Berichten

Raadselen rond ABRAHAM RADEMAKER

Een overzicht van de familie van Abraham Rademaker wordt weergegeven

door Deen Boogerd

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 4, oktober 2014

voetnoot: Prof. dr. W. T.M. Frijhojfsch over dit feil in “de paniek van 1734”

De vorige keer sloot ik af met, ‘wordt vervolgd’ want er zijn nog wel wat raadselen op te lossen rond Rademaker. Hier een deel uit de memoires waarin Jan van Gooi over Rademakers laat­ste jaren schrijft. De S int-Jansnacht is de Midzomernacht van 23 op 24 juni, in 1734 was dat de nacht van woensdag op donderdag. Het jaar erna op 22 januari sterft Abraham als gevolg van de beschreven toetakeling. Hij was toen 57 jaar en 5 maanden oud, geen 60 zoals J. van Gooi hier schrijft. Hij schreef ook dat zijn vrouw zeer bedroefd en kinderloos achter bleef. Hier blijkt datje nooit iets klakkeloos moet overnemen, natuurlijk was zijn vrouw wel bedroefd maar het kon wel eens behoorlijk druk zijn geweest bij de begrafenis van Abra­ham. Zijn broer Josias had al zeven kinderen, waarvan de jongste Alletta Josia al bijna 9 jaar was. Zus Sara had in 1706 een zoon, Steijntje. Nog een zus van Abraham was Anna, zij was te Amsterdam geboren in 1686. Hieruit weten we dus ook dat het gezin tussen de doop van Josias en Anna naar Amsterdam is vertrokken. Abraham was bijna 10 jaar toen zus Anna ge­boren werd. Opa Theodorus is niet meer, zijn weduwe Sara Goosens en haar nieuwe man Johan van Geelkercken zijn de doopgetuigen.

Oma Sara en Johan krijgen nog 6 kinderen, Abraham had dus ooms en tan­tes die jonger waren dan hijzelf. Maria zijn vrouw, was het zevende kind uit een gezin van wel twaalf kinderen. Dit alles om aan te geven dat Abraham een flinke familie had. Niet dat ze allemaal bij zijn begrafenis aanwezig wa­ren, maar zijn Maria bleef alleen al daarom niet eenzaam en alleen achter. Van een kind dat te vroeg gestorven zou zijn, zijn we niets tegen gekomen. Wel!! (met de hulp van Jan van der Linden) twee dochters van Abraham en zijn Maria, die beiden tijdens Abrahams sterven toch echt springlevend waren.

Maria Anna is gedoopt op 13-05-1707, Ned, Herv. in de Oudekerk te Am­sterdam, doop getuigen waren opa Frederick Rademaker en oma Anna Lüijters. DTB 16, p.6S(folio 32), nr.3

Margaretha is gedoopt op 09-10-1709, Ned. Herv. in de Amstelkerk te Amsterdam,ook hier was opa Frederick weer doopgetuige samen met de moeder van Maria, Margaretha van Brugge. DTB 122, p.26S(folio 133), nr.3 beide uit het archief van de burgelijkestand van A’dam.

Uit alle kerkelijke huwelijken, begrafenissen en doopgegevens uit de familie van Abraham kunnen we de uitspraak van Jan van Gooi over de eigenzinnigheid van Abrahams geloofsbeleving met een korreltje zout nemen. Logisch zou zijn dat Abraham wel belijdenis van zijn geloof heeft gedaan, dat hoort immers zo als je zelf je kinderen laat dopen. Vader Frederick was heel wat keren getuige van de doop van zijn kleinkinderen. Dat was niet het geval bij Abraham. Zijn dochters trouwden op nogal late leeftijd, zeer ruim over de veertig. Maria Anna huwt op 01-03-1754 met Egedius Laurens Tollens, zij houden twee dochters ten doop, te weten Goline Maria en Sara Margaretha. Van dochter Margaretha weten we dat ze is getrouwd met Jan Bongers. Of zij kinderen hebben gehad is niet duidelijk. ‘Anna de Leuter’ zo stond de naam van Abrahams moeder vermeld in het Lissese doopregister. In alle andere gegevens komen we haar tegen als Anna of Annetie Lüijters, wat toch wel wat deftiger aan doet. Vorige onderzoekers liepen waarschijnlijk vast op de grote verschillen in naamgeving, bv. van Rademaker kom ik wel vijf schrijfwijzes tegen.

Er is nog een raadsel om op te lossen en wel waarom is Abraham voor bijna geen geld begraven in de weeskerk te Haarlem. Hij was niet onbemiddeld en normaal gesproken zou het Lucasgilde voor de kosten moeten opdraaien.

Voor een legerstee in de zuidertrans van de Nieuwekerk betaalde men voor ene Anna Schrijver ƒ[4,- en voor een opening (graf) in de Weeskerk staat achter Abrahams naam No40 een 0. Helemaal voor niets was het trouwens ook niet want er moestƒ3,- betaald worden aan zgn. “gaarderskosten”, een belasting op lijkbezorging.

Ook hier grote verschillen! Zo lees ik dat wanneer je niet armlastig was moest je die ƒ3,- betalen. Dus met het vorige gegeven vergeleken is dit ook best vreemd te noemen. Inmiddels weten we dat Abraham best wel goede zaken deed en een graf goed betaald kon worden uit zijn nalatenschap. Een logische verklaring is misschien dat Abraham in zijn laatste dagen werd verpleegd in dit Heilige Geest Huis en daarom uiteindelijk ook begraven werd in de daarbij behorende Weeskerk. Overigens heel vreemd is ook dat de plek in de Weeskerk niet de laatste rustplaats was van Abraham Rademaker. In 1768 moest het Heilige Geest Huis en de daaraan verbonden Weeskerk plaats maken voor de bouw van wat nu het “Hofje van Oorschot” wordt genoemd. De stoffelijke resten en grafstenen zijn toen overgebracht naar de Janskerk iets verderop. Er zouden daar nu nog grafstenen uit die tijd te zien zijn.

Rademakers werk bevat ook nog raadsels, zo kom je een geweldig kasteel tegen met de titel Dever bij Lisse. Andere catalogussen geven aan dat dit grote slot bij Gouda te vinden is geweest. Dat laatste is wel iets geloofwaardiger. Ook van zijn hand, zijn de volgende, Ruin van ’t Oude Huis Devere met er onder ’t Nieuwe Huis Devere. Hier wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen een ouder en een jonger Dever. Zou de bovenste ets weer zo een voorstelling van een tekening zijn die ook voor Rademaker al lang vervlogen tijden weergeeft? Heeft dat half ingestorte gebouw deel uitgemaakt van een Dever als op de volgende pagina? Hetachthoekige fundament wat lang geleden bij dijkwerken zichtbaar werd was dat ook oud Dever? In 1182 moet hier al een “Hüys” zijn geweest want de bruiloft van Diederick van Kleef met Margaretha van Holland hebben ze echt niet in een afgelegen boerenhoeve gevierd maar natuurlijk in en om een behoorlijk edel onderkomen, een slot, burcht of kasteel. Melis Stoke bericht ons hier over in zijn historische rijmkroniek.

Melis Stoke in zijn historische rijmkroniek.

 

 

 

 

 

 

 

Regel 5 vertaald “met groter feesten met hoghen daden”, dat hoghen daden zou je als tournooien moeten uitleggen. Ook in de Schatkamer Der Nederlandse Oudheden wordt melding gemaakt van vroege edelen van Lis, in 1285 Jonkheer Gerard van Lis en in 1321 Jan van Lisse. Met deze gegevens in samenhang met het verhaal van het achthoekig fundament kijken we naar de volgende prent van Rademaker vooral naar de toren.

Het onderschrift luidt, ’t Oude huis in Rijnland niet ver van Lis en de titel ’t Huis Dever. In zo’n Hüijs kun je best een aardig feestje bouwen. Dit ta­fereel is niet uniek, het werd ook door Jacobus Stellingwerf getekend. Hij noemt het ’t huis Dever bij Lisse en bij een tweede ’t oude hüijs te Dever

(zie pag. 2). We kunnen dus stellen dat dit niet zomaar een vrije vormge­ving is van de heren kustenaars. Er was blijkbaar wel degelijk kennis aan­gaande een nog ouder Dever. Zal dat achthoekige fundament nog eens per ongeluk opgedoken worden bij een dijkvernieuwing? Ach….en misschien blijft het wel één van Rademakers raadsels.

bronnen: De nieuwe Schouburg der Nederlantsche Kunstschilders en Schilderessen, door J. van Gooi. Trouw Doop Begraafboeken van Haarlem en Amsterdam. Melis Stoke “Rijmkroniek van Holland” Jan Huygens instituut. Wetenswaardigheden uit “Kasteeltekeningen van Abraham Rademaker” van W. Beelaerts van Blokland en C.Dumas. Afbeeldingen/publicaties uit Archief Historische Vereniging Oud Lisse.

 

Van Waveren, koopman in brandstoffen

Pieter van Waveren (1799-1885) werd marktschipper en koopman. Hij werd handelaar in brandstoffen. Zijn zoon Cornelis nam dit over. Zijn opslagplaats lag aan de Grachtweg waar nu de ingang van de 1e havendwarsstraat is. In 1964 ging WAVO naar de Nassaustraat.

Laura Bemelman

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 3, juli 2014

 

Aan de Weser, een rivier in Duitsland, ligt het kleine plaatsje Hahlen. Het ligt zo’n vijf kilometer van de grotere stad Minden, en circa vijftig kilometer van Enschede vandaan. Pieter (Hendrik) von Wefer, zoals zijn naam oorspronkelijk gespeld zou zijn, is daar rond 1755 geboren. Hij trok naar Holland en vestigde zich in Hillegom, waar al twee van zijn ooms bekend waren. Zijn naam is mede daardoor vermoedelijk al snel via ‘Waever’ vernederlandst tot (van) W(a)averen. Pieter trouwde in 1782 in Hillegom. Uit zijn eerste huwelijk werden vier kinderen geboren, zijn vrouw overleed en Pieter hertrouwde niet lang daarna en kreeg nog tien kinderen. Zoon Pieter is uit dit tweede huwelijk geboren in Hillegom, in 1799.

Pieter van Waveren 1799 – 1885

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

Veel van zijn broers werden tuinder, zoals hun vader, of bloemist, maar Pieter werd marktschipper en koopman. Hij trouwde in 1826 met Maria van der Zaal. Haar vader is de bekende Lissese timmerman, molenmaker en kroniekschrijver, Cornelis van der Zaal. Haar moeder is Maartje Binnendijk. Er zijn twaalf kinderen uit het huwelijk van Pieter en Maria geboren. Het achtste kind was Cornelis van Waveren, geboren in 1835. Maria van der Zaal is in 1863 overleden. Twee jaar na haar overlijden, is de weduwnaar Pieter op 65-jarige leeftijd hertrouwd, een huwelijk dat nog ruim twintig jaar geduurd heeft. Uit het tweede huwelijk zijn geen kinderen geboren. Pieter werd vijfentachtig jaar en zijn tweede vrouw zelfs zesennegentig. Bij haar overlijden wordt in het ‘Register van begraven’ in Lisse genoteerd: ‘Maaike Anne de Boer is de stiefmoeder van C. van Waveren’. Een opvallende opmerking en dat maakt nieuwsgierig naar de achtergrond ervan. Dan blijkt dat van de twaalf kinderen uit het eerste huwelijk van Pieter van Waveren, er maar liefst zes tussen het eerste en derde levensjaar gestorven zijn. De oudste zoon Pieter overlijdt twee jaar eerder dan zijn stiefmoeder. De dochters Gesina, Maartje en Maria, trouwen en vertrekken uit Lisse.

Zoon Simon leeft in 1898 nog en woont in Lisse, net als zijn broer Cornelis, als hun stiefmoeder in Lisse wordt begraven. Waarom alleen Cornelis als stiefzoon genoemd wordt, laat zich mogelijk verklaren uit de woon- en werksituatie van vader Pieter en zoon Cornelis van Waveren. Cornelis heeft de zaken van zijn vader overgenomen, na het overlijden van zijn moeder, en hij trekt weer in het ouderlijk huis, als zijn vader bij zijn tweede huwelijk op de Heereweg gaat wonen. Hun leven is daardoor misschien meer verweven geweest, dan dat tussen vader Pieter en zoon Simon, die bloemist word.

