Berichten

Uitgave genealogie van Casparus Henricus Wolff (1774-1856) en Huberta Verdegaal (1777-1848).

De VOL ontving een boek van 153 pagina’s over Casparus de Wolff en zijn vrouw Huberta Verdegaal over de periode 1795 tot 1828 met veel kaarten en foto’s. De vele bezittingen en de genealogie worden beschreven.

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD 9 nummer 3, juli 2010

Christiaan de Wolff heeft op 7 april 2009 voor onze vereniging op de jaarvergadering een bijzonder boeiende lezing gehouden over zijn betovergrootvader Casparus Henricus Wolff (1774-1856) die chirurgijn was in Lisse. Christiaan heeft zijn genealogisch onderzoek nu afgerond en in boekvorm uitgegeven. Op 26 mei 2010 ontvingen wij met grote dank een gratis exemplaar van dit bijzonder interessante boek over Casparus Henricus Wolff en zijn vrouw Huberta Verdegaal.
Het boek omvat 153 bladzijden en is rijk gelardeerd met kaarten, foto’s en prenten. Het boek is helaas maar in 50 exemplaren uitgegeven en bevat een schat aan informatie uit de periode (1795-1828) dat Caspar Henricus Wolff in Lisse woonde. O.a. kadasterkaarten en andere gegevens over zijn omvangrijk bezit aan onroerende goederen in Lisse: O.a. de chirurgijnswinkel (50 meter vanaf Vierkant aan de NW zijde van de Heereweg), de boerderij “De Wolff”, het buitengoed “Wildlust” en diverse andere huizen aan de Heereweg en op het Vierkant, naast goederen in de Poelpolder en Lissebroekerpolder. In 1832 omvatte het totaal bezit in Lisse 56 hectare. In 1828 waren Caspar en Huberta naar Oegstgeest verhuisd. Naast informatie over de bezittingen bevat het boek ook een uitgebreide
genealogie van Casparus Henricus de Wolff die afkomstig was uit Gesmold bij Osnabrück. Zijn vader was van geboorte een jood. Zijn vrouw Huberta Verdegaal was een dochter van Jan Verdegaal die woonde op de boerderij “Welgelegen” aan de Heereweg Zuid, waarvan het zomerhuis nog aanwezig is. Jan Verdegaal was ook een grootgrondbezitter. De grenspalen met opschrift J.V die door Bert Kölker in zijn boek “Grenspalen te Lisse” omschreven zijn, gaven de grenzen aan van het bezit van Jan Verdegaal. Jan Verdegaal schonk in 1797 de boerderij “De Wolff” aan zijn dochter Huberta die met Caspar Henricus Wolff was getrouwd. Kortom het boek is een aanwinst
voor de Vereniging Oud Lisse. Door de link hieronder aan te klikken, vindt u het hele boek.

Boek Casper Wolff

 

 

Schilderijen van Caspar Heinrich Wolff en zijn vrouw Huberta Verdegaal, in het bezit van Chris Wolff. Opmerkelijk is dat er bij verre verwanten soortgelijke schilderijen zijn van dezelfde voorouders, maar dat de gelijkenis bepaald niet treffend is.

 

Het ontslag van een rooms-katholieke ambachtsbewaarder in Lisse in de achttiende eeuw.

Vanaf de tachtigjarige oorlog kregen de katholieken in openbare functies vaak ontslag. De katholieke Jacob Floriszn. Van Bourgondiën is geboren in 1680. Hij werd in 1725 ambachtsbewaarder. Uitgelegd wordt wat een ambachtsbeheerder is. In 1726 start een procedure om hem af te zetten omdat hij katholiek was.

door drs. Maarten van Bourgondiën

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 2, april 2009

Inleiding

Als gevolg van de veranderde machtsverhoudingen, werden roomskatholieken vanaf het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog stelselmatig geweerd uit publieke bestuursfuncties. Zo mochten zij op lokaal niveau geen deel meer uitmaken van het dorpsbestuur. Op 29 juli 1654 bepaalden de Staten van Holland dat alle rooms-katholieke bestuurders “geheel buyten geslooten en affgeset” moesten worden. [1] Om bestuursfuncties uit te kunnen oefenen, was lidmaatschap van de Nederduits Gereformeerde Kerk verplicht. Dat was namelijk de offi ciële staatskerk van de Republiek der Verenigde Nederlanden. In de praktijk werd deze bepaling echter niet altijd strikt opgevolgd. In dorpen met een kleine gereformeerde gemeenschap was het bijvoorbeeld moeilijk om steeds voldoende geschikte bestuurders te vinden. Dan kon het gebeuren dat er ook rooms-katholieken in het dorpsbestuur werden opgenomen. Hoewel de rooms-katholieken in Lisse door de eeuwen heen altijd in de meerderheid zijn geweest, was de gereformeerde gemeenschap in dit dorp over het algemeen net groot genoeg om voldoende bestuurders te leveren. De vier burgemeesters waren in de achttiende eeuw bijvoorbeeld steevast van gereformeerde huize. Het is dan ook enigszins opvallend om te zien dat er in het eerste kwart van de achttiende eeuw toch roomsgezinde dorpsbewoners als ambachtsbewaarder in het dorpsbestuur werden opgenomen. Lange tijd leverde dat geen noemenswaardige problemen op, maar in 1726 was de rooms-katholieke achtergrond van de ambachtsbewaarder Jacob Floriszn. van Bourgondiën reden om een ontslagprocedure tegen hem in gang te zetten. [2] Ik zal daar in dit artikel wat dieper op ingaan. Het geeft namelijk een aardig beeld van de invloed van religie en politiek op het dagelijkse leven in een dorp in de Duin- en Bollenstreek.

De kerk van Lisse in 1725. De religieuze spanningen in het dorp hadden in deze tijd vooral een politiek-economische achtergrond (afbeelding uit de Atlas van Schoemaker).

Jacob Floriszn. van Bourgondiën

De hoofdpersoon van dit artikel werd geboren omstreeks 1680. Hij was een kleinzoon van de uit de ambachtsheerlijkheid Heemstede afkomstigeCornelis Janszn. van Bourgondiën. Cornelis trouwde omstreeks 1645 met de Lissese Anna Florisdr. van Wassenaar. Vermoedelijk is hij ook rond datzelfde jaar naar Lisse verhuisd. In ieder geval hebben zijn nakomelingen tot aan het eind van de achttiende eeuw in dit dorp gewoond. In de door mij bestudeerde bronnen worden nergens concrete uitspraken gedaan over het beroep van Jacob Floriszn. van Bourgondiën, maar waarschijnlijk verdiende hij net als zijn vader Floris Corneliszn. van Bourgondiën zijn brood als veehouder. Jacob was eigenaar van een boerderij met zes morgen land in de Westgeest te Lisse (een gebied ten zuiden van de huidige Vuursteeglaan, aan de westkant van de Heereweg). Daarnaast pachtte hij ook nog diverse andere percelen. In 1725 had hij op die manier in totaal vijftien morgen en 200 roeden land tot zijn beschikking. Omgerekend naar huidige oppervlaktematen is dat ongeveer dertien hectare. Jacob Floriszn. van Bourgondiën trad tweemaal in het huwelijk. Eerst in 1707 met Katharina Jacobsdr. Naardenburg (weduwe van Jacob Dirkszn. Uitermeer), en daarna in 1731 met Anna Anthonisdr. van der Libbe (weduwe van Dirk Jacobszn. Ruigrok). De families Van Bourgondiën en Van der Libbe konden blijkbaar goed met elkaar overweg, want Jacobs halfzus Dirkje Florisdr. van Bourgondiën was getrouwd met Jan Anthoniszn. van der Libbe, een broer van Anna. Voor zover bekend zijn beide huwelijken van Jacob Floriszn. van Bourgondiën kinderloos gebleven. Hij overleed op 23 december 1738, waarna Anna Anthonisdr. van der Libbe op de boerderij in de Westgeest bleef wonen. Zij hertrouwde in 1743 met Adriaan Simonszn. Langeveld.

Fragmentgenealogie van Cornelis Janszn. van Bourgondiën

Aanstelling tot ambachtsbewaarder

In 1725 werden Jacob Floriszn. van Bourgondiën en Otto Jacobszn. Kranenburg aangesteld tot ambachtsbewaarders van Lisse. Samen met de schout hielden zowel kroosheemraden als ambachtsbewaarders zich bezig met waterschapszaken binnen het ambacht, waaronder het onderhoud van wegen, bruggen en dijken (taken die tegenwoordig onder de noemer Openbare Werken vallen). De schout en kroosheemraden oefenden de rechterlijke taken uit, terwijl de bestuurlijke taken op de schouders rustten van de schout en de ambachtsbewaarders. [3] In de zeventiende en het eerste kwart van de achttiende eeuw werden de functies van kroosheemraad en ambachtsbewaarder eerlijk verdeeld onder de rooms katholieke en gereformeerde inwoners van Lisse. Zo waren onder andere de vader en oom van Jacob Floriszn. van Bourgondiën in de zeventiende eeuw actief als kroosheemraad. [4] Dat Jacob zich later eveneens met waterschap zaken bezig ging houden, is dus niet zo vreemd.
In Lisse week men op waterschap gebied lange tijd af van de wettelijke bepaling dat bestuursfuncties alleen door lidmaten van de officiële staatskerk mochten worden uitgeoefend. Misschien woonden er in dit dorp toch niet voldoende gereformeerden om alle bestuursfuncties te vervullen. Daarnaast kan de verdeling van de waterschap functies ook in goed onderling overleg zijn gebeurd. De bevolking nam in veel gevallen namelijk een wat gematigder standpunt in ten aanzien van de strenge verbodsbepalingen die van hogerhand werden opgelegd. [5] Dan zou je echter verwachten dat rooms-katholieken in Lisse ook tot andere bestuursfuncties werden toegelaten, en daar zijn vooralsnog geen aanwijzingen voor. De burgemeesters hadden, zoals gezegd, in de achttiende eeuw steevast een gereformeerde achtergrond. Er is dan ook meer onderzoek nodig om duidelijkheid te krijgen over deze bestuurskwestie.

