stierf rond 1646 en na zijn dood werd zijn oudere broer Cornelis beleend met Ter Specke, waarna Cornelis en Adriaen Ter  Specke overdragen aan hun zwager Adriaen Block, die de hofstede hierna bewoonde. Hoe weinig we weten over Nicolaes, des te meer weten we over Adriaen. Hij liet Wassergeest bouwen en deed als corrupte rentmeester van het Hoogheemraadschap van Rijnland veel stof opwaaien. Adriaen overleed op 83-jarige leeftijd in 1861.

Gebruikte literatuur.
Over Adriaen van der Laen, zie R. J. Pex: Wassergeest te Lisse, Lisse 2004.

De verklaringen van de Van der Laens uit het dossier Torrentius zijn te vinden in Bredius:

Johannes Torrentius, schilder, 1589-1644. Den Haag 1909.

Gegevens over de familie Van der Laen in M. Thierry de Bye Dólleman en O. Schutte:

Het Haarlemse geslacht Van der Laen. Overdruk “De Nederlandsche Leeuw”, 1969.

In het Torrentius-jaar 2014 verscheen van Wim Cerutti De schilder en vrijdenker Torrentius 1588-1644. Haarlem, 2014

De documentaire Mysterious Masterpiece kan worden bekeken via Uitzending gemist.

Voormalige maalderij Verduijn gesloopt

Het gebouw uit 1930 heeft plaats moeten maken voor de komende nieuwe woningen van plan Nieuw Meerzicht. Een markant gebouw met een bijzondere geschiedenis is niet meer!

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                       

27 augustus 2019

door Nico Groen

 

Vóór de brug bij de Ringvaart kun je rechtsaf. Daar liggen in de Keukenhoftijd de rondvaartboten aangemeerd. Aan het einde van het straatje, dat tot de Kanaalstraat behoort, stond tot voor kort een markant gebouw. Dat is onlangs gesloopt ten behoeve van de nieuwbouw van plan Nieuw Meerzicht. 

Het adres van het gesloopte gebouw was Kanaalstraat 276. Hier stond de vroegere graanmaalderij van Verduijn. Het oorspronkelijke bouwjaar van de graanmaalderij was 1896. De opdrachtgever was kruidenier A. Verduijn, die er een graanmaalderij en een grossierderij wilde beginnen.

Brand in 1930

Op dinsdag 17 juni 1930 werden de graanmaalderij en grossierderij door brand volledig verwoest. In diverse landelijke kranten werd melding gemaakt van deze grote brand: “de vlammen vonden gretig voedsel in de groote voorraden meel, graan, suiker, enz.”.  De schade werd op f 150.000 geraamd. Het verbrande gebouw was gelukkig goed verzekerd bij de Onderlinge Brandwaarborg Mij. voor Molenaars te Bussum. De fabriek was juist kort daarvoor van een nieuwe krachtinstallatie voorzien. Er moest nog worden proefgedraaid.

Tijdens het blussen is een ‘spanningsketel’, die onder een druk van 15 atmosfeer stond, door de hitte uit elkaar gesprongen. De brokstukken werden door een muur 25 meter ver het gebouw uitgeslingerd. Twee brandweerlieden, de heren Kuiper en Schrier, werden gewond.

Na de brand werd op dezelfde locatie een nieuw bedrijfspand met kantoor en pakhuis gebouwd in opdracht van F.M. Verduijn. De aannemer-architect was B. van der Zaal uit  Lisse. In de loop der jaren is het pand steeds verbouwd en uitgebreid, waardoor een wonderlijk gebouw ontstond met een kantoor van drie verdiepingen en pakhuizen van vier en vijf verdiepingen met meerdere daken, zowel evenwijdig aan als haaks op de Ringvaart. Boven de laaddeuren werden de daken verlengd, zodat de goederen droog naar binnen konden worden gehesen.

Mijnders en Mieloo

Tot 1951 bleef het steeds een graanmaalderij. Daarna, tot ongeveer 1984 werd het bedrijf NV Groothandel in levensmiddelen genoemd. Het was nog steeds in bezit van de familie Verduijn, maar in de zeventiger jaren werd het pand gehuurd door Mijnders Meubelen.

In 1985-1986 werd het gehuurd door Mieloo Bouwmaterialen en was het tijdelijk  in gebruik als pakhuis. Mieloo was de achterbuurman van Verduijn en gevestigd aan de Gasstraat.

