Berichten

Berkhout en Eikenhorst 50 jaar

In mei 1973 werd Berkhout officieel geopend. December 1972 verhuisden de bewoners van Huize Pius naar het nieuwe bejaardenhuis Berkhout. Ook Eikenhorst werd toen gebouwd.

Nieuwsflits

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

December 1972 verhuisden de bewoners van Huize Pius naar het nieuwe bejaardenhuis Berkhout. Van Huize Pius was toen al lang bekend dat de accommodatie totaal verouderd was, maar nieuwbouwplannen zijn nogal eens weerbarstig. In mei 1973 werd Berkhout officieel geopend. Veranderingen en verbouwingen waren talrijk in de jaren die volgden. De zorg veranderde en het bejaardenhuis werd een woonzorglocatie. Dit jaar waren er voor bewoners, (oud)medewerkers en vrijwilligers diverse feestelijke gebeurtenissen om het 50-jarig bestaan te vieren. Naast plannen voor het bouwen van het bejaardenhuis waren er indertijd ook al lang plannen om woningen te bouwen voor bejaarde echtparen en alleenstaanden. Aanvankelijk was dit initiatief genomen door vertegenwoordigers van de vier kerken, later werd dit breder getrokken en werden ook organisaties als de bejaardenbonden, de kruisverenigingen en dergelijke bij de plannen betrokken. De stichtingen “Huisvesting Bejaarden” en “Dienstverlening bejaarden” werkten
nauw samen zodat in juni 1973 de eerste 67 bejaarden de sleutel van hun huis in ontvangst konden nemen. Volgens het krantenbericht uit die tijd trokken de eersten diezelfde dag al in hun woning. De nood moet wel hoog geweest zijn. Er werd nog volop gebouwd zodat er een jaar later 165 woningen gerealiseerd waren. Ook voor de bewoners van Eikenhorst waren er afgelopen periode diverse feestelijkheden. Zowel Berkhout als Eikenhorst gingen met de tijd mee. Zo centraal in het dorp vormen zij samen een mooie cluster van huisvesting voor ouderen.

Huize Pius werd in 1973 gesloopt.

 

OUDNIEUWS: SEEVENHOFF met een bijzondere bewonersgeschiedenis

In oude akten van de 17e eeuw lezen we dat er in Lisse een grote vlasserij, genaamd Seevenhoff was, gelegen aan de zuidoostzijde van de Heereweg. Seevenhoff had 4 haardsteden en 2 vlasovens en betaalde een bedrag van 12 gulden. In Lisse waren meer dan 70 vlasovens.

Dirk Floorijp en Alphons Verstraeten

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

In oude akten van de 17e eeuw lezen we dat er in Lisse een grote vlasserij, genaamd Seevenhoff was, gelegen aan de zuidoostzijde van de Heereweg.

Oude aktebeschrijvingen
Hier blijkt al een moeilijkheid met omschrijvingen in oude akten. Indertijd rekende men vanaf de Zandvaart of Lisserbeek. Het gebied benoorden de huidige Kanaalstraat (toen Broekweg) werd wel het Oosteinde genoemd. Er staat ook nog geschreven: belend ten
noordwesten de Heereweg.

Treijnencroft

Vlasoven uit Vragender nu in Openluchtmuseum Arnhem

Dit Seevenhoff was gekomen uit een Treijnencroft van 1 morgen 327 roeden, groot 50 roeden, grenzend aan de Schoutenboomgaard. In bezit sinds 1650 bij oude Claes (ook wel Claas geschreven) Dirkse van Steijn, getrouwd met Jannetje Pietersdr van der Helder. Deze oude Claes, vlasser en schepen van Lisse, werd hier geboren in 1623. Zoon Pieter Claasz van Steijn, de jonge, koopt als rijke vlasboer van de kerkmeesters in Lisse in 1684 een dubbele grafstede, nr. 44 en 45, in de kerk.
We hadden het vermoeden dat de vlasserij lag ter hoogte van Heereweg 143, de latere stalhouderij van Scheepmaker. Bij een eerder onderzoek naar het buitenplaatsje De Pruimenhof, waar in de 18e eeuw het domineesechtpaar Van Blommesteijn-De Roos woonde, huidige locatie Heereweg 133 (Grimme), blijkt dat dit uit dezelfde Treijnencroft kwam en grensde aan de Schoutenboomgaard. Deze laatste opmerking laat zien dat het om de juiste locatie gaat. Het woord croft vinden we vaak terug in oude akten en wijst oorspronkelijk naar “akker in de duinen”, later staat het meer algemeen voor een landbouwperceel.

Vlasindustrie

Pieter Florisz Scheepmaker, stalhouderij en expeditiebedrijf, wordt in 1956 eigenaar van het perceel, waarop dan twee huizen met schuur staan

In het haardstedengeld van 1666 kunnen we het nu traceren en blijkt dat Seevenhoff 4 haardsteden had en 2 vlasovens en betaalde een bedrag van 12 gulden. In Lisse waren meer dan 70 vlasovens. De meeste inwoners verdienden hun brood in de vlasindustrie. Er was zelfs een verbod uitgevaardigd door schout en schepenen om vlasresten in kachels te stoken vanwege brandgevaar door vonkenregen. Er herinnert niets meer aan deze industrie waar de zeilschepen het vlas aanvoerden uit Goeree en Overflakkee en Zeeland. Wie weet nog iets over vlasroten of het beroep van hekelaar of zwingelaar? Het enige wat er aan herinnert is de Kapelsteeg waar het vlas op kapellen werd gezet om te drogen.
Arie de Koning schreef eerder in het Nieuwsblad, nr. 4 herfst 2017, over dit onderwerp “Vlas en Lisse: een mooi koppel”. Dit artikel is op de website van Oud Lisse terug te vinden.

 

 

Vlas telen en linnen maken

Bewoningsgeschiedenis

Pieter Florisz Scheepmaker, stalhouderij en expeditiebedrijf, wordt in 1956 eigenaar van het perceel, waarop dan twee huizen met schuur staan.