Overzicht van de ambachtsbewaarders van Lisse in de jaren 1700-1725 (NB: over de jaren 1714-1716 en 1723-1724 zijn op dit moment geen gegevens bekend)

Procedure tot afzetting

Gedurende het eerste kwart van de achttiende eeuw had niemand zich echt gestoord aan het feit dat rooms-katholieke inwoners van Lisse tot ambachtsbewaarder werden aangesteld. In 1726 werd er door vertegenwoordigers van de gereformeerde kerk van Lisse echter geklaagd bij de Classis van Leiden. De gereformeerde ambachtsbewaarder Otto Jacobszn. Kranenburg diende in mei van dat jaar af te treden omdat zijn termijn afl iep. Dat betekende dat de roomsgezinde ambachtsbewaarder Jacob Floriszn. van Bourgondiën in dat jaar de oudste in functie en daarmee invloedrijkste ambachtsbewaarder van Lisse zou worden. Het was namelijk de oudste ambachtsbewaarder die de belangrijkste bestuurstaken uitoefende (al overlegde hij daarbij wel met de jongste ambachtsbewaarder). Men vreesde nu “dat bij het bewind van de paepsche [ambachtsbewaarder], de gereformeerde ambaghtslieden als timmerluyden, metselaeren, etc., aen welke thans het werk van het ambagt aldaer aenbesteet was, zoude werden affgedanckt, en het zelve aen paepsche gegeven.” Het draaide bij deze kwestie uiteindelijk dus niet om zuiver religieuze motieven, maar om de vraag wie alle werkzaamheden binnen het ambacht mocht verrichten. In dat licht bezien is het vreemd dat er niet eerder aan de bel werd getrokken. Het kwam namelijk wel vaker voor dat de oudste ambachtsbewaarder van Lisse rooms-katholiek was (zie bovenstaande tabel). Vermoedelijk speelden de problemen die in 1723 waren gerezen tussen de ambachtsheer en de kerkeraad van Lisse een rol bij de afzettingsprocedure. [6] De toenmalige ambachtsheer Frederik Jacob Heereman van Zuydtwijck was namelijk roomsgezind, en het was de kerkeraad een doorn in het oog dat hij als rooms-katholiek ambachtsheer het recht had om de predikant te benoemen. Er volgde een slepend juridisch confl ict, waarbij de ambachtsheer in 1725 uiteindelijk aan het kortste eind trok. De gedesillusioneerde Frederik Jacob Heereman van Zuydtwijck verliet kort daarop de Republiek der Verenigde Nederlanden. Met Lisse heeft hij zich daarna nooit meer bemoeid. Mogelijk heeft de kerkeraad van Lisse deze benoemingskwestie aangegrepen om meteen ook maar korte metten te maken met de laatste rooms-katholieke invloed in het dorpsbestuur. De bovenstaande gegevens wekken in ieder geval sterk de indruk dat er in Lisse gedurende de jaren ’20 van de achttiende eeuw een politiek-economische machtsstrijd gaande was. Hoe het ook zij, uiteindelijk kwamen de klachten over de rooms-katholieke ambachtsbewaarder van Lisse via de “Christelijke Synodus van Zuyd Holland” bij de Staten van Holland terecht. Zij bepaalden op 26 april 1726 dat Jacob Floriszn. van Bourgondiën diende te worden afgezet, en dat in zijn plaats een gereformeerde ambachtsbewaarder moest worden aangesteld. Daarnaast lieten de Staten van Holland weten dat er in het vervolg alleen nog maar gereformeerden tot ambachtsbewaarder mochten worden benoemd. Voor zover ik na kon gaan heeft men zich daar in Lisse vanaf 1726 steeds keurig aan gehouden. De rol van de rooms-katholieken in het dorpsbestuur was daardoor dus helemaal uitgespeeld. Zij moesten wachten tot de Bataafse Revolutie van 1795 voordat zij weer bestuurlijke activiteiten konden ontplooien.

Noten

[1] Gemeentearchief Lisse, inv. nr. 25 (ongefolieerd).

[2] Zie ook A.M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse (Lisse 1960) 78.

[3] Mr. S.J. Fockema Andreae, Het hoogheemraadschap van Rijnland. Zijn recht en zijn bestuur van den vroegsten tijd tot 1857 (herdruk Alphen a/d Rijn 1982) 95 en 100.

[4] Nationaal Archief, DTB Lisse, boek L12A (1687-1699), fol. xii; enkele Lissese rooms-katholieke families die in de achttiende eeuw kroosheemraden leverden, zijn: Van Graven, Kroon, Schrama, Van der Voort en Vreeburg, zie: Gemeentearchief Lisse, inv. nr. 302.

[5] Mr. H.J.J. Scholtens, Uit het verleden van Midden-Kennemerland (Arnhem 1968) 69. [6] A.M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse (Zaltbommel 1966) 200-208

Voordracht door Chris Wolff

In een voordracht sprak Chris Wolff over zijn voorvader Casparus Henricus Wolff. Hij was van 1797 tot 1825 chirurgijn in Lisse. Hij bezat nogal wat onroerend goed in Lisse, oa boerderij de Wolff.

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 2, april 2009
Chris Wolff ( van Theo van Chris van Huub van Chris van Caspar) sprak na het algemene gedeelte op de algemene jaarvergadering van 7 april 2009  over zijn voorvader Casparus Henricus Wolff. Deze was in Lisse chirurgijn van 1797 tot 1828. Hij was getrouwd met Huberta Verdegaal en woonde op de Heereweg. Waarschijnlijk ongeveer waar bakker Freriks later zat. Via kaartmateriaal en archiefstukken werd een beeld geschetst van de familie. Casparus Wolff leerde het vak in Amsterdam. Het echtpaar Wolff bezat nogal wat onroerend goed in Lisse, o.a. boerderij “de Wolff”. Zoon Jan heeft op deze boerderij gewoond. Deze zelfde Jan en ook kleinzoon Caspar Hendrik Wolff (de kaashandelaar) hebben ook op het Vierkant gewoond. Voorvader Casparus trok in 1828 naar Oegstgeest. Dat speurwerk in archieven een interessante familiegeschiedenis kan laten herleven maakte deze presentatie duidelijk.

 

 

Schilderijen van Caspar Heinrich Wolff en
zijn vrouw Huberta Verdegaal, in het bezit van Chris Wolff.
Opmerkelijk is dat er bij verre verwanten soortgelijke schilderijen zijn van
dezelfde voorouders, maar dat de gelijkenis bepaald niet treffend is.

En er zal nog wel enig aanvullend speurwerk verricht worden want bepaalde stukken die genoemd zijn door Fons Hulkenberg zijn nog niet terug gevonden. Vermeldenswaardig is nog dat het deze zelfde Chris Wolff was die aan Joseph Lefeber, waarover we berichtten in het januarinummer, het perceel voor diens bakkerij verkoopt.

Koppensnellen bij “de Wolf”. In de lente was het minder slecht voor de bloemisten knecht.
Foto:  A. in ’t Veld

De voorgevel van de woning met 2 deuren.
Foto: Nico Groen

Vertelling Cees Paardekooper over architect ir. A.H J. Paardekooper

Na de zomerstop startten in september weer de inloopmomenten van uw vereniging. 13 september werd begonnen met een lezing door Cees Paardekooper over het leven en werken van zijn vader ir. A.H J. Paardekooper. Het werd een boeiende vertelling waarin het werk en de mens Paardekooper in hun tijd werden geplaatst.

Nieuewflitsen

NIEUWSBLAD Jaargang 7 nummer 4, oktober 2008

Het werd een boeiende vertelling waarin het werk en de mens Paardekooper in hun tijd werden geplaatst.

Paardekooper werd geboren in 1918 in het boerendorp Zoeterwoude. De aannemerij, de nog bestaande erven Paardekooper sinds 1881, werd met de paplepel ingegeven. Hij ging als eerste dorpsjongen naar de RK. HBS in Leiden. Eigenlijk was het dank zij de crisis dat Paardekooper architectuur ging studeren. Op de sollicitatiebrief, die zijn vader! schreef naar een verzekeringskantoor, kwam nl. een afbericht met de aanbeveling om zoonlief maar verder te laten studeren. In Delft kwam hij onder invloed van ir. Granpré Molière. De Delftse school met zijn nederige architectuur van zuivere constructietechnieken en eerlijke bouwmaterialen: de menselijke maat. In de oorlog speelde de kwestie van de loyaliteitsverklaring. Granpré Molière was voor zijn studenten in deze periode een geestelijk raadsman. Omdat de verklaring niet getekend werd kwam voorlopig een einde aan de studie en Paardekooper dook onder. Na de oorlog wordt met enorme energie de “verloren” tijd ingehaald. In oktober 1946 start de samenwerking Paardekooper- Barnhoorn. Paardekooper neemt actief deel aan de groep rond Dom Hans van der Laan, medegrondlegger van de Bosse School. Men streeft naar ideale maat-en verhoudingssystemen in de architectuur. Het totaal van cella, hof en domein. De architect werkt van maat, naar vorm, naar ruimte. De menselijke ervaring gaat van ruimte, naar vorm, naar maat. In Lisse, maar ook in de rest van de streek, is men volop bezig met de opbouw. Er zijn enorme ontwikkelingen op planologisch gebied, er is veel nieuwbouw. In het werk van Paardekooper zien we de samenwerking met katholieke kunstenaars en intellectuelen terug. De jaren 50 staan voor modernisering, met behoud van de traditionele waarden.