Het voormalige pakhuis is in 1988 drastisch gerenoveerd en verbouwd tot bedrijvenverzamelgebouw “Kanaalstaete”. De daken werden vervangen door platte daken met lichtstraten en de gevels werden wit gemaakt. Opdrachtgever was Integrated Chemicals BV. Een viertal bedrijven maakte daarna gebruikt van dit bedrijfsverzamelgebouw.

En nu heeft het gebouw dus plaats moeten maken voor de komende nieuwe woningen van plan Nieuw Meerzicht. Een markant gebouw met een bijzondere geschiedenis is niet meer!

OLYMPUS DIGITAL CAMERA
De sloop is in volle gang. Foto. Nico Groen

VERBORGEN VERLEDEN IN LISSE: Foto Engel

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 2, juli 2019

door Dirk Floorijp

Van Heereweg 209, Foto Engel, wordt de bewoningsgeschiedenis beschreven. De namen van alle bewoners en hun beroep vanaf 1585 zijn bekend. Maar dat geldt voor veel panden niet. Daarom zoekt de VOL mensen met interesse voor de dorpsgeschiedenis om samen dit verre verleden weleer te doen herleven. Voelt u hier iets voor?

Heeft u dat ook wel eens, als u door het dorp loopt of fietst en zich afvraagt hoe een bepaalde plek er vroeger heeft uitgezien? In vroeger eeuwen speelde het openbare dorpsleven zich meest op straat af en vooral op het Vierkant en de Grachtweg. Je loopt er al snel aan voorbij. Ik wil u een stukje meenemen naar een pand op het Vierkant en zijn geschiedenis. En wel naar Heereweg 209 de plaats waar Foto Engel zich bevindt. Een locatie die heel wat aan zich voorbij zag trekken. Het uitzicht op het Criminele Raadhuis en gevangenis, tal van herbergen, de aankomst van de postkoets vanuit Leiden en vanuit Haarlem waar de passagiers overstapten, het uitzicht op het schavot en op de Groote of Groenen Eik waar recht gesproken werd, totdat het plaats vond in de Herberg aan het kerkhof, weer later overgenomen door de Witte Zwaan. De legereenheden die door Lisse trokken of hier overnachtten zonder te betalen. Maar het gaat natuurlijk ook over de bewoners die op die plek hebben geleefd. Het is misschien een unicum dat deze plek zo ver terug gaat in de tijd en we dat kunnen achterhalen.

Vanaf heden terug tot 1585.

In oude akten was de plaats 200 jaar lang op te sporen omdat deze bekend stond als “De Camer”. De nodige beroepen trekken aan ons voorbij van hen die hier hebben gewoond en geleefd door de eeuwen heen, zoals: landbouwers, chirurgijns, vleeshouwer, koopman in turf, bierbrouwer, duijnmeijer, herbergier, smid, kleermaker en wielmaker. Ook had het pand deftige buren, een Kapiteijn ter Zee die later Schout bij Nacht werd, daar woonde de bovenlaag van de bevolking met soms grote tegenstellingen aan inkomsten, mensen die in de kerk een grafkelder lieten metselen en waar nu nog grafzerken van aanwezig zijn. De namen van al deze mensen zijn bij ons bekend, maar er zijn ook nog veel puzzelstukjes die ontbreken. Daarom zoeken wij nog steeds mensen met interesse voor onze dorpsgeschiedenis om samen dit verre verleden weer te doen herleven. Voelt u er iets voor?

Aagje Deken- en Betje Wolffstraat

Betje Wolff en Aagje Deken zijn femistische schrijvers uit de 18e eeuw.

Sporen van vroeger (LisserNieuws)

4 juni 2019

door Nico Groen

De Vrouwenpolder is een wijk met straatnamen van bekende Nederlandse dames. De Gemeente Lisse heeft deze wijk ‘Vrouwenpolder’ genoemd. Dat is een heel misleidende naam. De wijk ligt niet in een speciale polder met die naam, Het is gewoon een wijk van Lisse en zou eigenlijk ‘Vrouwenwijk’ of ‘Vrouwenbuurt’ moeten heten. Hopelijk wordt dit nog eens veranderd. Maar wie zijn al die vrouwen in de Vrouwenpolder?

De kruising van de Betje Wolffstraat met de Aagje Dekenstraat.