Vader Pieter en zoon Cornelis van Waveren

Aan de haven van Lisse, een eindje van de kade af en daardoor op oude foto’s niet goed traceerbaar, zou het huis van Pieter van Waveren gestaan hebben. Pieter woonde daar met zijn gezin, hij was schipper en koopman. Als zijn eerste vrouw overlijdt, hertrouwt Pieter en gaat op de Heereweg wonen, waar later bakker Freriks zich zou vestigen. Zijn tweede vrouw woont daar al, een weduwe met een dochter, als Pieter met zijn twee jongste kinderen bij haar intrekt. Zoon Cornelis is al in 1858 getrouwd en woont aanvankelijk op de Broekweg – nu Kanaalstraat – naast de (latere) boerderij van melkboer Hulsebosch. Hij is dan marktschipper. Als zijn moeder overlijdt en zijn  vader naar de Heereweg vertrekt, komt Cornelis met zijn gezin terug naar de Grachtweg en neemt de zaken van zijn vader over. In 1885 overlijdt Pieter. Ook de jongste kinderen wonen dan allang op zichzelf en de tweede vrouw – weduwe Maaike de Boer – vertrekt uit Lisse en gaat naar ’s Gravenhage. Ze wordt uiteindelijk wel, in 1898, in Lisse begraven.

Cornelis van Waveren 1835 – 1899

Cornelis van Waveren is in 1835 in Lisse geboren, als achtste kind in het gezin. Hij wordt (markt)schipper en koopman. Hij trouwt in 1858 met Hendrika Telkamp uit Hillegom, de dochter van een tuinier/bloemist. Na het overlijden van zijn moeder trekt hij met zijn gezin dus weer in het ouderlijk huis aan de haven van Lisse, terwijl zijn vader zijn oude dag slijt op de Heereweg. Hij gaat verder met de zaak die zijn vader begonnen is als handelaar in brandstoffen. Na het overlijden van zijn vader worden huis en schuur op de Grachtweg eigendom van Cornelis. Dichter bij de kade van de Gracht wordt een nieuw woonhuis gebouwd. Met zijn vrouw krijgt hij maar liefst negentien kinderen. Daarvan zijn er zes al heel jong gestorven en drie in een leeftijd tussen tien en twintig jaar oud. Het zesde kind in het gezin is Pieter (Cnz), geboren in l865 in Lisse. In 1899 is Cornelis van Waveren in Lisse overleden. Zijn achtergebleven weduwe Hendrika Telkamp zet na het overlijden van haar man als de ‘weduwe C. van Waveren, handelaarster in brandstoffen’, de onderneming van haar overleden man voort, maar kan het blijkbaar toch niet bolwerken. In oktober 1904 wordt het faillissement in Haarlem uitgesproken en in de krant gepubliceerd. In augustus van het jaar daarop iszij op 68-jarige leeftijd in Lisse overleden. Het huis aan de haven van Lisse wordt dan verkocht aan de gebroeders Van Parijs. De handel in brandstoffen wordt op dat adres gestaakt. Cornelis’ zoon Pieter is dan elders in Lisse al enige tijd in zijn eigen onderneming bezig.

Pieter Cnz van Waveren 1865 – 1935

Cornelis’ zoon Pieter heeft het ouderlijk huis ruim voor het overlijden van zijn vader al verlaten. Hij is in 1895 in Lisse getrouwd met Johanna Margaretha Marseille. Haar vader en grootvader waren van de bekende familie van huisschilders Marseille in Lisse. Johanna is een kind uit het tweede huwelijk van haar vader, met Geertrui Damiaans. Pieter is brandstoffenhandelaar, net als zijn vader. Hij koopt twee oude huizen op de Heereweg, laat deze huizen slopen en bouwt op die plek een nieuw dubbel woonhuis. Al in 1915 komt hij in de telefoonlijst van de regio Lisse voor als ‘P. Cz. van Waveren, brandstoffen, Dorpsstraat 93B, later werd dit adres bekend als Heereweg 118. Pieter van Waveren en Johanna krijgen slechts twee kinderen. De oudste zoon, Cornelis, is geboren in 1897 en zijn broer Gerrit een jaar later, In 1921 overlijdt Johanna Marseille op 53-jarige leeftijd. Geen van beide kinderen hebben de handel in brandstoffen voortgezet, hun vader Pieter vindt een compagnon voor zijn steenkolenhandel.

Van Waveren & Van der Voort – brandstoffenhandel

Tankwagen van Wavo.
Mimiatuur van Chris Balkenende

Begin twintiger jaren van de vorige eeuw gaat Pieter van Waveren een vennootschap aan met Johannes Petrus van der Voort, ze handelen aanvankelijk in steenkolen. De vennoot is in Vinkeveen geboren, trouwt in 1912 in Lisse en blijft er met zijn gezin wonen. In 1935 overlijden beide vennoten kort na elkaar en de weduwe Van der Voort wordt dan eigenaar van het huis aan de Heereweg. Zij verkoopt het aan haar zoon Simon Johannes van der Voort. Deze zet de handel in brandstoffen voort onder de ‘oude’ firmanaam Van Waveren & Van der Voort, later ook ‘Wavo’ genoemd. Als in 1941 de brandstoffen ‘op de bon’ gaan, wordt deze firma een van de beperkte groep officiële leveranciers. Nog zes andere bedrijven in Lisse, waaronder Slottje op de Kanaalstraat, horen tot die groep die brandstoffen mag leveren, weliswaar onder strikt bepaalde voorwaarden. In 1951 stijgen de prijzen van de steenkolen aanzienlijk en worden er maximumprijzen ingevoerd. Eerste kwaliteit antraciet-nootjes kosten dan ƒ 8,80 per hectoliter, maar de eierbriketten zijn voordeliger, daarvoor betaal je ƒ 5,60. De prijzen voor gas en elektriciteit zijn aan de kolenprijzen gekoppeld en worden per kubieke meter c.q. per kilowattuur met ƒ 0,01 verhoogd. De opslagplaats voor kolen van de firma Wavo is dan aan de haven van Lisse, tussen de Hobahohallen en de huidige Basso in. Rond 1964 is het bedrijf verhuisd van Heereweg 118 naar een perceel aan de Nassaustraat, tussen de hoek van de Heereweg en de Wagenstraat. Wavo ontwikkelt zich tot een brandstoffen- en garagebedrijf en is tijdens de ‘benzineoorlog’ van 1966 de eerste in Lisse met een ‘witte’ benzinepomp met concurrerende prijzen.

Cornelis en Gerrit van Waveren

Cornelis van Waveen

Gerrit van Waveren is kantoorbediende geworden. Zijn oudere broer Cornelis trouwt met Lena van Eendenburg en werkt bij een bank in Lisse. Hij specialiseert zich in buitenlandse valuta. Daar is in Lisse behoefte aan, want het dorp bloeit in die tijd, door de bloembollenhandel en de export ervan, letterlijk en figuurlijk op. Het ouderlijk huis van de broers Cornelis en Gerrit aan de Heereweg is in de zeventiger jaren van de vorige eeuw gesloopt. En begin negentiger jaren moeten alle bedrijven die zich binnen het gebied aan de kop van de Nassaustraat tot aan de Wagenstraat bevinden, plaatsmaken voor woningbouw. Van Waveren & Van der Voort is er dan al niet meer.

Bronnen:

ProGen VOL,

Thijs van Dop – home.versatel.nl/vanwaveren;

DTB – Nationaal Archief Den Haag;

Bevolkingsregisters en Belastingkohier Lisse 1920-1921 -Gemeente Lisse;

Erik Vergunst – Lisse in oude ansichten en plattegronden,

Erfgoed Leiden – Historische kranten;

Telefoonlijst 1915 en 1950,

adresboekje 1972-1973 Lisse;

A.M. Hulkenberg – Lisse in Oude Ansichten (deel 2).

Foto haven: coll. in t’ Veld,

foto miniatuurvrachtwagen Wavo: coll. Chris Balkenende

 

 

 

 

Schrijver van Dik Trom C.J. Kieviet was hier schoolmeester

In 1877 kreeg Kievit een aanstelling bij de Openbare Lagere School in Lisse. Hij trouwde met Gezina Louisa Veldhujzen van Zanten. Zijn verhalen over Dik Trom zijn te herkennen in situaties in Lisse.

Door Deen Boogerd

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 1, januari 2014

Onlangs kwam er een verzoek uit het Noord Hollandse Eters-heim. Een medewerker van het daar pas geopende museum, “het Schooltje van Dik Trom”, vroeg ons of wij een huwelijks-acte konden opduiken aangaande het huwelijk van Cornelis Johannes Kieviet (schrijver van Dik Trom) en de toen in Lisse woonachtige Gezina Louisa Veldhuijzen van Zanten. Uit de opgeviste akte bleek inderdaad dat zij; “op heden den vierden der maand October achttien honderd drie en tachtig” te Lisse in het huwelijks bootje waren gestapt. Aldoende kwamen er nog wat meer bijzonderheden over CJ. Kieviet tevoorschijn. Na de kweekschool in Delft werd hij in 1877 hulpleerkracht in Vijfhuizen. In 1879 kreeg hij een aan­stelling in Lisse. Omstreeks die tijd ontmoette hij zijn toekomstige bruid Gezina Louisa Veldhuijzen van Zanten. Na een kort verblijf in Den Haag werd hij in 1883 hoofdmeester te Etersheim. Daar begon hij zijn eerste boeken te schrijven. In één van zijn werken “Nog niet te laat!”, beschrijft hij hoe Johan Poster vanuit school door het bos langs het kasteel naar huis loopt.

Hieronder “klein Veenenburg” aan de Loosterweg, eind Zwartelaan. Zien we het laatste kaphout van een donker woud op de voorgrond ?….. (Zwarte laan, Woudzicht)

De woning “Woudzicht” is waarschijnlijk “klein Veenenburg” aan de Loosterweg, het ouderlijk huis van zijn geliefde. Het huis is ruim een halfuur gaans van het dorp “Bloemenhoven” (Lisse). Ook “Zandvliet” zoals de Keukenhof toen heette beschrijft hij in dat boek. In een ander boek, met de titel “De hut in het Bos”, zijn de vergelijkingen nog duidelijker in de omgeving en op de personages te plakken. Al op de eerste pagina maken we kennis met opa “Bolland van de Heuvel” waarin Marinus Veldhuijzen van Zanten zijn schoonvader te herkennen is.

Johannes en Gezina Kieviet detail uit fam.portret Veldhuijzen van Zanten.

In bijna al zijn boeken ging Kieviet uit van een bestaande situatie en voor hem bekende personages. Zo zijn de verhalen van Dik Trom zo goed als zeker in Kieviets geboorteplaats Kruisdorp (na 1868 Hoofddorp) te plaatsen. Direct na hun trouwen verhuisden zij naar het dorpje Etersheim en woonden daar in de meesterswoning  aan de school. Nu schoolmuseum “Het schooltje van Dik Trom”, de naam is wel tegenstrijdig als je er vanuit gaat dat Dik Trom in Hoofddorp opgroeide maar zijn eerste boeken werden in Etersheim geschreven dus ook Dik Trom als fictief persoon is daar ontstaan. In een uitgave van “Meerhistorie”, is een artikel gewijd aan Dik Trom. Het stuk beschrijft een gezin van acht kinderen met de naam Buurman uit het oude Hoofddorp. Eén der kinderen, Dirk David zou model hebben gestaan voor Dik Trom. Zijn oudste zus Willemijntje Buurman was getrouwd met Eaurens Kieviet. Hij was de eerste schoolmeester te Lisserbroek een iets oudere broer van de schrijver. Dankzij zijn schoonzus kwam de auteur met Dirk David en hun gezin in aanraking. “Het is een bijzonder kind en dat is-ie”, die gevleugelde uitspraak zal een vaak gehoorde kreet zijn geweest als de verhalen over Dirk Buurman de ronde deden en nu nog weerklinken in de boeken over het leven van Dik Trom. J.C. Kieviet woonde waarschijnlijk na zijn aanstelling te Lisse in bij zijn broer in Lisserbroek want hij is nooit ingeschreven als woonachtig te Lisse. Wel is zeker dat Gezina in die tijd bijles kreeg in de Engelse taal bij Eaurens Kieviet. Tja, dan kun je elkaar bijna onmogelijk mislopen!

Bron

Gemeentearchief van Lisse

Archief “Vereniging Oud Lisse”

Museum “Het schooltje van Dik Tromt” te Etersheim

Uitgave nr. 2 van ‘Meerhistorie, cultuur historisch Haarlemmenneer ‘ Juni2013

Biografisch Woordenboek Nederland

Meer weten?

http://hetschooltjevandiktrom.nl/nieuwsbrief
http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecte BWN/lemmata/bwn3/kieviet
http://www.dbnl.org/tekst/geld023cjoh01_01/geld023cjoh01_01.pdf

Roversbroek: Dirk Duivenvoorden trekt naar Lisse

De veenderij in het begin van de 19e eeuw was zwaar werk. Een staking voor meer loon wordt beschreven. Dirk Duivenvoorden wordt in 1895 geboren in de Haarlemmermeer. Zijn jeugdbelevenissen worden beschreven. In de Rooversbroekpolder werden bollen geteeld.

door Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 1, januari 2014

Inleiding

Augustus 2012: Vereniging Oud Lisse raakt in gesprek met de heer Johan Duivenvoorden en het idee wordt geboren om wat verhalen over de Roversbroek te schrijven. Inmiddels zijn 2 artikelen verschenen en wordt het tijd om de familie Duivenvoorden zelf wat meer voor het voetlicht te brengen. In het vorige Nieuwsblad stond dat Kees Huis bij de familie Duivenvoorden had gewoond. Om het precies te zeggen: hij woonde 2 jaar bij de Duivenvoordens en verhuisde voor de laatste jaren van zijn leven naar Rustoord. Maar eerst gaan we nog een flink eind terug in de tijd.

