Berichten

Oproep: De wagenmakerij Van Riek in Lisse aan de Heereweg

Jacobus van Riek trouwde in 1806 met Maartje van Noord. Zij woonde op Heereweg 112. daar was een wagenmakerij. Diverse vragen over de familie en de wagenmakerij worden gestel

Hans van Riek.

NIEUWSBLAD Jaargang 7 nummer 1, januari 2008

Mijn naam is Hans van Riek. Momenteel ben ik bezig om van de stamboom Van Riek een familiegeschiedenis op papier vast te leggen en in het bijzonder de wagenmakerij en en hun bewoners.

Mijn voorouders hadden vele generaties wagenmakerij en in Lisse, Delft en Hillegom. De stamvader van de wagenmakerij en is Jacobus van Riek, geboren in Rijnsaterwoude en trouwt met Maartje van Noort uit Sassenheim op 12 mei 1806 te Lisse. Het gezin van Jacob en Maartje wonen dan aan de Heereweg 212. Zij hebben zes kinderen, waarvan vier zonen. Waar Jacob het vak van wagenmaker heeft geleerd is mij niet bekend. Zijn zonen Jan, Claas, Gerrit en Cornelis leren het vak van wagenmaker bij hun vader.

Als eerste verlaat zoon Jan het ouderlijk huis en gaat naar Pijnacker om een wagenmakerij te beginnen en zet de wagenmakerij voort in Delft. In 1833 komt Jacob te overlijden en zet zijn vrouw Maartje de wagenmakerij voort tot ca. 1850. Na zijn huwelijk verlaat zoon Gerrit het ouderlijk huis en vertrekt naar Hillegom om een wagenmakerij te beginnen aan de Hoofdstraat. Op 26-jarige leeftijd komt wagenmakersgezel Cornelis te overlijden.

In 1850 koopt zoon Claas de wagenmakerij van zijn vader aan de Heereweg 212 te Lisse. Moeder Maartje overlijdt eenjaar later. Claas en zijn vrouw Alida van Schie hebben een zoon als enig kind, Jacobus Cornelis. Jacob trouwt met Cornelia van Roon uit Warmond en zij krijgen zes dochters en zeven zonen, waarvan zes kinderen binnen een jaar overlijden. Jacobus Cornelis zet de wagenmakerij voort van zijn vader en zoon Nicolaas Petrus leert het vak van wagenmaker van zijn vader. Als Jacobus Cornelis komt te overlijden in 1910 zet Nicolaas Petrus de wagenmakerij voort tot 1956. In 1917 trouwt Nicolaas Petrus met Wilhelmina Anna Damen. Nico van Riek verkoopt het pand in 1972. Zo komt er, na ca. 200 jaar, een einde aan het adres Heereweg 212 voor de vele generaties Van Riek.

Misschien kunt u mij helpen met meer informatie over de wagenmakerij en zijn bewoners aan de Heereweg 212 te Lisse. Elk puzzelstukje is welkom. Ik heb een aantal vragen:

Was bij de wagenmakerij een smederij of werd het smeedwerk

naar een smid in het dorp gebracht; Zo, ja bij wie?

Wie werkten (personeel) er nog meer bij de wagenmakerij;

Wat werd er zoal gemaakt bij de wagenmakerij?

Waren er meer wagenmakers in het dorp Lisse?

Wie heeft er oude foto’s van de wagenmakerij en zijn bewoners aan de Heereweg 212?

Weet iemand of Nico van Riek, de laatste wagenmaker, lid was van een vereniging of andere hobby’s had?

Heeft de familie Van Riek op een ander adres een wagenmakerij gehad in Lisse?

Zijn er verder bijzondere gebeurtenissen over de wagenmakerij bekend?

Verder is alle overige informatie over het pand en zijn bewoners welkom.

Voor informatie kunt u mij mailen op riek0004@planet.nl

Een deel van de wagenmakerij in de Smoufelbeekhoeve (Maldegem). Bemerk achterin de verschillende mallen (sjablonen). Bron Wikipedia

LISSESE ARCHITECT AAD PAARDEKOOPER SCHIEP VEEL MARKANTE GEBOUWEN

De Lissese architect Aad Paardekooper schiep veel markante gebouwen. Voor een deel van zijn creaties dreigt sloop. Paardekooper verleed in 1991.

NIEUWSBLAD Jaargang 5 nummer 4, oktober 2006

door Sjaak Smakman

‘Een gebouw moet kunnen sterven,’ zei de Lissese architect Aad Paardekooper ooit over de boerderij van Ruigrok aan de Kanaalstraat die plaats moest maken voor de nieuwbouw van audiocentrum Johanv an Steijn. Het lijkt nu echter ook te gaan gelden voor tal van zijn eigen scheppingen. De Mariakerk, de MVO Lucia, de CNB, de Don Boscoschool. Allemaal markante scheppingen van Paardekooper die op de nominatie staan voor gehele of gedeeltelijkesloop. Maar wie was Aad Paardekooper?

Jacoba van Beierenweg 136 oogt als het zoveelste bedrijf langs deze straat in Voorhout. Maar aan het eind van de oprijlaan is er plotseling een prachtig door bomen omzoomd binnenpleintje met een paar fraai gerestaureerde eeuwenoude panden. Hier woonde en werkte de bekende Lissese architect Aad Paardekooper vanaf 1978, nadat hij zijn zelf ontworpen woning aan de Laan van Rijckevorsel verliet.

Kees Morseveld, als 16-jarige begonnen bij het architectenbureau Paardenkooper en Barnhoorn, woont hier nog altijd. Hij herinnert zich nog hoe in 1972 zijn baas het oog had laten vallen op deze plek waarvan de gebouwen – of beter gezegd: de bouwvallen – ten prooi dreigden te vallen aan de slopershamer na het overlijden van de drie broers Warmerdam.

Belasting op lichtinval

Morsevelds huidige woning, een boerderij uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw, was toen weinig meer dan een stal annex garage met een dak van golfplaat. De ramen waren al ruim anderhalve eeuw eerder dichtgemetseld toen Lodewijk Napoleon een belasting op licht(inval) invoerde en de boer geen zin had om te betalen voor het daglicht van zijn beesten.

De Voorhoutse gemeenteraad vond de dood van de broers Warmerdam een mooie gelegenheid om alles te slopen. Slechts dankzij zijn goede relatie met de toenmalige burgemeester kon Paardekooper dat afwenden. Het werd een kostbare verbouwing: Paardekooper was immers een gesettelde architect en dat was voor Monumentenzorg een reden om de lat hoog te leggen bij de restauratie van wat uiteindelijk wél rijksmonumenten waren: eindelijk iemand die een échte restauratie kon betalen! Morseveld kreeg één van de twee woningen en heeft er nog altijd plezier van.

Gods schepping versterken

Zo succesvol als Paardekooper in die jaren was, zo moeizaam was zijn start. Geboren op 11 april 1918 als zoon van een timmermansbaas, zoals dat toen heette, volgde hij de HBS en ging hij in 1936 bouwkunde studeren aan de Technische Hogeschool in Delft. Die studie ging niet zonder hapering: Paardekooper weigerde in 1943 een ariërverklaring te ondertekenen en moest op last van de Duitsers derhalve stoppen met zijn studie. Pas in 1948 zou hij uiteindelijk afstuderen. Maar toen was hij al jaren aan het werk. In 1945 ging hij aan de slag bij het bureau Granpré-Moliere, een van zijn professoren die van enorme invloed was op zijn opvattingen over    , architectuur. ‘Hij was erg van hem onder de indruk en die colleges gaven hem al een soort voorraad: als ik later architect word, dan wil ik zó gaan bouwen’.