Zo is er bijvoorbeeld de Aagje Dekenstraat, een zijstraat van de Ruishornlaan richting het oosten naar de Rooversbroekdijk en de Betje Wolffstraat, die de Aagje Dekenstraat kruist. Aagje Deken was een bekende schrijfster. Agatha Pieters werd geboren in 1741 in Nes aan de Amstel in het huidige Amstelveen en overleed in 1804 op 62-jarige leeftijd. Volgens Wikipedia waren haar ouders arm en al jong overleden. Daarom werd zij opgevoed in een weeshuis van de Collegianten, een vrijzinnige stroming waar geestelijke literatuur op een hoog niveau stond. Ook werd daar gediscussieerd over theologie en filosofie. Zij verbleef daar tot 1767, toen zij al 26 jaar was. In 1769 werd zij doopsgezind.

In één van haar 9 boeken schrijft zij over dit weeshuis: “De meisjes hebben het daer voor hunnen stand in de waereld al te wel: men leert haer daer denken!” In het weeshuis is dus de grondslag voor haar latere literaire werk gelegd. Ze had eerst verschillende dienstbetrekkingen. Later begon ze een koffie- en theehandeltje.

Haar eerste boek ‘Stichtelijke gedichten’, uitgegeven in 1775, schreef zij samen met Maria Bosch, die in 1773 was overleden. Aagje was enkele jaren mantelzorgster geweest voor Maria, die ernstig ziek was.

Aagje ontmoette in 1776 Betje Wolff-Bekker. Zij wisselden literaire informatie uit. Betje had een onstuimig karakter en wilde ideeën. Haar moeder had ze al jong verloren en haar vader was haar opvoeder. Ze trouwde op 21 jarige leeftijd in 1759 met de 52-jarige dominee en weduwnaar Adriaan Wolff uit de Beemster. Zijn enige dochter uit zijn eerste huwelijk ging toen het huis uit. Het nieuwe echtpaar bleef kinderloos.

In 1763 debuteerde Betje met de bundel ’Bespiegelingen over het genoegen’. In 1777, na de dood van haar echtgenoot, ging Betje samenwonen in De Rijp met Aagje Deken en begonnen zij gezamenlijk te publiceren. Hun eerste gemeenschappelijke werk was ‘Brieven’. In 1781 erfde Aagje ruim 13.000 gulden en de twee gingen in het buiten ‘Lommerlust’ in Beverwijk wonen. Ze schreven daar samen nog de ‘Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart’, dat een groot succes werd, en de ‘Historie van den heer Willem Leevend’.

Vanwege hun patriottische sympathieën en uit onvrede met de situatie in eigen land (na het neerslaan van de opstand van de patriotten in 1787) verhuisden zij in 1788 naar Trévoux bij Lyon. In 1789 verscheen ‘Wandelingen door Bourgogne’. Door financiële nood moesten zij in 1797 terugkeren naar Holland, waar ze in Den Haag gingen wonen. Aagje Deken stierf daar uiteindelijk, op 14 november 1804, negen dagen na Betje Wolff, die in 1738 was geboren. Beiden werden begraven op de begraafplaats’Ter navolging’ in Scheveningen.

Zowel in Amstelveen als in Vlissingen (geboorteplaats van Betje) zijn monumenten opgericht; respectievelijk een bronzen beeld van een zittende en staande vrouw die samen een boek lezen en een fontein. Ook is er sinds 1952 in de Beemster een Betje Wolffmuseum in de pastorie waar zij en haar en haar man van 1759 tot 1777 hebben gewoond.

Foto: De kamer van Betje Wolff in het Betje Wolffmuseum in De Beemster
Foto: Historisch Genootschap Beemster

Kruising van de Aagje Dekenstraat met de Betje Wolffstraat.

Gracht te Lisse ca. 1910

Oud Nieuws: GESJOEMEL MET BELASTING OVER ROGGE

Molenaar Adriaan Luck van de Korenmolen aan de Grachtweg werd in 1739  in staat van beschuldiging gesteld van wegen fraude. Hij wordt er van verdacht belasting op het malen van meel te hebben ontdoken. Hij krijgt een boete en wordt voor een half jaar verbannen.

Dirk Floorijp en Judith Harren

Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 4 Herfst 2018

Aan het eind van de Grachtweg stond van 1569 tot 1964 molen “De Korenbloem” in Lisse. Bij ons bekend als de molen van Beelen. De molen heeft vele eigenaars gekend. Met wisselend succes probeerden zij er hun dagelijks brood te verdienen. Één van hen had daar een minder gelukkige hand in, Adriaan Johannes Luck deed zijn naam geen eer aan. We treffen hem aan in november 1736 in Leiden, waar hij wordt gegijzeld (vastgehouden) op beschuldiging van fraude. Het verhaal gaat over zijn misstap.