In het hiernavolgende overzicht is de bewonersgeschiedenis van de locatie van Seevenhoff beschreven vanaf de eerder genoemde Claes Dirkse van Steijn.
SEEVENHOFF (vlasserij)
SCHEEPMAKER (stalhouderij)
Eigenaars, pachters, bewoners en personeel 1650 – 1832 ligging: nr. 110 (Verpondingsregister 1735), nr. 105 (1730), nr. 189 (1814), nr. 192 (1832), aan de oostzijde van de Heereweg, ten noorden van Het Wapen van Haarlem, ten zuiden van de doorgang naar het Clausplein; adres indicatie: Heereweg 143:

1650 eigenaar: Claas Dirksz van Steijn (Lisse, 1623 – Lisse, 1681), vlasser, schepen van Lisse, eerst getrouwd met Jannetje Pietersdr van der Helder (1622 – 1660), latermet Crijntje Huijbertsdr. van Roode (1632 – 1701)

1681 eigenaar: Pieter Claasz van Steijn, de jonge (1660 – Lisse, 1695), vlasser, koopt in 1684 twee graven ( nr. 44 en 45) in de NH kerk, zoon van Claas Dirksz van Steijn en Jannetje van der Helder. Pieter Claasz van Steijn, de jonge, is getrouwd met Geertje Maartensdr Kleijpoel (Lisse, 1666 – Lisse, 1716), die later trouwt met Jacob Erfoort (N’wijkerhout, 1670 – Lisse, 1697)

1708 eigenaar: Johannes Maertensz van ’t Hoogh (Lisse, 1684 -), getrouwd met Marijtje Leenders van Sijp (Warmond, 1685 -), dochter van Leendert Gijsbetsz van Sijp en Trijntje Engels Broeckhuisen; koopsom : 1125 gulden

1766 eigenaar: Jan Oldenzeel (Gorcum, 1730 –Waspik, 1783), burgemeester van Lisse, zoon van Stephanus Oldenzeel (Gorcum ) en Cornelia van Blommesteijn, zus van ds. van Blommesteijn. Jan Oldenzeel was eerst getrouwd met Maria Nutt (1732 -), daarna met Helena Vlaanderen (Lisse, 1731-Waspik, 1787), dochter van Jan Vlaanderen de Jonge (1700 – Lisse, 1737) en Francina de Roos (Haarlem, 1710–Lisse, 1749),  zus van de vrouw van ds. van Blommesteijn, Helena de Roos (Haarlem – 1787).
bewoner : Jan van Dijk (Lisse, 1730 – Lisse, 1782).

1773 eigenaar: Pieter Teunisz de Baar (Hillegom, 1733 – Lisse, 1781), bakker, getrouwd met Maria de Jong (Alkemade, 1734 – Lisse, 1802); koopsom : 1000 gulden.

1774 eigenaar: Jan van Dijk (Lisse, 1730 – Lisse, 1782); koopsom : 900 gulden.

790 eigenaar: Agatha Zwitser (Wassenaar, 1771 – Den Haag, 1826), dochter van Jacob Zwitser en Susanna Flama, alias de Vlaming, getrouwd met Jan Jacobsz Zwanepol (Hattem, 1756 – Den Haag, 1845), veldcornet in Zuid-Afrika.

1794 eigenaar: Jan Jacobsz Zwanepol (Hattem, 1756 – Den Haag, 1845), veldcornet in Zuid-Afrika, getrouwd met Agatha Zwitser.

1799 eigenaar: Hendrik Nieuwehuis (Osnabrück , 1752 – Lisse, 1821), tuinbaas op Keukenhof, tapper, getrouwd met Maria Catharina Herbers ( Erberveld (D), 1750 – Lisse, 1826), tevens eigenaar van Het Wapen van Haarlem, koopt in 1812 “ Meer en Duin “ voor de sloop.

1824 bewoners: Lambert Gerritse (Epe, 1753 – Lisse, 1847), tuinman Sijbrand Hovenier (Hem, 1775 – Lisse, 1859), voerman , getrouwd met Neeltje Jansdr Bieren (Akersloot, 1782 –Haarlemmermeer, 1878).

1832 eigenaar/bewoner: Lambert Gerritse (Epe, 1753 – Lisse, 1847), tuinman, zoon van Gerrit Lamberts en Aartje Jacobs, eerst getrouwd met Berentje Capelle (Varsseveld, 1758–Warmond, 1823), later met Jenneke Vlaswinkel (Varsseveld, 1777 – Lisse, 1855.

“Voorts leeveren deze gronden meede extra goede Graangewasſchen en allerſchoonst Vlas op….” uit, De Nederlandsche stad- en dorpbeschrijver, pag. 4

 

Een vlasoven uit Kotten.
bron: wikipedia, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

EEUWENOUDE BRONNEN

Cornelis Kruseman van buitenplaats Rosendaal schilderde Johannes van den Bosch. Hij was de grote kracht achter de Maatschappij van Weldadigheid. Deze maatschappij stichtten de landbouwkoloniën in Drenthe.

Door Liesbeth Brouwer

Jaargang 20 nummer 4, 2021

Dirk Floorijp diept graag verhalen op uit zeer oude archieven. Eeuwenoude aktes worden geraadpleegd, de teksten ervan worden getranscribeerd. Samen met Alfons Verstraeten werkt hij aan hun project “Bewoningsgeschiedenis Lisse“. Daarbij gaat het hen primair om de namen: kennen ze de personen uit een akte, zijn er nieuwe namen, wat is de onderlinge relatie? Kunnen ze personen koppelen aan een pand of locatie, dan worden ze opgenomen in de betreffende bewoningsgeschiedenis. Zo ontstaat een steeds completer beeld van bewoners, eigenaren, personeel en andere betrokkenen die verbonden waren aan de diverse landhuizen in Lisse.

Zo is de bewonersgeschiedenis van de hofstede aan de Veenderlaan (Berkhout), waarover geschreven is in Oud Nieuws van de twee laatste Nieuwsbladen, ontrafeld. In het lentenummer van het Nieuwsblad uit 2018 werd in het verhaal “een generaal op Berkhout” al een opsomming gegeven van eigenaars en bewoners van Berkhout (op de site in te zien). Over de persoon in het hierna volgende verhaal heeft Dirk de informatie uit de gemeenteraadsarchieven gehaald. Het geeft een beeld van hoe we begin 19e eeuw met bedelaars omgingen. In die tijd heerste er grote armoede in Nederland. Armenzorg was geen taak van de overheid. Wel was er de wet op de domicilie van onderstand, wat betekende dat de gemeente waar een hulpbehoevende vandaan kwam voor bepaalde kosten moest opdraaien. Door de armoede waren er veel landlopers en bedelaars. Bedelen was verboden, deze boosdoeners moesten hun leven beteren en werden “opgeborgen”.

Koning Willem I besloot dat er werkhuizen moesten komen om het bedelaarsprobleem op te lossen. De stad Hoorn had daar wel oren naar. Daar hadden ze nog geschikte gebouwen, die van de Admiraliteit waren geweest, leeg waren komen te staan en stonden te verpauperen. Dus werden deze in 1817 ingericht als bedelaarsgesticht. In 1818 kreeg ook een ander initiatief om iets te doen aan het lot van verarmden vaste vorm.