Granpré-Moliere was een bekeerde katholiek die, in de woorden van Morseveld, ‘zocht naar wegen om in de bouwkunst Gods schepping te versterken’. Heldere structuren van binnen- en buitenruimten, markante dakvormen en gebruik van ambachtelijke materialen als baksteen, hout, pannen en leien. Zo ontstond de zogeheten Delftse school, die weer sterk was geënt op de Bossche Kring van pater-architect Don van der Laan. ‘Veel collega’s van mij hadden het ook over de Roomse stijl’, zegt Morseveld.

Katholiek netwerk

In die begintijd ontmoette Paardekooper Kees Barnhoorn, die toen al ruim twintig jaar architect was in Lisse. Met de associatie met Barnhoorn in oktober 1946 in het Architectenbureau Paardekooper en Barnhoorn – gevestigd aan de Grachtweg 3 waar Barnhoorn toen woonde en zijn kantoor had – kreeg de katholieke Paardekooper meteen een groot netwerk. Een katholiek netwerk uiteraard, want, zo herinnert Morseveld zich, een katholieke ondernemer liet zijn gebouw ontwerpen en bouwen door geloofsgenoten. ‘Ik weet nog dat mijn vader regelmatig met een toeter door het dorp ging om acties van de middenstand aan te kondigen. Op een keer hielden ze ook een enquête met de vraag waarom mensen hun spullen kochten bij magazijn De Vlijt of bij Tissing. Daar stond dan in negen van de tien gevallen: omdat die van mijn geloof zijn. Zo was het in die tijd.’

Morseveld zelf kwam in 1946 in dienst van het bureau ‘als een jochie van 16 dat tekenen leuk vond’. Het echte vak leerde hij in de praktijk van Paardekooper. Een goede maar strenge leermeester die altijd afstand hield. ‘Het was altijd ‘u’ en ‘meneer Paardekooper’. Toen ik – en alléén ik – hem na zijn afscheid in 1981 Aad mocht noemen en zijn vrouw Ploon, was dat enorm wennen na veertig jaar’.

Bouwen zonder beperkingen

En het was hard werken – eerst aan de Grachtweg en van 1961 tot 1975 aan de Achterweg: van maandag tot en met vrijdag van acht tot vijf en op zaterdagmorgen van 9 tot 11. Een lichtpuntje waren weer de extra vrije dagen, want katholieken hadden in die tijd de nodige feestdagen en Barnhoorn was naast zijn werk ook kerkmeester. Allerzielen, Driekoningen, Maria Hemelvaart en het feest van Sint Agatha: dagen waarop het personeel wel naar kantoor moest komen om vervolgens gezamenlijk naar de kerk te gaan. Daarna hadden ze de rest van de dag vrij.

De jaren vijftig waren de grote jaren van Paardekooper. In die tijd zette hij de gebouwen neer waarmee zijn naam onlosmakelijk verbonden is. De Mariakerk aan de Nassaustraat was zijn grote trots, zegt Morseveld. Mede door de gulle giften van rijke bollenboeren hoefde hij zich geen beperkingen op te leggen en het resultaat is er naar: van de achthoekige rondo’s in het plafond tot aan het massieve siersmeedwerk en de (helaas ooit overgekalkte) schildering van Jezus Triomfator achter het altaar. Het metselwerk is markant. Er werd gemetseld in een zogeheten wild verband, waarbij vrij willekeurig halve stenen werden geplaatst om zo een onregelmatig patroon in de muren te krijgen. De speciaal gebakken baksteen was 5,5 centimeter hoog en tussen de rijen bakstenen moest precies 1,5 centimeter specie. Zo werd elke laag het heilige getal van 7 centimeter dik.

De hal vol klompen

Het gebouw van de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale, CNB, aan de Grachtweg in Lisse. Het is een van Paardekoopers bekendste bouw¬werken. Wanneer de CNB in februari 2007 verhuist naar de nieuwbouw aan de Heereweg, wordt het de vraag of dit pand behouden kan blijven. (Foto HS)

Ook bij de bouw van het woonhuis van de toenmalige HBG-directeur Van Leeuwen – die erg onder de indruk was van de kantoren en hallen van wat toen de HBG was en later de CNB werd – aan de Noordwijkerhoutse Brink in 1959 kreeg Paardekooper de vrije hand en ook dat behoorde tot zijn favoriete werk. Woningen bouwde Paardekoper overigens relatief weinig. De stijl van de Delftse school leende zich door zijn karakter meer voor grote bouwwerken. ‘Paardekooper bouwde wel veel bollenschuren. Ik herinner me hoe regelmatig de hal vol stond met klompen. Maar als ze er een huis bij wilden hebben, gingen de opdrachtgevers vaak naar een andere architect. Dat vond Paardekoper overigens niet erg. Die bollenboeren wilden toch een huis met regenton en luikjes en zo’n piepend weerhaantje op het dak en dat soort huizen wilde Paardekooper ook helemaal niet bouwen.’ Toch staat er her en der wel wat: het hele Engelplein is van de hand van Paardekoper, evenals een rij woningen langs de Oranjelaan en de Koningstraat. Ook in zijn geboorteplaats Zoeterwoude heeft hij een aantal huisjes gebouwd. Maar het was lastig in die jaren vijftig. Veel materiaal was op de bon. In een huis mocht maar 6 kubieke meter hout worden gebruikt en dat valt niet mee in een bouwstijl waarvan onder meer brede houten kozijnen een kenmerk was. ‘We zaten vaak te knibbelen in de marges om binnen die grenzen te blijven’, weet Morseveld. ‘Maar uiteindelijk bouwden we daar voor gezinsbelang huizen met een woonkamer, een keuken, drie of vier slaapkamers, een zolder, een wc en een douche voor 12.000 gulden.’

Gasbeton als isolatie

In de jaren zestig kwam er een kentering. Nieuwe materialen, nieuwe tijden, nieuwe inzichten. Wie herkent in de in 1961 gebouwde en een paar jaar geleden gesloopte kantoorflat van Schulte en Lestraden aan de Sassenheimse Parklaan de hand van Paardekooper? Paardekooper werkte veel met het bedrijf samen. Het gasbeton werd uitgevonden en dat bleek uitstekend geschikt als isolerend bouwmateriaal. Schulte en Lestraden bedacht een systeem met ventilatoren waarmee je bollen naar wens kon drogen en koelen en gezamenlijk ontwierpen en bouwden ze veel bollenschuren waar dit nieuwe klimaatbeheersingssysteem werd toegepast. De ‘bunkerbouw’, zoals de Delftse school in de volksmond heette, raakte langzaam uit beeld. Bovendien was de bouw duur. Vooral de handgebakken bakstenen waren te duur, zegt Morseveld, ook al werd er op een gegeven een procédé uitgevonden waarbij de stenen fabrieksmatig(er) konden worden gemaakt.

Agathapark verbaasde

Desondanks keken Morseveld en de andere medewerkers wel even op toen Paardekooper met het ontwerp kwam van het Agathapark. Op de donkergekleurde baksteen na lijkt het in niets op de Delftse school. Maar het paste wel dat andere kenmerk van Paarekooper: ‘Hij was een hele goede trendvólger, geen trendsetter. Dat geldt voor al zijn bouwwerken. Hij is nooit een uitvinder van iets geweest. Toen ze in de jaren zeventig uitgekeken raakte op de kloosterbouw, schakelde hij heel gemakkelijk om naar iets anders. Toen hij met het Agathapark kwam, vonden wij het een hele rigoureuze overgang. Maar hij zelf zei: ik moet wel, want ze willen dat andere niet meer. En je moet niet vergeten dat het bureau in die tijd vijftien medewerkers telde en er moest wel brood op de plank komen. Bij middelgrote architectenbureaus is het altijd een kwestie van geven en nemen’.