Craqueel dingboek van zaken

Arij Luck, korenmolenaar, geboren in Monster 1704, getrouwd met Lucretia de Hoij, moet verschijnen voor schepenen van Leiden. Hij is aangeklaagd door Cornelis van der Cocq, pachter van de impost (belasting) op het gemaal. Over alle graan dat gemalen wordt, moet impost worden betaald, het zogeheten ‘gemaal’. Arij wordt ervan beschuldigd deze impost ontdoken te hebben. De schepenen van Leiden hebben ook tot taak recht te spreken over zaken die betrekking hebben op de invordering van deze belasting. Zij heten in die functie heel chique: commissarissen van de gemene landsmiddelen over Leiden en Rijnland. De zaak is vastgelegd in het craqueelboek. Volgens Cornelis van der Cocq, de eiser, heeft molenaar Arij op een nacht stiekem 6 zakken door hem gemalen rogge, waarop de impost is betaald, afgevoerd met zijn wagen en vervangen door 6 zakken nog ongemalen rogge, die niet in de boeken van de impost vermeld staan. De procureur die Cornelis van der Cocq vertegenwoordigt eindigt zijn betoog met de eis, dat Arij wordt veroordeeld tot verbeurdverklaring van de 6 zakken ongemalen rogge en van de wagen waarmee het delict zou zijn gepleegd, een boete van 6 x 300 gulden voor elke zak, een boete van 200 gulden en van 1.000 gulden wegens overtreding van verschillende wetten. Hij verlangt ook nog dat Arij in het openbaar zal worden gegeseld, en voor altijd verbannen uit Holland en West-Friesland. Met deze rechtszaak is de kous nog niet af voor Arij. Ook in Lisse zijn er mensen die een appeltje met hem en zijn partners in crime te schillen hebben. Zoals de eigenaresse van de 6 zakken gemalen rogge, de piepjonge broodbakster Aagje Ottensdr Cranenburg (1720 dochter van Otto Cranenburg (1690 -1773) en Adriana Simonsdr. Hoogkamer (1691 – 1751). Uit haar naam treedt haar vader Otto op (tot een jaar of  60 geleden werden vrouwen voor de wet als handelingsonbekwaam beschouwd). Arij moet getuigen ten overstaan van schout en schepenen van Lisse. Dit verslag is bewaard gebleven.