Veenderij

De veenderij trok mensen aan uit het hele land, zo zagen we al aan het verhaal van de familie Huis. Van een kleinzoon van Kerst de Groot kregen we een foto van rond 1916 van de veenderij, (kavel 11 op het kaartje in het Nieuwsblad van oktober). Kerst de Groot kwam uit een veengebied uit Friesland om hier een bestaan op te bouwen. De zoon van Kerst, Jan de Groot, werd de opvolger in het bedrijf. Jaren later kwamen de heer en mevrouw Duivenvoorden naast familie Jan de Groot te wonen.

Krantenbericht uit 22/4/1901

Maar eerst nog terug naar begin 20e eeuw, naar een krantenbericht uit 1901. Om eens een andere kant van de veenderij te belichten.

Alhier is alweer een werkstaking uitgebroken, ditmaal onder de veenarbeiders. Onder deze gemeente behoort de Roversbroekpolder, die geveend wordt. Vroeger betaalden de veenbazen per roede voor het venen f 1,- later is door hen de prijs per roede op ƒ 0,80 gebracht op grond van de lage turfprijzen. Dezen winter zijn de prijzen van turf ten gevolge van de duurte der steenkolen gerezen met 20 a 25 cts. per duizend. Nu verlangden de veenarbeiders dezer dagen hun loon van f 0,80 er roede weder verhoogd te zien tot f 0,90. Hierop was het antwoord van de veenbazen, dat daarvan niets zou gebeuren. Onmiddellijk verlieten 9 a 10 ploegen het werk. De houding der stakers was Zaterdag niet prijzenswaardig. Den geheelen dag was het een dronkenmanspartij met geschreeuw. De troep bewoog zich om de kroegen langs den Ringdijk van den Haarlemmermeerpolder, die onmiddellijk grenst aan bedoelde veenderij.

Nader wordt gemeld: De werkstaking in den Veenpolder Roversbroek te Lisse kan als geëindigd beschouwd worden. Nadat de stakenden gezamenlijk hen, die nog werkten, gedwongen hadden ook de gereedschappen neder te leggen, zoodat de staking algemeen werd, is door de veenbazen toegegeven en wordt het loon met 10 cts. per roe verhoogd.

Roversbroek en het land aan de overkant van de Ringvaart horen bij elkaar, ook op de kroegentocht! Uit dit krantenartikel blijkt dat de veenderij niet altijd van een leien dakje ging. Zwaar werk, niet altijd goed betaald, hoewel er elders soms nog veel meer armoede geleden werd. Die goeie oude tijd!

Dirk Duivenvoorden

De vader van onze gesprekspartner, Dirk Duivenvoorden, werd geboren in 1895. De familie kwam uit de Haarlemmermeer. Ze woonden in de buurt van het Turfspoor, dat toen de naam Veldweg had. Dit is een oud deel van de Roversbroekpolder dat, door het graven van de ringvaart om het Haarlemmermeer droog te maken, van de Roversbroekpolder werd afgesneden. Dirk moest al vroeg meewerken om het gezin draaiende te houden. Hij ging wel even naar school (dat was in Lisse, veel kinderen uit Lisserbroek gingen in Lisse naar school), maar echt tijd om naar school te gaan was er niet, daar aan de Veldweg. Handjes uit de mouwen was het devies! De vader van Dirk, Jan, die in 1866 geboren was en ook wel Stille Jan genoemd werd, had niet zo’n goede gezondheid. Hij stierf toen hij 54 was. Dirk’s moeder, opoe Duif, verloor binnen een jaar haar man Jan en 2 zoons.

Dirk kon later eigenlijk lezen noch schrijven, maar was een man van aanpakken. Je hoefde hem later in de bollenhandel niks wijs te maken! De familie teelde wat bollen en had wat beesten. Maar ook Stille Jan pakte van alles aan. Zo werkte hij nog als houthakker in het bos bij de Laan van Veenenburg (Zwarte Laan). Dat was in die tijd nog een slingerende bosweg en de omgeving was toen nog niet afgezand.

Dirk Duivenvoorden had al jong inzicht in de handel. Zo huurde hij, dat zal zo rond 1920 geweest zijn, een vlet en nam het karwei aan om de gracht (haven) in Lisse uit te baggeren. In de vlet kon zo’n 10 ton (10.000 kg) bagger en om die vol te krijgen was je ongeveer anderhalf uur bezig. De bagger werd opgeslagen aan de Ringvaartdijk in de Poelpolder, ongeveer waar nu het begin van de jachthaven is. Hij huurde daarvoor land van Jan Langeveld, de boer van de 17e eeuwse stolpboerderij in de Poelpolder, waar nu Horsman woont. Bij bloemisten (zo werden indertijd de bollenkwekers genoemd) werd porrie opgehaald en bij de bagger gestort. Porrie is afval van de bollenteelt. De kwekers gooiden die afval in porriehokken, die dan door Dirk Duivenvoorden leeggemaakt werden. Porrie en bagger bleven een poosje liggen en werden daarna goed omgewerkt zodat mooie teelaarde ontstond die weer aan schippers werd verkocht en zo weer bij de boeren belandde. Alles was handwerk. Dat baggeren gebeurde met een soort schepnet aan een lange steel, (baggerbeugel). Steeds weer modder omhooghalen en in de vlet legen tot die vol was. Dan varen naar de Ringvaartdijk, lossen en weer terug om weer te gaan baggeren. Je moet wel ijzersterk zijn!

Dirk Duivenboden werkte ook bij boer Buitenhuis aan het Turfspoor (de Veldweg dus) in Lisserbroek. Een kleinzoon van deze boer zit nu op de boerderij. Het was een gemengd bedrijf, ze hadden akkerbouw, maar ook vee. Dirk was er o.a. melkknecht. Maar ze deden indertijd ook in bollen. Buitenhuis deed het voorstel om samen een bollenbedrijf op te zetten, maar Dirk zag 2 kapiteins op één schip niet zo zitten. Dankzij Buitenhuis kon Duivenvoorden toch een eigen bollenbedrijf stichten. Buitenhuis leende zijn medewerker geld en zo kon hij het eigen bedrijf starten en in de Roversbroekpolder in 1928 een huis bouwen.

Eigen huishouding

Dirk Duivenvoorden en zijn vrouw voor hun woonhuis, tussen
de narcissen. Op de achtergrond is de Roversbroekdijk te zien.

In 1929 werd er getrouwd en werd het huis in de Roversbroek betrokken. Het bollenbedrijf liep niet meteen op rolletjes. De winter van 1929 was heel koud. In februari vroor het een week lang meer dan 15 graden. De hele oogst bevroor door de lage temperaturen en het stuiven. Maar ook die problemen werden overwonnen. Hard werken natuurlijk, bij een baas werken en dan de eigen werkzaamheden ’s avonds bij een stormlantaarn doen was geen uitzondering.

Het bollenbedrijf

In de Roversbroek werden bollen geteeld. De bedrijven hadden vaak smalspoortjes. De rails lag tussen de Ringvaart en het huis. Er werd ook geteeld bij de Veenenburgerlaan in Hillegom. Zoon Johan Duivenvoorden herinnert zich nog dat ze als kinderen vlak na de oorlog (het bevrijdingsleger reed nog over de weg) slingers verkochten langs de snelweg (A44). Die snelweg was vlak voor de oorlog gereed gekomen. Johan liep dan met zijn broers met zakken slingers over de brug bij De Vlieger. Dan langs de ringvaart richting 3e Poellaan, met de pont over, weer langs de ringvaart naar de snelweg. Dwars door het veld dus naar wat ze toen de Nieuwe weg noemden. Ze verkochten meest aan de Amerikanen die toen nog met hun legervoertuigen de belangrijkste gebruikers van de weg waren. De auto’s stopten gewoon op de snelweg om bij hen narcissenslingers te kopen.

Veenmollen

In zwarte grond, zoals in de Roversbroek, heeft men last van veenmollen. Veenmollen zijn een soort krekels. Ze hebben voorpoten die lijken op de voorpoten van de gewone mol. Veenmollen leven voornamelijk onder de grond en maken met die voorpoten gangenstelsels (rillen). Ze eten plantenwortels en zijn daarom een plaag voor de kwekers.

Een krantenbericht van 2/6/36 laat dat zien:

Tevens werd besloten de veenmollenplaag in de Roversbroekpolder krachtig te bestrijden door en voor rekening van den polder zelve,

Ook in de krant van 21/5/38 worden de veenmollen weer behandeld:

De ingelanden van de Roversbroekpolder vergaderden in het café van den heer Rijkers (in het café van Dorus Rijkers aan de Kanaalstraat werden altijd de poldervergaderingen gehouden). Besloten werd wederom door te gaan met de verdelging van veenmollen

Een jaar later was het weer raak, 6/5/39:

De Roversbroekpolder vergaderde weer bij café Rijkers. Weer kwamen de veenmollen ter sprake. Er werd een bedrag van f 150 voor uitgetrokken.

Vroeger, vertelt de heer Duivenvoorden, was er een bestrijdingsmiddel: Parijsch Groen. Dat kennen we ook van de verf waarvan het giftige pigment schilders als Cézanne, Monet, en Van Gogh kapot maakte. Tegen de veenmol hielp het, maar vanwege het gift werd het verboden. Later ging men over tot het injecteren met een bestrijdingsmiddel. Toen er nog met de truffel gerooid werd, vertelt de heer Duivenvoorden, stuitte je wel eens op een ronde ril. Iets dieper graven en je vindt het nest met de eieren. Vaak meer dan 100. Die kun je vernietigen door ze in de zon te leggen. Nog iets dieper vind je dan de veenmol. Doormidden en dan wordt het een lekkernij voor de vogels!

Roversbroekpolder 26

Dat was het adres van Dirk Duivenvoorden en zijn gezin. Tweede zoon Johan, onze verteller, werd op dit adres geboren. Toen Johan geboren werd, in december 1933, was het net bar sneeuwweer. De dokter was wel gewaarschuwd, maar kon pas 3 dagen later komen kijken of alles goed was gegaan, want de familie was praktisch ingesneeuwd. Ze hadden een dokter uit Sassenheim, maar die kon door de sneeuw het huis in de Roversbroek niet bereiken. Bij de bevalling hielpen opoe Duif van over de Ringvaart en mevrouw van Essen-Slootweg (de vrouw van Dirk van Essen), van de Roversbroekdijk. Zij wisten wel van wanten als het op bakeren aankwam. Namen van wegen waren in de adressering toen (nog) niet nodig. Zoveel huizen telde de Roversbroek nu ook weer niet. Maar het waren er toch wel heel wat meer dan er in de Poelpolder stonden. Later werd er een andere naamgeving ingesteld en werd Roversbroekpolder 26 veranderd in Roversbroekdijk l. Die naamsverandering moet eind 1940 geweest zijn, want uit een verslag over de raadsvergadering van 4 nov. 1940 lezen we ” de benaming der wegen in den Roversbroek eischte eenige discussie. In de Roversbroek komen de Ringdijk, Middenweg, Roversbroekdijk”. Straataanduidingen waren nog lang ongebruikelijk. Nog in 1957 wordt in een advertentie gesproken over Roversbroek met een nummer, zonder straataanduiding er bij. Het huis Roversbroekpolder 26 is al weer lang geleden afgebroken, maar het lag in de buurt van de kop van de Johan Steenstraat.