Een echte Paardekooper

Paardekooper bouwde méér dat haaks stond op de Delftse school. Het winkelcentrum De Madelief, waar nu Horsman een geheel nieuw complex aan het optrekken is, was een schepping van hem. Hetzelfde geldt voor de opslagloods van Mijnders aan de Heereweg, waar nu de nieuwbouw van de CNB verrijst. En ook het pand van Johan van Steijn aan de Kanaalstraat pal naast het Hofje van Six is toch heus een echte Paardekooper.

In de latere jaren ging ging Paardekooper elke vrijdag naar Rotterdam, naar het Instituut Stad en Landschap, om daar werk van andere architecten te beoordelen. En daar, zo is de stellige overtuiging van Morseveld, is hij vanaf zijn zestigste gaan uitkijken naar een opvolger. ‘Hij had een behoorlijk inzicht in de capaciteiten van anderen en hij wilde als zijn opvolger iemand met dezelfde kwaliteit als hemzelf. Hij zocht niet naar een kloon van hemzelf, dat had trouwens ook niet gekund. Dat zijn opvolger veel moderner zou zijn dan hijzelf, vond hij ook niet erg, als hij maar kwaliteit had. We hebben wel een keer of vier iemand hier in Voorhout gehad die werd voorgesteld als een mogelijke opvolger.’

Die opvolger werd uiteindelijk Fons Verheijen, die in 1975 cum laude was afgestudeerd in Delft. Een totaal ander type dan Paardekooper. ‘Veel opener. Jong nog,’ herinnert Morseveld zich, ‘en bruisend. Het was meteen ‘je’ en ‘jij’ en ‘Fons’, ook met zijn vrouw, en er ontstond snel een band. Het was even wennen, maar het wende snel. En Fons was – en is – een originelere architect dan Paardekooper.’

Dat Verheijen de opvolger was en Paardekooper er mee wilde stoppen, bleek snel. De twee hebben maar drie jaar, van 1979 tot 1982, het bureau samen gerund. Verheijen is daarna nog jaren in Voorhout gebleven, maar verhuisde in 1990 naar Leiden. De tien bij twintig meter grote bollenschuur op nummer 136 die Paardekooper had gesloopt om op de fundamenten een geheel nieuw kantoor te bouwen, werd te klein. Ook Paardekooper bleef niet op het complex. Hij vertrok naar Oegstgeest, waar hij op 24 november 1991 overleed. Zijn weduwe overleed begin dit jaar, op 87-jarige leeftijd.

 

Opmerking in het volgende Nieuwsblad:

Architect Aad Paardekooper

Dit is de enige echte architect ir. A.H. J. (Aad) Paardekooper uit Lisse

In het artikel van Sjaak Smakman in het Nieuwsblad van oktober j.1. over architect Ir. A.H.J.Paardekooper zijn wat foutjes geslopen. Allereerst is de gepubliceerde foto niet van architect Paardekooper, maar van Henk Paardekooper, die secretaris was van de atletiekvereniging ‘De Spartaan’. De heer Morseveld dient te zijn de heer C. J.M.Mosseveld. Ik weet dit allemaal zo goed, omdat ik zo’n 17 jaar heb gewerkt bij Aad Paardekooper! Lisse, Ignus Maes

Karikatuur Aad Paardekooper

De op de voorpagina van het Nieuwsblad van oktober 2006 geplaatste karikatuur van architect Aad Paardekooper is niet in overeenstemming met wat de Vereniging Oud Lisse beoogt, namelijk waardering, aandacht en mogelijk behouden van Paardekoopers in Lisse gebouwde ontwerpen. Nergens staat de bronvermelding van deze karikatuur. Dan is het beter deze te plaatsen in zijn context. Lisse, Ignus Maes

Noot van redactie: In het colofon op pagina 3 staat vermeld: ‘Tekening cover: Piet Berrevoets’

Foto Aad Paardekooper

Met veelbelangstelling het nieuwe nummer van het nieuwsblad nr. 4 gelezen. Daar staat een artikel in over ir. Aad Paardekooper. De foto die erbij staat afgedrukt is volgens mij niet van ir. Aad Paardekooper, maar van Henk Paardekooper (oude-secretaris van de Spartaan). Is dat juist ? Lisse, Co Lieverse

Noot van de redactie: Dat is helaas juist.

Foto Aad Paardekooper

De foto bij het verhaal over architect Aad Paardekooper is niet van hem maar van Henk Paardekooper van de Spartaan, niet eens familie! Wat zullen de kinderen van Aad Paardekooper er wel niet van zeggen?

Lisse, Puck de Vroomen

Noot van de redactie: Cees en Vincent zullen zeggen: Wat een sufferds

ANDRIES SCHOEMAKER (1660-1735) TEKENT LISS


Huijs Dever, getekend door Andries Schoemaker

Andries Schoemaker maakte niet alleen tekeningen, maar schreef ook veel. Hij schrijft lyrisch over Lisse. Vanaf de eerste kapel tot zijn eigen tijd rond 1730.

door de redactie van het Nieuwsblad

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 1, januari 2006

Lis: Is een dorp met een parochie kerk tussen Sassenheijm en Hillegom al waar men van outs Ageta als patronesse pleeg te

vieren. De kapel van Lis, dewelke te voren onder de parochiekerk van Sassem hadde gestaan, is tot een parochiekerk aan gestelt en van Sassem afgesondert inden jaare 1460 gelijk dees volgende brief noch in wegen sijnde is luydende,

WOUTER van TER GOUDE proost en arsdiaken van st. Pieterskerke te Utrecht door den H. apostolischen stoel tot Romen tot Rechter, kommissaris en Gemagtígde in de onderstaande Zake aangestelt, wenst allen en een Ider de eeuwige Zaligheijt in den Heere ende een vaste gehoorzaamheíjt aan onse bevelen.
De brief van den alder hijligsten vader in Christus, onsen heer PIUS derde, door GODS voorsienigheijt paus van Romen, met zijn eijgen en ware lode (bellen?) en uythangende kennip koordeken naar de wijse van ’t Roomse Hof bezegelt, en daar bij gaaf, volkomen heel, en onbedorve, ongeschrapt, niet verdagt van de minste vervalsinge, de welke ons van wegen de eersame mannen, de schout, mitsgaders de Inwoonders en ingesetenen van Lis, onder het bisdom van Utrecht, die in den gemelden brief ook vermeld worden, ten overstaan van een openbaren notaris en van Getuygen behandigt is, hebben wij met alle eerbiedigheijt soo als het betaamde, ontvangen. Zijnde van den volgende Inhoud:

PIUS bisscop, de dienaar van GODS dienaren, wenst aan sijn eerwaardige broeder den bischop van Utrecht, en aan sijne lieve soonen, de proosten van den dom, en van St Pieterskerke te Utrecht, de Zaligheijt en de apostolisen Zegen, de heilige genegentheijt de welke onse beminde soonen de schout, mitsgaders de /nwoonders en Ingesetenen van het dorp LIS onder het bisdom van Utrecht, ons en de Roomse kerke toegedragen, (..?..) dat wij hunne begeerte soo verre als het ons mogelijk is in willigen, voor al de sodanige dewelke dienen om de (gevaren?) van hunne ziel en lichaam af te weeren, om hunne Zalighijt ende vermeerdering van den Goddelijken dienst te besorgen, en, om het gene verders tot hunne welstant verstrecken kan, uyttewerken. Verders hebben de schout, Inwoonders en ingesetenen voornoempt ons een bede voorgeslagen hier in bestaande dat het voornamelijk de oude en swacke luyden zeer lastig viel dat sij om de misse en andere Goddelijken diensten te hooren, mitsgaders om de kerkelijke sacramenten te onifangen, en de klijne kinderen dewelke daar geboren worden te laten dopen, gehouden sijn te gaan na de parochiekerke van Sassem onder het voornoemde bisdom, welke parochiekerk onder dewelke de schout ende Inwoonders ende ingesetenen voornoempt, als parochianen behoren en gerekent worden een halve mijl soo als de mijlen in die gewesten gerekent worden dat is 3 Italiaanse mijlen vant gemelde dorp gelegen is, soo dat het somwijlen gebeurt dat de Ingesetenen en Inwoonders voornoempt omdatte den priester die soo verre van dien of woond, niet tijdig genoeg (.?..) bekomen sonder het onfifangen van de sacramenten, ende klijne kinderen sonder het doopzet te ontfangen, komen te sterven, tot geen klijn gevaar van hunne Zielen. Daarom sijn wij wegens de schout ende Inwoonders en ingesetenen voornoempt ootmoedig gebeden: wij souden ons dog gewaardigen de koninglijke kapel, dewelke door WILLEM Rooms koning, toen graaf van Holland, roemrugtiger gedagtenisse, gebout is in het gemelde dorp Lis, en dewelke, soo als de schout en Inwoonders en ingesetenen voornoempt versekerden, door den gemelden koning, toen hartog, daar toe geschikt is geweest, tot een parochie kerk op te rechten en tegen de voorsegde ongemacken van de schout, Inwoonders en ingesetenen voornoempt te voorsien. Soo is het dan dat wij als geen regte kennis van het bovenstaande hebbende, en voort gemelde toch wel genegen sijnde, uwe bescheijdenheijt door dit pauselijk geschrift bevelen, dat gijlieden ofte tenminsten twee of een van Ue den Regent der voornoemde parochiekerke van Sassenhijm ende andere die’t behoort bij Ue te ontbieden hebt, en indien ghij dan na een naarstig onderzoek de Baak aldus gelegen vind, de gemelde kapel tot een parochiekerk, die hare doopvonten en kerkhof, ende verder eertekenen van een parochie kerk hebbe, hebt op te rechten. Den schout, de Inwoonders en ingesetenen van’t voornoemde dorp, dewelke tot nu toe gewoon sijn het wijfeest der gemelde kapelle jaarlijks te vieren, en hunne nakomelingen, omtrent de Zielbestieringe en andere parochie ampten uyt kragte van het Apostolís gesag van de gemelde parochie kerk van Sassenheijm af te zonderen, deselve, mitsgaders het voornoemde dorp, na dat soo Benen oprichting en afsondering door Ue gedaan sal veesen, als rechte parochianen en parochiepriesters aan de voornoemde kapelle vast te hechten en toe te eijgenen, het bestier over de Zielen van de gemelde menschen aan den regent van de gemelde kapelle, voor altfijt op te dragen, en aan den Schout, Inwoonders en ingesetenen voornoempt verlof te geven om in dese/ve kapelle, als sijnde dan haar eijgen parochie kerk, de Goddelijke diensten te horen. En dat gij sult maken en te weeg brengen dat aan de regent der voornoemde kerke van Sassenhijm alle jaar en ten eeuwigen tijden twee of drie oncen loueter zilver, of soo een andere vergoeding als gij lieden volgens de redelijkheijt billik sult oordelen, door de parochianen die aldus afgesondert sullen worden, voor het bovenstaande inderdaad betaalt werden, sodanig dat gijlide de tegen (.. ?..) door kerkelijke straf vonnissen sonder plaas aan Benig beroep te geven, zult mogen bedwingen, niet tegen staande alles wat hier tegen mag( …?…)
Gegeven te Romen bij St Pieter in’t Jaar van ‘sHeeren mensch wordinge 1460 of 8ste der maand november in’t darde jaar van ons pausdom.
Waarop wij de voornoemde kapel van Lis tot een parochiekerk die doopvonten, een kerkhof ende verdere eertekenen van een parochiekerk hebbe, oprechten, den schout, de Inwoonders en ingesetenen van’t voornoemde dorp, dewelke tot nu toe gewoon sijn het wijfeest der gemelde kapelle jaarlijks te vieren, en hunne nakomelinge ontrent de Zie/bestierínge en de verdre parochierechten van de gemelde parochie kerk van Sassenheijm uyt krapte van het apostolis gesag af sonderen de voornoemde schout en Inwoonders mitsgaders het gemelde dorp Zelfs. Sijnde nu op de gerijde wijse van de parochie kerk van Sassenheijm door ons afgesondert, als parochianen aan de gemelde kapelle als hare parochie kerke vast hechten en toe wijsen, het bestier over de Zielen der parochianen van’t gemelde dorp Lis aan den regent der selver kapelle, dewelke nu tot een parochiekerk opperecht is, door ’t zelve apostolis gesag aanbevelen aan den schout, de Inwoonders en ingesetenen voornoempt verlof geven om in de selve kapelle als in haar eijgen parochie kerk de Goddelijke diensten te horen en volgens de gemelde Redelijkhijt ordeheren dat aan den regent der voornoemde parochie kerke van Sassenheijm, die het op soo een tijt wesen magh, tot Benen vergoedinge van het bovenstaande door de parochianen die dus van de parochi kerke van Sassenheijm afgesondert sijn, jaarlijks ten eeuwigen tijde betaalt zullen worden 5 onsen louter Zilver en dat aan den heer Bartholomeus Simons van Schidam, priester en pastoor der parochie kerke van Sassenheijm.
Gegeven te Utrecht in ons woonhuys in’t jaar 1461 in de 9de indictie ’s maandags of 27 der maand April ten overstaan van de eersame getuygen, Theobaldus Niklaasz en Reijnier van Cij.

Dus wierd dese kapelle van Lis tot een parochiekerk hervormpt door pauselijke magt op het eersoek van den schout en inwoonders aldaer. Het pastoorschap plagt door de graven van Holland en de instellinge door den ars diaken van Utrecht gegeven te worden. De inkomste van dese pastory bedroegen 40 Rijnse Guldens. De koster wierd mede door den Hollandse Graaf benoempt.

Na het afdoen van het Roomse bijgeloof (Schoenaker was dus zelf protestant!) soo verminderde ook de inkomsten van de kerk voor de noch over gebleve priesteres, waardoor dat de ook overgebleve van de Roomse kerken vereenigt wierden met de dorpen Warmond, Voorhout, Sassen, werdende dese vier plaatzen dooreen en deselve priester bedient, welke priester zijn woonstede tot Sassen hield, doch nader hand is Lis wederom van de andere afgesondert en verkreeg een Bijgen pastoor.

Lisse, een van de dorpen int balliuschap van Rijnland, daar Leijden de hoofdstad van is, aan’t poortwesten van het haarlemmermeer, heeft kerk en predicant, staande onder ’t Classis van Leijden en Neder Rijnland.

