Berichten

Vlas en Lisse: een mooi koppel

De verwerking van vlas tot linnen wordt beschreven. De teelt van vlas, het repelen, het vervoer, de verkoop in Lisse, het kapellen, het drogen in vlasovens, het braken en het spinnen wordt beschreven.

Arie de Koning

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 4 Herfst 2017

Het oogsten van vlas

Altijd behoort men voor het zaaijen eenen helderen zachten dag uittekiezen………..
Zo begint de eerste instructie voor het juist telen van vlas welke bestemd is voor de linnenindustrie.
In Lisse, maar ook in Rijnsburg en Sassenheim werd op grootschalige manier de verwerking van vlas tot vlaslint of garen beoefend. Nou hield Lisse zich niet echt bezig met het telen van vlas, daarvoor was de grond in het Ambacht Lisse eenvoudig niet goed genoeg. Vlas had zware klei met zavel of ietwat leemachtige grond nodig om succesvol te kunnen groeien en dat was in Lisse niet aanwezig. Het weinige vlas wat hier geteeld werd was eigenlijk te ”mager”, daarom kwam ieder jaar van de Zuid-Hollandse eilanden en de Zeeuwse eilanden een konvooi van schepen dat het vlas in Lisse bracht. Dit stevige vlas met rechte lange stengels zou in Lisse een behandeling ondergaan waar een groot gedeelte van de bevolking zijn brood mee verdiende en met hen nog duizenden anderen in de regio.
Dat vlas telen nog een hele kunst was leert ons het instructieboekje. Allereerst was het belangrijk om het juiste zaad te gebruiken, zaad van minimaal twee jaar oud. Men had de keuze uit Zeeuws Zakzaad of uit Memels Tonnenzaad, dit zaad gaf een stevige lange stengel. Dan de hoeveelheid zaad welke werd ingezaaid. “Ses Dortsche agchelen per morgen, niet meer ende niet minder”. “Het dient met twee paarden te worden ingeslecht, en daarop zoo spoedig mogelijk het land digt gerold”. “Zoodra het vlas een handsbreedte uit den grond is, trekt een dikwijls zeer talrijke en vrolijke hoop wieders en wiedsters naar het land, om het onkruid uit te trekken, hetgeen, opdat de tedere vlasplant niet gekneusd zoude worden, barrevoets of enkel op den kousen geschiedt en teevens altijd teegen den wind in, waardoor het neergedrukte plantje gemakkelijker herrijst”. Als de stengen geel, de zaadknoppen bruin en rijp geworden zijn, begint men met de stengen te plukken. Op de grond uit gespreid, blijft het 8 dagen liggen en wordt daarna in bosjes gebonden en naar een naburig afgemaaid weiland gebracht waar men op een groot kleed de zaadbollen er af haalt. Dit doet men met een ijzeren kam of een klopper ook wel boothamer genoemd. Dit werk noemt men het repelen van het vlas. Van dit vergaarde zaad wordt onder andere lijnzaadolie geproduceerd voor de verfindustrie en koeienkoeken. Dan worden de lege stengen weer gebonden en gaan ze op transport naar Lisse onder de benaming rauwvlas.

Voor dat de met rauwvlas gevulde transportschepen binnen konden lopen in de haven van Lisse was er al een enorme bedrijvigheid hier aan vooraf gegaan. De route van de schepen van de Eilanden liep via de Bernisse, een brede vaarweg die de eilanden Voorne en Putten van elkaar scheidde. Daar waar de stad Geervliet lag was sedert 1179 een grafelijkheidstol opgericht. De inwoners van Lisse hadden van ouds vrijheid van passage van de Tollen van Holland, maar dat moest wel ieder jaar worden bevestigd en recognitie worden betaald. Deze bedroeg 5 Ponden vrij geld. De Schout van Lisse had de belangrijke taak dit zogenaamde “Verding van den Tholle” jaarlijks in orde te maken zoals in de Resolutieboeken van Lisse inderdaad jaarlijks beschreven staat. Hij diende hiervoor zich te begeven naar Dordrecht, die principaal over de tollen van Geervliet was. In Lisse werd de haven geheel schoon gemaakt en een ieder die er opslag had en er nering beoefende werd dringend verzocht op te krassen. Het rauwvlas was in aantocht. Als de vloot was afgemeerd in Lisse begon het werk. Vanuit het schip werden partijen rauwvlas verkocht aan de meest biedende. Zo werden alle schepen leeg gekocht waarna de nieuwe eigenaren zich op maakten voor de volgende behandeling. Het rauwvlas moest geroot worden en werd hiertoe naar de Klopperslanden via het Klopperslaantje vervoerd om daar in de sloten en beken deze behandeling te krijgen. Als het even kon koos de vlasboer voor het roten sloten uit waar elzenhout boven groeide, dit was bedoeld om het water te “breken” zoals staat aangegeven. In het gezuiverde water van de sloot werden de bossen rauwvlas onder een laag van stro en graszoden onder water gehouden. Hoe lang het rauwvlas onder water moest blijven werd bepaald door de vlasboer die daar zijn eigen proefmethode voor had. Meestal was 6 tot 12 dagen voldoende. Daarna werd het in “kapellen” op het land gezet om te drogen. De stank die hier van af kwam verjaagde zelfs de waterratten en de Lisser koeien stonden met de kont in de wind, dus voor de omliggende buitenplaatsen was het geen pretje. Het drogen noemde men ”in den sprei liggen” en als het voldoende in de sprei gelegen had, bond men het weer op en bracht het naar huis. Hier werd het boven vuur nog meer gedroogd in de vlasovens, waarna het wordt gebraakt, gebroken dus. Dit dient om het houtachtige omhulsel van de vlasvezel af te halen en door het te zwingelen wordt dit nog verder geperfectioneerd. Hierna wordt het gehekeld, de laatste sessie, waarin de vezels worden gescheiden van het stro. Dit alles gebeurde in de zgn. hekelkotten, schuurtjes welke nog wel eens brand veroorzaakten door slordigheid met vuur en tabak roken.

Tijdens de 17e eeuw was het spinnewiel in Lisse nog een normaal meubelstuk

Tijdens de 17e eeuw was het spinnewiel in Lisse nog een normaal meubelstuk. In de vroege jaren 1620 woonde er zelfs een spinnewielmaker in Lisse, Heycke Heykesz met zijn vrouw Griete Thomasdr. en hun dochter. Deze spinnewielen produceerden het eindproduct van het rauwvlas: grove garens en het fijnere lintgaren. Hoe langer de vezel des te fijner het garen. Deze garens werden in strengen of stukken van 2000 omhalen verkocht aan de linnenindustrie in Leiden. Halverwege de 18e eeuw stortte de linnenindustrie in en hiermee verdween een zeer belangrijk stuk aan werkgelegenheid in Lisse. Werk wat al sinds mensenheugenis bij Lisse hoorde en eigenlijk niet weg te denken was, maar toch verdween. Het heeft vele jaren gekost voor dat Lisse deze klap te boven is gekomen en in die jaren hebben veel vlaswerkers Lisse verlaten op zoek naar ander werk. Deze industrietak heeft zich nooit meer hersteld. Het laatste vlas was in Lisse gelost.

Lissese kunstenaars kopen de Oude Openbare School

De Lissese kunstenaars Wout Ruigrok en Iet Langeveld hebben de oude openbare lagere school aan de Heereweg gekocht. Ze gaan er iets moois van maken.