Aanleiding en toedracht

Een van de klanten voor wie Arij maalt, is Jan Barendse Kluijt, bakker in het Oosteinde te Lisse. Jan is in mei van dat jaar getrouwd met Maartje Klaas van der Hans, heeft pas een dikke som geld geleend. Blijkbaar heeft hij nogal moeite de eindjes aan elkaar te knopen, en spreekt met Arij een handeltje af waarbij hij zonder de impost op ’t gemaal te betalen, toch zijn rogge kan laten malen. De bakkers leveren zelf aan de molenaar de zakken met ongemalen rogge. Als bewijs dat de impost betaald is, hoort er bij die zakken een cedulle van de collecteur te zijn (bewijsbiljet). Op 3 oktober 1736 komt Jan, langs de molen lopend, ter ore, dat Aagje Cranenburg, de broodbakster, 6 zakken harde rogge (ongemalen rogge) gemerkt A.O., en voorzien van de impost-cedulle, door haar knecht naar Arij’s molen heeft laten brengen. De rogge is daar gemalen en in de 6 zakken teruggestort. Jan zegt tegen Arij dat hij dringend om gemalen rogge verlegen is, maar hij heeft geen cedulle, want hij heeft de impost op ’t gemaal niet betaald. Hij stelt voor: ‘breng mij die 6 sakken meel’. Jan durft er alleen zelf zijn handen niet aan te branden, hij laat een ander de kooltjes uit het vuur halen: ‘Ik ben verlegen ende bevreest, om daar juyst selfs bij te wesen. Ook durf ik het met mijn knegt, die een nieuweling is, niet wagen, dan sal ik Frans van Gerwen of Abraham bij u geven. Kiest welke van beyde gij bij u wild hebben’ . Waarop Arij zegt : ‘als gij den Frans bij mij geeft, die heb ik liever als Bram’. (Frans van Gerwen, geboren in Hillegom 1695, gehuwd met Marretje Jochems Stellingwerf). Jan: ‘ik sal de sleutel van mijn schuurtje in de goot leggen. Ende ik sal 6 sakken rogge, hard goed, in dat schuurtje gereed setten, ende 2 sakken ledig, om door middel van de ledige sakken het meel over te storten in mijne sakken, ende in plaats van dat meel, het harde goed van mij wederom te storten in de sakken van Aagje Ottens’. Arij gaat akkoord met het voorstel, waarom hij dat doet verhaalt de geschiedenis niet, Jan zal hem wat geld hebben toegeschoven. Jan Barendse neemt afscheid van Arij en zegt: ‘ik sal u dan verwagten, soo als het geseyd is, ende ik sal Frans bij u geven’. Om 1 uur ’s nachts klopt Frans van Gerwen bij Arij aan, roepende: ‘Molenaar hoor je wel?’ Arij staat op, en gaat met Frans naar zijn molen, waar hij de 6 zakken gemalen rogge van Aagje Ottens van bovenin de molen naar beneden laat zakken, met hulp van Frans de zakken op de schouders neemt en op zijn wagen laadt. Met het paard van Jan Kluijt voor de wagen gespannen, rijdt hij naar de werf van Jan, pakt de sleutel die volgens afspraak in de goot van het schuurtje is klaargelegd, doet de deur van het schuurtje open. Met behulp van 2 klaarliggende lege zakken stort hij de gemalen rogge uit de zakken van Aagje over in die van Jan, en de inhoud van de 6 zakken harde rogge van Jan stort hij over in die van Aagje. Frans helpt hem de 6 zakken met harde rogge weer op de wagen te tillen. De schuur wordt gesloten, de sleutel teruggelegd in de goot boven ’t schuurtje. Frans klopt bij Jan aan, en vraagt om een soopje (borreltje). Jan reikt hun over de deur een fles jenever aan, waaruit Arij en Frans elk een paar slokken nemen. Arij zegt tegen Frans: ‘rijd nu met de wage henen, ik sal met u gaan’. Frans rijdt met wagen, paard en de 6 zakken waarin nu de ongemalen rogge van Jan zit, tot aan het zogeheten slop, waar Arij tegen Frans zegt: ‘ik ga de mole open doen, volgt mij soetjes na’. Frans volgt hem met de wagen tot op de molenwerf.

Arrestatie

Op hetzelfde moment wordt Frans door 4 ‘manspersonen’, waaronder ene Jan, een diender van Leiden, aangegrepen en gedwongen met wagen, paard en de 6 zakken harde rogge van daar te rijden naar het rechthuis in het dorp. Arij gaat naar huis en vertelt aan zijn vrouw Lucretia wat er is voorgevallen. Samen achten zij het raadzaam naar het huis van Jan Kluijt te gaan. Ongeveer om half 6 in de ochtend komen zij daar en vinden Jan en zijn vrouw Maartje thuis. Onthutst vertellen zij aan het echtpaar hoe Frans van Gerwen met wagen en al aangehouden is. Bakker Jan ziet het allemaal niet zo somber in, althans niet voor zichzelf. Jan, de leperd, zegt: ‘ik sal sweren, dat ik swart worde, dat ik er niet van en weet, ik hebbe er niet bij geweest’. Arij brengt in, dat Jan niet zal kunnen ontkennen dat hij er wel van móest weten, en hun zelfs een soopje over de deur heen heeft gegeven. Om 10 uur meldt Jan zich bij de molen om zijn paard op te halen (dat voor de wagen gespannen was geweest). Hij vraagt aan Arij: ‘wat seyt Ot (Otto Cranenburg, de vader van Aagje) ervan dat het harde koorn in haer sakken was.’ Waarop Lucretia antwoordt: ‘Otto sal het noch swijgen, als hij daarvan geen schade en heeft.’ Jan ziet dat anders: ‘ik dogt niet dat Ot soo goed was, maar als Arjaantje het weet, sal se het over ’t geheele dorp brengen’. Volgens Jan zal Arjaantje, met wie Adriana Hoogkamer, de vrouw van Otto bedoeld zal zijn, het verhaal in het hele dorp rondbazuinen! Tenslotte verklaart Arij dat Frans op 5 oktober de 6 zakken harde rogge van Jan Kluijt, in de zakken die eigendom zijn van Aagje Otten, met het merk A.O., naar Leiden heeft moeten brengen, en dat Arij op 7 oktober door de pachter van het gemaal, Cornelis van der Kok, van Lisse naar Leiden is gebracht, waar hij gegijzeld is in afwachting van de rechtszaak.