Bestelling aan huis

Voor de postbode maakte de adressering niet zo veel uit. Hij kende alle bewoners van de polder. Postbode was Pollé. Post rondbrengen gebeurde natuurlijk op de fiets, wat in de polder niet altijd mee viel. Het was bijna een volledige dagtaak. Van de basculebrug tot de molen was alleen maar een smal paadje over de dijk. Maar ook de mensen van de Ringdijk moesten 2 maal per dag hun post bezorgd krijgen. En in die tijd ook nog geldwissels en telegrammen natuurlijk. De postbode kende iedereen. Diverse bakkies koffie onderweg, met de nodige nieuwtjes, was gewoon. En je kon hem ook je eigen brieven meegeven, met geld om te frankeren, het kwam prima voor elkaar. Niet alleen de postbode kwam aan huis, ook de bakker, de slager, enz. Alles werd nog aan huis afgeleverd. Tot in de 60-er jaren kwam er langs de deur een marskramer. Dat was Jaap Rip uit de Kaag. Eerst kwam hij met paard en wagen, later met een busje. Hij verkocht van alles: lucifers, zeep, lampolie, petroleum, vim, garen, elastiek, band enz. enz. Kruidenier was Rinus Korsuize uit Abbenes. Die kwam eerst met een boekje de bestelling ophalen, later werd er afgeleverd. Korsuize deed zijn ronde in de Haarlemmermeer en leverde meteen in de Roversbroek af. Met de roeiboot over de Ringvaart en dan de dijk over. Achter de dijk lag de tocht die afwaterde naar het gemaal. Over de tocht lag een brug naar Roversbroekpolder 26. (Ook naar andere percelen was er een brug). De doos met kruidenierswaren werd dan onder de brug gelegd. Daar stond hij droog en Dirk Duivenvoorden haalde de doos later wel op. Om af te rekenen kwam Korsuize wel een keer aan huis, maar dat stak niet op een week. In de oorlog liep de bestelling een keer helemaal fout. De doos was weg. Meegenomen. Het bleek gezien door de buren Wessels aan de Ringdijk. Die wisten te vertellen dat ze mensen, die bij Duivenvoorden altijd langskwamen om aardappelen te kopen, met de doos hadden zien lopen. Toen was het duidelijk en dus toog vader Dirk naar Leiden om de spullen terug te halen. Er werden verder niet veel woorden aan vuil gemaakt. De mensen konden gewoon blijven komen om aardappelen te kopen. Eind veertiger jaren stopte Korsuize met de bestellingen en kwam Aad Mens uit de Engel de kruidenierswaren brengen met fiets met mand. Later kwam hij met de auto.

Eigen voorziening

Groente kwam van de eigen tuin. Er werd geweckt en de Keulse pot was in gebruik voor de zuurkool en de bonen in ’t zout. De familie had kippen, konijnen en geiten. Die geiten leefden van het gras dat van de dijk afkwam. Vee had men verder niet. In de Roversbroek hadden alleen De Groot, Stolker, Brak en Piet Warmerdam koeien. En dan nog wat mensen die een koetje voor eigen gebruik hadden. Maar zoals gezegd, bij de Duivenvoordens hadden ze geiten. Dus werd er geitenmelk gedronken, maar ook geitenboter gemaakt. De room van de melk werd in een fles gedaan en dan maar schudden. De hele familie werd ingeschakeld. Later, vertelt de heer Duivenvoorden, gebruikten ze ook wel een weckfles met een stamper. Er werd wel eens roomboter (van koeien) gehaald, maar dat kwam dan van een boerderij in Sassenheim.

Elektriciteit

Elektriciteit was er niet. Om toch elektriciteit te hebben kwam er een windmolen. Speciaal gebouwd door Leen Oldenhage uit Lisserbroek. Die molen was 12 m hoog en had 6 (of 12) wieken. Onder de molen stonden 24 accu’s en zo werd een eigen stroomvoorziening gecreëerd. In de oorlog zijn de Duitsers meerdere keren naar de molen wezen kijken. In de Haarlemmermeer, bij Dirk Molenaar, waren Duitsers ingekwartierd En zo’n 12 m hoog geval wekt natuurlijk wantrouwen. Er kwam dus een Duitser die ophoog klom om te controleren wat er nu aan de hand was. De molen mocht blijven staan. Wel moest er om de zoveel meter een gat gemaakt worden in de ligusterhaag. Kon men vanuit de Haarlemmermeer de zaak in de gaten houden. Een eigen elektriciteitsvoorziening hadden ze ook bij Gijs Baars en bij v.d. Lans. Die hadden een Amerikaans model molen, met l propeller, maar dat was na de oorlog.

School

De familie Duivenvoorden was rooms-katholiek. De Roversbroek was ingedeeld bij de parochie van De Engelenkerk en vanzelf ging je daar dan ook naar school. Lopend en tussen de middag bleef je over. In de winter ging je bijna met donker weg en kwam je met donker weer thuis. Met fikse sneeuw, zoals in twee van de oorlogwinters, had je als kleine jongen moeite om door de sneeuwhopen heen te komen. Ook kinderen van de Buitenkaag en de Binnenkaag gingen op school in de Engel. Die kwamen de Ringvaart over via de Sassemerpont. De Sassemerpont lag aan de zuidkant van de Roversbroekpolder. Ze liepen dus eerst langs de Ringvaart, staken met de Sassemerpont over en liepen verder over de 3e Poellaan.

Wegen

De wegen, als ze er al waren, waren nog niet verhard. De begaanbaarheid van de wegen liet nogal te wensen over. In de Leidsche Courant van 1954 staat zelfs een uitgebreid ingezonden stuk van Van Gerven, die dan in Sassenheim woont, maar voor die tijd 57 jaar in de Roversbroek woonde. Hij reageert ivm de wegenbelasting die dan al 20 jaar wordt geheven.

In de aanhef staat:  Ijzeren gordijn in Lisse zonder Russen er achter……

In Lisse doet zich het eigenaardige geval voor, dat bijna in de gehele gemeente de wegen door de gemeente worden onderhouden, behalve in het Oostelijk gedeelte, met name de Rooversbroekpolder…  De Rooversbroekers moeten wegenbelasting betalen maar ook hun eigen polderwegen onderhouden. Voor de Roversbroek wordt dit nu teruggestort in de kas van de polder….

De Tweede Poellaan moet onderhouden worden door de Poelpolder en is een groot deel van het jaar onbegaanbaar. Alle mensen die met de bus mee moeten, gaan langs deze weg en dan niet te vergeten de schooljeugd, die voor het merendeel naar de school aan de Beekbrug gaat… Verzuchting van de Rooversbroekers: hadden we in de polder maar een bloemententoonstelling gekregen in plaats van een vuilnisbelt dan waren we er zeker beter aan toe geweest.

Tja, de Rooversbroekers komen er bekaaid van af. Het blijft een eiland. Die vuilnisbelt was na de oorlog gestart op de plaats waar nu ongeveer de waterzuivering zit. Later werd die weer verplaatst naar het einde van de Zwarte Laan.

Een vuilophaaldienst had je nog niet in de Roversbroek. Er was ook veel en veel minder afval dan in deze tijd. Veel werd hergebruikt of gestort aan de kant van de ringvaart. Iets verbranden of afval begraven was toen eigenlijk gewoon.

Wordt vervolgd

 

Roversbroek: De weg erheen van de familie Huis

Het wel en wee van de voorouders van Jan Huis worden beschreven. Zij woonden in een huis op de dijk aan de Ringvaart in de Rooversbroek. Ook de relatie met de familie Meijer wordt besproken. Belangrijk is de veenwinning in de Rooversbroekpolder.

door Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 4, oktober 2013

Inleiding

In het vorige Nieuwsblad stond ROVERSBROEK, EILAND, POLDER, VEENDERIJ.

In de inleiding werd verteld dat onze ontmoeting met de heer Duivenvoorden de aanleiding is voor enkele artikelen over de Roversbroek. Met het kasboek dat de heer Duivenvoorden ons gaf van de veenderij van W. Meyer en P. Huis begon het eerste verhaal. Op dat verhaal kregen we een leuke reactie van J.G. (Jan) Huis uit Veenendaal. Kees Huis, die het kasboek bij de familie Duivenvoorden liet, blijkt een (oud)oom te zijn van Jan Huis. Het was meteen duidelijk dat hij nog veel meer over de geschiedenis van zijn familie en de Roversbroek kon vertellen. Dus werd een bezoek aan Veenendaal geregeld en het overtrof de verwachtingen.

Jan Huis

Jan Huis is in Lisse opgegroeid, maar woont al weer jaren in Veenendaal, overigens ook weer een (voormalig) veengebied, het blijft in de familie. Net als andere familieleden komt Jan graag bij oom Kees Huis in de Roversbroek. Jan en broer Peter gaan er zwemmen, roeien met een van diens boten, vissen enz. Jan heeft al vroeg belangstelling voor geschiedenis. Daarom heeft hij veel oude gegevens van oom Kees gekregen. Om nog meer inzicht in de geschiedenis van zijn familie te krijgen brengt Jan heel wat uren door in de archieven, o.a. bij het Hoogheemraadschap Rijnland. Dat er veel boven water gekomen is blijkt meteen: op de tafel in Veenendaal ligt een keur van boeken, ordners, schriften e.d. uitgestald. Een overzicht om mee te nemen ligt al klaar! Al pratend en kijkend blijkt hoe interessant de familiegeschiedenis is en hoe die verweven is met de veenderij en met de Roversbroek.

Pieter Huis

De naam Pieter komt veel voor in de familie. Voor ons verhaal beginnen we met Pieter Huis die geboren wordt in 1826 in Delfshaven. Voor het gemak noemen we hem in dit verhaal Pieter l. Hij trouwt in 1851 in Nieuwerkerk a.d. Ussel met Neeltje Kool, die uit Nieuwerkerk komt. Ze wonen er in wijk Kortenoord, aan de Ussel richting Moordrecht. Vaak pakken arbeiders in die tijd als los arbeider elk mogelijk werk aan. Dikwijls is het seizoenarbeid bijv. bij een boer of in het veen. Mogelijk werkt Pieter l daar al in het veen, maar zeker is dat niet.

In 1855 verhuizen ze naar de Haarlemmermeer. Ze hebben dan 2 kinderen, waarvan één zoon Pieter (noemen we Pieter 2) heet. Ze gaan vlakbij het gemaal DE LYNDEN wonen, aan de noordkant van de Haarlemmermeer, op de rietlanden, sectie AA kavel 5. Daar bij het gemaal ontstaat een buurtschap (later Lijnden genoemd). Het Haarlemmermeer is net drooggevallen en de arbeiders worden, in verhouding met andere gebieden, goed betaald.

Een goede betaling mag ook wel in die zware omstandigheden. Het is niet best in die jonge polder, geen voorzieningen, slechte hygiënische omstandigheden, hoge kindersterfte. In die begintijd zijn de behuizingen vaak zelfgemaakte houten keten. In het gezin van Pieter l wordt in hetzelfde jaar een derde kind geboren. Niet in de Haarlemmermeer, maar net op het oude land, in een huis nabij Houtrijk en Polanen. (Halfweg/ Sloten, nu Haarlemmerliede en Spaarnwoude). Curieus is dat het kind aangemeld moet worden in Heemstede. Een burgerlijke stand is er in de Haarlemmermeer nog niet.

Het nieuw gewonnen land is in handen van grootgrondbezitters. In de periode 1853-1855 zijn de percelen in het openbaar verkocht. 8 miljoen guldens brengt de bijna 17.000 ha. op. De gehele droogmaking kost ruim 13,8 miljoen gulden. De kavel waar Huis l woont is in bezit van G.G. Snellen, van hoeve Akkeroord uit Moordrecht, die kavel AA 5 t/m 9 bezit en ook nog grond op 3 andere sectienummers in de Haarlemmermeer koopt. Hij moet een vermogend man zijn! In mei 1855 koopt hij de gronden en in 1855 gaat Pieter l er wonen. Mogelijk kennen Snellen en Pieter l elkaar al vanuit Nieuwerkerk. Het lijkt aannemelijk dat Snellen personeel rondom Moordrecht en Nieuwerkerk werft. Moordrecht ligt vlak bij Nieuwerkerk en in die omgeving zijn meerdere veenderijen. Ook enkele broers van Neeltje Kool gaan naar de Haarlemmermeer en verschillende van hen staan daar later te boek als veenman. Dus hoewel nog niet in de boeken terug gevonden is het niet onwaarschijnlijk dat de familie voor de drooglegging van de Haarlemmermeer al te maken had met veenderijen.

De nieuwe gronden zijn na het droogvallen meteen door onkruid overwoekerd en tot een wildernis verworden. Veel werk dus om het land geschikt te maken om er gewassen op te verbouwen. Het is van groot belang om betrouwbare werkers aan te trekken, want het nieuwe land blijkt ook een grote aantrekkingskracht te hebben op lieden van minder allooi.

Waarschijnlijk gaat Pieter l eerst bij boeren werken. De boerenbedrijven moeten nog opgezet worden, en dat valt niet mee op de zware, zwarte grond. Het kan ook zijn dat Pieter l, daar aan de rand van de Haarlemmermeer, meteen al in de veenderij werkt. Aan de randen van de Haarlemmermeer doorsnijdt de Ringvaart vaak het oude land (zoals bijvoorbeeld in de Lisserbroek). Daar begint het uitvenen.

Naar de Ringdijk in de Haarlemmermeer en vervolgens naar Hillegom

In 1866 verhuist het gezin Huis naar Poldersectie P nr.22. Pieter l koopt daar een huis aan de ringdijk, nu de Hillegommerdijk in Bijnsdorp, vlak bij de brug. Door de Haarlemmermeerpolder wordt hem 20 jaar recht van opstal verleend. Bij het recht van opstal mag op een perceel iets gebouwd of verbouwd worden. In de Haarlemmermeerhistorie wordt gesproken over een prijs van in die tijd ongeveer 2!/2 cent per jaar per vierkante meter. Langs de ringdijk van de Haarlemmermeer wonen bepaald niet de rijkere mensen. Wanneer het polderbestuur de opstalprijs wil verhogen naar 4 cent per jaar per m2 is er blijkbaar veel aarzeling want: “De opstalhouders behoren allen tot de mingegoeden die met moeite de kost voor hun gezin kunnen verdienen”.