Nieuwsflitsen

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 4 Herfst 2017

Gigantisch blij waren ze, Wout Ruigrok en Iet Langeveld, kunstenaars van het atelier ’Plan4’, toen ze op 30 oktober  hoorden dat ze nu wel op plek één waren beland om de oude Openbare Lagere School (OLS) te kopen voor de huisvesting van hun atelier! Net voor het ter perse gaan van dit blad kregen we te horen dat de koop ook  daadwerkelijk door gaat. Ook de Ver. Oud Lisse is zeer verheugd en hebben Wout Ruigrok en Iet Langeveld van harte gefeliciteerd! Het is hun na de jarenlange inzet van onze Ver. Oud Lisse voor het behoud van de oude OLS van harte gegund!! En ook de Lissese dorpsgemeenschap reageerde enthousiast. Via Facebook stroomden honderden felicitaties binnen.
Iet Langeveld en Wout Ruigrok voor de Oude School die zij hebben gekocht. Van de tien belangstellenden voor de Oude School hadden vijf gegadigden een financieel bod gedaan en een uitgewerkt plan voor het pand mogen indienen. De gemeente Lisse had daarbij aangekondigd dat niet alleen naar de hoogte van het bod zou  worden gekeken, maar ook naar de plannen voor het leegstaande schoolgebouw. De namen van de vijf gegadigden zijn niet bekend gemaakt. Nog maar kortgeleden, op 5 oktober, stortte de wereld van Wout Ruigrok en Iet Langeveld in elkaar omdat ze toen hoorden van de Gemeente Lisse dat ze ‘slechts’ als No 2 werden gekozen met hun lannen voor de Oude OLS en dus niet als de kopers werden aangewezen. Ze waren van het begin af aan wel favoriet, want beide potentiëlekopers No 1 en No 2 hadden financieel vrijwel gelijke scores. Maar de maatschappelijke impact van deplannen van koper No 1 was volgens de Gemeente Lisse iets positiever, wat de reden is geweest voor de gemeente om voor koper No 1 te kiezen. Op donderdag 2 november kwam als donderslag bij heldere hemel de boodschap waardoor de kaarten anders kwamen te liggen. Gegadigde No 1 die door de gemeente Lisse was gekozen om het project aan te gaan en die dag de koopovereenkomst zou tekenen,haalde de plank niet. Het gevolg: Het kunstatelier ‘Plan4’ werd nu de eerste gegadigde. Die mededeling ontvingen de kunstenaars met grote vreugde.

‘Plan4’, nu gehuisvest in het Heemskerk pand vlak naast de oude OLS, blijft dus in Lisse, op bijna dezelfde plek als nu, waar het met allerlei activiteiten aan de slag wil. “We zijn heel erg blij met deze ontwikkeling”, aldus Iet Langeveld. “Ongelofelijk hoe het allemaal is gegaan. We zitten nu bijna
negen jaar hier met ‘Plan4’. Eerst de Factorij, toen weer niet. Toen ‘Plan4’ kopen. Toen weer niet. Daarna de school kopen en daarbij tweede worden. En nu dit….”
Wout Ruigrok geeft aan dat er nog wel van alles geregeld moet worden, maar hij heeft er alle vertrouwen in dat het allemaal gaat lukken. Wout Ruigrok en Iet Langeveld willen in de Oude School onder andere een dagopvang voor jong dementerenden, repetitie- en atelierruimte, muziekuitvoeringen en “een bloeiende schilderspraktijk” realiseren. Ook de keramiekafdeling van Lia Schalk, die nu nog boven het huidige domicilie van ‘Plan4’ werkt, verhuist mee. Tuin-en landschapsarchitecte Angela Warmerdam heeft een ontwerp voor een ‘pocketpark’ bij het pand gemaakt. Ze zijn er trots op dat ze op eigen kracht de bank achter de plannen hebben gekregen en zijn enorm blij dat het nu allemaal kan doorgaan en met ons vele anderen, gezien het enorme aantal steunbetuigingen bij de aanvraag tot aankoop. Ze gaan er iets moois van maken.

Iet en Wout mogen weer terug naar school

JOHANN(JO) DE KOOKER

Johannis De Kooker geboren in 1904 was rijwielhersteller. Zijn levensverhaal wordt vertelt. Hij richtte een solexclub op.

Door Annette Heus

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 4 Herfst 2017

Grootvader Johannis was in Breskens geboren en werkte al voor 1885 als grondwerker in de Haarlemmermeerpolder die al in 1852 was drooggelegd. Voor het verder geschikt maken van het land was veel arbeidskracht nodig. Dat trok jonge kerels aan uit gebieden waar minder werk was, ook uit het Zeeuwse. Toen Johannis hier een plekje had verworven, liet hij in 1885 zijn gezin overkomen, eerst in Abbenes en in 1902 zijn zij verhuisd naar Lisserbroek. Willem was het 7e kind uit dit huwelijk en trouwde met Jaantje Scheering. Vader Willem verdiende zijn geld als bloembollen-controleur. Jo was de oudste van de negen kinderen, twee zijn al vroeg gestorven en één kindje werd levenloos geboren. De kinderen gingen naar de openbare school in Lisserbroek. Een schoolfoto (1914) laat wel zes kinderen met De Kooker als achternaam zien, het was inmiddels al een grote familie geworden. Zie pagina 123 van “Zo was het in Lisserbroek”.

Hoe het begon

Hier heeft moeder Jaantje nog lang gewoond

Jo bracht zijn diensttijd door bij het Regiment Wielrijders. Zo zou zijn voorliefde voor de fiets kunnen zijn ontstaan en heeft hij er later zijn beroep van gemaakt. Maar zijn grootste liefde ging later uit naar Trijntje (Truus) van Houten, waarmee hij trouwde en zij kregen twee dochters. In oktober 1925 startte hij zijn eigen zaak. Hij begon met het repareren van fietsen in het schuurtje bij zijn ouders achter Kanaalstraat 157. Dat is het punt waar nu de Oranjelaan (die was er nog niet) met de Kanaalstraat kruist.

Nelson en Stokvis

Jo startte zijn loopbaan als rijwielhersteller maar daar kwam al snel ook de verkoop bij. Het was dan wel crisistijd, maar een fiets moest je in die tijd toch wel hebben. Het moesten wel degelijke fietsen zijn en we vinden de naam Jo De Kooker al vermeld als agent voor Nelson rijwielen in de Nieuwe Leidsche Courant van begin 1929. Deze Nelson rijwielen kwamen van de rijwielfabriek Alt uit Leiden. Degelijke fietsen, je ging er in die tijd nog vanuit dat een fiets je leven lang mee zou gaan. De vernikkelde delen van deze fietsen werden “vercadminiumd” en zouden niet meer roesten. Deze Leidse fabriek vervaardigde ook voor de Firma Stokvis te Rotterdam, dit bedrijf zullen we verderop nog tegenkomen.

 

werd in die tijd belasting geheven. Dat je betaald had kon je bewijzen door een fietsplaatje aan het stuur.
Zo’n plaatje kocht je voor drie gulden bij het postkantoor.

Jo met klant voor zijn bedrijf op Kanaalstraat 179. Deze huizen zijn nu wit gepleisterd. Kent u de klant en zijn motormerk?

Rond 1930 kon hij een pand huren op het adres Kanaalstraat 179. Daar begon hij zijn fietsenwinkel. Daar heeft hij ongeveer 5 jaar gezeten. Op 15-03-1935 opende hij een andere winkel op het adres Kanaalstraat 50. Later werd dit uitgebreid naar het pand van de buurman sigarenwinkelier Hendrik van Voorst, te weten Kanaalstraat 52.

Oorlogstijd

In de oorlog was het natuurlijk moeilijk in de rijwielbranche. Materiaal werd schaars, maar hersteld moest er natuurlijk worden. Het waren de Duitsers die de belasting op de fiets en dus het fietsplaatje afschaften in 1941, maar wat had je er aan. Nieuwe fietsen werden toen eigenlijk al niet meer gemaakt. Nieuwe banden waren ook niet meer te krijgen want het rubber werd niet meer geleverd. De houten band was een mogelijkheid om dat probleem op te lossen.

Stiekeme foto vanachter de gordijnen. Duitse soldaat met twee ingepikte fietsen in de Kanaalstraat. Wat zouden die jongens daar zachtjes tegen elkaar zeggen?