De uitspraak

Craqueel dingboek van zaken

De schepenen commissarissen van Leiden doen uitspraak. De boetes zoals die door de aanklager geëist werden, moet Arij betalen, + de kosten van de afwikkeling van de zaak. Hij zal niet publiekelijk gegeseld worden. Wel wordt hij verbannen, niet voor altijd, maar voor de duur van 6 jaar uit Leiden en het gebied dat onder Rijnland valt, ‘op poene van zwaarder straffe’. Een zware straf voor het ontduiken van belasting, zeker voor onze begrippen. Daar komt het ernstiger vergrijp bij, dat de molen een ambachtskorenmolen is, waar iedereen in Lisse zijn koren moet laten malen. En als molenaar heeft Arij een eed afgelegd dat hij geen graan zal malen, waaraan het biljet van de impost ontbreekt. In hoeverre Arij’s kompanen, Jan Barendse Kluijt en zijn vrouw Maartje van der Hans en Frans van Gerwen zich moesten verantwoorden, moet nog blijken. Jan en Maartje raken uiteindelijk aan lager wal. In 1745 wordt de insolvente boedel van hun bakkerij en winkel verkocht.

Justitiële molens malen langzaam

Arij en zijn vrouw Lucretia die in tweede instantie mede wordt verbannen, verdwijnen uit het zicht. Lisse is voor hen de eerste 6 jaar verboden gebied. De torenhoge boetes kunnen zij vast niet betalen. De molen en het bijbehorende huis worden geveild. Het wordt een slepende affaire, omdat niet alleen pachter Cornelis de Cocq en de belasting zijn getild. Aagje Cranenburg, de eigenaresse van de 6 zakken verwisselde rogge, eist schadevergoeding. Maar er zijn meer gedupeerden. Een aantal crediteuren trekt gealarmeerd aan de bel, waarvan de belangrijkste zijn Lenard Willemsz Oote en Cornelis Adriaensz van der Zaal. Om de molen te kunnen kopen heeft Arij 2 jaar eerder een hypothecaire lening bij hen afgesloten. Jarenlang juridisch getouwtrek volgt, wat ongetwijfeld de kosten nog verder opdrijft.

Korenmolen te koop in Lisse

De veiling die eind januari 1737 in het rechthuis van Lisse zou plaatsvinden, wordt uitgesteld tot oktober 1738. Onder het toeziend oog van de Leidse schepenen in herberg de Burcht te Leiden, wordt de molen geveild en mag Lenard Willemsz Oote (1679-?, gehuwd met Maria Jansdr. Vlaenderen), zich voor 2.250 gulden eigenaar noemen. Pas in de herfst van 1739 wordt met een laatste ingediende onkostennota een dikke streep gezet onder deze geschiedenis.

Bronvermelding

NA ORA Lisse transportakten

RAL ORA Leiden, toegang 0508 inv 129 DD

NA gahetna kaartencollectie

VOL beeldarchief

IN HET BLOEMBOLLENLAND: Anna van Gogh-Kaulbach (deel 2)

Het boek ‘In bloembollenland’  van Anna van Gogh wordt besproken.

Door Ria Grimbergen

Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 4 Herfst 2018

Pareltjes van boeken bevinden zich in de kasten van de bibliotheek van de Vereniging “Oud Lisse”. Ze zijn het waard onder de aandacht te worden gebracht. Eén van die titeltjes is “In het bloembollenland” van Anna van Gogh-Kaulbach, uitgegeven in 1904.

Latere titeluitgave van “In het Bloembollenland”

In het bloembollenland verscheen bij J. B. Wolters in de serie “Geïllustreerde bibliotheek voor jongens en meisjes van 11-14 jaar”. Sjoukje Troelstra, Nellie van Kol en Jan Ligthart vormden de redactie van de serie. Een sterk team: een onderwijsvernieuwer en twee bevlogen, sociaal bewogen kinderboekenschrijfsters. Sjoukje, de vrouw van socialistenleider Pieter Jelles Troelstra, werd onder haar pseudoniem Nienke van Hichtum beroemd als auteur van Afke’s tiental. In het socialistische dagblad Het Volk (07.06.1904) recenseerde Sjoukje Troelstra als S. Tr. het werkje van haar partijgenote. Natuurlijk staat zij achter de inhoud ervan, anders had zij het niet opgenomen in haar “bibliotheek”. Zij heeft wel vernomen dat er mensen zijn die vinden dat er te veel over de bloembollencultuur in voorkomt, teveel “tendenz”. Op wie zij doelt blijft schimmig en openlijk maatschappijkritisch is het boek niet, maar passages als die over de bollenrooitijd zijn geschreven met hart voor het leed van de bollenarbeiders. Een andere recensie staat in het blad voor De School met den Bijbel.