Pieter l wordt nu veenman genoemd. In 1876 verkoopt hij het huis en gaat in Hillegom, aan de Oosteindervaart in de Weerlanerpolder, wonen. Het gaat Pieter dus steeds beter, waarschijnlijk mede door de samenwerking met Willem Meijer, landbouwer en grootgrondbezitter, die bij de uitgifte van kavels in de Haarlemmermeer ook al grond gekocht had.

Samenwerking met dr. Willem Meijer

Waar en hoe de relatie met dr. Willem Meijer is ontstaan is niet precies na te gaan maar zal tussen 1860 en 1865 zijn begonnen. Dit wordt bevestigd door de notarisakte van 15-2-1875: De heer Pieter van Waverenjanszn, bloemist wonende te Hillegom, ter eener, en De heren Willem Meijer, grondeigenaar wonende te Hillegom en Pieter Huis, veenman wonende in de gemeente Haarlemmermeer, ter anderen zijde, Allen aan mij notaris bekend, De comparant ter eener verklaarde te hebben verkocht aan de comparanten ter andere zijde, die verklaarden tezamen en alzoo ieder voor de onverdeelde helft te hebben gekocht: een perceel weiland, thans veenland, groot volgens de afmeting door een beëdigd landmeter twee bunders negentien roeden en veertig el, gelegen in den geoctroyeerden veenpolder “DE WEERLANDER VEENDERIJ” in de gemeente Hillegom, belend ten noorden De Oosteindervaart, ten oosten den Dijk, ten zuiden de Leek en ten westen Willem Krösschell en Pieter Huis. Voor de somma van 6.858,- gulden.

Dus in 1875 bestaat er al een consortium met Willem Krösschell. Op naam van Willem Meijer staat nog een andere kavel in de Weerlanerpolder. Jan Huis heeft nog een rekening courantboek van Willem Meijer en Pieter Huis l uit 1875. Willem Meijer is de investeerder die in ieder geval l x per jaar de boekhouding komt bekijken en samen met Pieter Huis aanwezig is op de ingelandenvergaderingen van de Vosse- en Weerlanerpolder (waar ook de Weerlaner Veenderij onder valt). Willem Meijer is een bijzonder mens (zie kader). Vanuit zijn huis in Hillegom en later vanuit Haarlem bestiert hij zijn landerijen en boerenhoeven o.a. gelegen in de Haarlemmermeer en bij Sloterdijk. Dagelijks gaat hij er op uit naar zijn landerijen. Te paard, maar ook, zeer modern voor die tijd, per vélocipède. Het zal schrikken geweest zijn om zo’n voornaam heer op zo’n hoog wiel aan te zien komen! Pieter Huis l zorgt voor de hele organisatie rond de veenderij, dus ook voor het inhuren van de veenwerkers, waaronder zijn zoons. Hij krijgt hiervoor een opzichterloon van 200,- gulden per jaar.

Zoon Pieter 2 doet de complete boekhouding. Hij mag, wat in die tijd wel bijzonder is, van zijn vader doorleren voor boekhouder. In Hillegom kopen Meijer en vader en zoon Huis ook nog samen veenslikgronden van de heer Telkamp. Op 21 december 1887 kopen Willem Meijer uit Haarlem en Pieter Huis l, veenman uit Hillegom land in de Roversbroekpolder voor 11.800,- gulden bij de openbare verkoping door notaris D.J. van Stockum. In het vorige verhaal over de Roversbroek stond de aankondiging van de verkoping. Bij het Hoogheemraadschap wordt een vergunning aangevraagd voor de bouw van een turfschuur tbv de veenderij. Die wordt in 1888 tegenover hun land gebouwd, op de dijk van de Roversbroekpolder, door W.A. Philippo (zeer waarschijnlijk uit Hillegom) voor een bedrag van 651,93 gulden (met bijwerk). Na het overlijden van Pieter l komt de kavel in eigendom van Pieter 2 en Meijer. Het kasboek loopt tot 1923. De kavel zal in die tussentijd of net daarna verkocht zijn.

Pieter Huis 2

Pieter Huis 2 is in 1852 in Nieuwerkerk geboren. In 1880 trouwt hij in Hillegom met Barbara Johanna Groen, die uit Oud-Beijerland komt. Samen krijgen zij 14 kinderen, waarvan er 7 jong sterven. Het gezin van Pieter 2 verhuist in 1888 van de Oosteindervaart onder Hillegom naar de Haarlemmermeer en gaat aan de Lisserdijk wonen, schuin tegenover het land van vader Pieter l en Willem Meijer. Oudste dochter Neeltje gaat in 1889 terug naar Hillegom om bij haar grootouders te gaan wonen. Ze is dan pas 7 jaar, maar er wordt wel verwacht dat ze de handen uit de mouwen steekt. Dat gebeurt ook: ze blijft opa en oma verzorgen in hun laatste jaren. Haar oma overlijdt in 1895 in Hillegom. Drie jaar later verhuizen Pieter l en Neeltje naar het gezin van Pieters dochter Antje in de Haarlemmermeer. Na nog even met dit gezin in Kwadijk te hebben gewoond vertrekken Pieter l en Neeltje in 1899 naar de Aalsmeerderdijk (Rijsenhout). Daar vlakbij woont op de hoek van de Bennebroekerweg Pieters zoon Eldert. Eldert heeft daar een stoombootstation (café). Hij is getrouwd met Aaltje (zie prentbriefkaart hierna). Pieter l overlijdt in 1902. Neeltje blijft tot haar trouwen in het huis aan de Aalsmeerderdijk wonen. De verhuizing van Pieter 2 heeft een heeft een heel praktische reden. Zo kan er, door met een bootje over te varen, toezicht worden gehouden op de veenderij en op het personeel. Hij doet immers de boekhouding. Het is zijn handschrift dat het kasboek siert.

Het veenland ligt in de punt van de Roversbroekpolder, in het oostelijk- of onderveld. De polderweg, de latere Middenweg genoemd, diende als asweg voor de verkaveling van de polder en verdeelde de polder in een oostelijk-of onderveld en een westelijk- of bovenveld.

In het huis aan de Lisserdijk in de Haarlemmermeer wordt in 1892 een jongetje geboren en Pieter genoemd. Deze Pieter 3 is de opa van Jan Huis uit Veenendaal. In 1894 wordt er weer een jongetje geboren: Cornelis Huis, ome Kees voor Jan Huis en hij is degene die het kasboek naar de familie Duivenvoorden meebrengt.

De familie kerkt in de Kaag. Daar wordt belijdenis gedaan en worden de kinderen gedoopt. Het is hun kerk wanneer ze in de Haarlemmermeer wonen en ze blijven er kerken, ook na de verhuizing naar de Roversbroek. De verbinding is ook vrij simpel: met de roeiboot over en dan heb je een redelijke weg naar Kaageiland. Naar Lisse of Sassenheim is bijna naar het eind van de wereld! Pas later wordt de weg verbeterd. Na de oorlog gaat Kees Huis naar de Hervormde kerk op het Vierkant. Hij heeft daar altijd zijn eigen plekje onder het orgel.

Veenwinning Roversbroek

Het ging in de vervening van de Roverbroek alles behalve vlot. Het werk vorderde te langzaam en daarom werd in 1897 door de ingelanden besloten enkele wijzigingen in het verveningsplan aan te brengen. Men wilde de mogelijkheid openen om zowel nat als droog te vervenen. De benodigde wijziging van het veenreglement en enkele bepalingen om tot een vervroegde droogmaking van een deel van de polder te komen werd op 27 april 1897 door Ged. Staten goedgekeurd.

Het onderveld (het oostelijk gelegen grootste deel van de polder) wordt droog verveend, het bovenveld wordt nat verveend. Het onderveld telt 22 kavels, het bovenveld 6. Het onderveld wordt bemalen en op peil gebracht door het in 1898 gestichte stoomgemaal, dat uitslaat op de Ringvaart. Pieter Huis 2 koopt in 1896/97 zelf ook een kavel veengrond in de Roversbroek. Zijn kasboek, in bezit van Jan Huis, begint in 1897. Afnemers van turf (prijzen in 1897 voor turf fl3,50 per 1000. Kluiten doen flO,17 per mand) waren bijv.

  1. Akerboom van de scheepswerf uit de Kaag L. van den Akker uit Delft
  2. Kattenvelder uit Delft
  3. v.d. Broek smid uit de Kaag
  4. v.d. Voet
  5. Van Nieuwkoop, visser uit de Kaag

Het is niet ongebruikelijk om in natura af te rekenen. In 1902 wordt aan visser Van Nieuwkoop steekturf geleverd en er wordt betaald: 7 pond baars ad fl. 0,25 per pond (fl. 1,75); nog eens 8 pond baars ad fl. 0,25. En twee keer levering van paling. In 1904 wordt aan J. Eikelenboom geleverd 27.000 steekturf a 1,60 per duizend is 43,20 gulden. Betaald wordt met 5 mud aardappelen 2,60 per mud, een kaas 2,00, kaas 0,58, kaas 0,87, ketel 1,40, twee kistjes sigaren 1,90 is 19,75, de rest contant ontvangen a 23,45 is totaal 43,20. Grote afnemers, zoals C. Kruik en A. van Haasteren voldoen hun rekeningen altijd goed en op tijd. Zij kopen zowel brakke steekturf als zware baggerturf. Baggerturf is duurder maar het brandt dan ook langer. Steekturf heeft een lossere structuur en wordt vaak in fabrieken gebruikt als brandstof. Tussen 1900 en 1911 ligt de prijs van Baggerturf fl. 2,50 a fl. 3,75 per duizend turven en van Steekturf fl. 1,15 afl. 1.75 per duizend turven In 1917 en 1918 staan nog twee kleine verkopen vermeld. In de periode van de le wereldoorlog waren de prijzen flink gestegen. In 1917 fl. 5,00 per duizend turven en 1918 fl. 8,00 per duizend turven. Door de familie Huis, maar ook door andere ingelanden, wordt ook turf geleverd aan het stoomgemaal in de Roversbroek. De prijzen van steenkolenzijn in die oorlogstijd helemaal schrikbarend en dus is het lucratief om tegen gereduceerd tarief turf uit de polder te gebruiken.

Huis op de dijk

 

In 1906 was een adressering naam en Roversbroekpolder voldoende voor een goede bezorging. Het correcte adres is Roversbroek 15. (zou dat het 15e huis in de Roversbroek betekenen?) Deze kaart is geschreven door Neeltje, oudste dochter van Pieter Huis 2. Zij woont dan op de Aalsmeerderdijk. Zij schrijft: 25-02-1906- Geliefde ouders. Tante Aaltje is van plan a.st donderdag over te komen, met de boot van half elf hier vandaan. Na hartelijke groeten aan u allen. U dochter Neeltje. Tante Aaltje is getrouwd met Eldert, broer van Pieter Huis 2. Hij heeft een Stoombootstation. De boot onderhoudt een dienst van het Stoombootstation (Bennebroekerweg) richting de Kaag.

 

Pieter Huis 2 wil graag bij de turfschuur op de Roversbroekdijk een huis laten bouwen. Dat betekent eerst toestemming vragen bij het bestuur van de Roversbroekpolder en daarna vergunning aanvragen bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Op 12 sept. 1899 verleent de dijkgraaf toestemming: “Tot het bouwen van een huis op den dijk van den Roversbroekpolder bij hoefslagpaal 16 en in de nabijheid daarvan een snuivertje”. (Een snuivertje is een stookhok of-plaats.).  Het huis wordt in 1900 gebouwd en de familie verhuist naar Lisse.
In dit huis worden de zes kinderen van het gezin (behalve Neeltje dus) grootgebracht.

De drie dochters, Anna, Jannetje en Krijna, gaan vroeg intern in betrekking in de stad. In de Roversbroek is nauwelijks werk voor meisjes en is verder ook “niks te doen”. Dochter Jannetje emigreert in 1912 naar Amerika. Wat moet dat een cultuurschok geweest zijn: van de Roversbroek zonder elektriciteit, waterleiding en andere gemakken naar het New York met zijn hoogbouw! Op de dijk komen nog meer huizen te staan. Er loopt een smal paadje over de dijk. Net genoeg om over te lopen of om (achter elkaar) over te fietsen. Ieder huis moet overpad verlenen. Soms heeft men aan de dijk last van de scheepvaart. Dat komt natuurlijk ter sprake in de ingelandenvergadering.