Het dorp Lisse is een heerlijk dorp gelegen aan de Heerewegh tussen de stede Haarlem en sGravenhage, alwaar de postwagen van Amsterdam na Den Haag rijdende, heen en weer dagelijks twee maal door rijt. Het is een bequame brede straat, beset met zeer sware linde boonren, en leijt rondom in een seer vermakelijke landsdouwe niet verre van t Haarlemmermeer en de Leijdse Trekvaart.

Lissepolder is het bedijkte Geestwater aan het noordwestende van het haarlemmermeer, tussen de dorpen Sassenheijm en Lisse en het Kapermeer, daar de heer Alting dese oude latijnse naam op vind: Annisou.

Andries Schoemaker, getekend naar Norbertus van Bloemen

LISSE VOLGENS ANDRIES SCHOEMAKER

Andries Schoemaker maakte niet alleen tekeningen, maar schreef ook veel.  Hij schrijft lyrisch over Lisse. Vanaf de eerste kapel tot zijn eigen tijd rond 1730.

Jaargang 4 nummer 4, oktober 2005

Redactie

Toen de Amsterdamse koopman Andries Schoemaker (1660-1735) het geld verdienen welletjes vond en met pensioen ging, wijdde hij zich geheel aan zijn hobby. Tien jaar lang- in de zomers van 1724-1734 – reisde hij rond in de gewesten van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en zijn pen tekende karakteristieke dorps- en stadsgezichten en hij voorzag die tekeningen van uiterst interessante informatie. Hij bezocht ook verschillende malen Liss, ons dorp.

Hierbij de tekeningen en de getranscribeerde tekst.

Schoemaker

Lis: Is een dorp met een parochie kerk tussen Sassenheijm en Hillegom al waar men van outs Ageta als patronesse pleeg te vieren. De kapel van Lis, dewelke te voren onder de parochiekerk van Sassem hadde gestaan, is tot een parochiekerk aan gestelt en van Sassem afgesondert inden jaare 1460 gelijk dees volgende brief noch in wegen sijnde is luydende,

WOUTER van TER GOUDE:

WOUTER van TER GOUDE proost en arsdiaken van st. Pieterskerke te Utrecht door den H. apostolischen stoel tot Romen tot Rechter, Kommissaris en Gemagtigde in de onderstaande Zake aangestelt, wenst allen en een Ider de eeuwige Zaligheijt in den Heere ende een vaste gehoorzaamheijt aan onse bevelen.

De brief van den alder hijligsten vader in Christus, onsen heer PIUS derde, door GODS voorsienigheijt paus van Romen, met zijn eijgen en ware lode en uythangende kennip koordeken naar de wij se van ’t Roomse Hof bezegelt, en daar bij gaaf, volkomen heel, en onbedorve, ongeschrapt, niet verdagt van de minste vervalsinge, de welke ons van wegen de eersame mannen, de schout, mitsgaders de Inwoonders en ingesetenen van Lis, onder het bisdom van Utrecht, die in den gemelden brief ook vermeld worden, ten overstaan van een openbaren notaris en van Getuygen behandigt is, hebben wij met alle eerbiedigheijt soo als het betaamde, ontvangen. Zijnde van den volgende Inhoud:

Pauselijke brief

PIUS bisscop, de dienaar van GODS dienaren, wenst aan sijn eerwaardige broeder den bischop van Utrecht, en aan sijne lieve soonen, de proosten van den dom, en van St Pieterskerke te Utrecht, de Zaligheijt en de apostolisen Zegen, de heilige genegentheijt de welke onse beminde soonen de schout, mitsgaders de inwoonders en Ingesetenen van het dorp LIS onder het bisdom van Utrecht, ons en de Roomse kerke toegedragen, dat wij hunne begeerte soo verre als het ons mogelijk is in willigen, voor al de sodanige dewelke dienen om de (gevaren?) van hunne ziel en lichaam af te weeren, om hunne Zalighijt ende vermeerdering van den Goddelijken dienst te besorgen, en, om het gene verders tot hunne welstant verstrecken kan, uyttewerken. Verders hebben de schout, Inwoonders en ingesetenen voornoempt ons een bede voorgeslagen hier in bestaande dat het voorna­melijk de oude en swacke luyden zeer lastig viel dat sij om de misse enandere Goddelijken diensten te hooren, mitsgaders om de kerkelijke sacra­menten te onifangen, en de klijne kinderen dewelke daar geboren worden te laten dopen, gehouden sijn te gaan na de parochiekerke van Sassem onder het voornoemde bisdom, welke parochiekerk onder dewelke de schout ende Inwoonders ende ingesetenen voornoempt, als parochianen behoren en gerekent worden een halve mijl soo als de mijlen in die gewesten gerekent worden dat is 3 Italiaanse mijlen vant gemelde dorp gelegen is, soo dat het somwijlen gebeurt dat de Ingesetenen en Inwoonders voornoempt omdatte den priester die soo verre van dien of woond, niet tijdig genoeg (.?..) bekomen sonder het onfifangen van de sacramenten, ende klijne kinderen sonder het doopzet te ontfangen, komen te sterven, tot geen klijn gevaar van hunne Zielen. Daarom sijn wij wegens de schout ende Inwoonders en ingesetenen voornoempt ootmoedig gebeden: wij souden ons dog gewaardigen de koninglijke kapel, dewelke door WILLEM Rooms koning, toen graaf van Holland, roemrugtiger gedagtenisse, gebout is in het gemelde dorp Lis, en dewelke, soo als de schout en Inwoonders en ingesetenen voornoempt versekerden, door den gemelden koning, toen hartog, daar toe geschikt is geweest, tot een paro­chie kerk op te rechten en tegen de voorsegde ongemacken van de schout, Inwoonders en ingesetenen voornoempt te voorsien. Soo is het dan dat wij als geen regte kennis van het bovenstaande hebbende, en voort gemelde toch wel genegen sijnde, uwe bescheijdenheijt door dit pauselijk geschrift bevelen, dat gij lieden ofte tenminsten twee of een van Ue den Regent der voornoemde parochiekerke van Sassenhijm ende andere die’t behoort bij Ue te ontbieden hebt, en indien ghij dan na een naarstig onderzoek de Baak aldus gelegen vind, de gemelde kapel tot een parochiekerk, die hare doopvonten en kerkhof, ende verder eertekenen van een parochie kerk hebbe, hebt op te rechten. Den schout, de Inwoonders en ingesetenen van’t voornoemde dorp, dewelke tot nu toe gewoon sijn het wijfeest der gemel­de kapelle jaarlijks te vieren, en hunne nakomelingen, omtrent de Zielbestieringe en andere parochie ampten uyt kragte van het Apostolis gesag van de gemelde parochie kerk van Sassenheijm af te zonderen, deselve, mitsgaders het voornoemde dorp, na dat soo Benen oprichting en afsondering door Ue gedaan sal veesen, als rechte parochianen en paro­chiepriesters aan de voornoemde kapelle vast te hechten en toe te eijge­nen, het bestier over de Zielen van de gemelde menschen aan den regent van de gemelde kapelle, voor altfijt op te dragen, en aan den Schout, Inwoonders en ingesetenen voornoempt verlof te geven om in deselve kapelle, als sijnde dan haar eijgen parochie kerk, de Goddelijke diensten te horen. En dat gij sult maken en te weeg brengen dat aan de regent der voornoemde kerke van Sassenhijm alle jaar en ten eeuwigen tijden twee of drie oncen loueter zilver, of soo een andere vergoeding als gij lieden vol­gens de redelijkheijt billik sult oordelen, door de parochianen die aldus afgesondert sullen worden, voor het bovenstaande inderdaad betaalt wer­den, sodanig dat gijlide de tegen (.. ?..) door kerkelijke strafvonnissen sonder plaas aan Benig beroep te geven, zult mogen bedwingen, niet tegen staande alles wat hier tegen mag ( …?…)

Gegeven te Romen bij St Pieter in’t Jaar van ‘sHeeren mensch wordinge 1460 of 8ste der maand november in’t darde jaar van ons pausdom.