De Ommerschans was de eerste strafkolonie van de Maatschappij van Weldadigheid. Van oorsprong maakte deze schans deel uit van een verdedigingslinie tegen de Spanjaarden, maar ze was al weer heel lang in onbruik. ‘Onwilligen’ uit de vrije koloniën, landlopers en bedelaars werden hier gedwongen ondergebracht. Het ambitieuze plan om de problemen die samenhingen met de heersende armoede op te heffen bleek niet altijd succesvol. De instellingen kregen in de loop der tijd andere functies. Ommerschans werd gesloten. Veenhuizen werd later gevangenis. Suzanne Jansen beschrijft
de geschiedenis van de Koloniën der Weldadigheid prachtig in Het Pauperparadijs, een verhaal over de geschiedenis van vijf vorige generaties uit haar familie. Het verhaal wordt nu in allerlei vormen gebruikt om een bezoek aan de vroegere koloniën te verlevendigen. In het landschap is het patroon van de ontginningen nog steeds herkenbaar. Veel gebouwen uit de tijd van de Maatschappij van Weldadigheid zijn bewaard gebleven. Twee eeuwen na het ontstaan, in juli 2021, zijn de Koloniën in Veenhuizen, Frederiksoord, Wilhelminaoord en Wortel (België) tot UNESCO werelderfgoed benoemd. Voor Dirk Floorijp moet het vinden van de naam van de Kolonie van Weldadigheid Frederiksoord in de gemeentearchieven wel bijzonder zijn geweest. Hij begon lang geleden zijn werkzame leven bij de vroegere Kolonie van Weldadigheid Veenhuizen, toen gevangenis Veenhuizen. Ook Hoorn zal speciale herinneringen opgeroepen hebben. Het bedelaarsgesticht daar werd later gevangenis, in de volksmond de “Krententuin” genoemd. Ook daar werkte Dirk een aantal jaren.

De laatste jaren verdiept Dirk zich dus in de bewoningsgeschiedenis van Lisse. Natuurlijk wordt ook buitenplaats Rosendaal bestudeerd. Inmiddels is een hele reeks bewoners van deze buitenplaats bekend, waaronder de schilder Cornelis Kruseman. Laat nu deze Kruseman een portret geschilderd hebben van de initiatiefnemer van de Maatschappij van Weldadigheid, Johannes van den Bosch, en ook van diens vrouw en zoon. Spitten in de archieven levert zo weer onverwachte, nieuwe, interessante verbanden op.

Cornelis Kruseman schilderde dit portret van Johannes van den Bosch, de grote kracht achter de Maatschappij van Weldadigheid. Zij beoogde armoede te bestrijden door het stichten van landbouwkoloniën. Het waren uiteindelijk heropvoedingsgestichten met als doel zwerven en bedelen tegen te gaan. In Hoorn werden daartoe de oude admiraliteitsmagazijnen op het Oostereiland ingezet als bedelaarsgesticht. De gevelsteen op het 4e gesticht in Veenhuizen zegt al heel wat over de bedoeling.

 

De GRIBUS bij de Engel

Op de hoek van de 2e Poellaan/Heereweg lagen vroeger 9 arbeidershuisjes. Daar was het armoede. Het heette daar de Gribus. De geschiedenis en de bewoners worden besproken.

Deen Boogerd

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 2 Lente 2017

De woordenboeken zeggen er niet veel goeds over, “Gribus” is bargoens voor achterbuurt en dan nog wel een onooglijke en armoedige. Ja, zelfs als hoerenkot wordt het beschreven. Daar kan niet veel goeds vandaan komen, toch?

Het rijtje van negen arbeidershuisjes lag vlak tegen de Engelenbuurt, aan de oostkant van de Heereweg hoek 2e Poellaan. In het voorjaar tussen de bloemenbedden als op een bont gekleurd sprei dat zich uitstrekte zover het oog kon zien. Nog steeds is daar vrij uitzicht over de velden die elk voorjaar weer kleuren en geuren. Ieder jaar weer een vrolijk gezicht. Of de mensen die in “de Gribus” woonden dat ook zo hebben beleefd, kunnen we wel betwijfelen. Als je daar woonde wist je wel wat “arremoei” was. “Kleinzucht”, schrijft Hulkenberg in “Lisse, rommeling” of wat vriendelijker was ”de negen huisjes van Scholten”.

Links de Gribus, gezien vanaf de Ringsloot. Op de Heereweg tuft net de Bello voorbij, richting Lisse. circa 1928

Dit huizenrijtje stond zo’n twee en halve meter verder naar voren dan het rijtje waar Cock Schenk zijn rijwielzaak had en nu nog steeds woont. De huisjes hadden een iets verhoogd taluut. Ongeveer een meter van de huisjes lag het spoor waar Bello voorbij tufte en even zijn schrille fluit liet horen om de mensen te waarschuwen. Dat was nodig want het was een kinderrijk stukje Lisse. In deze negen huisjes woonden bij tijd en wijle maar liefst zo’n honderd zielen. Dat was voor die tijd niet ongewoon. Pa, ma met zeven tot elf kinders en opa en/of oma erbij, dan zit je al gauw aan de honderd monden die gevoed moeten worden. Misschien had boer Scholten in zijn goedheid bij de kaveltjes ook nog een groentetuintje bedacht. Vlak naast de huisjes bij huisnummer 45 kon je de tweede Poellaan in wat toen nog niet meer dan een onverhard pad was.

Armoe troef!

Naast opa Vink die tussen zijn hyacinten poseert, staan de Gribushuisjes. De boom staat bij de ingang naar de 2e Poellaan, links de oude boerderij van Van der Slot.

In het voorjaar, de zomer en de herfst was er werk genoeg dan moest je het verdienen. In de winter had de baas je niet nodig, dan ging je in de steun. Dan was het een karig bestaan, als je slim was maakte je van je groentetuintje goed gebruik. Dan had je aardappels, kroten, winterpeen en kool onder de pet, kon je tenminste je kinders te eten geven. Om de zorgen van het bestaan te vergeten werd er ook behoorlijk aan de jajem gezeten. Als je niets te makken had en je kwam in Lisse wonen, dan waren huisjes als die van de Gribus de aangewezen plekken om te mogen verblijven. Voor de rest was het een hard bestaan, als men de kans kreeg om daar weg te gaan, hoefde je niet lang na te denken.
“De Gribus” stond niet zo hoog aangeschreven, het was een nogal berucht buurtje. “Moeders onthou goed wat ik zeg………hou je dochters bij “de Gribus” weg! Jonge kerels uit Lisse of Sassem die in de Engelenbuurt verkering zochten moesten heel erg op hun hoede zijn, want een pak rammel van de “Engeltjes” was haast niet mis te lopen. Onder elkaar was het een zeer hechte gemeenschap, nog steeds zijn de mensen er heel trouw en honkvast aan hun stukje Lisse.