In de 60er jaren komen er, zeker voor de katholieken, grote veranderingen. Democratisering, ontzuiling. Dat leidt in ’62 tot een merkwaardige verkiezingscampagne voor de gemeenteraad om Paardekooper, niet verkiesbaar op een l le plek, toch gekozen te krijgen.

Paardekooper is actief in de politiek.

Zijn uitgangspunten zijn ook nu nog opmerkelijk actueel:

l .Vitaliseren bollensector, maar wel meer variëteit in bedrijvigheid,

2.Groene long verbonden met zee, goed ontsloten,

3,City vorming: levendig en autoluw

4.1ntergemeentelijke samenwerking.

Zijn wat pessimistische conclusie bij zijn afscheid in 1970 lijkt ook nu nog actueel: Economie heeft het gewonnen van planologen en architecten. Als architect blijft Paardekooper uiteindelijk bij de uitgangspunten van de Bosse school.

Enkele belangrijke punten hierbij zijn:

Gebouw moet een ziel hebben, vorm representeert de functie, proportie en harmonie, verbonden met de omgeving, mooie details, gebruik ambachtelijke materialen, “Gesamtkunstwerk” door werk van kunstenaars toe te voegen.

Deze uitgangspunten zorgen er voor dat we ook nu nog veel van Paardekooper’s creaties kunnen herkennen  en waarderen. Helaas is er ook veel verdwenen. Aanpassingen en veranderde omgevingsfactoren dragen ook niet altijd in positieve zin bij. Gelukkig heeft Lisse van zijn hand nog een heel scala aan gebouwen waarin zijn credo, de menselijke maat, terug te vinden is.

Ontboezeming bezoeker

De vertelling over ir. Paardekooper ontlokte een van de toehoorders de volgende herinneringen. Op een warme zonnige zomerdag, wandelend door Hillegom, dacht hij: ‘Ja, dit heeft toch wel wat.’ Zestien jaren telde hij toen hij met twee vrienden voor de gevel van de Joannesschool belandde. -Zien jullie hoe mooi de details van dit gebouw zijn, de klassieke entreepartij, de twee timpanen met ‘angstaanjagende’ voorstellingen en het patchwork in rode baksteen. Nadat het gebouw jarenlang tot lering en vermaak voor rooms-katholieke jongetjes had gediend, trok de Stichting Kulturele Raad Hillegom in de “Paardekooper”-school en werd het gebouw vogelvrij verklaard. In de tussentijd was wandelaar opgeklommen tot jongste bediende bij Hollands Bloembollen Genootschap te Lisse. Bij sollicitatie naar deze functie moest hij, onder een betonnen baldakijn waarop een rode tulp floreerde, twee zware stalen deuren met bronzen ornamentiek open duwen en in de hal nog eens twee gelijken in hout uitgevoerd. Het leek alsof hij in het klooster ging treden. De sollicitatie verliep florissant en vanaf het moment van intrede zou hij elke plavuis, baksteen en gietijzeren leuning goed leren kennen. In een belendend gebouw werden bollenveilingen gehouden, zijn taak bestond er onder andere uit om veilingfolianten van de veilingzaal over te brengen naar de facturistes in het kantoorgebouw. Op het hoogaltaar van de veilingzaal mocht hij soms deelnemen, als veilingschrijver, aan de veilingceremonie. Alle architecturale indrukken zoog hij op, indrukken die hem later goed van pas zouden komen bij het opbouwen van tentoonstellingen in de Kulturele Raad te Hillegom.

Aan Henk van den Idsert, schilder/beeldhouwer uit Bergen, die de Joannesschool had verfraaid met muurschilderingen, viel onder meer de eer te beurt zijn nieuwste werk daar te presenteren. Later volgde een imposante tentoonstelling over het oeuvre van: Ir. A.H. J. Paardekooper. Tijdens het inrichten van de Paardekooper- tentoonstelling werd er ‘politieke’ druk op de wandelaar uitgeoefend om deze tentoonstelling rond ‘fascistoïde’ -architectuur af te blazen. De druk kwam van een oud leerling van de Amsterdamse Kunstacademie die onderricht had genoten bij de uit Duitsland tijdens wereldoorlog II uitgeweken Blaue Reiter kunstenaar Heinrich Campendonk. Politieke druk was echter het verkeerde middel, de tentoonstelling ging gewoon door.

De bewering: ‘fascistoïde’-architectuur zette de wandelaar wel aan het denken. Het klooster in Vaals, een schepping van de uit Leiden afkomstige bouwmeester en publicist Dom Hans van der Laan o.s.b., bracht hem het licht om de smet die rustte op de architectuur van de Delftse/Bosse school te doen verbleken. Tijdens de oorlogsjaren ’40- ’45 huisvestte het klooster te Vaals een aantal Duitse kloosterlingen die voor het gedachtegoed van de Rijkskanselier sympathie hadden. Geen reden, naar wandelaars mening, om een hele architectuurschool te stigmatiseren.

Toeval bestaat niet.

-Van 26-12 tot 17-01 in de jaren 1950 t-m 1955 logeerde wandelaar in Zoeterwoude aan de Miening bij vrienden van zijn ouders. Aan de wand hing daar o.a. een post-impressionistisch landschap van de schilder Alexander Rosemeier. Op dat schilderij: de Miening met uitzicht op een polderlandschap met molen en het silhouet van het Kruisherenklooster te Zoeterwoude.

Wandelaar bewoog zich tijdens die winterdagen tussen het Kruisherenklooster en het Laagje in het centrum van het dorp. Lopend langs de kromming in de Miening keek hij altijd even naar een boerderijachtige timmermansbazen-werkplaats aan de overzijde van de stroom waarboven een groot bord was aangebracht met de naam Paardekooper, het geboortehuis van: ir. A.H. J. Paardekooper. Wandelaars ouders kregen van hun Zoeterwoudse vrienden een aquarel van Alexander Rosemeier met daarop afgebeeld een boerderij bij Zoeterwoude. De aquarel is inmiddels in het bezit van wandelaar. In de negentiger jaren van de 20e eeuw kreeg wandelaars echtgenote een andere Rosemeier aquarel met daarop een impressie van een Hofje te Leiden, een schenking van de inmiddels bejaarde dame waar wandelaar met veel genoegen gelogeerd had in zijn jeugd.

In het laatste decennium van de 20e eeuw was door de Stichting Vrienden van Oud Hillegom een spreekster uitgenodigd die niet kwam opdagen. Voorzitter ontwaarde wandelaar onder het publiek in de Kulturele Raad, die daar voor het eerst bij de vrienden zijn neus liet zien, en zei: ‘Help me uit de brand’.

-Op de eerste rij in de Paardekooper architectuur hadden de prominenten plaats genomen met achter hen de geïnteresseerde leden. Over de hoofden van de hotemetoten, die iedere meter aan het berekenen waren die na afbraak van het gebouw voor nieuwe bouwgrond kon zorgen, richtte sprekerwandelaar zich tot de toegestroomde menigte: ‘U in dit atrium gezeten kijk eens naar de subtiele details van de architectuur om u heen, denk aan maat en getal in dit gebouw, bewonder de smeedijzeren kroonluchters, zie het plafond, de “Romeinse” betonnen zuilen, de smeedijzeren tralies rond de gaanderij’. De zaal viel stil, het draagvlak was geboren dat tot behoud van het gebouw zou leiden.

-September 2008 kreeg wandelaar van zijn dochter de tip dat er iets ging gebeuren bij de Vrienden van Oud Lisse, op 16 september. Na enig ‘googelen’ verscheen de naam Paardekooper’ op het scherm. Een zoon van de architect Ir. A.H.J. Paardekooper zou een lezing houden. Tijdens deze lezing werd onderbouwd dat de smet ‘foute’ architectuur naar het land der fabelen verwezen dient te worden.

Opgelucht pakte wandelaar zijn fiets en vertrok richting Hillegom, de Parel van de Bollenstreek. Op de Oranjelaan te Lisse bij de Mariakerk bad hij een weesgegroetje en dacht aan de opmerking die Ir. A.H.J. Paardekooper maakte toen hij met hem een rondrit maakte langs zijn architectuur in Zuid-Holland: ‘Kijk die kerk, dat is voor mij de Hoeksteen van mijn katholieke bouwproject in Lisse’.

getekend: Wandelaar (pseudoniem bekend)

Mariakerk

Detail van de muren en kozijnen

Nadat op 17 maart 2007 de slotviering in de Mariakerk had plaatsgevonden was het enige tijd onzeker wat de toekomst van het gebouw zou worden. Inmiddels is er gelukkig meer duidelijkheid. Gebouw en pastorie blijven behouden en krijgen een nieuwe bestemming als gezondheidscentrum. Kerkhof en voorplein blijven onderdeel van de Agathaparochie. Op het voorplein komt een klokkestoel met de huidige klok. Er komt een kleine Mariakapel. Prachtig dat met deze invulling een creatie van ir. Paardekooper behouden kan blijven.

ORDEHANDHAVING EN BRANDBESTRIJDING IN DE ACHTTIENDE EEUW. DEEL 1.