Eind 1944 volgt dan de maatregel dat fietsen ingeleverd moeten worden. Daar werd natuurlijk niet mee akkoord gegaan, veel fietsen verdwenen naar een onvindbare plek. De fiets kreeg ook wel een andere bestemming. Elektriciteit werd problematisch, maar met een fietsdynamo kon je wel stroom opwekken. Dus fiets in de kamer en trappen maar. Na de oorlog nam de vraag naar fietsen weer snel toe. Maar een nieuwe fiets kopen was niet voor iedereen weggelegd. Heel wat oudjes werden opgeknapt in de reparatie bij De Kooker. Een kinderfiets was echt een luxe waar je niet zo snel aan begon. De oude fiets van opoe voldeed prima. Met houten klossen natuurlijk want anders kon je de trappers niet rond krijgen. Er zijn vast nog wel lezers die zo aan het fietsen begonnen.

Solex dealer

Toen Jo de Kooker in 1963 overleed werd de zaak overgenomen door Kuijper.

Gelukkig ging het voorspoedig met de wederopbouw. Men kon zich weer iets permitteren. Soms zelfs een Solex. Een Solex is van oorsprong een Frans ontwerp. In 1948 kwam de eerste Solex in Nederland aan bij de firma Stokvis te Rotterdam. Jazeker, dezelfde firma waar Jo de Kooker ook ver voor de oorlog al contacten mee had via rijwielfabriek Alt uit Leiden. Natuurlijk duurde het niet lang of ook in Lisse werd de “nieuwe” vinding getoond. Bij De Kooker uiteraard. Hij werd rayondistributeur. Animo om een Solex te kopen was er genoeg. Men kon zelfs niet meteen aan de levering voldoen. In 1949 was er zelfs een wachttijd van ruim 8 maanden! Wanneer Jo in oktober 1950 het jubileum viert ter ere van het 25-jarig bestaan van de zaak wordt ook het Solex-Service-Station geopend. In 1951 wordt door de Solex-maatschappij een Solex-rally georganiseerd vanuit allerlei plaatsen in Nederland met als eindpunt Schiphol. Dat bracht de Solexrijders bij elkaar. Iedereen vond het zo leuk dat er diverse Solexclubs in ons land werden opgericht. Als rayondistributeur van Solex nam Jo de Kooker hiervoor het initiatief in Lisse voor de Bollenstreek. Hier enkele namen van leden: dhr. Riedijk, dhr. Koordes en zijn vrouw T. Koordes–van Hoven, R. Moolenaar, dhr. Witte, dhr. Schaap, dhr. L.v. Dijk, de heren J. en M. van Zelst, en mvr. A.van Zelst-Bekkers.

De Solexclub staat startklaar voor de winkel,.. follow the leader.

Tijdens het seizoen werden dan door de Solexclub verschillende puzzelritten gereden en werden er ook andere activiteiten georganiseerd. Met de routebeschrijving in de hand leek de rit erg makkelijk. Maar soms viel het toch wat tegen en doolde men door de straten van Heemstede. De controleposten deelden met gulle hand de nodige strafpunten uit. Sommige deelnemers waren zo de weg kwijt dat ze niet in Bloemendaal maar bij Schiphol in de rondte reden. Maar toch overleefden 13 deelnemers de rit zonder strafpunten. Er lagen aardige prijzen te wachten op de winnaars. Levensgrote taarten, banden, fietstassen, blikjes brandstof e.d. De Solex bleef zeer succesvol en zo ook de verkoop hiervan.

 

Jo had 2 dochters maar geen opvolger in de zaak. Toen Jo de Kooker in 1963 overleed werd de zaak overgenomen door Kuijper. De Solexclub herdacht Jo in de jaarvergadering van februari 1964, die zoals gewoonlijk in De Witte Zwaan werd gehouden. De winkel en de werkplaats werden overgenomen. En natuurlijk ook het dealerschap van Solex. Kuijper had al een zaak in Sassenheim en stond al tijden samen met Jo de Kooker en andere distributeurs vermeld in de advertenties van Solex. De zaak in Sassenheim bestaat nog steeds. In mei 1966 vierde de Solexclub haar 15-jarig bestaan in gebouw Salvatori. Voorzitter Van Duijnhoven memoreerde natuurlijk Jo de Kooker als initiatiefnemer van de club en meldde trots dat de saamhorigheid bij de leden groot was. Ook leden die inmiddels een auto als vervoermiddel hadden bleven vanwege die saamhorigheid nog steeds lid van de club. Ook de jaarvergadering van 1969, weer in De Witte Zwaan, verhaalt van een goed jaar en kondigt weer diverse activiteiten aan voor het volgende jaar. Op 10-02-1970 meldde de Nieuwe Leidsche Courant echter dat de Solexclub was opgeheven. De avond ervoor was de laatste officiële vergadering in De Witte Zwaan gehouden. Voorzitter Van Duijnhoven gaf aan dat het steeds moeilijker werd om als club tochten te ondernemen. Daarom werd

Toen Jo de Kooker in 1963 overleed werd de zaak overgenomen door Kuijper.

besloten de Solexclub op te heffen. Men wilde nog wel doorgaan als gezelligheidsclub maar of die nog lang bestaan heeft is ons niet bekend. De Solex bleef nog een tijdje erg populair. Er volgde nog een verhuizing van het merk naar Hongarije. Sommige modellen werden daar en ook in China nog lang gebouwd. Dan was er ook nog een Frans bedrijf dat de oude modellen opnieuw produceerde, maar om juridische redenen niet onder de naam Solex maar als Black ’n Roll. In totaal schijnen er meer dan 8 miljoen exemplaren van de Solex verkocht te zijn. Solex rijden is puur nostalgie en de oude modellen doen het nog steeds goed. Organisaties die toertochten organiseren zijn als paddenstoelen uit de grond gerezen. Zou er nog een Solex rondrijden die ook al meedeed met de toertochten van de Solexclub? Ik wacht vol spanning op eventuele reacties. ■

 

 

Net twee dagen getrouwd openden ze hun winkel op Kanaalstraat 50.

VAN VER GEKOMEN: Guicherit uit Nederlands Indië (deel 1)

Magda Guicherit woont in de van der Veldstraat. Magda is een telg uit een familie, die rond 1950 Indonesië ontvluchtte. De geschiedenis vóór die tijd wordt beschreven.

Door Ria Grimbergen en Annette Heus

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 4 Herfst 2017

Het verhaal van een familie die door de machtsovername van Soekarno hun vaderland moest verlaten en een plek  vond in een voor hen vreemde maatschappij.Dit is het eerste deel van een serie verhalen over mensen die vanuit een ander land kwamen om in Lisse een nieuw bestaan op te bouwen. Vaak werden zij door omstandigheden gedwongen hun vaderland te verlaten, anderen zochten een beter bestaan.

Op een mooie, zonnige maar koude dag in november ontvangt Magda Guicherit ons met koffie in haar gezellige jaren 20-huis in de Veldhorststraat. Vanuit de kamer kijken we op de speelse tuin met niveauverschillen. Magda is een telg uit de familie Guicherit, een van de families die in de jaren vijftigvan de vorige eeuw Indonesië ontvluchtten en in Lisse terecht kwamen. Hoe verging het ze hier? Hoe hebben zij hun weg gevonden in de Nederlandse samenleving? Op deze en andere vragen geeft Magda openhartig en uitvoerig antwoord.