 

Voor het huis op de roversbroekdijk.
Zittend: Pieter Huis 2 en zijn vrouw Barbara Johanna Groen (nog met muts van Oud Beijerland). Staand achter Pieter Huis 2 is Kees Huis. Helemaal rechts: dochter Krijna Huis en verloofde Gerrit de Groot. De rest is familie van de Oud Beijerlandse kant.

 

In 1902 wordt namens de vergadering door secretaris A. v.d. Mey een brief opgesteld aan de inspecteur Rijksveldwacht in het 6e district te Amsterdam: Namens het bestuur van den Roversbroekpolder alhier, veroorloof ik mij, ah secretaris van dat bestuur, tot UED. te wenden met een beleefd verzoek. De zaak is deze: er wordt des nachts door stoomboten in den ringvaart van den haarlemmermeerpolder vanaf het stoomgemaal “de Leegwater” tot de lisser draaibrug over die vaart, zoo snel gevaren, dat schepen en schuiten liggende aan de noord-westzijde van die ringvaart, al zijn zij met stevige kettingen vastgelegd, worden losgeslagen, en dat door die verbazende snelheid dien ten gevolge belangrijke schade wordt toegebracht aan den dijk van den Roversbroekpolder, liggende langs die ringvaart. Mitsdien verzoek ik u beleefd, aan de brigade van de rijks Veldwacht, onder uwe bevelen staande, waartoe dat gedeelte van den ringvaart behoort, te willen gelasten nauwkeurig toe te zien, dat er des nachts in dat gedeelte van den genoemde ringvaart niet sneller door stoomboten wordt gevaren, als bij regelementen en verordeningen is geoorloofd, ten einde meerdere schaden aan den dijk van den roversbroekpolder en overlast te voorkomen. Of het geholpen heeft? Misschien tijdelijk, ook nu nog wordt er herhaaldelijk te hard gevaren!

In 1913 wordt Pieter 2 benoemd in het polderbestuur. De vergaderingen worden steevast gehouden in de Witte Zwaan op het Vierkant. In 1925 wordt in de bestuursvergadering meegedeeld dat “De heer P. Huis periodiek aftredend was als bestuurslid en wegens zijn leeftijd niet meer voor eene herbenoeming in aanmerking kan komen.”

Kees Huis en zijn broers Klaas en Pieter 3

De kinderen Huis gingen in Sassenheim naar school. Ze lopen dan van huis over de dijk, over het smalle paadje naar de molen en van daar via de 3e Poellaan naar Sassenheim. Ook toen ze nog in de Haarlemmermeer woonden gingen ze daar naar school, maar dan via de Sassemer pont. Van Kees zijn er heel veel schriften uit die tijd bewaard gebleven. Hij kan goed leren en heeft talent om te tekenen. De bovenmeester vindt dat hij maar moet doorleren, maar doorleren kost tijd en geld en dus wordt er toch maar besloten dat Kees thuis blijft want er is werk genoeg in de Roversbroek. In die tijd was het eerder uitzondering dan regel om door te leren. Kees werkt voor zijn vader en voor zijn broer Klaas in de veenderij. Klaas Huis heeft verschillende veenderijen. Klaas werkt eerst bij zijn vader. In 1914 solliciteert hij voor machinist op het gemaal van de Roversbroek. Er zijn 14 sollicitanten waarvan Klaas Huis en D. Koelewijn overblijven. Er wordt geloot en Koelewijn is de gelukkige. Overigens al die jaren een prima machinist gebleken.

Pieter Huis 3 rechts met turven in zijn hand. Hier met zijn maat aan het
turfsteken bij zijn broer Klaas Huis die een veenderij had in Ilpendam genaamd ‘de Nes’.

Klaas begint daarna voor zichzelf. De laatste veenderij die hij bezit is in Ilpendam in de Purmer genaamd De Nes. De Nes is oud land dat bij de drooglegging van de Purmer binnen deze polder komt te liggen. Rond 1905 komt er een plan voor de “Ontginning En Drooglegging Van De Veenderij De Nes, Gelegen Onder De Gemeente Ilpendam”. Klaas Huis gaat in Ilpendam wonen. Ook Pieter 3 begint met werken bij zijn vader en werkt ook bij broer Klaas. In 1924 trouwt hij met Gerritje van Nieuwkoop van Kaageiland. Dit zijn de grootouders van Jan Huis uit Veenendaal. Jan’s tweede voornaam is Gijsbert. De naam Gijsbert komt al generaties in de familie Van Nieuwkoop voor. Het gezin Pieter 3 gaat wonen in de Haarlemmermeer aan de Lisserdijk, schuin tegenover het huis van Pieters vader en moeder. Dit huis staat er nog steeds, het linker huisje van een twee-onder-een-kap woning. Na een aantal jaren verhuist de familie naar Lisse, zeer tot spijt van oma Barbara Huis-Groen. Lisse is, zeker in die tijd, toch een heel eind gaans vanaf de Roversbroek. De ringvaart over met de roeiboot voor een familiebezoekje is daarbij vergeleken een makkie. En het is toch al zo stil in de polder! Naast de veenderij werkt Pieter ook vaak bij bloemisten en landbouwers als los arbeider. Dat laatste doet Kees trouwens ook, zoals bij Duivenvoorden. Kees Huis hield zijn werk en inkomsten keurig bij in notitieboekjes. Jan Huis heeft stapels van die notitieboekjes. Ze zijn er van 1921 t/m 1953. Zo kunnen we goed zien wat hij zoal deed en wat er mee verdiend werd.

April 1921 gaat Kees werken bij broer Klaas in De Nes. Hij is dan 26 jaar en verdient die maand fl. 245, – In de week van 9 april steekt hij 55.000 turven, wat een echte prestatie is. In de week van 16 april steekt hij 45.000 turven en heeft hij 1135 hopen gekeerd. In de week van 23 april steekt hij 40.000 turven. In de week van 30 april steekt hij 40.000 turven en heeft hij 2875 hopen gekeerd.

Pieter Huis 3, de opa van Jan Huis uit Veenendaal, heeft ook vaak in deze veenderij gewerkt. Zijn zoon Niek, de vader van Jan Huis, mag wel eens mee, achter op de fiets, naar Ilpendam. Ze blijven daar dan enkele dagen. Samen werken Pieter en Kees vaak voor de Roversbroekpolder, bijv. aan de verharding van wegen met puin en koolas. In het notitieboekje staat bijvoorbeeld genoteerd:

Kees Huis en de woning

In juni 1929 koopt Kees het huis op de Roversbroekdijk van zijn vader. Hij betaalt er fl. 450,- voor en dat is inclusief de boedel van huis en schuur. Eén ding wordt uitgesloten van de koop. Dat is de secrétaire. Die blijft eigendom van zijn vader Pieter 2. Vader en zoon wonen dan samen aan de Roversbroekdijk waar Pieter 2 in 1941 komt te overlijden.

Van ongeveer 1943 tot 1958 verhuurt Kees het huis. Na de veenderij wordt de turfschuur vaak als opslagplaats verhuurd. Zelfs kermisspullen worden er nog opgeslagen. Ook Kees eigen spullen worden er opgeslagen wanneer hij zijn huis verhuurt. Later is de turfschuur van de dijk naar J. Bakker gegaan. Bij Bakker, die een landbouwbedrijf heeft, heeft Kees ook dikwijls gewerkt. De schuur wordt op de dijk afgebroken en aan de Middenweg weer opgebouwd. (Later wordt hij weer doorverkocht). Als het huis verhuurd is gaat Kees in de loods achter het huis wonen. Vaak is hij ook niet in Lisse omdat hij dan bij broer Klaas in Ilpendam werkt. Later heeft Kees verschillende kosthuizen.

In de jaren ’60 heeft hij het huis onbewoonbaar laten verklaren. Er komt een bordje aan de voorgevel. Hij hoeft daarna geen pacht meer te betalen aan de Roversbroekpolder. Deel van de afspraak is wel dat het huis na zijn dood afgebroken wordt, wat ook gebeurt. Dergelijke afspraken worden er ook voor de andere woningen op de dijk gemaakt zo dat die langzamerhand allemaal verdwenen zijn. Nu staan er op de dijk nog een woning en de gebouwen bij het gemaal. Hoewel Kees niet meer aan de Roversbroek woont blijft hij wel naar het huis en de schuren gaan en daar komen zijn neven ook graag. Het huis is natuurlijk oud. Het is wat scheefgezakt want op de dijk mocht niet geheid worden. Misschien zijn er wel scheuren in de enkelsteens muur door de snelle vaarders. Er is geen waterleiding, geen gas, geen elektra en geen riolering. Verlichting en verwarming gingen bij Kees Huis nog met petroleum. Begrijpelijk dat het onbewoonbaar verklaard is. Maar het is een geweldig plekje, daar aan de dijk, en de familie heeft er nog zeer vele goede herinneringen aan. De laatste twee jaar van zijn leven heeft Kees Huis bij de familie Duivenvoorden gewoond. Weer terug in de Roversbroek en het meest belangrijke: in een zorgzaam kosthuis.

ROVERSBROEK, EILAND, POLDER, VEENDERIJ.

De geschiedenis van de Rooversbroek wordt beschreven. Ook de vervening aan het begin van de 20e eeuw komt aan de orde, evenals de middelen van bestaan. Een kasboek van 1888 tot 1923 wordt uitgebreid beschreven. Ook de verkaveling, bemaling en ontpoldering komt aan de orde.

 door Liesbeth Brouwer

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 3, juli 2013

Wat vooraf ging

Het is 11 augustus 2012; ’Bollenstreek in Bedrijf’. Vereniging Oud Lisse staat met een kraam bij Het Oude Huis op de Rooversbroekdijk. Daar komt ook de heer J.L. Duivenvoorden, een geboren Roversbroeker en een verteller met een ijzersterk geheugen. Er wordt afgesproken om eens wat verhalen op te tekenen en er iets van te publiceren in het Nieuwsblad.

Kasboek

Bij de eerste afspraak is er al een verrassing. De heer Duivenvoorden laat een oud kasboek zien. Er staat op “Kasboek W. Meyer en P. Huis”. Datering 1888 tot 1923.
Het kasboek kwam bij de familie Duivenvoorden via Kees Huis, zoon van de P. Huis van het kasboek. Kees Huis woonde de laatste jaren van zijn leven in bij de heer en mevrouw Duivenvoorden. De vader van Kees Huis was veender in de Roversbroek. Hij zal de veenderij samen gedaan hebben met W. Meyer. In het kasboek staan, in een mooi handschrift, ontvangsten en uitgaven genoteerd. De moeite waard om nader te bestuderen en de aanleiding om een eerste artikel over de Roversbroek te maken.

Eiland Roversbroek

Het dorp Lisse ontstond op de meest oostelijke strandwal. Oostelijk daarvan lag een groot veen- en plassengebied. In dat veengebied had op grote schaal natte vervening plaatsgevonden (tot onder de waterspiegel). Stormen waren er de oorzaak van dat er een steeds groter wateroppervlak ontstond: het Haarlemmermeer. De Lisser Poel was een water met een open verbinding met de rest van het Meer. Tussen de Poel en het Meer lag het eiland Roversbroek.

Inpoldering

De opbrengsten (vis) van de Lisser Poel waren voor de 3 grote kerken van Leiden: voor de Pieterskerk, voor de Pancras- of Hooglandse kerk en voor de Lieve-Vrouwekerk. Dat bracht echter niet zo veel op en daarom besloot men om De Poel droog te leggen. Dat gebeurde in 1623/24. De Poelpolder werd een feit. Het eiland Roversbroek werd vanaf die tijd omsloten door het (Kager)Meer, door de Greveling, door de ringsloot om de Poelpolder en door het Hellegat. De landen van het eiland Roversbroek liepen al bij een beetje wind onder water en waren dan niet te gebruiken. Reden voor de ingelanden van de Roversbroek om de hoogheemraden van Rijnland te verzoeken of ze hun landen met een kade mochten omgeven en toestemming te krijgen een molen te plaatsen. Die toestemming komt op 10 juli 1632. De Roversbroekpolder was een feit en had een oppervlakte van 177 morgen of 150 hectare.

Haarlemmermeer

Het Haarlemmermeer bleef een bedreiging voor zijn omgeving vormen, maar plannen om deze waterwolf te temmen konden met windmolens niet succesvol uitgevoerd worden. Uiteindelijk lukt het met stoomkracht. In 1852 valt de Haarlemmermeerpolder droog. In de Leydse Courant van 27 nov. 1843 wordt een ‘wetsvoorstelling’ gepubliceerd “houdende vaststelling van de begrooting der kosten voor droogmaking van het Haarlemmermeer. De aanleg van ringvaart en ringdijken, polderkaden en bermslooten wordt begroot op f2,012,300”. In de courant van 4/7/1845 staat dat “de ringvaart overal gegraven is en de bedijking langs dezelve in orde gebragt”. Het ontstaan van de Haarlemmermeerpolder had grote gevolgen voor de Roversbroek. De Ringvaart liep dwars door de Roversbroek en sneed een deel van de polder af. Het eiland verloor ongeveer een kwart van zijn oppervlakte (ruim 31 hectare) aan de Haarlemmermeer. De Roversbroekpolder had hierna als afgrenzing de ringsloot van de Lisserpoelpolder en de ringvaart van de Haarlemmermeerpolder . De polderlasten moesten natuurlijk anders verdeeld gaan worden. Maar tot 1875 betaalden de in de Haarlemmermeerpolder liggende gronden nog mee aan de polderlasten van de Roversbroekpolder!