De negen huisjes van Scholten
Boer Petrus Scholten woonde in wijk C nr. 44 ergens achter in het land tegen de Ringsloot, een gemengd bedrijf dat langzaam de veestapel verruilde voor de bollenteelt. Blijkbaar had hij werkkracht nodig en liet hij om die reden aan de rand van zijn land tegen de Heereweg ca. 1880 het rijtje van negen daglonershuisjes bouwen. De huisjes zijn net voor de tweede wereldoorlog gesloopt. Op een luchtfoto van de RAF uit 1944 is het braakliggend stukje grond goed te zien. Het lapje grond deed al gauw dienst als vuilnisbelt voor de Engelenbuurtbewoners. Veel mensen denken dat het daarom de Gribus genoemd werd, echter de naam was al veel eerder aan dit onvolprezen stukje Lisse gegeven. In 1953 kreeg architect Paardekooper opdracht van bollenkwekers de heren Gerrit Rutgrink en Arie van Wendt om een dubbel woonhuis te ontwerpen. Voordat aannemer Barnhoorn met de bouw kon beginnen zijn er 54 vrachtwagens, volgeladen met troep van dit veldje, weggereden naar de echte vuilnisbelt. In 1954 werden huisnummer 377 en 379 opgeleverd.

Een jaar later werden de huisnummers 373 en 375 gebouwd en de eerste twee huizen aan de  2e Poellaan volgden nog wat later.

De Gribus

 

Bewoners in 1890
Nu Heereweg 373 t/m 379, maar voor 1900 stond op deze locatie een rij van negen arbeidershuizen, direct aan de straat; één verdieping plus zolder met zadeldak, de nok evenwijdig aan de straat; voorgevel zonder voordeuren en per woonhuis één raam; bouwjaar omstreeks 1880. In 1890-1900 zijn de huizen genummerd wijk C nummer 45 t/m 52; dit is één nummer te weinig, waarschijnlijk waren er twee huizen samengevoegd.
nr. C44: Petrus Scholten, veehouder
nr. C45: Gerrit Warmerdam, arbeider
nr. C46: Weduwe van Velzen, zonder beroep
nr. C47: Jan van der Ploeg, arbeider
nr. C48: Dirk van Beek, zonder beroep
nr. C49: Gerrit Warmerdam, arbeider
nr. C50: Jan Wassenaar, arbeider
nr. C51: Hendrik Raaphorst, arbeider
nr. C52: Floris van der Voet, arbeider
nr. C53: Cornelis Duineveld, veehouder
C44 en C53 waren de boerderijen die verder van
de Heereweg af stonden.

De “negen huisjes van Scholten”‘ ook wel “kleinzucht” of “de Gribus” genoemd, zijn gesloopt voor 1940; op het braakliggende terrein aan de oostzijde van de Heereweg nabij de 2e Poellaan ontstaat daarna een vuilnisbelt, die volgens een in 1951 bij de gemeente klagende bewoner “steeds groter wordt, tot schande voor de Bloembollenstreek”, in 1953 wordt de vuilnisbelt verwijderd , waarna gebouwd kan worden.

Petrus Scholten

De foto hierboven laat het Deverlaantje in 1906 zien met een blik naar de tweede Poellaan. Helemaal links zien we de afgeknotte molen aan de Roversbroekdijk, daaronder de boerderij van Rotteveel uit 1895 en nog veel ouder de ruïne van Dever uit ± 1370. De bollenschuur met woonhuis van P. Schoorl zijn nog maar net opgeleverd. Halverwege het laantje staat het “Poortwachtershuisje” met schuur en hooiberg. Bij dit verhaal gaat het om de grote boerderij die op de horizon staat. Dat is de boerderij van Petrus Scholten die de Gribus huisjes heeft laten bouwen. De schuur gaat later over op Jan Guldenmond, zo is er ook weer een vraag in de “wie weet raad “serie opgelost (Zie VOL site). Nr.44 wijk C, dat is de rood omkaderde boerderij op de foto.

Geer van Velde kind van de Gribus

Geer van Velde *04-05-1898 Lisse – †03-05-1977 Cachan

“Wat kan daar voor goeds uit voortkomen” , een buurtje waarvoor moeders  waarschuwd werden, zuiplapperij etc. etc. Ach de mensen die daar woonden hadden er ook niet om gevraagd, “als je voor een dubbeltje geboren bent zal je nooit een kwartje worden”, was een zeer bekend liedje uit die tijd van Louis Davids. Toch ook uit die gribuszooi zijn mensen groot geworden en van hun nakomelingen wonen er nog heel wat gelukkig en weltevree in de Engelenbuurt en in de rest van Lisse. Of Willem van Velde oog had voor de bloeiende bollenvelden toen hij zijn derde kind ging aangeven bij het bevolkingsregister in Lisse? Hij zal eerder flink achter de oren hebben gekrabt met de gedachte “alweer een mondje om te voeden, hoe moet ik dat nu weer opbrengen?” Misschien was dat ook wel de reden waarom Willem met zijn gezin hier neerstreek langs de Heereweg op huisnummer C48. Had boer Scholten een huisje en een werkplek over toen ze in december 1897 hier kwamen wonen? C. J. Zaneveld gemeentesecretaris, veldwachter E. J. Walraven en burgemeester Von Bönninghausen ondertekenden de geboorteakte. Hun verblijf hier was van zeer korte duur, het zelfde jaar verlieten ze de Gribus alweer en trokken naar Leiden. Snel daarna weer naar Den Haag, waar zus Catharina Jacoba werd geboren. Een onrustig bestaan, dat bleek ook wel want vader Willem zwierf door heel West- Europa en liet moeders de vrouw alleen met de kinderen. Belangrijk?…. Ach, wat is belangrijk? Wel leuk om te weten, dat Geer die hier in onze Gribus het levenslicht zag, later een internationaal bekend kunstenaar werd, in navolging van zijn broer Bram. Bram en Geer van Velde waren vernieuwende geesten binnen de schilderkunst. Geers eigenlijke doorbraak kwam pas toen schrijver en vriend Samuel Beckett over hem begon te schrijven. Deze vriendschap heeft het aanzien van zowel Bram als Geer in de kunstwereld een behoorlijke lift gegeven. Het ongedurige van vader was waarschijnlijk wel doorgegeven in hun DNA, zijn jongens reisden ook van hot naar her om uiteindelijk bij Parijs hun langste verblijf te hebben. Geer was vooral figuratief expressionist en liet zich inspireren door het kubisme. In 1949 werd het werk van beide broers tentoon gesteld in het Haags  Gemeentemuseum. Hun 82-jarige moeder Catharina en hun zus Jacoba kwamen samen het werk van de broers bewonderen. De broers zelf bleven, met soms flinke tussenpozen contact met elkaar onderhouden.