Franse en de Sumatraanse roots

Magda Guicherit is in 1950 geboren in Indonesië, het voormalige Nederlands-Indië. Vlak daarna vertrok de familie naar Nederland. Na het overlijden van haar vader besefte Magda dat zij niet zoveel van de geschiedenis van haar familie afwist. Zij vroeg haar moeder die op te schrijven en zij is heel blij dat haar moeder en ook haar moeders zusje dat hebben gedaan. Wij mochten de memoires van Magda’s moeder Irene Daniela Guicherit-Schift gebruiken als inleiding op het interview met Magda. Grootvader Rudolph Theodoor Guicherit stamt uit  een Frans hugenotengeslacht. Magda’s vader Hans Guicherit is in 1914 in Indië geboren, maar zijn lagereschooltijd brengt hij door in Amsterdam. De familie keert terug naar Indië en daar gaat hij naar de HBS. Magda’s grootvader van moederskant is afkomstig van de Riau-archipel behorende bij Sumatra. Hij wordt geboren in 1893 als zoon van een inlandse vorst en krijgt de naam Mohammed Ali Nurpiah. Zijn titel is Raden, een aanspreektitel voor adellijke personen. Zijn familie brengt hem voor zijn schoolopleiding onder bij een rijk, kinderloos, Hollands echtpaar, de familie Schift. Zij laten het jongetje niet meer gaan en adopteren hem officieus. Magda vertelt dat hij wel een opleiding kreeg, wel mocht leren, maar niet teveel. Hij moest niet te ontwikkeld worden. Hij zou het niet verder brengen dan een baantje als stationschef.
Vreemd verhaal van moeder Irene “Het vreemde was” schrijft Irene Daniela Guicherit “dat alhoewel mijn vader al op heel jonge leeftijd bij de familie in huis kwam en zijn adoptief moeder hem tegenover anderen altijd haar pleegzoon noemde, hij van zijn kant altijd ‘mevrouw’ tegen haar bleef zeggen. Er was dus nooit een toonbare liefdesband tussen hen geweest. Heel vaag herinner ik mij nog een voorval met betrekking tot mijn vader. Er heerste op een of andere dag opschudding, want een oom van mijn vader had zijn bezoek aangekondigd. Hij kwam in een rijtuig aan en ik herinner me dat achter hem aan een man liep, die een gouden pajung (paraplu) boven zijn hoofd hield, dat was het teken van heel hoge adel. Hoe hij er zelf uitzag, kan ik me niet meer herinneren, alleen die pajung had grote indruk gemaakt”. In 1913 trouwt Noerpia met Magda’s oma, de 15-jarige Maria Theresia, de natuurlijke dochter van de Nederlander J.M. van Amstel en een inlandse onderwijzeres, Raden Ajoe Soemiah, ook afkomstig uit een aristocratisch geslacht.
Het jonge paar woont in bij de familie Schift en neemt in 1915 ook de naam Schift aan. Irene Daniela Guicherit-Schift: “Ik ben geboren op 8 mei 1914 in Cheribon. Mijn moeder was nog heel jong, nauwelijks zestien jaar en mijn vader nog geen twintig. Of zij mij met blijdschap ontvangen hebben, weet ik niet. Dat zal wel, want ik was de eerste. Maar wie er wel dolgelukkig waren, dat waren hun pleegouders. Zij waren van mening dat ik HUN kind was en leerden mij van jongs af aan, dit zo te zien. Mijn ouders moest ik als broeder en zuster beschouwen. Ik moest tegen hen, de pleegouders van mijn vader, “pappie” en “mammie” zeggen en tegen mijn werkelijke ouders “Jozef en Trees”. Het waren zeer welgestelde mensen. Hij was assistent-resident, een hoge bestuursfunctie in die tijd. Ruim een jaar na mijn geboorte werd er een tweede dochter geboren en ook hiermee gebeurde hetzelfde. Toen ik twee jaar was verhuisden wij van Cheribon naar Batavia. Daar hadden zij een huis laten bouwen in – voor die tijd – moderne stijl. Het was een heel groot en mooi huis. We hebben er na de oorlog wel met 45 personen in gewoond. Op de voorgevel stond in mooie letters “IRENE”, mijn naam, want dat huis zou na hun dood alleen voor mij bestemd zijn.
Mijn ouders bleven ook in het huis wonen en kregen het paviljoen. Daar werd ook een derde kind geboren, mijn zusje Nita. Wij, mijn zusje De en ik, sliepen in het hoofdgebouw, bij mijn grootouders” [de familie Schift, red.] De familie Schift, zegt Magda, pikten de drie meisjes als het ware in. Voor de twee later geboren jongetjes had het echtpaar Schift geen belangstelling. Die mochten bij hun ouders blijven wonen. De drie meisjes leiden een luxeleventje, met veel pretjes en uitjes. Ze worden opgevoed voor een leven in de hogere kringen. Ze krijgen vioolles en pianoles. Mevrouw Guicherit wordt een uitstekende pianiste. Magda’s moeder brengt een deel van haar lagere schooljaren door in Nederland, in Den Haag. Terug in Indië gaat ook zij naar de HBS. Op 10-04-1941 trouwde de ouders van Magda. Vader Hans Guicherit en moeder Irene Daniela Schift vormen vanaf nu een paar, samen met René eigenlijk al een klein gezin.

Oorlog in Nederlands Indië

VLNR: opa Rudolph Theodoor Guicherit, oma Emilie Guicherit-Hornung,  oma (moederskant) Theresia Schift, René, moeder Irene Daniela Guicherit Schift en vader Hans Guicherit. Trouwdag 10 april 1941 tussen die vrolijk makende bloemenzee, nog niets vermoedend van het naderend onheil.