Anna van Gogh-Kaulbach gefotografeerd op 14-12-1959. Anna was geboren te Velzen op 31-12-1869, overleden te Haarlem op 28-01-1960. Romanschrijfster en vertaalster. Ze schreef ook wel onder het pseudoniem Wilhelmina Reijnbach. Dochter van Frans Ludwig Eduard Kaulbach (1835-1899) arts, en van Helena Maria Cornelia van Reijn (1836-1903). Anna Kaulbach trouwde op 30-8-1899 in Velsen met Willem Jacob van Gogh (1863-1934), hij was bollenkweker en later kunsthandelaar. Zij woonden vlak na hun huwelijk tijdelijk in Lisse aan de Heereweg op nummer 296. Uit hun huwelijk werden 2 dochters en 3 zoons geboren

De boekbespreker prijst dat de lezer bekend wordt gemaakt met alles wat te maken heeft met de bloembollenteelt, maar keurt de “ethische zijde” van het boek af. De levensbeschouwing van Anna van Gogh-Kaulbach is niet de zijne. Aanschaf van het boek wordt niet aanbevolen (21.07.1904). Hoe zouden de experts van het Weekblad voor de bloembollencultuur (01.07.1904) het boek beoordelen? In een korte, anonieme bespreking looft de recensent de schrijfster, die “goed bekend is met alles wat in het vak te doen is en in juiste schetsen op zeer onderhoudende en duidelijke wijze aangeeft wat de werkzaamheden zijn in de verschillende tijden van het jaar en hoe die worden verricht.” Het boek slaat in deze kringen kennelijk goed aan. Boekhandel de Erven Loosjes in Haarlem adverteert stevig voor het boek in dit vakblad. De plaatjes in het boek zijn aantrekkelijk en informatief. Schoolboeken waren aan het begin van de twintigste eeuw erbarmelijk slecht geïllustreerd. Ook het taalgebruik was vaak voor de kinderen veel te moeilijk. Uitgeverij Wolters wilde hierin verandering brengen en trok C. Jetses en W. K. de Bruin aan. Deze laatste illustreerde “In het bloembollenland”. Hij maakte tekeningen in gewassen inkt die als autotypie op het gladde papier werden afgedrukt, waarmee hij een schilderachtig effect bereikte. De tekeningen van de Haagse tekenleraar werden tussen de tekst geplaatst, wat een speels effect geeft. De uitgever stak het boek in een rode band met een narcis op het voorplaat. Twee jaar na het verschijnen van In het bloembollenland verkocht Wolters de hele “Bibliotheek voor jongens en meisjes van 11-14 jaar” aan de Alkmaarse uitgever Kluitman. Die bond het binnenwerk van het boekje in een Jugendstilbandje met zijn naam op het voorplaat, maar op de titelpagina nog de naam van uitgeverij Wolters. Zó’n exemplaar heeft de VOL in haar bezit. Wie het ooit heeft geschonken? Op het schutblad staat in verbleekte inkt de naam van G. Entinck, waarschijnlijk de eerste eigenaar. Zal hij er wat van hebben opgestoken? Wij wél. Het boekje is nog zeer leesbaar en biedt een uniek kijkje in de bollenteelt van meer dan honderd jaar geleden.

Bronnen

Uitgeverij Wolters stak het boek “In het Bloemenbollenland” in een mooi bandje. Op de titelpagina staat de naam van Wolters, op de band die van Kluitman. Fotomateriaal is afkomstig uit VOL archief, Nationaal Archief en van Wikipedia.

Eerder publiceerde Aad van der Geest over Anna van Gogh-Kaulbach en haar roman Rika in het VOL-Nieuwsblad, Jaargang 11, nr 1 van januari 2012. Zie ook: A.M. Hulkenberg, Lisse rommeling.

Illustraties van W.K. de Bruin uit het boek “In het Bloembollenland”.

IN HET BLOEMBOLLENLAND: Anna van Gogh-Kaulbach (deel 1)

Anna (1869-1960) woonde in Lisse tot 1903 in het pand Heereweg 296. Zij schreef in 1904 een boek met de titel ‘In het bloembollenland’. Het speelt in de Bollenstreek en beschrijft op een eenvoudige manier de bollenteelt.