Middelen van bestaan

Het land in de Roversbroek werd gebruikt als wei- en hooiland. In 1748 staat in de Leydse Courant dat in het Rechthuis in Lisse verkocht zal worden “7 margen 136 Roeden Wey- en Hooyland in Lisserbroek en Roversbroek, alles geleegen onder de Ambargte van Lisse”. Ook in later jaren zijn er aankondigingen dat er wei- en hooiland verkocht gaat worden. Onder de aankondigingen voor “grasverkoopingen” in Hotel “De Witte Zwaan” zien we de Roversbroek ook terug.

Vervening

Tot de 18e eeuw was er hier in de regio sprake van kleinschalige vervening. Eerst was dat turf delven: een landeigenaar groef ieder jaar een deel van een perceel af, de rest bleef bijvoorbeeld in gebruikt als grasland. Later begon men met slagturven. (turf winnen door veen onder water op te baggeren, tot op een klei- of zandlaag). De hoogheemraden van Rijnland hielden min of meer toezicht op de turfwinning. In de 18de eeuw kwam de gereglementeerde veenderij. Rijnland gaf dan vergunning om een aaneengesloten gebied te vervenen, vaak één of twee polders. Op voorwaarde dat het gebied na afgraving meteen moest worden drooggelegd. De aanvragers van de vergunning kregen vaak 30 of 40 jaar de tijd om het gebied uit te venen en droog te maken. Door de verplichting tot droogmaking ging er in de gereglementeerde veenderijen geen land verloren. Ook het polderbestuur van de Roversbroek vroeg zo’n vergunning aan. Daar ging natuurlijk een akkoord van de eigenaren aan vooraf. Op 28/12/1886 staat in het Leidsch Dagblad Door alle eigenaren van den Roversbroekpolder te Lisse, is besloten om tot verveening van dien polder over te gaan, met machtiging aan het bestuur om de daarvoor vereischte concessie aan te vragen Op 24/10 87 vermeldt het Leidsch Dagblad Bij koninklijk besluit is aan het bestuur van den Roversbroekpolder te Lisse, gelegen tusschen de ringvaart van den Haarlemmermeerpolder en de Ringsloot van den Poelpolder, vergunning verleend tot vervening van dien polder, welke ruim 114 HA groot is. In het aanstaande voorjaar zal met het venen een aanvang gemaakt kunnen worden.

Verkopen Veenland

Op 3/12/87 vermeldt het Leidsch Dagblad:

Er volgen nog meer van dit soort veilingen. Van Stockum heeft het druk. Of het land van Meyer en Huis op deze manier verkregen is weten we niet.

De vervening vorderde niet snel. Mogelijk is dat de reden waarom het reglement vervening aangepast werd. Op 10/5/97 wordt door de gedeputeerde staten van Zuid-Holland gemeld: Bepalingen zijn vastgesteld om reeds in het jaar 1898 tot eene gedeeltelijke vervroegde droogmaking te geraken, ten einden alle eigenaren in den polder gelegenheid te kunnen geven om naar verkiezing van af het jaar 1899 droog en nat te kunnen venen. Er zijn nog diverse aankondigingen over verkopingen, aanbestedingen van dijken, schieten van tochten enz. Uiteindelijk is het geheel in 1918 afgerond en was de polder geheel verveend en weer drooggemaakt.

Het kasboek

Het kasboek begint op 4 februari 1888 met “Uitgaven aan arbeidsloonen, riet, gereedschappen enz.” Het arbeidsloon was bedoeld voor: sloten, veldstellen, grond gelijkmaken, grond vletten, steekturf omzetten en aankruien, stroo overbrengen enz.enz. In 1888 was het tarief voor dit soort werk f1.25 per dag. Wanneer je bedenkt dat alles handwerk was dan besef je eens te meer hoe zwaar de mensen het toen hadden. De bovenste laag aarde werd eerst afgegraven. Daaronder zat het veen dat afgegraven en verkocht werd. Daaronder was een slechte veenlaag, darie en daaronder klei. De afgegraven bovenste laag werd teruggebracht en gemengd met de “slechte” veenlaag. Daaruit ontstond de huidige teellaag. In de Roversbroek teelt men dus bollen in zwarte grond, dit in tegenstelling tot de westelijker gelegen bollengronden waar op zand (wittegrond) geteeld wordt. Er moest ook van alles gekocht worden, bijv. baggerpaaltjes en veenschoppen. Een veenschop kostte in 1888 f0,80.
De eerste ontvangsten worden genoteerd vanaf juni 1888, maar dat betreft nog grasland. In oktober worden de eerste meldingen gemaakt over verkochte turf; f4.50 voor turf, voor steekturf f1,15 en f0,20 voor kluiten, alles per 1000. Als we het kasboek moeten geloven waren de opbrengsten in ’88 f449,015 en de uitgaven f2217,44. De kost gaat voor de baat uit. Gelukkig is 1889 fi nancieel beter en staat de teller f1074,02 positief.
In de volgende jaren zijn er hele reeksen van uitgaven voor werklonen. Zo maar een paar namen van veenwerkers: v. Velsen, v. Heide, Opdam, v. Aalst, v. Meer, v.Zeyl, de Vries, v. Poelgeest Ook bij de lange reeks van ontvangsten voor turf staan vele namen. Zo maar een aantal: Akerboom, Olders, vdZwet, Koek, Buretta, Kortenkaas, v. Grieken, Koelenwegen.
In 1901 komen er voor het eerst kostenposten in het kasboek voor als Grondlasten, Polderlasten en Rijnlands Bundergeld. Het kan zijn dat deze heffi ngen de eerste jaren van de turfwinning niet betaald hoefden te worden. Er waren vaak fi scale voordelen: droogmakers konden vele jaren vrijstelling krijgen van betaling van belasting en waterschapslasten. De lange reeks van veenwerkers is dan al fi ks ingekort. Zou het vervenen al bijna klaar zijn geweest? We zien dan bij de ontvangsten posten voor landhuur. Ook hier weer rijen namen zoals: v. Leeuwen, v. Diemen, Cors, Zoet, d. Regt, Mooyenkind enz.enz. Vanaf 1902 wordt er eigenlijk geen opbrengst van turf meer in het kasboek genoteerd. De landhuur moet het nu doen.

Een bericht uit de Leidsche Courant van 8/12/1909 luidt:

De dijk van de Roversbroek was gisteren op een plaats in zoodanigen toestand, dat het polderbestuur het noodig oordeelde om gedurende den nacht met vijf werklieden te waken tegen een eventuele doorbraak. De oorzaak hiervan was een mollenrit, die door het steeds vallende regenwater al grooter en grooter was geworden. Mollen waren blijkbaar ook een jaar eerder een probleem. In het kasboek staat op 28 dec. 08 genoteerd: betaald voor mollenvangen 1.40 In de courant van 13/3/1915 wordt vermeld: Wegens de mobilisatie hebben de verveners in den Roversbroekpolder een zeer voordeelig jaar, want in tegenstelling met andere jaren zijn thans alle voorraden turf verkocht en voor flinke prijzen. Enkele verveners beginnen dan ook reeds in de volgende week weer met turf steken. Helaas, in ons kasboek worden dan al geen turfopbrengsten meer genoteerd, dus dit voordeel zal onze verveners Huis en Meyer voorbij zijn gegaan.
Op 17/9/17 staat een merkwaardig bericht in de courant onder de titel Brandstoffenvoorziening Het betreft een verzoek. Hierin wordt gevraagd “de turfprijs van turf uit de veenderij Rooversbroek te Lisse, te verlagen van nu f12 op hoogstens f6 per duizend, wat volgens de initiatiefnemers (volksb en Hanze te Warmond) wel kan.” Of er aan dit verzoek is voldaan hebben we niet kunnen nagaan. Ter vergelijking: in het kasboek staat in 1901 voor turf de verkoopprijs van f3.50 per 1000 genoteerd.
In de Leidsche Courant stond op 12/2/19 de volgende advertentie: TE KOOP een stalen vletschouw zoo goed als nieuw, lengte 8 M, breedte 1,90 M, diep op de buitenhelling 0,50M. Te bevragen bij P. HUIS Roversbroek, te Lisse Blijkbaar was de boot ook niet meer nodig. In het kasboek staat geen opbrengst van de vlet vermeld. Misschien viel hij ook wel buiten de samenwerking met Meyer. Het kasboek eindigt in 1923 met op 24 dec. een afbetaling aan Petrus vd. Voort van f0,90. Gelukkig staan er in 1923 diverse ontvangsten voor landhuur tegenover.

Verkaveling

Naast het kasboek ontvingen we van de heer Duivenvoorden ook een notarisakte uit 1919. Van G. Spoor. Deze akte is een vervolg op de vervening. We lezen ”dat de Roversbroekpolder n.a.v. de droogmaking en vervening een verkaveling moet ondergaan.”. De landmeter van het kadaster te Leiden heeft de percelen in kaart gebracht, opgemeten en vernummerd. Een onderlinge ruiling is noodzakelijk en de ondergetekenden zijn overeengekomen om bij deze akte tot die ruiling over te gaan. Er staat een lange reeks eigenaren genoemd. Ook hier weer enkele namen: van Lynden, Verdegaal, Blokhuis, van Parijs, Rotteveel enz. enz. Uiteraard ook de namen Huis en Meyer. G. Spoor had blijkens de akte een perceel van 1 ha. 91 are en 70 ca.

Bemaling

De Roversbroek was tot 1898 bemalen door een molen, die zijn water uitsloeg op de ringsloot van de Lisserpoelpolder. Het land van de Roversbroekpolder kwam door de vervening een fi ks eind lager te liggen. Er werden pogingen gedaan om samen met de Lisserpoelpolder een stoomgemaal te stichten maar de tijd was blijkbaar nog niet rijp voor een dergelijke samenwerking. Een eigen stoomcentrifugaalpompgemaal werd opgericht, ongeveer in het midden van de kade langs de Ringvaart. De molen werd voor f 350,00 verkocht aan het bestuur van de Beekpolder.

Bij het afgraven van de Roversbroekdijk in de jaren zestig kwam ook de oude molengang weer boven. In 1924 werd het stoomgemaal vervangen door een dieselgemaal. De samenwerking met de Lisserpoelpolder kwam er uiteindelijk toch: in 1974 nam de Lisserpoelpolder de bemaling van de Rooversbroekpolder over. De bemaling van zowel de Roversbroek als de Poelpolder geschiedt nu door een elektrisch gemaal. Het gemaal gebouw aan de Ringvaart werd verkocht en is inmiddels fraai opgeknapt en wordt particulier bewoond.

Ontpolderd

In 1978 werd het noordelijk deel van de polder ontpolderd. De Roversbroekpolder werd als zelfstandige polder opgeheven. Bij het hoogheemraadschap van Rijnland vond toen een concentratie van polders plaats. Per 1 januari 1979 kwam de Roversbroekpolder onder het nieuw gevormde waterschap De Oude Veenen te vallen.

In de jaren ‘90 was in Lisse meer woningbouw noodzakelijk. De realisatie van het uitbreidingsplan Poelpolder II van de gemeente leidde tot bouw van woningen in het noordelijk deel van de Roversbroek. Waarschijnlijk realiseren de meeste van de bewoners van dit uitbreidingsplan zich niet dat zij op het voormalige eiland Roversbroek wonen.

 

 

Leendert Blok

Leendert Blok was zoon van een dokter aan de Achterweg. Hij maakte rond 1930 al kleurenfoto’s in Lisse.

Wie weet raad

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 2, april 2013

Fotograaf Leendert Blok

Onderstaande mail ontvingen we van Theo van der Salm. ….. ik ben van oorsprong een Lisser, opgegroeid als zoon van een bollenkweker. Ik ben geïnteresseerd in oude foto s van Lisse. In principe vind ik de oudste foto s vaak ook de mooiste. Zo zijn er natuurlijk de zwart-wit afdrukken gemaakt van een glasnegatief, maar toevallig woonde er in Lisse een bijzondere dorpsgenoot, die al vroeg (ca. 1930) experimenteerde met het maken van kleurenfoto s nl. Leendert Blok. We spreken van toeval, -want anders was er geen enkele kleurenfoto van de kleurige bloembollenvelden uit die tijd geweest. Verder zijn er slechts ingekleurde ansichten.