Een verschrikkelijke tijd breekt aan voor het jonge gezin als in 1941 Nederland Japan de oorlog verklaart. Het gezin Guicherit telt één zoon, een tweede kind is op komst. Tijdens zware bombardementen op Batavia wordt eind februari 1942 zoon Bert geboren. De gemobiliseerde Hans Guicherit, die de Nederlandse nationaliteit heeft, wordt kort daarna krijgsgevangene van de Japanners. Die transporteren hem naar VLNR: opa Rudolph Theodoor Guicherit, oma Emilie Guicherit-Hornung, oma (moederskant) Theresia Schift, René, moeder Irene Daniela Guicherit Schift en vader Hans Guicherit. Trouwdag 10 april 1941 tussen die vrolijk makende bloemenzee, nog niets vermoedend van het naderend onheil.
Thailand, waar hij als dwangarbeider zwoegt aan de aanleg van de beruchte Birma-spoorlijn, de Dodenspoorlijn. Bijna vier jaar duurt het voor hij vrouw en kinderen weer ziet. Mevrouw Guicherit leeft al die tijd in onzekerheid over zijn verblijfplaats. Zij trekt in bij haar ouders, haar echte. Haar vader heeft nu profijt van zijn Indonesische afkomst en houdt zijn baan bij de Spoorwegen en zo zijn er nog enige inkomsten. Als Indische Nederlandse, als Indo, wordt Irene Guicherit niet geïnterneerd in een kamp, maar woont ze aan de rand daarvan, ze is een “Buitenkamper”. Ze slaagt erin met de kinderen de oorlog door te komen.
Bersiap-periode Uit de memoires van Magda’s moeder: “Maar eindelijk kwam voor ons toch ook een einde aan de ellende…? Ja dat dachten we. We merkten dat de bevolking, de Indonesiërs, zich plotseling heel vijandig tegenover ons gingen opstellen. Niet allen natuurlijk, maar wel de jongeren. Die hadden een leger opgericht. Ze wapenden zich voorlopig nog met bamboespietsen en messen. Er brak toen een tijd voor ons aan, die nog veel onzekerder en onveiliger was dan we in de bezettingsjaren gekend hebben. Tassen en fietsen werden uit je handen gerukt. Ze sloegen je vaak, zodat je niet meer alleen de straat opdurfde. Families die een beetje verder van de Engelse Militaire Commando woonden (deze bestond slechts uit enkele honderden mensen), werden volkomen uitgemoord. De Engelsen konden met zo’n handjevol niet optreden en daardoor werd de situatie hoe langer hoe gevaarlijker. De verkopers aan de deur mochten hun waar niet meer aan ons verkopen. Zo werd de voedselsituatie hoe langer hoe moeilijker. Was dit nu VREDE??” Onder de mensen die nog geïnterneerd zijn in de kampen, vallen in deze Bersiap-periode betrekkelijk weinig slachtoffers. Zij vallen onder de bescherming van de Japanners. Juist de Buitenkampers lijden zwaar onder het extreme geweld. “Wij woonden toen nog in de Struiswijkstraat, maar verhuisden al heel gauw nadat we zagen hoe Indonesische jongeren het huis tegenover ons helemaal leeghaalden. Ze stonden met messen en bamboespietsen voor het huis.” Onder bescherming van de Engelsen verhuist de familie naar de eigen villa ‘Irene’. “We zaten daar toen met 45 mensen. Het was zo’n gespannen toestand dat ruzies natuurlijk niet uitbleven. Het was een hele nare tijd. Beschietingen van extremisten op ons huis, dat pal naast het interneringskamp stond en waar Jappen zaten, die voor de veiligheid van van de ex-geïnterneerden garant moesten staan. Het was een complete chaos eigenlijk”. Als vele andere ex-krijgsgevangenen komt Hans Guicherit weer in dienst van het Nederlandse leger en neemt deel aan politionele acties. Eerst op Bali, waar hij herenigd wordt met zijn gezin, en later op andere eilanden. Eind maart 1947 wordt dochter Trix geboren. Een maand later volgt de demobilisatie en verhuizen ze naar Makassar op het eiland Celebes.
Behouden vaart Hans Guicherit komt in dienst van het Nederlands gouvernement en bevordering op bevordering volgt. In Makassar ziet in 1948 zoon Theo het levenslicht. In mei 1950 breken in Makassar bloedige gevechten uit tussen de soldaten van Soekarno en opstandige Molukse groeperingen. Magda’s vader kan vanuit zijn werk zijn huis en zijn hoogzwangere vrouw niet meer bereiken. Het huis van de Guicherits ligt in de vuurlinie van de strijdende partijen. Na vijf dagen is er een staakt-het-vuren en bereikt hij zijn huis via de muur van het huis van de directeur van het ‘krankzinnigenwezen’. Die zegt hem: “U bent meneer Guicherit, ik feliciteer u met de geboorte van uw dochter”. Die dochter is Magda, door de directeur ter wereld geholpen. Op 30 augustus 1950 gaat de familie Guicherit met oma Guicherit in Tandjong Priok scheep aan boord van het Engelse stoomschip de Ormonde. Het schip vaart via het Suezkanaal over de Middellandse Zee langs Portugal naar Rotterdam. Een plezierreisje met kinderfeestjes, dinertjes, bal masqués en een captains dinner. 24 september legt het schip aan in Rotterdam en verlaat de familie de Ormonde. Magda Guicherit vertelt hoe het de familie verder verging, in de wintereditie van 2018.

Wordt vervolgd.

DAAR AAN DE HAVEN (deel 2)

Van het transportbedrijf en beurtschipper van der Linden aan de Grachtweg wordt de familiegeschiedenis beschreven.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 3 zomer 2017

Waar eens schepen geladen en gelost werden kreeg de Haven na de drooglegging in 1962 een andere functie. Geen schepen maar vrachtauto’s hadden het vervoer overgenomen. De haven werd parkeerterrein met op maandag de markt en eind september de kermis.

 

Beurtschippers Van der Linden

In het vorige Nieuwsblad schreven we over de voorouders van kwartierdrager en beurtschipper Martinus van der Linden. Terwijl dat stuk gebaseerd was op geschreven bronnen gaan we nu via een iets andere route verder met deze familiegeschiedenis. Nu baseren we ons ook op persoonlijke herinneringen. Jan van der Linden, oomzegger van Martinus van der Linden, was zo vriendelijk die met ons te delen.

Start familiebedrijf
We schreven al dat Wilhelmus (Willem) van der Linden een succesvol ondernemer was. Hij startte met het uitventen van schillenmest aan kwekers. Volgens Hulkenberg liep de vrouw van Willem van der Linden nog “in de zeel”. Dus in de tijd dat alleen op windkracht werd gevaren. Met een beetje fantasie zie je het voor je. Het jonge schippersechtpaar met de pas verworven vlet, hardwerkend om een bestaan op te bouwen. Willem is de schipper, maar bij onvoldoende wind om te zeilen of wind uit de verkeerde hoek moet er gejaagd worden, het werk moet tenslotte doorgaan. Dan is de extra trekkracht van zijn vrouw Marijtje nodig. Je ziet haar aan wal zwoegen in een soort draagband om de schuit te trekken. Kleinzoon Jan weet niet anders dan dat er met motorkracht werd gevaren. Over hoe Opa Willem aan het geld voor de vlet en het stuk in de Elsbroekerpolder kwam heeft hij wel eens horen vertellen dat grootmoeder wat geld inbracht. Grootvader Willem was een man die overal kansen zag. Al gauw kwam er naast de vlet ook een motorboot die de naam De onderneming kreeg. De vloot zou uiteindelijk uitgroeien tot 6 schuiten, die allemaal De Onderneming heetten. Willem van der Linden was niet de man van het liedje “als je voor een dubbeltje geboren bent……”, integendeel, hij maakte eerder van ieder dubbeltje een kwartje of liever nog een gulden.

Zoons in het bedrijf

Zoals vaak bij een familiebedrijf kwamen de zoons bij vader in de zaak werken. Oudste zoon Simon beet het spits af. Hij was een echte schipper, sliep niet meer in het huis van zijn ouders, maar aan boord van zijn schip. Het gebruik van een petroleumlamp (onvolledige verbranding) is hem waarschijnlijk fataal geworden. Moeder Marijtje vond haar overleden 16-jarige zoon toen zij hem op zondagochtend wilde gaan wekken. Ook de andere zoons kwamen, wanneer ze daar de leeftijd voor hadden, in de zaak. Kwartierdrager Martinus (Tinus) was de volgende in leeftijd, daarna Theodorus (Dorus, de vader van Jan van der Linden die ons zijn verhalen vertelde) en dan volgt Wilhelmus (Willem). Varen werd de zoons Van der Linden met de paplepel ingegoten. Bloembollen moesten vanaf de kwekers, voor ze verder verscheept werden, eerst naar de Haven worden getransporteerd. Dat gebeurde meestal per vlet. Zo’n platte schuit had voor het vervoer van bollen een dicht dek om het stapelen van de bollenmanden/kisten te vergemakkelijken. (Een vlet voor het vervoer van andere zaken, zoals mest of riet had dat niet). Een vlet werd leeg gebracht bij bollenbedrijven die aan het water lagen en kon ongeveer 10 ton vracht laden. Daarmee manoeuvreren moest je goed kunnen, want varen door die kleine en smalle sloten viel echt niet mee. Op de Haven werd dan gelost en werd gesorteerd naar bestemming. Want er was een geregelde vaart op Amsterdam en dan het zeetransport. Eerst zijn de jongens zetschipper. Vader Willem is eigenaar van het bedrijf en van de zoons wordt verwacht dat ze de zaak mee groot maken. Zij zullen de zaak ooit overnemen. Helaas overkomt ook de jonge Willem een fataal ongeluk. Dat vond plaats in Rotterdam. Het bedrijf was inmiddels al een grote onderneming geworden en de jonge Willem voer op De Onderneming VI. In Rotterdam moest hij onder de Wijnbrug door varen. Door eb en vloed heb je daar hoogteverschillen. Willem was daar niet op bedacht en had het stuurrad niet naar beneden gedaan. Het botste met het brugdek en helaas brak de bevestigingspen niet af, wat eigenlijk had moeten gebeuren. Dat kwam omdat die pen niet van ijzer was gemaakt, maar van staal. Er werd nog wel een rechtszaak van gemaakt tegen de scheepswerf die deze fout begaan had, maar de familie verloor hierdoor in 1925 de jongste zoon.