Ria Grimbergen

Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 3 Zomer 2018

Pareltjes van boeken bevinden zich in de kasten van de bibliotheek van de Vereniging “Oud Lisse”. Veelal zijn het schenkingen van leden van de VOL. Ze zijn het waard onder de aandacht te worden gebracht. Eén van die titeltjes is “In het bloembollenland” van Anna van Gogh-Kaulbach, uitgegeven in 1904.

De schrijfster zelf was geen vreemde in het bloembollenland. Zij trouwde in 1899 met bollenkweker Willem J. van Gogh, een neef van Vincent. Willem was politiek actief als lid van de SDAP en ook Anna was een overtuigd socialiste. Het paar bewoonde tot 1903 het pand Heereweg 296 in Lisse.

Tekening uit het boek In het bloembollenland  van W.K. de Bruin

In het boekje geeft zij in verhaalvorm een realistisch beeld van de gang van zaken in het bollenvak. Alle facetten van de bollenteelt komen voorbij in een voor kinderen begrijpelijke taal. De dertienjarige weesjongen Dirk uit Amsterdam, bleek, met grote blauwe ogen, komt in huis bij zijn oom Niezand, meesterknecht op kwekerij “Bloemlust” bij bollenkweker Van Erk. Dirk heeft nooit een bol gezien, maar de goedige oom neemt zich voor de jongen het vak te leren en op te leiden tot een flink werkman. Zijn aanvangsloon is drie gulden vijftig in de week met de afspraak dat dat op kan lopen tot vijf gulden vijftig. In het vorige nummer van het Nieuwsblad vermeldde Arie in ’t Veld het gemiddelde loon van een bollenarbeider in 1903: acht gulden vijftig per week. Voor een dertienjarige lijkt Dirks loon naar verhouding niet slecht. Dirk betaalt zijn oom kostgeld en heeft een dubbeltje zakgeld in de week. Wil hij het boekje In het bloembollenland kopen, dan zal hij vijftien weken moeten sparen. Dirk is een leergierige jongen. De vele vragen die hij zijn oom stelt, beantwoordt deze uitgebreid. Via Dirk krijgt de lezer informatie over dwaallingen, bollenziekten, rattenplagen.

Anna huwde de Lissese bollenkweker Willem van Gogh en zij woonden op Heereweg 296.

Vangt Dirk voor de patroon een rat, dan wordt hij beloond met twintig cent. Voor het Amsterdammertje, gewend te leven in een zonloze, donkere steeg, is het voorjaar met zijn bloemenpracht een feest van kleur en geur. Staan de bollen in bloei, dan komen de andere bloemisten kijken. Ze lopen tussen de bloembedden “als groote donkere torren op een kleurig kleed”. Druk is het in deze tijd op de straatweg met een uitpuilende stoomtram en overvolle wegen met fietsen, rijtuigen, wandelaars en automobielen. In het vroege voorjaar laat Van Erk zijn mensen werken van zes tot zes, bij andere kwekers werkt men door tot het donker is. De bollenrooitijd is zeer vermoeiend en zwaar: “Ze werkten ’s morgens en ’s avonds òver en lagen den heelen dag in het heete zand, met de zon brandend op hun rug, terwijl de heggen elk windzuchtje afweerden. Ze kregen eelt op hunne knieën, en door het voortdurend wroeten in het zand, werden hunne vingers vreemd-wit, waarbij scherp de gebruinde handen afstaken”. Dirk werkt dapper mee, maar “in zijne beenen kwam soms zoo’n vreemde tinteling alsof ze zijn lichaam niet meer konden dragen”. De jonge jongen verliest zijn eetlust, maar smacht de hele dag naar drinken. In tegenstelling tot andere kwekers, die hun personeel nu tweemaal per dag een borrel schenken, geeft Dirks baas de arbeiders koffie en bessensap met water. Sterke drank werkt verwoestend in de uitgeputte lichamen, vindt hij.Na het rooien volgt het hollen, pellen en planten en als het vriest het dekken. Maar juist strenge vorst zorgt even voor een adempauze in dit harde bestaan. Dan kan op het veld niet gewerkt worden en geeft Van Erk zijn arbeiders ’s middags vrij. Of er wordt doorbetaald, lezen we niet. In het bloembollenland is na meer dan honderd jaar nog zeer leesbaar. Hoe het ontvangen werd door tijdgenoten, daarover een volgende keer. ►

Klik hier voor het volgende deel

 

Geboren te Velzen op 31 december 1869, overleden te Haarlem op 28 januari 1960