Bronvermelding
P. Borsboom – www.paulborsboom.nl
A. M. Hulkenberg – Lisse Rommeling
Jasper van ’t Wout – Gemeentelijk archief Lisse
archief van VOL – eigen archief – wikipedia
Dank aan Fa.Van der Slot- Heereweg 363 Lisse
en Trudy van Dooren – archief Lamboo/Vink

Welke winkels waren er in de 2e Wereldoorlog? Reacties en aanvullingen van lezers

Er zijn diverse aanvullingen op foto’s in een vorig artikel, waarvan de eigenaren van winkels in de tweede wereldoorlog nog niet bekend waren.

door Henk Schalk

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 4, oktober 2009

Het artikel van Henk Schalk uit het nieuwsblad van juli 2009 heeft heel wat reacties opgeleverd. Onze fotocollectie is daardoor weer uitgebreid. Reacties blijven natuurlijk zeer welkom.

Heereweg: Freriks, v.d. Eerden, Caspers, Jan Schouten coll. G. Lefeber

Groenteboer Cardol, Wagendwarsstraat hoek Meer en Houtstraat coll. Koos Reijerkerk

Schillenboer Cardol coll. Koos Reijerkerk

Lezersreacties n.a.v. foto’s winkels Nieuwsblad jaargang 8 nr.3 blz. 18

–De foto was dus van Bakkerij Schakenbos en Klein Vreeuwijk.
–De reacties kwamen van Mevr. M.van`t Wout, Mevr. A.Nederveld, Dhr. J.v.d.Boogert, Dhr. T.v. Kesteren, Dhr. J.Reijerkerk en Mevr. C.Koelewijn.

Voormalige bakkerij Schakenbos foto C.P. Balkenende

Mevr. A.Nederveld schreef:
Op de foto op blz. 18, zou dat mogelijk de winkel/bakkerij geweest kunnen
zijn van Schakenbos ? Heereweg tussen Nieuwstraat en Oranjelaan, oneven kant. Daarnaast was een pad, dat heette Klein Vreewijk, daar stonden plm. 6 huizen, haaks op de Heereweg dus. Je moest daar achterom, ze hadden geen voordeur. Het was nog echt ouderwets, bedstede in de kamer met keldertje er tussen en woonkeukentje. In het gangetje een open trap naar de zolder, waar eerst geen kamertjesvwaren, maar die er later zelf door de bewoners in gemaakt werden. Dunne muren (enkelsteens), maar ze hebben jaren dienst gedaan. Dit was dus Klein Vreewijk.
Met vriendelijke groeten. A. Nederveld.

Eén van de zes huisjes foto C.P. Balkenende

Mevr. M.van Hoven schreef: Mijn belevenissen van Klein Vreewijk, waar ik van mijn derde tot dertiende jaar gewoond heb. Het waren zes huisjes zonder voordeur. Bij het eerste en laatste huis kon je achterom. In het midden (dus na drie huizen) stond een schutting. Achter in de tuintjes stonden schuurtjes, waar ook de poepdoos stond. Koud hoor als je in de winter moest plassen voordat je naar bed ging. Wat ook zo heerlijk was, als één van de beerputten vol was, kwam Schoone (de beerboer) `s morgens tijdens het ontbijt met de wagen en omdat wij het eerste in het rijtje waren, was dat bij ons dus altijd prijs, ook al kwam hij niet voor ons. Wat een stank!

Dan over de bewoners: Nr.1. Van 1940-1950 Fam. J. van `t Wout. Voor 1940 woonde de Fam. Kamerman er. Nr.3. Wed. Balkenende. Daarna kwam er te wonen de Fam. Barnhoorn, die waren geëvacueerd uit Katwijk. Daarna woonde er Fam. G. Westerink. Nr.5. Fam. Gijs Spaargaren. Nr.7. Fam. Philippo. Nr.9. Fam. Beumer. Nr.11. Fam. v. Leeuwen.
Met vriendelijke groeten. Miep van Hoven.

Deze brieven zijn beknopt weergegeven.

Over de families die hier genoemd worden staan veel gegevens in de brieven. Ze zijn in bezit van
C.P. Balkenende en zijn in te zien.

Reactie van Hans van Duijnhoven

Van “Oud Lisser” Hans van Duijnhoven uit Randers (Denemarken) kwam de volgende uitgebreide reactie: Wat een fantastisch geheugen heeft Henk Schalk. Ik moet hem gekend hebben want in de Tweede Wereldoorlog woonde ons gezin in de Tulpenstraat. Net om de hoek was bakkerij Schalk. Maar dáár kwamen wij nooit: Roomse mensen kochten niet bij een Protestantse bakker. ( n omgekeerd). Henk schrijft ook “Roomse” Coöperatie (aan de Kapelstraat) maar protestantse Coöperatie aan de Heereweg. Toentertijd was Lisse scherp opgedeeld in “Rooms” en “Niet Rooms”, althans zo heb ik dat ervaren. Als ik voor moeder even suiker moest halen, ging ik altijd naar “Peet Zwetsloot” op de Kanaalstraat, bijna hoek Kapelstraat (was die er al in de oorlog ?) Nooit naar Mijnders op de Kanaalstraat, die veel dichterbij was.

Misschien wat kleine aanvullingen.
De Rijwielhandelaar op de Kanaalstraat was “Jo de Kooker”, in de wandeling vaak “Ko de Jooker” genoemd. De schoenhandelaar heette meen ik anders. Er waren 2 “Roomse” kappers, 1 aan de Kanaalstraat, naast Rosier, Cor Degger, die zo mooi zong in het koor van de Agathakerk en kapper Stuifbergen op de hoek van de Kapelstraat en Grachtweg. Henk Schalk noemt die zonder naam. Bijna op de hoek van Kapelstraat en Kanaalstraat was melkslijter Hogenboom, geen winkel, maar wel een “achterom” voor melk en boter, zo lang het er was. Op `t Vierkant , bij de garage van Bruinings ??, ongeveer waar nu Boekhandel Grimbergen is, was slager Buschman, zijn broer had een slagerij in de Engel. Welke van de 2 broers “Aug” heette, weet ik niet meer. Aan de Gladiolenstraat, net waar de “volkstuinen” begonnen was nog schilder Mastenbroek ??, weer geen winkel, maar hij verkocht wel verf en behang. Weer geen winkel, maar toch, drukkerij Graficus op de Kanaalstraat dient toch vermeld te worden, want toen wij als kind werden “Aangenomen”, werden de kaartjes daar gedrukt. In de Tulpenstraat was slijterij/drankenhandel Annaert. Als kwajongens probeerden wij wel eens achterom via het “landje” (nu de speeltuin Marijke) op hun terrein te komen, enige flessen te pikken en dan voorom bij de winkel het statiegeld te innen. Dat ging goed tot ik een keer (dom,dom,dom) een fles van een heel exclusieve whisky pikte, die mijn vader nooit zou hebben gekocht. De draai om m`n oren van de oude Annaert kan ik mij nog herinneren, al was dat na de oorlog. Helaas weet ik niet meer hoe de nieuwe namen waren voor de Juliana-,Beatrix-,Wilhelminastraat, etc. Wat ik me kan herinneren is de uitspraak van mijn moeder: “Dat is de “Beatrixstraat”, met die onzin doen we niet mee. Tenslotte: op de hoek van de Kanaalstraat en Tulpenstraat was het huis van Arie Raaphorst, Uw “ chroniqueur “