De schepen

Voor de schipper is zijn schip zijn lust en zijn leven. Op ieder schip was een schipper en een schippersknecht. De laatsten waren vaak Katwijkers. Om in de machinekamer te komen gingen de klompen uit en ging het op de sokken naar beneden. In de machinekamer stonden oude sloffen, die de machinekamer niet uitkwamen. Zo bleef het daar schoon. De leidingen van de motor waren van koper en moesten altijd worden gepoetst. Ze glommen je dan ook tegemoet. Het gewone onderhoud van het schip was voor de schipper. Ieder jaar kregen de schepen een verfbeurt. Dat moest voor eind mei in orde zijn, want dan begon de drukte. De bovenkant van de schepen werd geteerd (Dat ouderwetse teren is al weer lang verboden, maar indertijd was het een terugkerende klus, niet alleen op schepen, maar ook op boerderijen enz.). Een gevleugelde uitspraak uit die tijd: “niet halen met die kwast, maar draaien met die kwast”. (kwam je beter in de nerven). Teerlucht slaat op je ogen en je moet uitkijken voor verbranding. Gelukkig lag aan de overkant van de Haven van Hillegom het Hof, met hoge bomen. Een mooie plek om in de schaduw de teerklus te doen.

De groei aan de Haven

Van der Linden begon in 1900 aan de Hillegomse Haven. Na de vlet werd de eerste grote schuit, Onderneming 1, aangeschaft. Daarmee werd een beurtdienst onderhouden. In Amsterdam was aan ‘t Singel een walhuisje voor de beurtschippers. Vanuit Hillegom, waar toen nog veel tuinders actief waren, werden groenten naar Amsterdam gevoerd. Daar waren de grote markten en kon men deze producten het best slijten. Natuurlijk zorgde je dan dat de schuit niet leeg terugging naar de Bollenstreek. Winkels als AH en dergelijke voeren zo hun artikelen vanuit Amsterdam aan, maar ook wanneer er bijvoorbeeld een fiets van Amsterdam naar de plaatselijke fietsenmaker moest dan werd dat via het walhuisje geregeld. Daarnaast was er het bollenvervoer dat steeds belangrijker werd. De bloembollenteelt werd deels naar ‘de Noord’
verplaatst en dus werden er bloembollen op en neer vervoerd tussen de Bollenstreek en Breezand, Anna Paulowna enz.. Bollenhandelaren kochten bollen op de veiling van Bovenkarspel. Die moesten naar de Bollenstreek. De bollen die ekocht waren door Lisser kwekers werden vervoerd naar de Haven van Lisse, die voor de Hillegomse kwekers werden door de schippers van Hillegom vervoerd. De reis was nog een hele onderneming. Om naar de Noord te komen ging je vanuit de Bollenstreek via de Ringvaart naar Haarlem (daar passeerde je drie bruggen) en via de Mooie Nel naar de sluis van Spaarndam. Daar doorheen en via Buitenhuizen over het Noordzeekanaal naar Amsterdam. Dan door de Oranjesluis de Zuiderzee op (dat was toen nog een binnenzee, de afsluitdijk dateert pas van 1932) en naar Bovenkarspel. Heel veel stuurmanskunst is daarbij nodig en bij slecht weer ook niet zonder gevaar. Tegenwoordig heb je een stuurhut, toen nog niet. Het kon dus spoken en dan was je blij weer op binnenwater te zijn.
Het Leidsch Dagblad van 25 juli 1925 meldt dat Willem van der Linden en zijn vrouw het 25-jarig bestaan van hun bedrijf eigenlijk ongemerkt hadden willen laten passeren (waarschijnlijk vanwege het verlies van hun jongste zoon) maar dat dit niet gebeurde. Het walpersoneel bood een schitterend bloemstuk aan, voorstellend de Motorboot 1 en ook de kinderen boden een model aan van De Onderneming 1. In prachtige zilversmeedkunst meldt de krant, die ook nog vertelt dat het werk die dag gewoon doorging, maar dat er ’s avonds feest werd gevierd. De zaak was dan eenvoudig gestart, maar was inmiddels een grote onderneming geworden.

Copex

Copex is nog steeds een toonaangevende speler op het gebied van logistiek. De Bond van Bloembollenhandelaren richtte dit expeditiebedrijf in Hillegom op. Op de website van het Coöperatief Expeditiebedrijf Copex G.A staat vermeld dat het bedrijf in 1921 werd opgericht ’als tegenwicht tegen de onderlinge prijsafspraken van beurtschippers’. Het vervoer van de bollen werd daarop door Copex per spoor georganiseerd. Voor Van der Linden heel vervelend natuurlijk. Maar zijn kans kwam nog wel, want de afhankelijkheid van het spoor was ook niet alles. Een spoorwegstaking, net in het seizoen dat de bollen op transport moesten, noodzaakte de bollenhandelaren om toch weer met Van der Linden te gaan praten. Dat kon en opnieuw vervoeren kon ook, maar dan moest wel de prijs met fl.5 per ton omhoog en voor 10 jaar contractueel vastgelegd. Dat was schrikken voor de heren van Zanten, van Waveren, van Schooten en anderen en er ontstond natuurlijk gemor bij de bond. Maar de nood was hoog, de bollen moesten weg. Dus gevaren werd er. Overigens werd de verstandhouding tussen Copex en Van der Linden prima! Copex werd een geregelde opdrachtgever.

Koning van de Haven

Het bedrijf Van der Linden groeide. Voor een schuit aan de kade moest liggeld betaald worden. Met de groeiende vloot en de noodzaak om de kade voor het laden en lossen te gebruiken werd daarom met de gemeente een overeenkomst gesloten die inhield dat de kade van de haven rug tot de Havenstraat het terrein van Van der Linden was. Dat werd een contract voor meerdere jaren waar natuurlijk een prijskaartje aan hing. In die periode ontstond de naam Koning van de Haven voor Willem van der Linden. De gebruiksovereenkomst zou op een bepaald moment af gaan lopen en zo gebeurde het dat burgemeester Pont (ambtsperiode 1928-1937) vanuit de Hoftuin tegen Willem van der Linden riep: “we moeten eens praten”. Willem liet zich niet roepen en zei: “als er wat te praten valt dan kom maar op kantoor.” Dat gebeurde, de burgemeester kwam, maar het gesprek verliep stroef, de sfeer werd steeds grimmiger. Tot bij Willem de grens bereikt was, hij sommeerde de burgemeester naar buiten, wees hem de perceelgrens en sprak: “daar heb jij wat te zeggen maar hier bepaal ik het.” Tja, zo krijg je de naam Koning van de Haven.

Twee vestigingen

Een eerdere havenverbreding werd al rond 19 12
gerealiseerd, ±10 jaar later werd de gracht nog nog eens extra verdiept maar toen was de molen al afgeknot.