WOUTER van TER GOUDE: 

Waarop wij de voornoemde kapel van Lis tot een parochiekerk die doop­vonten, een kerkhof ende verdere eertekenen van een parochiekerk hebbe, oprechten, den schout, de Inwoonders en ingesetenen van’t voornoemde dorp, dewelke tot nu toe gewoon sijn het wijfeest der gemelde kapelle jaarlijks te vieren, en hunne nakomelinge ontrent de Zielbestieringe en de verdre parochierechten van de gemelde parochie kerk van Sassenheijm uyt krapte van het apostolis gesag af sonderen de voornoemde schout en Inwoonders mitsgaders het gemelde dorp Zelfs. Sijnde nu op de gerijde wijse van de parochie kerk van Sassenheijm door ons afgesondert, als parochianen aan de gemelde kapelle als hare parochie kerke vast hechten en toe wijsen, het bestier over de Zielen der parochianen van’t gemelde dorp Lis aan den regent der selver kapelle, dewelke nu tot een parochie­kerk opperecht is, door ’t zelve apostolis gesag aanbevelen aan den schout, de Inwoonders en ingesetenen voornoempt verlof geven om in de selve kapelle als in haar eijgen parochie kerk de Goddelijke diensten te horen en volgens de gemelde Redelijkhijt ordeheren dat aan den regent der voornoemde parochie kerke van Sassenheijm, die het op soo een tijt wesen magh, tot Benen vergoedinge van het bovenstaande door de paro­chianen die dus van de parochi kerke van Sassenheijm afgesondert sijn, jaarlijks ten eeuwigen tijde betaalt zullen worden 5 onsen louter Zilver en dat aan den heer Bartholomeus Simons van Schidam, priester en pastoor der parochie kerke van Sassenheijm

Gegeven te Utrecht in ons woonhuys in ’t jaar 1461 in de 9de indictie ’s maandags of 27 der maand April ten overstaan van de eersame getuygen, Theobaldus Niklaasz en Reijnier van Cij.

Schoemaker:

Dus wierd dese kapelle van Lis tot een parochiekerk hervormpt door pauselijke magt op het eersoek van den schout en inwoonders aldaer. Het pastoorschap plagt door de graven van Holland en de instellinge door den ars diaken van Utrecht gegeven te worden. De inkomste van dese pastory bedroegen 40 Rijnse Guldens. De koster wierd mede door den Hollandse Graaf benoempt.

Na het afdoen van het Roomse bijgeloof (Schoenaker was dus zelf pro­testant!) soo verminderde ook de inkomsten van de kerk voor de noch over gebleve priesteres, waardoor dat de ook overgebleve van de Roomse kerken vereenigt wierden met de dorpen Warmond, Voorhout, Sassen, werdende dese vier plaatzen dooreen en deselve priester bedient, welke priester zijn woonstede tot Sassen hield, doch nader hand is Lis wederom van de andere afgesondert en verkreeg een ijgen pastoor.

Lisse, een van de dorpen int balliuschap van Rijnland, daar Leijden de hoofdstad van is, aan’t noortwesten van het haarlemmermeer, heeft kerk en predicant, staande onder ’t Classis van Leijden en Neder Rijnland.

Het dorp Lisse is een heerlijk dorp gelegen aan de Heerewegh tussen de stede Haarlem en sGravenhage, alwaar de postwagen van Amsterdam na Den Haag rijdende, heen en weer dagelijks twee maal door rijt. Het is een bequame brede straat, beset met zeer sware linde boomen, en leijt rondom in een seer vermakelijke landsdouwe niet verre van t Haarlemmermeer en de Leijdse Trekvaart.

Lissepolder is het bedijkte Geestwater aan het noordwestende van het haarlemmermeer, tussen de dorpen Sassenheijm en Lisse en het Kagermeer, daar de heer Alting dese oude latijnse naam op vind: Annisou.

Een tekening van Schoemaker van de grote kerk in 1723

Een tekening van Schoemaker van de grote kerk in 1690 met verwoest schip

De oude smederij

Op de Heereweg ter hoogte van de Berkhoutlaan was sinds 1622 een smederij gevestigd. De bewoners worden besproken.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 4 nummer 4, oktober 2005

In de loop der jaren heeft wijlen A.M. Hulkenberg enorm veel over de geschiedenis van Lisse opgedoken en aan het papier toevertrouwd. Zoals het artikel over de oude smederij. Voor het eerst horen we van een smid in Lisse in het jaar 1580 in de persoon van Jan Dirksz Vogel. Waarschijnlijk stond zijn huis iets meer in de richting van het Vierkant dan het pand op deze foto. Dat werd namelijk in 1622 bewoond door Pieter Willemsz van Moerkerken. Later bouwde Hendrik Valkenaar hierachter het huis Berkhout, juist ter plaatse van het huidige woonzorgcentrum van die naam.
Op 31 januari 1646 heeft de weduwe van Pieter Willemsz Moerkerken huis, erf en kroft (teellandje) voor f. 625,- en een brief van duizend kapitaal jegens en vier en honderd verkocht aan Daniel Adriaensz van Tetterode, wonende te Noordwijkerhout. In 1674, als Tetterode met dit huis als onderpand f.500,- gaat lenen, blijkt bij het krochtje ook nog een boomgaardje te horen. Vanaf 1722 was hier de smederij van Lisse gevestigd, met als eerste smid Herman Janse Schuurman.
Uit de verkoopakte van 1785 blijkt dat de smederij voor die tijd in het bezit is gekomen van Abraham Leendertsz Koevoet, hoefsmid geboren te Bergsehoek. Dat hij een degelijk vakman was moge blijken uit het feit, dat aan hem – ofschoon roomsgezind – in 1755 en de jaren daarop het smidswerk van het Ambacht Lisse werd uitbesteed.
Na hem volgde Jan Schenk die weer werd opgevolgd door zijn schoonzoon Jan Balman. Toen laatstgenoemde overleed, zette zijn vrouw de smidse voort en na haar verscheiden werd dat Pelle. In het huis aan de noordzijde (rechts op het schilderijtje) woonde Ds. Johannes Stoelendrayer, emerituspredikant.

 

Copyright © 2005 Vereniging Oud Lisse

Dit huis werd in 1622 bewoond door Pieter Willemsz van Moerkerken.