Om in de nachtelijke eeuwen toezicht te houden had Lisse een klapwaker in dienst. Zijn belevenissen worden beschreven. Er was ook een stille nachtwacht.

door drs. Maarten van Bourgondiën

Nieuwsblad Jaargang 7 nummer 2, april 2008

Inleiding
Het gemeentearchief van Lisse herbergt een schat aan gegevens met betrekking tot het dagelijks leven in vroeger tijden. Ik heb daar voor deze artikelenreeks over ordehandhaving en brandbestrijding dan ook dankbaar gebruik van gemaakt. Tijdens de achttiende eeuw behoorden de handhaving van de openbare orde en brandbestrijding tot de belangrijkste taken van het dorpsbestuur van Lisse. De bestuurlijke taken werden in die tijd waargenomen door een schout, vier burgemeesters, zeven schepenen en twee ambachtsbewaarders. De schout en burgemeesters waren onder andere betrokken bij het opstellen van de zogenoemde ‘rekeningen van de omslag van de bede’. Daarin zijn diverse betalingen terug te vinden die betrekking hebben op ordehandhaving en brandbestrijding. De navolgende artikelen zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op informatie die afkomstig is uit deze dorpsrekeningen. Daarnaast werd ook veelvuldig gebruik gemaakt van enkele verordeningen en instructies van het Lissese dorpsbestuur.

Ordehandhaving door de klapwaker
Om in de nachtelijk uren toezicht te houden had Lisse een klapwaker of “klapperman” in loondienst. Deze klapwaker liep rond met een houten klepper die ook wel “klap” werd genoemd. [1] De klap bestond uit een houten bord dat aan een handvat kon worden vastgehouden. Op dit houten bord was een scharnierende hamer bevestigd, die een klepperend geluid maakte als de klapwaker de klap heen en weer bewoog.

Ieder uur moest de klapwaker de klap driemaal slaan en luid en duidelijk aangeven hoe laat het was. Bij onraad of brand diende hij de klap ‘verkeerd te slaan’ en direct het dorpsbestuur en de opzichters van de brandspuiten op de hoogte te stellen. De klapwaker moest er ook op toezien dat alle huizen goed waren afgesloten, de bewoners geen spullen buiten hadden laten staan, er door niemand meubels of soortgelijke zaken werden vervoerd, en er geen mensen met ladders of stokken over straat liepen. [2] De klapwaker had een baan met veel verantwoordelijkheid. Daarom werd van hem verwacht dat hij van “goeder naam en faam” was. Daarnaast moest hij ten overstaan van het dorpsbestuur een eed afleggen waarin hij verklaarde dat hij zijn functie op een correcte manier zou uitoefenen. In 1785 werd tijdens de aanstelling van de nieuwe klapwaker benadrukt dat hij altijd nuchter en bekwaam moest zijn. [3] A.M. Hulkenberg associeerde dit meteen met alcoholmisbruik, maar het zou net zo goed ook betrekking kunnen hebben op de persoonlijkheid van de klapwaker (verstandig, kalm, niet makkelijk van de wijs te brengen). Er zijn in ieder geval nog geen verhalen opgedoken over Lissese klapwakers die in beschonken toestand hun ronde deden. De werktijden verschilden per seizoen: tussen 1 mei en 1 oktober werkte de klapwaker van elf uur ’s avonds tot vier uur ’s morgens, en tussen 1 oktober en 1 mei van tien uur ’s avonds tot vijf uur ’s morgens. Was hij ziek, of kon hij om een andere reden zijn functie niet uitoefenen, dan diende de klapwaker in overleg met de schout van Lisse (en op eigen kosten!) te zorgen voor een vervanger.
Iedere nacht liep de klapwaker een vaste route door het dorp: van de huizen van Cornelis Tromp en Hendrik Mens in het zuiden (aan de Heereweg, nabij de huidige Zwanendreef) tot aan de woning genaamd ‘Vianen’ in het noorden, vervolgens de Grachtweg op tot aan de korenmolen, en ten slotte het Hop of de Kapelsteeg (=Kapelstraat) door tot aan het laatste huis aan de Halfwegse weg (de huidige Berkhoutlaan). Jaarlijks legde hij op die manier heel wat kilometers af. Het is niet bekend hoeveel schoenen hij daardoor versleet, maar in ieder geval kreeg de klapwaker elk jaar op kosten van het dorpsbestuur één paar nieuwe schoenen. [4] Daarnaast betaalde het dorpsbestuur ook het uniform van de klapwaker: zo kreeg de Lissese kleermaker Willem Filipszn. Kouwenhoven in 1705 een vergoeding voor het verstellen van de “klappermansrok”. [5]
De klapwaker moest zich volledig concentreren op zijn ronde door het dorp. In de praktijk kwam het echter wel eens voor dat hij werd gevraagd om iemand te begeleiden naar of af te halen van de trekschuit bij Halfweg. Het dorpsbestuur van Lisse achtte dat niet wenselijk. Daarom werd hier in de functieomschrijving van de klapwaker expliciet een verbod tegen uitgevaardigd.
Zodra hij tijdens zijn ronde iets onrechtmatigs ontdekte, diende de klapwaker de schout of (afhankelijk van de ernst van het misdrijf) de baljuw te waarschuwen. Kleine overtredingen mochten ook de volgende dag worden gemeld, maar spoedeisende zaken behoorden natuurlijk direct te worden afgehandeld. Lagen de schout en baljuw op dat moment al te slapen, dan moest de klapwaker hen “met de meeste voorzigtigheid doen ontwaaken”.

Stille nachtwacht
In Lisse waren ook onbezoldigde nachtwakers actief. Zij liepen rond zonder ratel en werden daarom de ‘stille nachtwacht’ genoemd. De stille nachtwacht werd gerekruteerd uit de mannelijke Lissese bevolking. Dat gebeurde op basis van lijsten die in het wachthuis werden opgehangen. Deelname aan de stille nachtwacht was verplicht: personen die zich hieraan onttrokken, werden daarvoor door het dorpsbestuur bestraft. [6] Tijdens de vernieuwing van de keur van de stille nachtwacht op 31 december 1764 werd deze verplichting als volgt omschreven: “Dat tot het doen van de stille nagtwagt in Lisse verpligt zullen zijn alle zodaanige burgers en ingezeetenen van Lisse onder de 60 jaaren oud zijnde, welke jaarlijks door schout en burgermeesteren zullen werden genoemdt, te beginnen en te eyndigen met zodanige tijd als bij gemelde lijste zal werden uytgedrukt, die ook jaarlijks in ’t dorpswagthuys zal werden opgehangen”. Van een complete vernieuwing was overigens geen sprake. De keur uit 1764 is qua inhoud namelijk voor een groot deel gelijk aan de keur van de stille nachtwacht die op 19 juli 1699 door het dorpsbestuur van Lisse werd uitgevaardigd. [7] Wel is hier en daar de tekst enigszins aangepast en gemoderniseerd.
Uit de periode 1714-1749 zijn enkele lijsten bewaard gebleven met daarop de namen van de leden van de stille nachtwacht en de nachten waarop zij dienst hadden. In de eerste jaren worden er per nacht steeds vier namen genoemd, maar vanaf 1720 staan er nog maar twee namen vermeld (zie afbeelding ).

Voorbeeld van een houten klep

Om kwaadwillende lieden af te schrikken of te overmeesteren waren de leden van de stille nachtwacht bewapend: in 1727 werd de timmerman Harmen Andrieszn. Tijdeman betaald voor het maken van twee stokken ten behoeve van de nachtwacht, terwijl de smid Tieleman Stroom een vergoeding kreeg voor het vervaardigen van ijzeren punten op deze stokken. Blijkbaar werden deze pieken soms wat al te onbesuisd gebruikt, want in 1764 bepaalden de schout en burgemeesters van Lisse dat iedereen die één of meerdere pieken brak, of daarmee schade toebracht aan het wachthuis, de reparatiekosten zelf zou moeten betalen. De stille nachtwacht was tevens bewapend met geweren, die na afloop van de dienst moesten worden overgedragen aan de volgende nachtwakers (of als die niet thuis waren, aan één van hun gezinsleden).
De leden van de stille nachtwacht dienden, “na dat hem de wagt des smorgen sal werden aangesegt ende bekend gemaakt”, om tien uur ’s avonds te verschijnen bij het wachthuis, om vervolgens tot drie uur’s ochtends te patrouilleren door het dorp (net als bij de klapwaker gebeurde dat over het algemeen volgens een vaste route). Daarbij moesten ze goed letten op brand en diefstal. Soms ontstond er tijdens hun ronde een handgemeen. In dat geval waren alle inwoners van Lisse (maar vooral diegenen voor wiens huis het handgemeen plaatsvond) verplicht om de nachtwakers te hulp te schieten. Na afloop van hun dienst moesten de leden van de stille nachtwacht hun opvolgers in de loop van de ochtend persoonlijk ‘de wacht aanzeggen’. Op die manier kon niemand zich verschuilen achter het excuus dat hij niet wist dat hij die avond nachtwachtdienst had.
Uit het bovenstaande verhaal kan worden opgemaakt dat de klapwaker en de stille nachtwacht niet alleen verantwoordelijk waren voor het handhaven van de orde, maar ook een belangrijke rol speelden bij de brandbestrijding. Beide taken waren in deze tijd nog nauw met elkaar verbonden. Dat wordt bevestigd door de rekeningen van de omslag van de bede, waarin alle uitgaven voor de klapwaker en de stille nachtwacht zijn genoteerd onder het kopje “Uytgeef wegens de brandgereedschappen”.