Klik hier voor het hele artikel

 

In 1732 telde Lisse 229 huizen en een molen

Het buurtje op de hoek Heereweg en 2e Poellaan heette de Griebus. Het was eerder berucht dan beroemd. In 1544 was de oppervlakte in Lisse 1529 morgen groot.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 2 april 2006

De vorige keer begonnen we aan de hand van Mattheus Brouerius van Nidik, R.G. en Isaac le Long een wandeling door Lisse. Startend in het noorden. In het boek “Kabinet van Nederlandsche en Kleefse Oudheden” schrijven ze:…
“Volgens de algemeende lijst van alle mede-betalende landen, onder het Heemraadschap van Rhijnland, en die met uitwateren, is het dorp dertien honderd negen en dertig morgen en dertig roeden groot; maar volgens de lijst der morgentalen en zekere overeenkomst tusschen eenige Rhijnlandse dorpen, met voorkennis van Burgemeesteren van Leiden en de Dijkgraaf en hoge Heemraden van Rhijnland, getroffen den 8 february van het jaar 1549, ten overstaan van de Heren Gerrit van Assendelft, Ridder en Kornelis Smit, als commissarissen bij den Hove van Holland hiertoe afgezonden, werd het ambagt van Lisse gesteld op negen honderd twee en dertig morgen en twee en een half hont. Bij de nieuwe meeting, in het jaar 1544, werd het groot bevonden vijftien honderd negen en twintig morgen, en den 3 Februari des jaars 1549, maakte men eene schikking, waarbij het voortaan in de gemeende landslasten en onkosten van Rhijnland zou moeten betalen voor dertien honderd morgen. Volgens de lijst der verpanding van het jaar 1732, zijn onder dit anbagt 229 huizen en een molen. Op de oude lijst van het jaar 1632, zijn er slechts 148 gebragt…”.
Een volgend keer volgen we de schrijvers verder…

Copyright © 2006 Vereniging Oud Lisse

Het buurtje dat vroeger “De Griebus” heette op de hoek Tweede Poellaan/Heereweg, dus schuin tegenover de Catharijnelaan. Het bestaat niet meer, maar was indertijd meer berucht dan beroemd was, want hier kwamen de gasten langs die op vrijersvoeten waren en zuidelijk van het centrum hun vertier zochten. De leuze was dan ook: “Moeder luister naar wat ik zeg…. hou je dochter bij de Griebus weg”.

Ligt er nog een lijk in het Kaaspakhuisje aan de Grachtweg?

Erik Plantenberg restaureerde pand aan de Grachtweg

door R. J. Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 4, oktober 2003

Het pand van Grachtweg la in Lisse werd vroeger het Kaaspakhuisje van Langeveld genoemd. Het behoort tot de oudere huizen in het cen­trum van Lisse. Weliswaar denkt menigeen dat het huis door de vorm van de kap (een zogenaamde mansardekap) uit de 19e eeuw stamt, doch dit betreft een latere verbouwing. De woning zelf is zeker nog een eeuw ouder. Erik Plantenberg kocht het huis in 1986 en heeft het grondig – en vooral kundig! – gerestaureerd

Het Kaaspakhuisje aan de Grachtweg zoals het er nu, na de grondige restau-ratie, uitziet. Een oud doch fraai pareltje in Lisse.

De heer Plantenberg is te Voorburg in 1957 geboren. In Leiden studeerde hij fysiotherapie. Hij woonde in een hofje en zo ontstond zijn liefde voor oude gebouwen die al dan niet op de monumentenlijst stonden. Plantenberg had daarnaast evenwel nog een andere hobby: het opknappen van oude motor

fietsen en auto’s. Daarvoor had hij echter een garage nodig. Al gauw liet hij dan ook zijn oog vallen op een oud pand in Lisse: Grachtweg la. Hij kocht het in 1986 en ging er wonen samen met Marieke Kop. Tegenwoordig is Plantenberg makelaar en heeft dus een goede kijk op onroerend goed zaken. Erg handig, gezien de discussies over de ontwikkeling van het centrum van Lisse, waar hij zelf alleszins mee te maken heeft.

De restauratie

Tijdens de restauratie werden allerlei interessante bouwkundige details ont­dekt. Zo bleek de mansardedak-constructie niet origineel te zijn. Aanvankelijk was het een zadeldak Een ander interessant detail kwam aan het licht bij het verwijderen van het behang tegen de oorspronkelijke achter­gevel van het huis: de stenen waren hier zwart geblakerd, wat zou kunnen duiden op de vroegere aanwezigheid van een stookplaats. Een tweede stookplaats bevond zich voorheen overigens tussen de oude achtergevel en de voorgevel, waar zich eveneens een (binnen)muur bevond, die later ver­wijderd is.

Ook bij het vernieuwen van de fundering van een van de garagemuren, wer­den interessante zaken ontdekt. Hier bleek zich onder de betonnen vloer een beerput te bevinden. In zo’n put werd in vroeger tijden het afval gestort. En dat laatste bleek ook wel uit de vele vondsten die uit de put werden geborgen.

Een lugubere vondst

Maar er werd bij de woning nog meer aangetroffen behalve dozen vol met afval. In het achterste gedeelte van het huis kwam Plantenberg na enig graafwerk een grafkist tegen met daarin de stoffelijke resten van een onbe­kend persoon. Helaas was niet duidelijk of het om een man of een vrouw ging en hoe deze om het leven was gekomen. De kist viel overigens, door contact met de buitenlucht, uit elkaar. Ook de staat waarin de botten ver­keerden was slecht, daar de vondsten op de waterlijn lagen. De vraag echter die men zich bij een dergelijke vondst onwillekeurig stelt is: waarom zijn de stoffelijke overschotten niet op een kerkhof ter aarde besteld? Hadden de bewoners (die bijna allen als niet zeer welgesteld te boek stonden) geen geld voor een begrafenis? Of werden vóór de instelling van de Wet op de Lijkbezorging wel meer overleden gezinsleden vlakbij huis begraven? Of was hier soms een misdaad in het spel? Al gauw verscheen er een artikel in de Weekendkrant Duin- & Bollenstreek (zaterdag 16 mei 1992) over de ver­bouwing van het huis en over de mysterieuze grafvondst. Naar aanleiding daarvan is toen de recherche bij Plantenberg langsgekomen. Er was toen

echter al een betonnen vloer over bet graf gestort en het leek bovendien zodanig oud dat verder onderzoek door de politie niet noodzakelijk werd geacht.   Men ziet: de woning van Grachtweg la geeft niet al zijn geheimen prijs…*