De collectie van deze kleurenfoto ’s van Leendert Blok is te zien op de website van Spaarnestadfoto, tevens eigenaar van deze foto ‘s. (zoeken op “Leendert Blok”) http://www.spaarnestadphoto.nl/ Sneller, zonder inloggen, zijn dezelfde foto ’s ook te zien op GahetNa: http://www.gahetna.nl/collectie/afbeeldingen/fotocollectie/zoeken/ weergave/grid/start/l/tstart/0/q/zoekterm/leendert%20blok/q/commentaar/l

Als zoon van een dokter aan de Achterweg bleef Leendert Blok het liefst zo dicht mogelijk bij huis om zijn experimentele kleurenfoto ’s te maken. Dat was nodig omdat anders de “negatieven ” zouden uitdrogen. Het merendeel van de foto s die hij gemaakt heeft, zijn van individuele bolbloemen op vaas, maar daarnaast heeft hij ook veel foto ’s gemaakt van de bollenvelden en het binnenduin in Lisse, en van het park dat nu de Keukenhof heet. Het zijn stuk voor stuk foto ’s als schilderijen, ronduit van betoverende schoonheid, niet alleen voor die tijd, maar nog steeds! Ze geven bovendien een goed beeld van de schoonheid van de streek rond die tijd. ….. een voorbeeld. We spreken van ca. 1930; toen was het een technisch wonder!

Foto van Leendert Block 1930
Bollenvelden en binnenduin Reigerbos

(foto l, zie hiervoor de binnenpagina van de omslag, red.) Ik heb inmiddels een deel van deze foto ’s gelokaliseerd d.w.z. ik weet van een deel van de foto ’s waar ze genomen zijn. Deels omdat ik dankzij mijn leeftijd (52) nog wel een “redelijk” beeld heb van het gebied rond het oude Reigersbos en het Keukenhofbos. Daarnaast heb ik ook oude luchtfoto ’s geraadpleegd, waaruit de situering en vorm van bollenpercelen blijkt. Op een gegeven moment voelt het als het oplossen van een kruiswoordpuzzel o fsudoku. En het werkt inderdaad verslavend.

(foto 2, kleurenafdruk op de binnenpagina van de omslag red/, een goed voorbeeld van waar het om gaat. De foto toont een brug, maar waar? In de verte is de Agathakerk te zien met de oude spits (dus gemaakt voor 1929). Rechts (?) ervan is ook de toren van de NH-kerk te zien.

Foto Leendert Block 1930
laantje bij boerderij de Phoenix. In spiegelbeeld

Echter, de foto is afgedrukt in spiegelbeeld! Nu is de locatie af te leiden: Laantje van de Wit (bij boerderij de Phoenix). En zo zijn er nog minimaal twee foto ’s van deze locatie in de collectie.

Ik krijg momenteel steeds sterker de indruk dat het beeld van dit gebied daterend uit mijn jeugd niet meer toereikend is. Er was namelijk in 40 jaar (1930-1970) al veel veranderd. En in de daarop volgende 40 jaar (1970-nu) misschien wel te veel, achteraf. Ik hoop nu dat er binnen de vereniging Oud Lisse mensen zijn, die deze foto ’s beter op plaats kunnen bepalen dan ikzelf. Het zou niet alleen voor mijzelf leuk zijn, maar het zou tevens een cultuur- en natuurhistorische blauwdruk geven van de streek rond die tijd. Veelkleurige velden zonder al te veel bebouwing.

Daarom kom ik met mijn vraag bij jullie. Heeft de vereniging Oud Lisse zich ooit gebogen over deze collectie van Leenden Blok, of zijn er leden die er met een scherp oog naar willen en kunnen kijken omdat ze reeds lang vertrouwd zijn met dit gebied. Ik hoop dat er binnen uw vereniging mensen zijn die hierin een uitdaging kunnen vinden en zodoende een herinnering levend kunnen houden.

Laat het ons weten wanneer u iets over deze Leendert Blok weet of wanneer u denkt iets te kunnen betekenen in het oplossen van de puzzel naar het vinden van de locaties waar de foto’s gemaakt zijn.

Smederij Schuts

In het Nieuwsblad van oktober 2012  wordt gevraagd waar het schilderij van smederij Schuts, gemaakt door Piet Horsman, gebleven is. Mevr. Schuts heeft het schilderij gekregen met gesloten beurs.

Wie weet raad

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 2, april 2013

 

Uit het Nieuwsblad oktober 2012

Hiernaast ziet u een afbeelding van een olieverf schilderij (80×60 cm). Het is van de hand van ene Piet Horsman, verdienstelijk amateurschilder, geschilderd in 1965. Het stelt het interieur van smederij Schuts voor. ( Kanaalstraat hoek Heereweg.) Door de open deur kijkje naar de Kanaalstraat. Dit schilderij is uit beeld geraakt en men vraagt zich af of en waar het nog ergens hangt.

Graag weer uw reactie.

In het nieuwsblad van oktober 2012 werd gevraagd of iemand wist waar het schilderij van de smederij van Piet Horsman gebleven was. Dat raadsel is opgelost: het hangt bij de oude mevr. Schuts aan de muur. Mevr. Schuts wist nog te vertellen dat het schilderij indertijd verkregen was met gesloten beurs. Niet ongebruikelijk in die tijd. Tegenprestatie was het maken van een kachel in de smederij.

Smederij Schuts, geschilderd door Piet Horsman

Op de volgende bladzijde nog een afbeelding van een stukje van de Kanaalstraat/hoek Heereweg van ±1930.

Rechts op de foto de werkplaats van de smederij.
De foto komt van de site van Jan van Rooyen

Lezing Jan Broekhuizen over de schuttersmaaltijd

Een replica van het schilderij De Schuttersmaaltijd van Batholomeus van der Helst hang in het koetshuis van Keukenhof. In zijn verhaal kwamen regelmatig links met Lisse aan de orde.

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 2, april 2013

e jaarvergadering sloot af met een voordracht van Jan Broekhuizen over “De Schut­tersmaaltijd”, een schilderij van Bartholomeus van der Helst. Van dit schilderij hangt een replica in het Koetshuis in Keukenhof. Het schil­derij van de schutters werd in 1648 in de voetboog(St. Joris)doelen te Amsterdam ter ere van de Vrede van Munster gemaakt. Ook Govert Flinck kreeg een opdracht voor een schuttersstuk voor de voetboog­schutters. Broekhuizen is een boeiend verteller. Hij verdeelde zijn lezing in 3 delen, het laatste deel over ” roddels”. Ijdelheid was ook de rijke Amsterdammers uit de 17e eeuw niet vreemd! Amsterdam was in die tijd zeer welvarend. Eigenlijk werd dat bepaald door een klein groepje invloedrijke fa­milies. Ons kent ons.

In de lezing kwam ook regelmatig de link met Lisse aan de orde. Wist u dat Rembrandt zijn schilde­rij “Jacob zegent de zonen van Jozef’ uit 1656 portretteerde naar Petrus Scriverius (van Uitermeer, in de net drooggevallen Poelpolder) met zijn zoon, schoondochter Wendela de Graeff (zuster van de Amsterdamse burgermeester) en kleinzonen? Jan Broekhui­zen geeft regelmatig rondleidingen in Amsterdam. Voor Oud Lisse doet hij dat ook. Daarvoor is donderdag 30 mei gereserveerd. Als de belangstelling groter is dan 15 personen is het zinvol om de groep te splitsen. Maandag 27 mei zou daarvoor benut kunnen worden. We starten om 11.00 uur precies en we verzamelen in de grote wacht­kamer aan de oostzijde van het 2e perron van het Centraal Station. Tijdens de excursie zijn er verwijzingen naar beide lezingen die Broekhuizen voor de VOL heeft gehouden: De Schuttersmaaltijd en Een Rondje Gouden Eeuw. Ook zullen VOC, Oostzeehandel en Tulpomania ter sprake komen. U gaat op eigen gelegenheid naar het Centraal Station. Voor de rondleiding wordt een kleine vergoeding gevraagd. U kunt u aanmelden via de secretaris: 0252 410915 of info@oudlisse.nl.

Het schuttersmaal van Rembrandt van Rijn

Hoe een uitgaansdag in 1845 tragisch eindigde

Na bezichtiging van het nieuwe gemaal de Leegwater sloeg de boot om. Sijmen Barnhoorn, Jacob Koopmanschaap en Cornelis van Riek verdronken  toen.

door Dirk Floorijp

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 1, januari 2013

Ze gaan met hun zeilboot richting Buitenkaag om het gemaal de Leeghwater te bekijken. De machtige stoommachines in bedrijf te zien die de Haarlemmermeer moeten leegpompen, en met elke slag 88 m3 water de ringvaart in te lozen. De Leeghwater maakte op 22 juli 1845 zijn eerste slag. In 1849 kwamen de gemalen Cruquius en Lijnden erbij en was de klus in 1852 geklaard. Het was een wonder om te zien en daarvan getuige te zijn. Met vijf man waren ze vertrokken en na een enerverende dag tegen de avond huiswaarts getrokken. Ter hoogte van de Greveling sloeg echter het noodlot toe. We volgen het proces dat door de politie toen is opgetekend. Procesverbaal Op heden 10 augustus 1845 savonds ongeveer 7 ure compareerde voor ons mr. Johannis Cornelis van Rossen Burgemeester van Lisse, Anthonie Beltzer, koetsier oud 33 jaren wonende te Hillegom, en Petrus Johannes Hageman tuinman, oud 56 jaren mede aldaar woonachtig,welke ons verklaarden. Dat zij van eene zeilpartij ter bezichtiging van de leeghwater terugkerende in de ringvaart in de omtrek der Greveling waren omgeslagen en drie der hunnen verdronken waren – als- Sijmen Barnhoorn, jager oud 46 jaren Wonende te Hillegom. Jacob Koopmanschap, timmermansknecht oud 29 jaren wonende te Weespercarspel, thans werkende te Hillegom en Cornelis van Riek oud 26 jaren wagenmakersgezel, bij zijne moeder weduwe wonende te Lisse. Cornelis zijn vader Jacob Jansz van Riek was reeds in 1833 overleden, gehuwd met Maria Ariensdr. van Noort. en woonden bij het Vierkant. Dat zij omgeslagen waren, toen zij den schuit wilden wenden om een haak te krijgen die hun ontschoten was, Denkelijk door eene te hevige windvlaag, of het vast blijven houden der schoot. dat bij het omslaan hij koetsier uit gesprongen was en zwemmende de wal bereikt had. Dat onder zijn zwemmen hij door den wagenmaker was achterhaald en deze zich aan hem vastgeklampt had, dat hij zich echter losgewerkt had en daarna den wagenmaker niet meer gezien had, dat hij tuinman met den jager en de timmermansknecht bovenvermeld op den bodem der schuit waren geklommen dat de schuit daarop gezonken zijnde hij zich andermaal aan den schuit heeft vastgehouden, terwijl hij de andere twee vlak nevens elkander zwemmende gelijkelijk heeft zien zinken, dat na op het geroep van den koetsier eenige poldergasten aan de greveling wonende, waren te hulp gekomen en hem in hunne schuit geholpen hadden, dat zij als nu niets anders bij zich hebbende dan boomen zonder haken en de vermisten reeds om het half uur waren onder geweest en er andermaal teveel tijd moest verloopen eer men zich van haken had voorzien zij gemeend hadden dat aan geen redding meer te denken was en besloten hadden om van het gebeurde slechts aangifte te gaan doen. Van welke aangifte na gedane voorlezing dit relaas is ondertekend. A.Beltzer P.J.Hageman J.C.van Rossen Nog compareerde de gemelde poldergasten Willem van Genderen oud .. tig jaren wonende te Sliedrecht en Jan Gelerblom oud 22 jaren wonende te Hartingveld beiden thans aan gemelde ringvaart werkend- verklarende: dat hij op het geroep van zijn dochtertje was buiten gekomen, eenige menschen in het water had zien worstelen maar dat eer hij een schuit had losgemaakt om er heen te varen niets meer gewaar was geworden dan een man die tegen den dijk opkroop. Dat de tegenwind en stroom het naderen vrij onmogelijk en langdurig gemaakt had en hij ter plaatse komende behalve den man die tegen den dijk geklommen was nog een man even met het hoofd boven water had gevonden zich vasthoudende aan het boord van een omgeslagen schuitje, dat hij overigens uit consideratie als boven besloten dan met de geredden en zijn schuit naar het dorp te vervoeren. De comparanten verzocht dat relaas te ondertekenen verkaarden niet te kunnen schrijven. Op 12 augustus 1845 doen de overlevenden Antonie Theodorus Beltzer, koetsier en Petrus Johannes Hageman, timmerman op het gemeentehuis van Lisse aangifte van het overlijden van hun drie kameraden in de akten nr. 27, 28 en 29.

Bron:

Gemeentearchief Lisse inv.nr.1115 , Bevolkingsregister Lisse

Gemaal de Leeghwater in 1846