Buitengewone stille nachtwacht
Naast de gewone stille nachtwacht, kon er door het dorpsbestuur van Lisse ook een buitengewone, of extraordinaire, stille nachtwacht in het leven worden geroepen. Dat gebeurde bijvoorbeeld op 1 februari 1765, toen de schout, burgermeesters en schepenen verklaarden “dat de gewoone stille nagtwagt voor deesen saayzoene een eynde zal neemen, ende dat in plaatse van dien is aangesteld een extraordinaire stille nagtwagt”. Alle mannelijke inwoners van Lisse die ouder waren dan achttien jaar, waren verplicht om hier aan deel te nemen (wederom op basis van lijsten die in het wachthuis werden opgehangen).
Er werden in totaal vier groepjes gevormd van vier tot zes personen, die ieder “met behoorlijk geweer voorsien” een deel van Lisse onder hun hoede hadden. Het ging daarbij om de grens met Hillegom (vier man), de weg tussen Berkhout en Halfweg (zes man), de Achterweg vanaf de woning van Cornelis Huibertszn. Zandvliet tot aan de grens met Sassenheim en Voorhout (vier man), en de Heereweg vanaf de woning van Cornelis Tromp tot aan de grens met Sassenheim (zes man). De leden van de eerste twee groepjes bepaalden via loting of zij wacht moesten lopen aan de grens met Hillegom, of op de weg tussen Berkhout en Halfweg. Uit hun midden werd één korporaal gekozen die de leiding had. Uit de andere twee groepjes werd eveneens één korporaal gekozen. De twee groepjes die wacht liepen in het noordelijke deel van Lisse dienden zich iedere avond om tien uur te verzamelen bij het wachthuis, om vervolgens tot drie uur ’s ochtends te patrouilleren. Dat gold ook voor de andere twee groepjes, met dien verstande dat zij zich elke avond om tien uur moesten melden bij de woning van de schout. Daarmee werd het huis Dever bedoeld, dat tussen 1763 en 1771 werd bewoond door de Lissese schout Willem Jacobus Sennepart.

Het is niet bekend waarom het dorpsbestuur van Lisse besloot tot het instellen van deze buitengewone stille nachtwacht. Het lijkt te gaan om een verhoogde staat van paraatheid, maar van reële oorlogsdreiging was op dit moment geen sprake. Misschien was de criminaliteit sterk toegenomen, en probeerde het dorpsbestuur dat op deze manier weer in te dammen. In ieder geval lijkt er in deze tijd in de directe omgeving van Lisse wel wat aan de hand te zijn geweest. Al op 18 januari 1765 had de baljuw namelijk een brief geschreven aan Pieter van Ommen en Johannes Oldenzeel, welgeboren mannen van Lisse, met het verzoek om zes man uit Lisse 24 uur lang paraat te houden. Zij moesten de baljuw helpen door ’s nachts te patrouilleren “door het afgeleegentste van Lisse” en overdag de wegen in Lisse te bezetten. Daarbij dienden zij alle personen te arresteren “die haar suspect zullen voorkomen”.
Klik hier voor het volgende deel.

 

Noten
[1] J.B. Glasbergen, 1000 Jaar Rijnsburg (Leiden z.j.) 72.
[2] Gemeentearchief Lisse, inv. nr. 31 (ongefolieerd).
[3] A.M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse (Zaltbommel 1966) 239.
[4] Gemeentearchief Lisse, inv. nr. 38, rekening uit 1727, fol. 13.
[5] Ibidem, inv. nr. 36, rekening uit 1705, fol. 14.
[6] Ibidem, inv. nr. 4, fol. 159v en 160.
[7] Ibidem, inv. nr. 252.

 

Eerste blad van de lijst met namen van de leden van de stille nachtwacht in het jaar 1746 (waarvan destijds een kopie werd opgehangen in het wachthuis).

 

 

Oproep: De wagenmakerij Van Riek in Lisse aan de Heereweg

Jacobus van Riek trouwde in 1806 met Maartje van Noord. Zij woonde op Heereweg 112. daar was een wagenmakerij. Diverse vragen over de familie en de wagenmakerij worden gestel

Hans van Riek.

NIEUWSBLAD Jaargang 7 nummer 1, januari 2008

Mijn naam is Hans van Riek. Momenteel ben ik bezig om van de stamboom Van Riek een familiegeschiedenis op papier vast te leggen en in het bijzonder de wagenmakerij en en hun bewoners.

Mijn voorouders hadden vele generaties wagenmakerij en in Lisse, Delft en Hillegom. De stamvader van de wagenmakerij en is Jacobus van Riek, geboren in Rijnsaterwoude en trouwt met Maartje van Noort uit Sassenheim op 12 mei 1806 te Lisse. Het gezin van Jacob en Maartje wonen dan aan de Heereweg 212. Zij hebben zes kinderen, waarvan vier zonen. Waar Jacob het vak van wagenmaker heeft geleerd is mij niet bekend. Zijn zonen Jan, Claas, Gerrit en Cornelis leren het vak van wagenmaker bij hun vader.

Als eerste verlaat zoon Jan het ouderlijk huis en gaat naar Pijnacker om een wagenmakerij te beginnen en zet de wagenmakerij voort in Delft. In 1833 komt Jacob te overlijden en zet zijn vrouw Maartje de wagenmakerij voort tot ca. 1850. Na zijn huwelijk verlaat zoon Gerrit het ouderlijk huis en vertrekt naar Hillegom om een wagenmakerij te beginnen aan de Hoofdstraat. Op 26-jarige leeftijd komt wagenmakersgezel Cornelis te overlijden.

In 1850 koopt zoon Claas de wagenmakerij van zijn vader aan de Heereweg 212 te Lisse. Moeder Maartje overlijdt eenjaar later. Claas en zijn vrouw Alida van Schie hebben een zoon als enig kind, Jacobus Cornelis. Jacob trouwt met Cornelia van Roon uit Warmond en zij krijgen zes dochters en zeven zonen, waarvan zes kinderen binnen een jaar overlijden. Jacobus Cornelis zet de wagenmakerij voort van zijn vader en zoon Nicolaas Petrus leert het vak van wagenmaker van zijn vader. Als Jacobus Cornelis komt te overlijden in 1910 zet Nicolaas Petrus de wagenmakerij voort tot 1956. In 1917 trouwt Nicolaas Petrus met Wilhelmina Anna Damen. Nico van Riek verkoopt het pand in 1972. Zo komt er, na ca. 200 jaar, een einde aan het adres Heereweg 212 voor de vele generaties Van Riek.

Misschien kunt u mij helpen met meer informatie over de wagenmakerij en zijn bewoners aan de Heereweg 212 te Lisse. Elk puzzelstukje is welkom. Ik heb een aantal vragen:

Was bij de wagenmakerij een smederij of werd het smeedwerk

naar een smid in het dorp gebracht; Zo, ja bij wie?

Wie werkten (personeel) er nog meer bij de wagenmakerij;

Wat werd er zoal gemaakt bij de wagenmakerij?

Waren er meer wagenmakers in het dorp Lisse?

Wie heeft er oude foto’s van de wagenmakerij en zijn bewoners aan de Heereweg 212?

Weet iemand of Nico van Riek, de laatste wagenmaker, lid was van een vereniging of andere hobby’s had?

Heeft de familie Van Riek op een ander adres een wagenmakerij gehad in Lisse?

Zijn er verder bijzondere gebeurtenissen over de wagenmakerij bekend?

Verder is alle overige informatie over het pand en zijn bewoners welkom.

Voor informatie kunt u mij mailen op riek0004@planet.nl

Een deel van de wagenmakerij in de Smoufelbeekhoeve (Maldegem). Bemerk achterin de verschillende mallen (sjablonen). Bron Wikipedia

LISSESE ARCHITECT AAD PAARDEKOOPER SCHIEP VEEL MARKANTE GEBOUWEN

De Lissese architect Aad Paardekooper schiep veel markante gebouwen. Voor een deel van zijn creaties dreigt sloop. Paardekooper verleed in 1991.

NIEUWSBLAD Jaargang 5 nummer 4, oktober 2006

door Sjaak Smakman

‘Een gebouw moet kunnen sterven,’ zei de Lissese architect Aad Paardekooper ooit over de boerderij van Ruigrok aan de Kanaalstraat die plaats moest maken voor de nieuwbouw van audiocentrum Johanv an Steijn. Het lijkt nu echter ook te gaan gelden voor tal van zijn eigen scheppingen. De Mariakerk, de MVO Lucia, de CNB, de Don Boscoschool. Allemaal markante scheppingen van Paardekooper die op de nominatie staan voor gehele of gedeeltelijkesloop. Maar wie was Aad Paardekooper?

Jacoba van Beierenweg 136 oogt als het zoveelste bedrijf langs deze straat in Voorhout. Maar aan het eind van de oprijlaan is er plotseling een prachtig door bomen omzoomd binnenpleintje met een paar fraai gerestaureerde eeuwenoude panden. Hier woonde en werkte de bekende Lissese architect Aad Paardekooper vanaf 1978, nadat hij zijn zelf ontworpen woning aan de Laan van Rijckevorsel verliet.

Kees Morseveld, als 16-jarige begonnen bij het architectenbureau Paardenkooper en Barnhoorn, woont hier nog altijd. Hij herinnert zich nog hoe in 1972 zijn baas het oog had laten vallen op deze plek waarvan de gebouwen – of beter gezegd: de bouwvallen – ten prooi dreigden te vallen aan de slopershamer na het overlijden van de drie broers Warmerdam.

Belasting op lichtinval

Morsevelds huidige woning, een boerderij uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw, was toen weinig meer dan een stal annex garage met een dak van golfplaat. De ramen waren al ruim anderhalve eeuw eerder dichtgemetseld toen Lodewijk Napoleon een belasting op licht(inval) invoerde en de boer geen zin had om te betalen voor het daglicht van zijn beesten.

De Voorhoutse gemeenteraad vond de dood van de broers Warmerdam een mooie gelegenheid om alles te slopen. Slechts dankzij zijn goede relatie met de toenmalige burgemeester kon Paardekooper dat afwenden. Het werd een kostbare verbouwing: Paardekooper was immers een gesettelde architect en dat was voor Monumentenzorg een reden om de lat hoog te leggen bij de restauratie van wat uiteindelijk wél rijksmonumenten waren: eindelijk iemand die een échte restauratie kon betalen! Morseveld kreeg één van de twee woningen en heeft er nog altijd plezier van.