Particulier initiatief

Plantenberg’s belangstelling ligt het meest bij gebouwen van vóór 1900: “Er wordt in Lisse vrij veel aandacht geschonken aan bouw vanaf het begin van de twintigste eeuw. Daar is echter vrij veel van aanwezig. Van daarvoor juist niet”. Plantenberg duidt dan op de historische bebouwing uit de 17e en 18e eeuw. Bij het handhaven van deze bebouwing speelt de gemeente een belangrijke rol. Deze zou aan het particulier initiatief meer ruimte moe­ten geven. Plantenberg: “Mensen die hier (lees: in het centrum van Lisse) gaan wonen, hebben niet zozeer wooncomfort als prioriteit, als wel binding met een stuk cultuur”. Het is ook juist deze groep die bereid is geld in een oud pand te steken, teneinde dat te beschermen tegen verder verval of zelfs sloop. “En”, zo vertelt Plantenberg, “de gemeente moet dat faciliteren.” Zo heeft openbare werken nog kort geleden een aantal oude lantaarnpalen geplaatst langs de Grachtweg, teneinde mede richting te geven aan de sfeer in dit (mooie) gedeelte van Lisse.

Maar laten we nu de archiefstukken laten spreken. Het is 1743. Aan het Vierkant woont, op de plaats van Fotovak Engel, chirurgijn Hiëronimus van Santen. Het is een groot huis van twee etages met een ruime zolder. Eigenaar was vanaf 1742 Rutgerd Veldhuyzen, eveneens chirurgijn. Achter het huis bevindt zich een tot woning verbouwde schuur, waar op dat moment twee mensen in wonen, namelijk Cornelis Adriaanse van der Wolf, die als “slagter” te boek staat, en Maria Cornelis van der Wolf, “naeyster”. De woning is eigendom van timmerman Warbout Jurriaanse Vreeburg. Veldhuyzen zou het huis echter, om onbekende redenen, het liefst weg wil­len hebben en treedt dan ook in onderhandeling met Vreeburg. Zo verschij­nen beiden op 17 mei 1743 voor schout Jacob van Dorp en schepenen van Lisse. Vreeburg verklaart de woning achter het huis van Rutgerd Veldhuyzen verkocht te hebben aan laatstgenoemde. Onder de voorwaarden lezen we onder meer: “Verders sal den kooper mogen setten een houtte kosijn, met vengster in des koopers muur staande tegens den asbak van den verkooper”. Hoogstwaarschijnlijk wordt met deze “asbak” de beerput bedoeld. De koper krijgt het recht om door het voornoemde “vengster” “sijn asse en vulnis in de asbak op des verkoopers grond staande ” te mogen brengen.

De schuur werd afgebroken en iets meer richting de Grachtweg werd een nieuw huis opgetrokken door Warbout Vreeburg. De bewoners van het ges­loopte huis verhuisden nu naar het nieuwe pand aan de Grachtweg. Onze “naeyster” en “slagter” werden dus de eerste bewoners van Grachtweg la. Kapitein Quirien Dabenis en andere eigenaren, 1755-1808

We komen nu in een periode terecht dat het huis het eigendom zal zijn van lieden van diverse pluimage. Aanvankelijk had Warbout Vreeburg natuurlijk het huis in bezit. Hij werd echter oud en dat leidde ertoe dat hij in 1748 een testament opstelde, waarin hij alvast het huis aan de Grachtweg legateerde aan zijn dochter Maria. Lang heeft zij echter niet van haar bezit genoten; al gauw wilde ze er vanaf. Zo heeft ze dan op 11 februari 1755 het huis per publieke veiling verkocht aan Jan Janse van Wateringen en Anna Maartens Oudshoorn. Laatstgenoemde moet gewoond hebben ergens ter plaatse van De Woelige Stal en had daar een eigen winkeltje. Ook J.J. van Wateringen woonde aan de Grachtweg ; hij was metselaar. Talrijk zijn weer de koop-voorwaarden. Met name de aloude bepaling dat Rutgerd Veldhuyzen het recht had om zijn afval in de beerput van zijn buurman (ofwel de kopers) te storten, wordt wederom vermeld. Overigens werd hierbij ook het huis dat stond op de hoek van de Grachtweg en het Vierkant verkocht aan het duo Oudshoorn/Van Wateringen. Zeven jaren gaan voorbij en ze doen hun bezit alweer in de verkoop. Als nieuwe eigenaar wordt Quirien Dabenis of

d’Abenes genoemd “kapitein ter zee ten dienste dezer landen “. Hij was gehuwd met Maria Garbijn, welke laatste in 1749 in het eigendom was getreden van de Lissese buitenplaats Dubbelhoven aan de Achterweg. Doch in 1768 is onze kapitein overleden en kort daarna lezen we weer van nieuwe eigenaren. In 1792 blijkt de woning in handen te zijn van Gerrit Hendrik Hirs, die het in laatstgenoemd jaar weer overdoet aan Willem Verhoef. De weduwe van Verhoef, Leentje Brero, heeft het huis op haar beurt verkocht aan David Gabliski, terwijl ze zelf in het bezit bleef van de woning op de hoek van de Grachtweg en het Vierkant. Maar met dat alles zijn we alweer in het jaar 1808 terechtgekomen.

De “werkman” en de bode, 1808-1856

Inmiddels treffen we in 1808 weer nieuwe bewoners aan in de door Gabliski aangekochte woning. Het zijn Hendrik den Haan, zijn vrouw Cecilia Cocq en zijn kinderen, waaronder Jacob, die in 1767 in Sassenheim geboren was. In 1829 trad Jacob in het huwelijk met Grietje van Giesbergen. Hij is dan inmiddels de zestig gepasseerd en “werkman “, ofwel arbeider, van beroep. In 1834 is hij overleden en kwam er weer een ander gezin in het huis aan de Grachtweg wonen. Het betreft Pieter Hendrik Koppeschaar, geboren te Monikkendam in 1798, zijn vrouw Jannetje van der Horst en zijn kinderen Suzanna en Gijsbertha.

Aanvankelijk staat Koppeschaar te boek als “kantoorbediende “, doch in 1838 wordt hij door burgemeester en wethouders van Lisse aangesteld tot bode, aanplakker en omroeper. Op een dag had Koppeschaar overal in het dorp affiches aangeplakt, waarin een houtverkoop stond aangekondigd. Thuisgekomen bleek hij er nog een aantal over te hebben. Toevallig zat er een grote scheur in een van de balken van zijn woning. Hij heeft toen een stuk van een affiche afgescheurd en in de spleet gestopt. De huidige bewo­ner, de heer Plantenberg, bewaart dit fragment nog altijd.