Lisse had, vergelijkbaar met Hillegom, altijd al een verbinding met het Haarlemmermeer en ook transport over water naar Amsterdam, Leiden enz. was belangrijker dan het transport over land. Toch lijkt de ontwikkeling van de Hillegomse Haven anders te zijn verlopen en eind 19e eeuw ook belangrijker te zijn geweest. Het havengebied in Lisse kreeg een belangrijke impuls toen de veilinggebouwen rond de Gracht werden gesticht. In 1922 werd aan de Haven een Duitse hangar geplaatst die dienst ging doen als veilinggebouw (HoBaHo). Dit was de start van veel bedrijvigheid in het Havengebied. Ook de HBG was al aan de Gracht gevestigd. In augustus 1923 meldt de Leidsche Courant een reisje van het Lisser gemeentebestuur naar de voltooide nieuwe en verbeterde havenslootwerken. Enkele jaren daarvoor werd de Haven al verbreed en op diepte gebracht, maar schepen met wat meer diepgang konden de Haven toen nog niet binnenkomen. In het bedrijf van Willem van der Linden waren zijn zoons inmiddels actief. Zoon Martinus is in 1920 getrouwd. Het bedrijf liep prima en Willem zag de groeiende mogelijkheden in Lisse, zeker nu het havengebied beter bereikbaar was geworden. In het vorige artikel stond al dat Willem van der Linden in 1929 het pand aan de Haven in Lisse kocht van G. van Parijs. Het bedrijf kon hierna georganiseerd worden vanuit 2 vestigingen. Martinus woonde met zijn gezin in hetpand aan de Haven dat later lang dienst deed als VVV en hij leidde de Lisser vestiging. Toen Willem van der Linden de zaak overdeed aan zijn twee zonen ontstonden er feitelijk twee bedrijven. Willem van der Linden trok zich terug, kocht een huis aan de Leidsestraat en liet boven de voordeur een muursteen inmetselen met de symbolische naam “voor anker”. (Het huis staat er nog, nr. 80, maar de naam is niet te vinden). Dorus van der Linden bleef in Hillegom aan de Haven en noemde zijn bedrijf naar zijn schip, ‘De Onderneming’ en Martinus van der Linden huisde als vanouds in Lisse. In 1936 wordt achter het Lisser woonhuis in opdracht van Martinus een loods gebouwd. In 1946 wordt het waaggebouw, dat naast het woonhuis ligt, afgebroken en komt er een garage die Martinus in 1948 koopt.

Vrachtwagens

Het bedrijf van Mart van der Linden voor het plaats ging maken voor de appartementen van de Molenstraat

Het duurde tot na de 2e wereldoorlog voor de schepen echt concurrentie kregen van vrachtwagens. Het vervoer per schip was veel goedkoper omdat er meer lading tegelijk in een keer meegenomen kon worden. Werd ’s avonds een schuit van 80-100 ton met bollen geladen in De Noord dan was die de volgende ochtend weer voor wal in Hillegom of Lisse om te lossen en te bezorgen bij de bollenbedrijven. Per schip was het een hele onderneming, maar denk eens in hoe dat met een vrachtauto zou gaan; er zouden wel 20 vrachtwagen nodig zijn en dat moest dan door Alkmaar, Limmen, Heiloo, Castricum, Beverwijk (geen snelwegen), dan met de pont (tunnel was er niet) en verder door Haarlem en door de dorpen tot de Bollenstreek bereikt was. In de oorlog was vervoer met vrachtauto’s nauwelijks mogelijk, het materiaal  was door de bezetter geconfisqueerd. Het vervoer over water kon, zij het natuurlijk ook met veel moeilijkheden, doorgaan. Daar werd door Van der Linden gebruik van gemaakt en niet alleen voor het reguliere vervoer. Else Wesseling vertelde in haar artikel in het Nieuwsblad van juli 2012 al over de elf piloten die in het ruim van het schip werden verborgen en zo veilig Rotterdam wisten te bereiken. Na de oorlog volgde de wederopbouwtijd. Langzamerhand komen er meer  mogelijkheden voor vrachtverkeer. Het telefoonboek van 1954 spreekt nog van Beurtvaart- en Expeditiebedrijf Mart van der Linden. Het telefoonboek van 1958 vermeldt Intern. Transportbedrijf. De beurtvaart is dan feitelijk geëindigd. In 1961 wordt het gedeelte van de Haven bij het woonhuis van Van der Linden drooggelegd. Het plein voor het huis is nu opnieuw in een nieuw jasje gestoken en een fraai visitekaartje voor Lisse geworden. Wat de toekomst van hethuis van Van der Linden wordt is nog toekomstmuziek.

bronvermelding en dank
Met dank aan de heer Jan van der Linden en leden van Vrienden van Oud Hillegom. Voor het fotomateriaal danken we het Regionaal Archief Leiden en Gemeentelijk Archief Lisse. Veel van de gebruikte foto’s komen uit het archief van Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” o.a. de fotoserie “de Gracht”, ooit ingebracht door de heer Moerkerken.

Van links naar rechts. IJspret op de gracht, de man in het witte hemd is Martinus van der Linden ±1935. Vrachtauto en schuit met stuurhutje ±1950. Laatste aankomst van de “Goedheiligman” in de Haven nov.1961. Een maand later is de gracht al bijna gedempt. dec. 1961. Kermis 1964. Toch kwam er weer een ‘mart’ op de haven, maar deze was er alleen op maandag.

Oud Nieuws: Made in Lisse

De vergaderingen van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, opgericht in 1766, werden tot 1844 gehouden in de Witte Zwaan in Lisse. De wetenswaardigheden van de maatschappij worden beschreven.

door Arie de Koning

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 3 zomer 2017

De Maatschappij der Nederlandse Letterkunde is een in 1766 opgericht letterkundig historisch genootschap en is als zodanig een van de oudste verenigingen van Nederland. Zij werd gesticht in Leiden en is daar nog steeds gevestigd. Haar beschermheer is koning Willem Alexander. De Maatschappij stelt zich statutair tot doel: de beoefening van de schone letteren en de studie van de Nederlandse taal- en letterkunde, geschied- en oudheidkunde in hun onderlinge samenhang te bevorderen. Nou dat klinkt goed, maar de Maatschappij diende ook een breder, socialer doel. Vooral het  gezelligheidsaspect was voor de leden belangrijk. De jaarvergaderingen werden doorgaans druk bezocht waarbij de drank rijkelijk vloeide. Er waren nooit minder dan vijftig, meestal meer dan zeventig en een enkele keer zelfs meer dan negentig aanwezigen. Thorbecke, die in 1831 op de jaarvergadering in Lisse aanwezig was, schreef aan Van Assen dat hij het plezierig vond dat men bij zulke samenkomsten een hoop kennissen ontmoette: ‘Er was bij die aanzienlijke samenkomst minder orde en tucht, dan bij eene ontgroenpartij’. “Zingende en lollende zijn de leden naar onderscheiden kanten afgedropen”. We weten nu ook gelijk waar de inspiratie van de meeste heren schrijvers en dichters vandaan kwam: ‘Made in Lisse’ zou bij de meeste gedichten en sonnetten bijgeschreven kunnen worden.
Deze jaarvergaderingen vonden plaats in Logement De Witte Zwaan gelegen aan het Vierkant te Lisse. Hier vierde menig kersverse doctor zijn promotiepartij. Beets beschreef zo’n feest, waarbij hij als Aesculaap, de halfgod van de geneeskunde, optrad, met in zijn handen een ‘rotting waarom zich een levende paling kronkelde’, waarbij de doctor gekroond werd met bloemen, peterseliebladen en wortelloof. Klikspaan, het pseudoniem van Johannes Kneppelhout welke hij gebruikte als hij over zijn medestudenten schreef, herdacht De Zwaan in zijn Studentenleven (1844).”Hoe vaak had hij er niet gemijmerd, gedronken en genoten?” Lisse was weleer zeer in de mode geweest, maar het dorpje was volgens Klikspaan ‘verloopen’: “En nu! Bakhuizen, waar blijven uwe Studentjes? Burgemeester, waar blijven uwe Dissertaties? Ach! de Zwaan is eene gemeene herberg geworden, elke andere gelijk, niemand houdt er meer voor stil dan de Heeren van Letterkunde en de Conducteur van dezen of genen postwagen.”
In de landelijke rustgevende omgeving van Lisse kwamen de leden tussen 1825 en 1843 jaarlijks bijeen en de feesten trokken veel illustere personen naar De Witte Zwaan waar Cornelis Antonius Bakhuizen als kastelein samen met zijn vrouw Frederica Hoekveld de scepter zwaaide. Blijkbaar kwam de klad erin als we Klikspaan moeten geloven die zich al afvraagt waar de studenten bleven die vanuit Leiden Lisse en de Zwaan bijna dagelijks bezochten en met feesten de zaak luister gaven. En de Lisser Burgemeester Ernst Joseph van den Bergh, lid van de vereniging vertrok op 2 januari 1844 uit Lisse en werd opgevolgd door Burgemeester van Rosse, geen lid, daarom geen dissertaties meer van zijn kant. En wat te denken van de beroemde Lisser Baarsschotel. Nergens werd een baars zo voortreffelijk bereid als in De Zwaan in Lisse. Ja Lisse was in de mode geweest, vele beroemdheden hadden zich opgehoudenv in De Zwaan: Willem Bilderdijk, Nicolaas Beets, Johan Rudolf Thorbecke, de lijst zou te lang worden voor dit korte stukje. In 1844 werd de jaarvergadering voor het eerst niet in Lisse gehouden maar in Huis Den Deijl in Wassenaar en ook de studentenfeesten verhuisden van Lisse naar Wassenaar. Het was vergoed gedaan met de jaarlijkse vergadering in De Witte Zwaan. Literair Lisse dutte langzaam in slaap, de energie was er even uit.