Gods schepping versterken

Zo succesvol als Paardekooper in die jaren was, zo moeizaam was zijn start. Geboren op 11 april 1918 als zoon van een timmermansbaas, zoals dat toen heette, volgde hij de HBS en ging hij in 1936 bouwkunde studeren aan de Technische Hogeschool in Delft. Die studie ging niet zonder hapering: Paardekooper weigerde in 1943 een ariërverklaring te ondertekenen en moest op last van de Duitsers derhalve stoppen met zijn studie. Pas in 1948 zou hij uiteindelijk afstuderen. Maar toen was hij al jaren aan het werk. In 1945 ging hij aan de slag bij het bureau Granpré-Moliere, een van zijn professoren die van enorme invloed was op zijn opvattingen over    , architectuur. ‘Hij was erg van hem onder de indruk en die colleges gaven hem al een soort voorraad: als ik later architect word, dan wil ik zó gaan bouwen’.

Granpré-Moliere was een bekeerde katholiek die, in de woorden van Morseveld, ‘zocht naar wegen om in de bouwkunst Gods schepping te versterken’. Heldere structuren van binnen- en buitenruimten, markante dakvormen en gebruik van ambachtelijke materialen als baksteen, hout, pannen en leien. Zo ontstond de zogeheten Delftse school, die weer sterk was geënt op de Bossche Kring van pater-architect Don van der Laan. ‘Veel collega’s van mij hadden het ook over de Roomse stijl’, zegt Morseveld.

Katholiek netwerk

In die begintijd ontmoette Paardekooper Kees Barnhoorn, die toen al ruim twintig jaar architect was in Lisse. Met de associatie met Barnhoorn in oktober 1946 in het Architectenbureau Paardekooper en Barnhoorn – gevestigd aan de Grachtweg 3 waar Barnhoorn toen woonde en zijn kantoor had – kreeg de katholieke Paardekooper meteen een groot netwerk. Een katholiek netwerk uiteraard, want, zo herinnert Morseveld zich, een katholieke ondernemer liet zijn gebouw ontwerpen en bouwen door geloofsgenoten. ‘Ik weet nog dat mijn vader regelmatig met een toeter door het dorp ging om acties van de middenstand aan te kondigen. Op een keer hielden ze ook een enquête met de vraag waarom mensen hun spullen kochten bij magazijn De Vlijt of bij Tissing. Daar stond dan in negen van de tien gevallen: omdat die van mijn geloof zijn. Zo was het in die tijd.’

Morseveld zelf kwam in 1946 in dienst van het bureau ‘als een jochie van 16 dat tekenen leuk vond’. Het echte vak leerde hij in de praktijk van Paardekooper. Een goede maar strenge leermeester die altijd afstand hield. ‘Het was altijd ‘u’ en ‘meneer Paardekooper’. Toen ik – en alléén ik – hem na zijn afscheid in 1981 Aad mocht noemen en zijn vrouw Ploon, was dat enorm wennen na veertig jaar’.

Bouwen zonder beperkingen

En het was hard werken – eerst aan de Grachtweg en van 1961 tot 1975 aan de Achterweg: van maandag tot en met vrijdag van acht tot vijf en op zaterdagmorgen van 9 tot 11. Een lichtpuntje waren weer de extra vrije dagen, want katholieken hadden in die tijd de nodige feestdagen en Barnhoorn was naast zijn werk ook kerkmeester. Allerzielen, Driekoningen, Maria Hemelvaart en het feest van Sint Agatha: dagen waarop het personeel wel naar kantoor moest komen om vervolgens gezamenlijk naar de kerk te gaan. Daarna hadden ze de rest van de dag vrij.

De jaren vijftig waren de grote jaren van Paardekooper. In die tijd zette hij de gebouwen neer waarmee zijn naam onlosmakelijk verbonden is. De Mariakerk aan de Nassaustraat was zijn grote trots, zegt Morseveld. Mede door de gulle giften van rijke bollenboeren hoefde hij zich geen beperkingen op te leggen en het resultaat is er naar: van de achthoekige rondo’s in het plafond tot aan het massieve siersmeedwerk en de (helaas ooit overgekalkte) schildering van Jezus Triomfator achter het altaar. Het metselwerk is markant. Er werd gemetseld in een zogeheten wild verband, waarbij vrij willekeurig halve stenen werden geplaatst om zo een onregelmatig patroon in de muren te krijgen. De speciaal gebakken baksteen was 5,5 centimeter hoog en tussen de rijen bakstenen moest precies 1,5 centimeter specie. Zo werd elke laag het heilige getal van 7 centimeter dik.

De hal vol klompen

Het gebouw van de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale, CNB, aan de Grachtweg in Lisse. Het is een van Paardekoopers bekendste bouw¬werken. Wanneer de CNB in februari 2007 verhuist naar de nieuwbouw aan de Heereweg, wordt het de vraag of dit pand behouden kan blijven. (Foto HS)

Ook bij de bouw van het woonhuis van de toenmalige HBG-directeur Van Leeuwen – die erg onder de indruk was van de kantoren en hallen van wat toen de HBG was en later de CNB werd – aan de Noordwijkerhoutse Brink in 1959 kreeg Paardekooper de vrije hand en ook dat behoorde tot zijn favoriete werk. Woningen bouwde Paardekoper overigens relatief weinig. De stijl van de Delftse school leende zich door zijn karakter meer voor grote bouwwerken. ‘Paardekooper bouwde wel veel bollenschuren. Ik herinner me hoe regelmatig de hal vol stond met klompen. Maar als ze er een huis bij wilden hebben, gingen de opdrachtgevers vaak naar een andere architect. Dat vond Paardekoper overigens niet erg. Die bollenboeren wilden toch een huis met regenton en luikjes en zo’n piepend weerhaantje op het dak en dat soort huizen wilde Paardekooper ook helemaal niet bouwen.’ Toch staat er her en der wel wat: het hele Engelplein is van de hand van Paardekoper, evenals een rij woningen langs de Oranjelaan en de Koningstraat. Ook in zijn geboorteplaats Zoeterwoude heeft hij een aantal huisjes gebouwd. Maar het was lastig in die jaren vijftig. Veel materiaal was op de bon. In een huis mocht maar 6 kubieke meter hout worden gebruikt en dat valt niet mee in een bouwstijl waarvan onder meer brede houten kozijnen een kenmerk was. ‘We zaten vaak te knibbelen in de marges om binnen die grenzen te blijven’, weet Morseveld. ‘Maar uiteindelijk bouwden we daar voor gezinsbelang huizen met een woonkamer, een keuken, drie of vier slaapkamers, een zolder, een wc en een douche voor 12.000 gulden.’

Gasbeton als isolatie

In de jaren zestig kwam er een kentering. Nieuwe materialen, nieuwe tijden, nieuwe inzichten. Wie herkent in de in 1961 gebouwde en een paar jaar geleden gesloopte kantoorflat van Schulte en Lestraden aan de Sassenheimse Parklaan de hand van Paardekooper? Paardekooper werkte veel met het bedrijf samen. Het gasbeton werd uitgevonden en dat bleek uitstekend geschikt als isolerend bouwmateriaal. Schulte en Lestraden bedacht een systeem met ventilatoren waarmee je bollen naar wens kon drogen en koelen en gezamenlijk ontwierpen en bouwden ze veel bollenschuren waar dit nieuwe klimaatbeheersingssysteem werd toegepast. De ‘bunkerbouw’, zoals de Delftse school in de volksmond heette, raakte langzaam uit beeld. Bovendien was de bouw duur. Vooral de handgebakken bakstenen waren te duur, zegt Morseveld, ook al werd er op een gegeven een procédé uitgevonden waarbij de stenen fabrieksmatig(er) konden worden gemaakt.

Agathapark verbaasde

Desondanks keken Morseveld en de andere medewerkers wel even op toen Paardekooper met het ontwerp kwam van het Agathapark. Op de donkergekleurde baksteen na lijkt het in niets op de Delftse school. Maar het paste wel dat andere kenmerk van Paarekooper: ‘Hij was een hele goede trendvólger, geen trendsetter. Dat geldt voor al zijn bouwwerken. Hij is nooit een uitvinder van iets geweest. Toen ze in de jaren zeventig uitgekeken raakte op de kloosterbouw, schakelde hij heel gemakkelijk om naar iets anders. Toen hij met het Agathapark kwam, vonden wij het een hele rigoureuze overgang. Maar hij zelf zei: ik moet wel, want ze willen dat andere niet meer. En je moet niet vergeten dat het bureau in die tijd vijftien medewerkers telde en er moest wel brood op de plank komen. Bij middelgrote architectenbureaus is het altijd een kwestie van geven en nemen’.

Een echte Paardekooper

Paardekooper bouwde méér dat haaks stond op de Delftse school. Het winkelcentrum De Madelief, waar nu Horsman een geheel nieuw complex aan het optrekken is, was een schepping van hem. Hetzelfde geldt voor de opslagloods van Mijnders aan de Heereweg, waar nu de nieuwbouw van de CNB verrijst. En ook het pand van Johan van Steijn aan de Kanaalstraat pal naast het Hofje van Six is toch heus een echte Paardekooper.

In de latere jaren ging ging Paardekooper elke vrijdag naar Rotterdam, naar het Instituut Stad en Landschap, om daar werk van andere architecten te beoordelen. En daar, zo is de stellige overtuiging van Morseveld, is hij vanaf zijn zestigste gaan uitkijken naar een opvolger. ‘Hij had een behoorlijk inzicht in de capaciteiten van anderen en hij wilde als zijn opvolger iemand met dezelfde kwaliteit als hemzelf. Hij zocht niet naar een kloon van hemzelf, dat had trouwens ook niet gekund. Dat zijn opvolger veel moderner zou zijn dan hijzelf, vond hij ook niet erg, als hij maar kwaliteit had. We hebben wel een keer of vier iemand hier in Voorhout gehad die werd voorgesteld als een mogelijke opvolger.’