De gracht van Lisse boordevol rootend vlas

Jaarlijks lag in de tweede helft van augustus de Gracht vol met vlasschepen. Ook het roteren en het opzetten in kapellen van het vlas en de turfwinning komt aan de orde.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 4 nummer 2, april 2005

Lisse is bekend, zeg maar wereldberoemd, om zijn bloembollen. Dat is echter lang niet altijd zo geweest. Zelfs nadat de eerste tulpen naar Nederland waren gebracht, was Lisse voor de bloembollenteelt nog niet in beeld. In het arme Lisse had men andere dingen omhanden in een pogen het dagelijkse brood op de plank te brengen.
De dorpsschrijver onderkende dat en schreef: “Voorheen gaf Lisses veenderijen de turf aan onze winterhaard”. In de middeleeuwen schijnt het uitdelven en uitbaggeren van het veen inderdaad een goede bron van inkomsten zijn geweest. In 1494 wordt naast de landbouw en veeteelt het turf delven ook nog genoemd, maar enkele jaren later was de veenderij over het hoogtepunt heen en richtte men zich voornamelijk op de veeteelt.
Ook vlas was hier bekend. Jaarlijks lag in de tweede helft van augustus de (nu gedempte) Gracht vol ‘vlasschepen’. Dat vlas werd door kooplieden als Johannes van de Vijver en Leendert Suyker op de wal aan de meest biedenden verkocht om daarna in de heldere duinbeken en het Haarlemmer Meer te worden ,geroot’. Door dat roten rotten de zachtere stengeldelen weg, zodat de sterke vezels overblijven. Het vlas liet men met modder of stenen verzwaard in het water zakken. Veel werd dus geroot in de Gracht. Na ongeveer drie weken is het vlas geroot en wordt het in ‘kapellen’ (schoven, vandaar wellicht de oude naam ,Kapellenwei’ voor het stuk land waarop nu nog de gebouwen van Hobaho staan) op het land gezet om te drogen.
De schoven werden veelal als brandstof gebruikt. Daar hadden schout en schepenen van Lisse echter groot bezwaar tegen, omdat zwevende, gloeiende schoven gevaarlijk zijn en ‘door achteloosheid en verzuimenisse’ grote brand konden doen ontstaan, ‘indien niet door Gods genade de begonnen brand tijdelijken waard uitgeblust’. Het is omstreeks 1770 verkeerd gegaan met de vlasserij in Lisse.

Copyright © 2005 Vereniging Oud Lisse

Schepen in de Gracht aan het begin van de 20e eeuw

 

Jan van der Jagt (1705-1762). De zoon van de schoenmaker bracht het tot schout en secretaris van Lisse

De geschiedenis van Jan van der Jagt wordt beschreven. Hij ligt in de Grote Kerk in hetzelfde graf als Jacob van Dorp.

door R.J. Pex

Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

 

In een voorgaand artikel in dit blad hebben we uitgebreid stilgestaan bij Jacob van Dorp, de sluwe schout-secretaris van Lisse. Een en ander naar aanleiding van de vondst van een fraaie grafzerk in de Grote Kerk. Volgens het opschrift op de zerk lag in het graf niet alleen Jacob van Dorp maar ook Jan van der Jagt, diens opvolger als schout en secretaris. Wat kan de reden daarvan geweest zijn? Waren de twee heren familie van elkaar? Of hadden ze op een andere manier een bijzondere band?
De geschiedenis van de familie Van der Jagt begint in 1695. In januari van dat jaar geven Cornelis van der Jagt uit Rijpwetering en Marytje Leenderts van Leeuwen uit Lisse elkaar het jawoord in de Lissese dorpskerk. Het echtpaar krijgt vier zonen, waaronder Jan, geboren in 1705.
Vader Cornelis verdient de kost voor zijn gezin als schoenmaker en leerlooier. Hij woont in 1742 aan de Heereweg nabij de Broekweg (tegenwoordig Kanaalstraat). Zijn zoon Leendert woont dan bij hem in met zijn vrouw en helpt zijn vader in het bedrijf. Hij was ongetwijfeld belangrijk in vaders’ ogen, omdat hij de oudste in het gezin was en dus zijn vader moest opvolgen in het schoenmakersbedrijf. Maarten, zijn andere zoon, was inmiddels het huis uit. Hij was gehuwd en in Warmond gaan wonen. Heel anders ging het met Jan, de op één na oudste.

Klerk
Aanvankelijk, zo blijkt uit de notariële archieven, was Jan klerk in dienst van schout Jacob van Dorp. Al op 14-jarige leeftijd treffen we hem aan op diens kantoor. Onder Van Dorp wordt hij in een aantal lucratieve baantjes geïntroduceerd. Zo blijkt hij in 1740, op de leeftijd van 35 jaar, schout te zijn van Voorhout. Al gauw woonde Jan bovendien in bij Van Dorp op zijn fraaie buiten Mossenhof, tegenover de dorpskerk. Jan had het ver geschopt en meer winstgevende ambten zouden nog volgen.

Schout en secretaris van Lisse en Hillegom, 1747
Op 3 oktober 1746 is Jacob van Dorp op de leeftijd van 83 jaar overleden. Evenwel, de een zijn dood is de ander zijn brood: Van der Jagt werd nu in de plaats van Van Dorp aangesteld tot schout en secretaris van zowel Lisse als Hillegom! Van deze gelegenheid werd door de schepenen van Lisse gebruik gemaakt om met de nieuwe schout-secretaris van Lisse een soort deal te sluiten. Voortaan zou in de dorpsrekening een aparte post worden vrijgemaakt van f.300,-, waarschijnlijk om de onkosten die de nieuwe schout en secretaris zou maken te dekken. Het was dus geen loon. Een vast loon of salaris genoot de schout of secretaris namelijk niet. Hij moest het ambt kopen van de ambachtsheer en door bepaalde voordeeltjes of gunsten die hij tijdens zijn ambtsverrichtingen genoot, voorzag hij in zijn inkomsten.
Zo viel de secretaris een vast bedrag per geschreven regel ten deel. (Vandaar dat Van Dorp had getracht zich met zoveel mogelijk zaken te bemoeien, want dat leverde hem meer schrijfwerk op!). Tegenover zo’n aanbod hoort natuurlijk ook een tegenprestatie. Voor wat, hoort wat! Met de schout werd overeengekomen dat hij een eventueel negatief saldo van de dorpsrekening uit zijn eigen beurs zou aanvullen! Tot aan zijn dood in 1762 heeft hij dit jaarlijks gedaan en zijn opvolger, Sennepart, zou dit gebruik voortzetten.

Het jaar 1747
Tijdens zijn loopbaan wordt schout Van der Jagt geconfronteerd met een aantal gebeurtenissen op zowel nationaal als internationaal niveau.
Sedert 1740 woedde er namelijk weer oorlog in Europa: de Oostenrijkse Successieoorlog. Het lukte de Republiek niet om in dit Europese conflict neutraal te blijven. En zo viel dan de koning van Frankrijk de Nederlanden binnen. In verband met de oorlog laten de Staten van Holland en West-Friesland een schrijven uitgaan waarin bepaald wordt dat er in elk dorp of stad “wekelijkse bedestonden” gehouden dienden te worden: een soort belasting, waarschijnlijk bedoeld om de oorlog te financieren. Jan van der Jagt heeft de brief “voor den volke” afgelezen en daarbij bepaald dat de eerste “bede” in Lisse op 17 mei 1747 zal zijn.
Wat er nog meer gebeurde in 1747: Willem Karel Hendrik Friso werd aangesteld tot stadhouder van Holland en West-Friesland. Reeds begaf hij zich naar Den Haag teneinde zijn nieuwe taken op zich te nemen. Mogelijk zou hij tijdens de reis ook Lisse aandoen! In zo’n geval, zo ordonneert schout Van der Jagt, zal de dorpsklok moeten worden geluid. “Gelasten verder Onse goede ingesetenen ende Burgerije ten voorszegde tijde een behoorlijke en regt gevoeglijke vreugde te bedrijven en zich te onthouden van buitensporigheden.”
Oktober 1747: wegens de “ongunstige loop van de tijden” (oorlog met Frankrijk) wordt bepaald dat er deze maand geen kermis zal worden gehouden.
Na de Vrede van Breda (in 1748) lag de stad Bergen op Zoom, waar door de Fransen was huisgehouden, er verlaten en geruïneerd bij. Schout Jan van der Jagt en de schepenen van Lisse hebben op 16 juni 1749 een collecte gehouden “door de gansche Jurisdictie van Lisse, van Huys tot Huys, tot opbouw van de kerk binnen de stad Bergen op Zoom (…) en tot het doen van uytreijkinge aan de door den Oorlog geruïneerde Ingesetenen”. Er is in totaal opgehaald 143 guldens en 16 stuivers “en drie gouden ducaten”.