De Witte Zwaan gezien vanuit het noorden, ca. 1900-1905. Ook hier valt het vele geboomte in het oog. Aan de laatste boom langs de weg in het midden van de ansicht is een bordje aangebracht met waarschijnlijk de tekst: ‘INRIJ voor RIJWIELEN’. Daaronder hangt een vaandel van – waarschijnlijk – de ANWB met als tekst: Vereeniging voor auto’s.

Een post telegraaf en telefoon lokaal aan de Grachtweg (later PTT).

In het gemeentearchief van Lisse uit 1889 staat dat de telefonist G. vd Welf ongeschikt was voor zijn functie. Cornelis van Aalst wordt de nieuwe telefonist, telegrafist, brievengaarder en bezorger.

door Dirk Floorijp

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 3 zomer 2017

Het volgende wordt in de raad op 18 october 1889 behandeld. De heer de Veer telegrafist 2e klas gestationeerd te Rotterdam, doch tijdelijk alhier tot het geven van onderricht aan den telefonist G.v.d.Werf en deelt mee dat deze totaal ongeschikt is voor het uitvoeren van dat ambt. Van de Werf schrijft een brief aan de raad om schadevergoeding voor het beschikbaar stellen van zijn lokaal. Dit wordt echter afgewezen. Tot de nieuw benoemde en opgeleiden telefonist blijft de Veer in dienst. Tot een nieuwe telefonist, brievengaarder en bezorger van telegrammen en een plaatsvervanger, worden aangesteld 1e Cornelis van Aalst en 2e Willem van Aalst diens broeder en plaatsvervanger. Na enige deliberatie is besloten dat telegrammen binnen den bebouwden kom 5 cent per telegram bedragen.

Bron: Gemeentearchief Lisse inv.nr. 518

OudNieuws: Opstekertje van fl 5,-

Dirk van der Horst werd betaald voor het aansteken van 3 lantaarns, een bij het wachthuisje aan de Achterweg,

door  de genealogie groep

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 2 Lente 2017

Betaald aan Dirk van der Horst, over het opsteken van des dorps drie lantaarns, de eene aan het wachthuijs, de andere aan de hoek van de Beek, ende de derde voor des dorpswaag, gedeeltelijk begonnen in ‘t najaar 1770 ende geeijndigt tot in ‘t voorjaar 1771. Volgens quitantie 5 gulden.

Bron: Gemeente Archief Lisse inv.nr.40 folio 12

Rond 1900 was er nog steeds een wachthuisje en een gaslantaarn bij de ingang naar de Achterweg

Oud Nieuws: Meevallertje van het pensioen en eervol ontslag

Johannes Petrus Zijlmans, geboren op 1 november 1819 was politieman in Lisse en gaat op 20 mei 1890 met pensioen. Hij was ook gemeentebode, wijkmeester en aanplakker.

door genealogiegroep

Jaargang 16 nummer 2 Lente 2017

 

In de gemeenteraadsvergadering van 20 mei 1890 wordt besloten om de gemeente veldwachter Joannes Petrus Zijlmans die door hoogen ouderdom en door de gevolgen van eene ongesteldheid waaraan hij thans lijdende is, voortaan moeilijk het politie toezicht in de gemeente naar eisch zal kunnen uitoefenen, met ingang van 1 october a.s. een pensioen te verlenen van Fl.300,00 per jaaren zulks met met oog op den veertigjarigen trouwen dienst van den genoemde veldwachter, in die betrekking aan de Gemeente bewezen. Met algemene stemming wordt besloten het bovengenoemde pensioen te verlenen, terwijl de titularis tevens in het genot zal blijven van de helft der belooningen,verbonden aan de waarneming der poste van Gemeentebode,wijkmeester en aanplakker welke post tevens door den Gemeente veldwacht worden waargenomen, terwijl de tweeden helft der belooning aan den nieuw te benoemen veldwacht zullen te beurt vallen. In de vergadering van 2 sept.1890 komt de raad hier op terug en wordt het pensioen op Fl.400,00 gebracht. Blijkens een ingekomen stuk van Gedeputeerde Staten is dat college genegen om uit de Provinciale fondsen een bedrag van Fl.200.00 te verstrekken. Tevens wordt besloten om de veldwachter vanwege 40 jaren trouwe dienst een aandenken te schenken bestaande uit een fauteuil. In het bevolkingsregister staat zijn geboorte op 01-11-1819 en woonde hij op Vierkant nr.248. Ingekomen in Lisse in 1850. Zijn vrouw Cornelia Bank is geboren in Breda 20-03-1818 en overl.Lisse 4-12-1877.(parochie St.Agatha).

Bron:

Gemeente Archief Lisse inv.nr. 518

Rond 1900 was er nog steeds een wachthuisje en een gaslantaarn bij de ingang naar de Achterweg

Opstekertje van fl 5,Betaald aan Dirk van der Horst, over het opsteken van des dorps drie lantaarns, de eene aan het wachthuijs, de andere aan de hoek van de Beek, ende de derde voor des dorpswaag, gedeeltelijk begonnen in ‘t najaar 1770 ende geeijndigt tot in ‘t voorjaar 1771. Volgens quitantie 5 gulden.

Bron: Gemeente Archief Lisse inv.nr.40 folio 12

Oud Nieuws: Cornelis Pieterse van der Saal wilde niet op wacht

Op 23 augustus 1726 krijgt Cornelis Pieterse van der Saal een boete omdat hij niet op wacht wilde. Hij was in ondertrouw gegaan in Lisse op 31 augustus 1730.

door geneologiegroep

Jaargang 16 nummer 2 Lente 2017

De klap van een klapwaker of nachtwacht

Den schout van Lisse, Jacob van Dorp, aan Burgemeesteren hebbende voorgedragen, dat klapwaker Cornelis Pieterse van der Saal op den 18 augusti 1726 dorpswaakpiek, ten huijse van de schout hadde gebragt, ende daarbij geseijd dat hij niet gehouden was te waken, dat hij schout opdat geen dis orde in de wagtzeel soude komen, een ander hadde aangestelt om de beurt van de voorn. Cornelis Pieterse te waken. Hadden de schout met Burgemeesteren beraadslaagt, wat daarin best diende gedaan,waarop den schout, versogt, ende geautoriseert is om de voorn. Cornelis Pieterse voor schepenen te klagen conden make in de boeten daartoe staande te vorderen, ende de saak uijterlijk te vervolgen, ende t gene daar uijt te mogen ontstaan voor dorps rekeninge te nemen. Aldus gedaan in t regthuijs van Lisse op den 23 augusti 1726. Van Cornelis Pieterse van der Saal is alleen bekend, dat hij gedoopt is in Aarlanderveen en op 31 augustus 1730 te Lisse in ondertrouw is gegaan met Abrama Beijaart. Bron: Gemeente

Archief Lisse inv.nr. 2