Die opvolger werd uiteindelijk Fons Verheijen, die in 1975 cum laude was afgestudeerd in Delft. Een totaal ander type dan Paardekooper. ‘Veel opener. Jong nog,’ herinnert Morseveld zich, ‘en bruisend. Het was meteen ‘je’ en ‘jij’ en ‘Fons’, ook met zijn vrouw, en er ontstond snel een band. Het was even wennen, maar het wende snel. En Fons was – en is – een originelere architect dan Paardekooper.’

Dat Verheijen de opvolger was en Paardekooper er mee wilde stoppen, bleek snel. De twee hebben maar drie jaar, van 1979 tot 1982, het bureau samen gerund. Verheijen is daarna nog jaren in Voorhout gebleven, maar verhuisde in 1990 naar Leiden. De tien bij twintig meter grote bollenschuur op nummer 136 die Paardekooper had gesloopt om op de fundamenten een geheel nieuw kantoor te bouwen, werd te klein. Ook Paardekooper bleef niet op het complex. Hij vertrok naar Oegstgeest, waar hij op 24 november 1991 overleed. Zijn weduwe overleed begin dit jaar, op 87-jarige leeftijd.

 

Opmerking in het volgende Nieuwsblad:

Architect Aad Paardekooper

Dit is de enige echte architect ir. A.H. J. (Aad) Paardekooper uit Lisse

In het artikel van Sjaak Smakman in het Nieuwsblad van oktober j.1. over architect Ir. A.H.J.Paardekooper zijn wat foutjes geslopen. Allereerst is de gepubliceerde foto niet van architect Paardekooper, maar van Henk Paardekooper, die secretaris was van de atletiekvereniging ‘De Spartaan’. De heer Morseveld dient te zijn de heer C. J.M.Mosseveld. Ik weet dit allemaal zo goed, omdat ik zo’n 17 jaar heb gewerkt bij Aad Paardekooper! Lisse, Ignus Maes

Karikatuur Aad Paardekooper

De op de voorpagina van het Nieuwsblad van oktober 2006 geplaatste karikatuur van architect Aad Paardekooper is niet in overeenstemming met wat de Vereniging Oud Lisse beoogt, namelijk waardering, aandacht en mogelijk behouden van Paardekoopers in Lisse gebouwde ontwerpen. Nergens staat de bronvermelding van deze karikatuur. Dan is het beter deze te plaatsen in zijn context. Lisse, Ignus Maes

Noot van redactie: In het colofon op pagina 3 staat vermeld: ‘Tekening cover: Piet Berrevoets’

Foto Aad Paardekooper

Met veelbelangstelling het nieuwe nummer van het nieuwsblad nr. 4 gelezen. Daar staat een artikel in over ir. Aad Paardekooper. De foto die erbij staat afgedrukt is volgens mij niet van ir. Aad Paardekooper, maar van Henk Paardekooper (oude-secretaris van de Spartaan). Is dat juist ? Lisse, Co Lieverse

Noot van de redactie: Dat is helaas juist.

Foto Aad Paardekooper

De foto bij het verhaal over architect Aad Paardekooper is niet van hem maar van Henk Paardekooper van de Spartaan, niet eens familie! Wat zullen de kinderen van Aad Paardekooper er wel niet van zeggen?

Lisse, Puck de Vroomen

Noot van de redactie: Cees en Vincent zullen zeggen: Wat een sufferds

LISSE VOLGENS ANDRIES SCHOEMAKER

Andries Schoemaker maakte niet alleen tekeningen, maar schreef ook veel.  Hij schrijft lyrisch over Lisse. Vanaf de eerste kapel tot zijn eigen tijd rond 1730.

Jaargang 4 nummer 4, oktober 2005

Redactie

Toen de Amsterdamse koopman Andries Schoemaker (1660-1735) het geld verdienen welletjes vond en met pensioen ging, wijdde hij zich geheel aan zijn hobby. Tien jaar lang- in de zomers van 1724-1734 – reisde hij rond in de gewesten van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en zijn pen tekende karakteristieke dorps- en stadsgezichten en hij voorzag die tekeningen van uiterst interessante informatie. Hij bezocht ook verschillende malen Liss, ons dorp.

Hierbij de tekeningen en de getranscribeerde tekst.

Schoemaker

Lis: Is een dorp met een parochie kerk tussen Sassenheijm en Hillegom al waar men van outs Ageta als patronesse pleeg te vieren. De kapel van Lis, dewelke te voren onder de parochiekerk van Sassem hadde gestaan, is tot een parochiekerk aan gestelt en van Sassem afgesondert inden jaare 1460 gelijk dees volgende brief noch in wegen sijnde is luydende,

WOUTER van TER GOUDE:

WOUTER van TER GOUDE proost en arsdiaken van st. Pieterskerke te Utrecht door den H. apostolischen stoel tot Romen tot Rechter, Kommissaris en Gemagtigde in de onderstaande Zake aangestelt, wenst allen en een Ider de eeuwige Zaligheijt in den Heere ende een vaste gehoorzaamheijt aan onse bevelen.

De brief van den alder hijligsten vader in Christus, onsen heer PIUS derde, door GODS voorsienigheijt paus van Romen, met zijn eijgen en ware lode en uythangende kennip koordeken naar de wij se van ’t Roomse Hof bezegelt, en daar bij gaaf, volkomen heel, en onbedorve, ongeschrapt, niet verdagt van de minste vervalsinge, de welke ons van wegen de eersame mannen, de schout, mitsgaders de Inwoonders en ingesetenen van Lis, onder het bisdom van Utrecht, die in den gemelden brief ook vermeld worden, ten overstaan van een openbaren notaris en van Getuygen behandigt is, hebben wij met alle eerbiedigheijt soo als het betaamde, ontvangen. Zijnde van den volgende Inhoud:

Pauselijke brief

PIUS bisscop, de dienaar van GODS dienaren, wenst aan sijn eerwaardige broeder den bischop van Utrecht, en aan sijne lieve soonen, de proosten van den dom, en van St Pieterskerke te Utrecht, de Zaligheijt en de apostolisen Zegen, de heilige genegentheijt de welke onse beminde soonen de schout, mitsgaders de inwoonders en Ingesetenen van het dorp LIS onder het bisdom van Utrecht, ons en de Roomse kerke toegedragen, dat wij hunne begeerte soo verre als het ons mogelijk is in willigen, voor al de sodanige dewelke dienen om de (gevaren?) van hunne ziel en lichaam af te weeren, om hunne Zalighijt ende vermeerdering van den Goddelijken dienst te besorgen, en, om het gene verders tot hunne welstant verstrecken kan, uyttewerken. Verders hebben de schout, Inwoonders en ingesetenen voornoempt ons een bede voorgeslagen hier in bestaande dat het voorna­melijk de oude en swacke luyden zeer lastig viel dat sij om de misse enandere Goddelijken diensten te hooren, mitsgaders om de kerkelijke sacra­menten te onifangen, en de klijne kinderen dewelke daar geboren worden te laten dopen, gehouden sijn te gaan na de parochiekerke van Sassem onder het voornoemde bisdom, welke parochiekerk onder dewelke de schout ende Inwoonders ende ingesetenen voornoempt, als parochianen behoren en gerekent worden een halve mijl soo als de mijlen in die gewesten gerekent worden dat is 3 Italiaanse mijlen vant gemelde dorp gelegen is, soo dat het somwijlen gebeurt dat de Ingesetenen en Inwoonders voornoempt omdatte den priester die soo verre van dien of woond, niet tijdig genoeg (.?..) bekomen sonder het onfifangen van de sacramenten, ende klijne kinderen sonder het doopzet te ontfangen, komen te sterven, tot geen klijn gevaar van hunne Zielen. Daarom sijn wij wegens de schout ende Inwoonders en ingesetenen voornoempt ootmoedig gebeden: wij souden ons dog gewaardigen de koninglijke kapel, dewelke door WILLEM Rooms koning, toen graaf van Holland, roemrugtiger gedagtenisse, gebout is in het gemelde dorp Lis, en dewelke, soo als de schout en Inwoonders en ingesetenen voornoempt versekerden, door den gemelden koning, toen hartog, daar toe geschikt is geweest, tot een paro­chie kerk op te rechten en tegen de voorsegde ongemacken van de schout, Inwoonders en ingesetenen voornoempt te voorsien. Soo is het dan dat wij als geen regte kennis van het bovenstaande hebbende, en voort gemelde toch wel genegen sijnde, uwe bescheijdenheijt door dit pauselijk geschrift bevelen, dat gij lieden ofte tenminsten twee of een van Ue den Regent der voornoemde parochiekerke van Sassenhijm ende andere die’t behoort bij Ue te ontbieden hebt, en indien ghij dan na een naarstig onderzoek de Baak aldus gelegen vind, de gemelde kapel tot een parochiekerk, die hare doopvonten en kerkhof, ende verder eertekenen van een parochie kerk hebbe, hebt op te rechten. Den schout, de Inwoonders en ingesetenen van’t voornoemde dorp, dewelke tot nu toe gewoon sijn het wijfeest der gemel­de kapelle jaarlijks te vieren, en hunne nakomelingen, omtrent de Zielbestieringe en andere parochie ampten uyt kragte van het Apostolis gesag van de gemelde parochie kerk van Sassenheijm af te zonderen, deselve, mitsgaders het voornoemde dorp, na dat soo Benen oprichting en afsondering door Ue gedaan sal veesen, als rechte parochianen en paro­chiepriesters aan de voornoemde kapelle vast te hechten en toe te eijge­nen, het bestier over de Zielen van de gemelde menschen aan den regent van de gemelde kapelle, voor altfijt op te dragen, en aan den Schout, Inwoonders en ingesetenen voornoempt verlof te geven om in deselve kapelle, als sijnde dan haar eijgen parochie kerk, de Goddelijke diensten te horen. En dat gij sult maken en te weeg brengen dat aan de regent der voornoemde kerke van Sassenhijm alle jaar en ten eeuwigen tijden twee of drie oncen loueter zilver, of soo een andere vergoeding als gij lieden vol­gens de redelijkheijt billik sult oordelen, door de parochianen die aldus afgesondert sullen worden, voor het bovenstaande inderdaad betaalt wer­den, sodanig dat gijlide de tegen (.. ?..) door kerkelijke strafvonnissen sonder plaas aan Benig beroep te geven, zult mogen bedwingen, niet tegen staande alles wat hier tegen mag ( …?…)

Gegeven te Romen bij St Pieter in’t Jaar van ‘sHeeren mensch wordinge 1460 of 8ste der maand november in’t darde jaar van ons pausdom.