Grondaankopen
Net als Van Dorp heeft Jan van der Jagt zijn geld geïnvesteerd in talloze obligaties en natuurlijk in grond. Dit gold als een goede investering, vooral in tijden van oorlog. Zo bezat Van der Jagt al gauw een tiental huizen in Lisse. Daaronder ook het buiten Mossenhof, waar hij samen met schout Jacob van Dorp had gewoond. Hij nam het er goed van: in een belastingkohier uit 1748 waarin de ingezetenen van Lisse worden aangeslagen op het verbruik van zout, zeep, turf, bier, vlees, etc. en het in bezit hebben van paard en rijtuig, wordt bij Jan van der Jagt ook een (relatief hoge) post genoteerd van 22 gulden voor het hebben van één of meerdere rijtuigen. Natuurlijk gebruikt hij ook “koffy en Thee” en bovendien wijn. Wijn was bij uitstek een luxe artikel, dat slechts in gebruik was bij de welgestelde burgerij. De meeste mensen dronken bier. Ook ter plaatse van de latere Woelige Stal aan de Grachtweg bezat Van der Jagt een huis en zo ook aan de Broekweg. Verder diverse percelen in de Lisserpoelpolder, de Lisserbroek, een huis met erf in De Engel, etc… Van der Jagt pakte het dus net zo aan als menig ander tijdgenoot gedaan zou hebben: veel grond en obligaties kopen en daar respectievelijk huur en rente van trekken.

De dichter in Jan van der Jagt, 1757
Iedere dag was Van der Jagt druk in de weer. Als schout en secretaris van Hillegom verveelde hij zich niet. Zo moest hij in laatstgenoemde hoedanigheid ook de belasting op het trouwen ontvangen. Op 14 januari 1757 is Huyg Tijsz Moraal gehuwd met Kaatje Blankert. Ze worden beiden ingeschreven in het gaarderregister. Jan van der Jagt voegt eraan toe: “Een jong paar, Ider maar 70 jaar!”. Een week later gaan Gideon Buytendijk en Jannetje Mes in ondertrouw. Nu komt de dichter in Jan van der Jagt in actie:
“Dit jaar begint met klugtig paaren,
Een oude voogd van sestig jaaren
Trouwt zijn pupil, is dat geen klugt?
Nog minderjarig en bevrugt
Getrouwd en na den eersten nagt
Heeft zij twee kinders groot gebragt
Geen neegen maanden zijn verloopen
Als deze vrouw nog ’t oog had oopen”.

Het wordt 1759. Een onplezierige tijding bereikt Van der Jagt: zijn vader is overleden. Hij werd begraven in de dorpskerk in grafnummer 71. De klok heeft nog twee uur voor hem geluid. Deze twee zaken geven aan dat Van der Jagt, evenals zoon Jan, waarschijnlijk al een behoorlijke welstand had bereikt. En dat terwijl hij toch als een eenvoudige schoenmaker begonnen was!

Uit het gaarderboek van de begrafenisrechten te Lisse: “Den 7 Januarij 1763 is in de Kerk tot Lisse begraven D.Hr Jan Van der Jagt Schout & Secretaris van Lisse & Hillegom”. En dan volgt een specificatie van de kosten, zoals daar zijn: ‘Voor ’t beste kleed’, ‘Voor ’t inzetten Van de overledene in de graffkelder’, Voor het gebruik van de baar’.tot aan ‘voor ’t schrijven en afleesen van den Afroeptekst’

Overlijden en nalatenschap
Op 31 december 1762 luidde opnieuw de doodsklok in Lisse, deze keer voor Jan van der Jagt zelf. Zo had onze schout zijn vader dus maar zo’n drie jaar overleefd. Hij stierf op de leeftijd van 57 jaar.
Net als Jacob van Dorp liet ook Van der Jagt een indrukwekkende erfenis na. En net als destijds na het overlijden van Van Dorp werd ook de nalatenschap van Van der Jagt geregeld door niemand minder dan Jacob Krighout, professor in de theologie aan het Remonstrantse seminarium te Amsterdam! Zelf was hij een neef geweest van Van Dorp en het lag dus voor de hand dat hij zich vanuit die hoedanigheid bemoeide met de erfenis van zijn oom. Uit geen enkele bron blijkt echter dat schout Van der Jagt familiebanden onderhield met Krighout. Of was Van der Jagt in de loop van de jaren zozeer bevriend geraakt met Jacob van Dorp dat hij langzamerhand als lid van de familie werd beschouwd? Inderdaad werd hij in hetzelfde graf als Van Dorp bijgezet .

Invloedrijk
Jacob van Dorp en Jan van der Jagt: namen die natuurlijk niemand zich meer zal herinneren. In hun tijd echter moeten ze een behoorlijke invloed op het dorpsgebeuren hebben gehad. Dat blijkt wel uit de vele stukken die ze hebben nagelaten. Vanwege dit laatste hebben ze – en dan vooral Jacob van Dorp – een heel eigen en persoonlijk stempel gedrukt op de Lissese archieven.
Bronnen: Nationaal Archief (NA), Rechterlijke Archieven Lisse; NA, Notariële Archieven Lisse en Voorhout; Gemeentearchief Lisse, inv.nr. 4, 225, 233

Dit is het onderste gedeelte van de zerk in de vloer van de Hervormde Kerk aan het Vierkant, waaronder twee schouten van Lisse begraven zijn geweest

 

 

 

Jan van der Jagt en Jacob van Dorp liggen in één graf in de Grote Kerk

Laatste Stationshef van Station Lisse

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 1, januari 2002

Nieuwsflits

De laatste stationschef van Lisse, de heer Philippus Möller, is op 30 september vorig jaar overleden. Hij werd 84 jaar. Hij woonde 36 jaar achtereen met zijn grote gezin (zes kinderen) in het woonhuis boven het station, dat zoals bekend nu uitgebaat wordt als restaurant. Zijn vrouw overleed in 1977. De heer Möller hertrouwde met mevrouw M. Blom. Het echtpaar verliet in maart 2001 het stationsgebouw om te gaan wonen in Eikenhorst. De heer Möller was de laatste stations­chef van Lisse. Hij werkte daarna in die functie nog in Weesp en Sloterdijk. Voor hij naar Lisse kwam, was hij stationschef in Overveen.

De Kegelaars van Jan Steen

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 1, januari 2002

Nieuwsflits

Met een drukbezochte receptie en tentoonstelling vierden we op 6 september 2001 het tienjarig bestaan van de Vereniging. Burgemeester Corrie van Zon aanvaardde dankbaar de door ons aan­geboden fotoreproductie van het schilderij “De Kegelaars” van Jan Steen. Nadat de reproductie een tijdje in de hal van het gemeentehuis op een ezel tentoon was gesteld, is het teruggekeerd naar de kamer van de burgemeester.

De Kegelaars van Jan Steen