WOUTER van TER GOUDE: 

Waarop wij de voornoemde kapel van Lis tot een parochiekerk die doop­vonten, een kerkhof ende verdere eertekenen van een parochiekerk hebbe, oprechten, den schout, de Inwoonders en ingesetenen van’t voornoemde dorp, dewelke tot nu toe gewoon sijn het wijfeest der gemelde kapelle jaarlijks te vieren, en hunne nakomelinge ontrent de Zielbestieringe en de verdre parochierechten van de gemelde parochie kerk van Sassenheijm uyt krapte van het apostolis gesag af sonderen de voornoemde schout en Inwoonders mitsgaders het gemelde dorp Zelfs. Sijnde nu op de gerijde wijse van de parochie kerk van Sassenheijm door ons afgesondert, als parochianen aan de gemelde kapelle als hare parochie kerke vast hechten en toe wijsen, het bestier over de Zielen der parochianen van’t gemelde dorp Lis aan den regent der selver kapelle, dewelke nu tot een parochie­kerk opperecht is, door ’t zelve apostolis gesag aanbevelen aan den schout, de Inwoonders en ingesetenen voornoempt verlof geven om in de selve kapelle als in haar eijgen parochie kerk de Goddelijke diensten te horen en volgens de gemelde Redelijkhijt ordeheren dat aan den regent der voornoemde parochie kerke van Sassenheijm, die het op soo een tijt wesen magh, tot Benen vergoedinge van het bovenstaande door de paro­chianen die dus van de parochi kerke van Sassenheijm afgesondert sijn, jaarlijks ten eeuwigen tijde betaalt zullen worden 5 onsen louter Zilver en dat aan den heer Bartholomeus Simons van Schidam, priester en pastoor der parochie kerke van Sassenheijm

Gegeven te Utrecht in ons woonhuys in ’t jaar 1461 in de 9de indictie ’s maandags of 27 der maand April ten overstaan van de eersame getuygen, Theobaldus Niklaasz en Reijnier van Cij.

Schoemaker:

Dus wierd dese kapelle van Lis tot een parochiekerk hervormpt door pauselijke magt op het eersoek van den schout en inwoonders aldaer. Het pastoorschap plagt door de graven van Holland en de instellinge door den ars diaken van Utrecht gegeven te worden. De inkomste van dese pastory bedroegen 40 Rijnse Guldens. De koster wierd mede door den Hollandse Graaf benoempt.

Na het afdoen van het Roomse bijgeloof (Schoenaker was dus zelf pro­testant!) soo verminderde ook de inkomsten van de kerk voor de noch over gebleve priesteres, waardoor dat de ook overgebleve van de Roomse kerken vereenigt wierden met de dorpen Warmond, Voorhout, Sassen, werdende dese vier plaatzen dooreen en deselve priester bedient, welke priester zijn woonstede tot Sassen hield, doch nader hand is Lis wederom van de andere afgesondert en verkreeg een ijgen pastoor.

Lisse, een van de dorpen int balliuschap van Rijnland, daar Leijden de hoofdstad van is, aan’t noortwesten van het haarlemmermeer, heeft kerk en predicant, staande onder ’t Classis van Leijden en Neder Rijnland.

Het dorp Lisse is een heerlijk dorp gelegen aan de Heerewegh tussen de stede Haarlem en sGravenhage, alwaar de postwagen van Amsterdam na Den Haag rijdende, heen en weer dagelijks twee maal door rijt. Het is een bequame brede straat, beset met zeer sware linde boomen, en leijt rondom in een seer vermakelijke landsdouwe niet verre van t Haarlemmermeer en de Leijdse Trekvaart.

Lissepolder is het bedijkte Geestwater aan het noordwestende van het haarlemmermeer, tussen de dorpen Sassenheijm en Lisse en het Kagermeer, daar de heer Alting dese oude latijnse naam op vind: Annisou.

Een tekening van Schoemaker van de grote kerk in 1723

Een tekening van Schoemaker van de grote kerk in 1690 met verwoest schip

De oude smederij

Op de Heereweg ter hoogte van de Berkhoutlaan was sinds 1622 een smederij gevestigd. De bewoners worden besproken.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 4 nummer 4, oktober 2005

In de loop der jaren heeft wijlen A.M. Hulkenberg enorm veel over de geschiedenis van Lisse opgedoken en aan het papier toevertrouwd. Zoals het artikel over de oude smederij. Voor het eerst horen we van een smid in Lisse in het jaar 1580 in de persoon van Jan Dirksz Vogel. Waarschijnlijk stond zijn huis iets meer in de richting van het Vierkant dan het pand op deze foto. Dat werd namelijk in 1622 bewoond door Pieter Willemsz van Moerkerken. Later bouwde Hendrik Valkenaar hierachter het huis Berkhout, juist ter plaatse van het huidige woonzorgcentrum van die naam.
Op 31 januari 1646 heeft de weduwe van Pieter Willemsz Moerkerken huis, erf en kroft (teellandje) voor f. 625,- en een brief van duizend kapitaal jegens en vier en honderd verkocht aan Daniel Adriaensz van Tetterode, wonende te Noordwijkerhout. In 1674, als Tetterode met dit huis als onderpand f.500,- gaat lenen, blijkt bij het krochtje ook nog een boomgaardje te horen. Vanaf 1722 was hier de smederij van Lisse gevestigd, met als eerste smid Herman Janse Schuurman.
Uit de verkoopakte van 1785 blijkt dat de smederij voor die tijd in het bezit is gekomen van Abraham Leendertsz Koevoet, hoefsmid geboren te Bergsehoek. Dat hij een degelijk vakman was moge blijken uit het feit, dat aan hem – ofschoon roomsgezind – in 1755 en de jaren daarop het smidswerk van het Ambacht Lisse werd uitbesteed.
Na hem volgde Jan Schenk die weer werd opgevolgd door zijn schoonzoon Jan Balman. Toen laatstgenoemde overleed, zette zijn vrouw de smidse voort en na haar verscheiden werd dat Pelle. In het huis aan de noordzijde (rechts op het schilderijtje) woonde Ds. Johannes Stoelendrayer, emerituspredikant.

 

Copyright © 2005 Vereniging Oud Lisse

Dit huis werd in 1622 bewoond door Pieter Willemsz van Moerkerken.

De gracht van Lisse boordevol rootend vlas

Jaarlijks lag in de tweede helft van augustus de Gracht vol met vlasschepen. Ook het roteren en het opzetten in kapellen van het vlas en de turfwinning komt aan de orde.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 4 nummer 2, april 2005

Lisse is bekend, zeg maar wereldberoemd, om zijn bloembollen. Dat is echter lang niet altijd zo geweest. Zelfs nadat de eerste tulpen naar Nederland waren gebracht, was Lisse voor de bloembollenteelt nog niet in beeld. In het arme Lisse had men andere dingen omhanden in een pogen het dagelijkse brood op de plank te brengen.
De dorpsschrijver onderkende dat en schreef: “Voorheen gaf Lisses veenderijen de turf aan onze winterhaard”. In de middeleeuwen schijnt het uitdelven en uitbaggeren van het veen inderdaad een goede bron van inkomsten zijn geweest. In 1494 wordt naast de landbouw en veeteelt het turf delven ook nog genoemd, maar enkele jaren later was de veenderij over het hoogtepunt heen en richtte men zich voornamelijk op de veeteelt.
Ook vlas was hier bekend. Jaarlijks lag in de tweede helft van augustus de (nu gedempte) Gracht vol ‘vlasschepen’. Dat vlas werd door kooplieden als Johannes van de Vijver en Leendert Suyker op de wal aan de meest biedenden verkocht om daarna in de heldere duinbeken en het Haarlemmer Meer te worden ,geroot’. Door dat roten rotten de zachtere stengeldelen weg, zodat de sterke vezels overblijven. Het vlas liet men met modder of stenen verzwaard in het water zakken. Veel werd dus geroot in de Gracht. Na ongeveer drie weken is het vlas geroot en wordt het in ‘kapellen’ (schoven, vandaar wellicht de oude naam ,Kapellenwei’ voor het stuk land waarop nu nog de gebouwen van Hobaho staan) op het land gezet om te drogen.
De schoven werden veelal als brandstof gebruikt. Daar hadden schout en schepenen van Lisse echter groot bezwaar tegen, omdat zwevende, gloeiende schoven gevaarlijk zijn en ‘door achteloosheid en verzuimenisse’ grote brand konden doen ontstaan, ‘indien niet door Gods genade de begonnen brand tijdelijken waard uitgeblust’. Het is omstreeks 1770 verkeerd gegaan met de vlasserij in Lisse.

Copyright © 2005 Vereniging Oud Lisse

Schepen in de Gracht aan het begin van de 20e eeuw