“Eene portefeuille”

Als bode moest Koppeschaar boodschappen van en naar het gemeentehuis van Lisse overbrengen, welk raadhuis zich overigens maar op een steen-worp afstand bevond van het huis van de bode aan de Grachtweg. Zo moest hij tevens mensen aanmanen hun belasting te betalen. Men kon zich wel een leukere bezigheid voorstellen! Afijn, hiertoe beschikte Koppeschaar thuis over de volledige administratie inzake ontvangsten en uitgaven van de gemeente Lisse. Hij moest het allemaal nauwgezet bij zien te houden. Zo lezen we in de boedelinventaris die na zijn dood is opgemaakt over “eene portefeuille inhoudende de staten van begrooting van ontvangst en uitgaaf over de j aren 1832 tot en met 1854″. Een ander kohier behelst ((de hoofde­lijke omslag (belasting) over de jaren 1840 tot en met 1853 ” en zo is er ook nog “eene portefeuille inhoudende instructie voor den ontvanger der Gemeente Lisse” en “eenpaketprovinciale bladen van Zuid-Holland’\ etc, etc.

Inmiddels was de echtgenote van Koppeschaar, Jannetje van der Horst, reeds in 1847 overleden. Hij hertrouwde met Maaike Arends de Boer, gebo­ren te Heerenveen in 1801. Met haar is Koppeschaar zo’n negen jaar in het huwelijk verbonden geweest, totdat hij in 1856 zelf kwam te overlijden. Het gezin was toen al verhuisd van het huidige Grachtweg la naar de naastgele­gen woning. Wie toen de nieuwe bewoners werden is helaas niet duidelijk geworden uit de soms wat warrige bevolkingsregisters van die tijd.

Eigenaren, 1808-1885

Grachtweg la was dus in 1808 in het bezit gekomen van David Gabliski. Deze wat Russisch aandoende naam komen we op verschillende plaatsen in de archieven tegen. Zo wordt hij in 1810 “Dienaer en Cipier der Justitie van Lisse, Noordwijkerhout, Hillegom en Voorhout” genoemd. Hij bezat verscheidene huizen aan de Broekweg (tegenwoordig Kanaalstraat), Veenderweg (Stationsweg) en natuurlijk het latere kaaspakhuisje aan de Grachtweg. Na zijn overlijden in 1828 ging het huis over in het bezit van de

familie Van der Horst. Rond 1830 had Jannetje van der Horst, gehuwd met Pieter Hendrik Koppeschaar, de ene helft van de nalatenschap van Gabliski in handen en Cornelia Maria van der Horst, gehuwd met Daudeij, de andere helft. Na het overlijden van Cornelia in 1836 is haar aandeel overgegaan in handen van haar vier kinderen. Hetzelfde gold voor de vier kinderen van Jannetje van der Horst die in 1847 was overleden. Na het overlijden van Pieter Hendrik Koppeschaar in 1856 moest ook zijn nalatenschap verdeeld worden. Met name voor wat betreft zijn aandelen lag dat wat moeilijk. Bovendien verkeerden de geërfde huizen in zeer slechte staat van onder­houd. Repareren zou een te dure aangelegenheid worden en verkopen was daarom nog de beste optie. Op 9 maart 1857 is daartoe toestemming gevraagd en verkregen van de arrondissementsrechtbank te Leiden. Het huis aan de Grachtweg kwam nu in handen van de weduwe Koppeschaar, Maaike Arends de Boer. Inmiddels woonde zij allang niet meer op Grachtweg la, maar elders in het dorp. Het huis blijkt in 1885 voor f2,- per week verhuurd te zijn aan Arie Balkenende. Verkoop, 1886

Maaike Arends de Boer was inmiddels hertrouwd met Pieter van Waveren, “koopman ” van beroep. Hij kwam in 1885 te overlijden. Zijn weduwe heeft toen haar onroerendgoedbezit, waaronder tevens het huis aan de Grachtweg, verkocht en is daarop naar Den Haag vertrokken. Nieuwe eigenaar werd timmerman Johannes Theodorus Barnhoorn, geboren te Lisse in 1861. Hij woonde in het begin van de 20s*e eeuw in het huis dat vlak naast Grachtweg la gelegen was. Tegen die tijd lijkt laatstgenoemd pand echter geen woonfunctie meer te hebben gehad, maar diende het tot kaaspakhuis. Maar we zijn dan inmiddels in de periode Langeveld terechtgekomen.

Zadeldak

Van de Grachtweg – en dan specifiek van Grachtweg la en omgeving -bestaat een schilderijtje, gedateerd 1885 en gesigneerd door een zekere Van der Meer. Links is nog net een stuk muur van de pastorietuin waar te nemen. En gelijk rechts daarvan.. .het latere kaaspakhuisje, ofwel Grachtweg la! Het heeft evenwel niet een mansardedak zoals dat tegen­woordig aanwezig is, maar een zadeldak. We mogen aannemen dat dit tevens de oorspronkelijke situatie was uit de 18^e eeuw. In het witte huis rechts van het tegenwoordige Grachtweg la woonde later tandarts Simonis. Hier is kardinaal Simonis geboren en getogen. Het kaaspakhuis van Langeveld

Rond 1907 heeft Barnhoorn Grachtweg la verkocht aan Cornelis Langeveld. Hij heeft waarschijnlijk het huis ingericht tot kaaspakhuis en dat is nog lang zo gebleven.

In 1986 heeft de heer Erik Plantenberg het eigendom verworven van de
woning en kreeg het zijn aloude woonfunctie weer terug.                               j

Bronnen: Bevolkingsregister Gemeente Archief Lisse, notarieel Lis s e 1843-1895 en Rechterlijk Archief Lisse in Nationaal Archief te Den Haag.

* Wij hebben het Politiekorps Hollands Midden om commentaar gevraagd. Voorlichter Yvette Verboon van het Bureau Communicatie van het Korps verklaar­de na ampel onderzoek en ruggespraak met collega’s die indertijd in Lisse werkten: “Indertijd in 1992 hadden we nog Rijkspolitie en Gemeentepolitie. Dat er bij de heer Plantenberg als gevolg van het verhaal over het lijk in de Weekendkrant recherche aan de deur is geweest, kunnen wij niet meer nagaan, omdat de dagrap­porten na vijfjaar worden vernietigd. Maar het komt mij en mijn collega’s ondenk­baar voor dat de politie zo gereageerd heeft als wordt beweerd. Normaal zou zijn geweest, dat er overleg was gepleegd met het Openbaar Ministerie en dat de gemeente op de hoogte gebracht zou zijn. Dat de politiemensen hebben gezegd dat verder onderzoek niet nodig was, komt mij hoogst onwaarschijnlijk voor. Op dit moment hebben wij te weinig concrete informatie om te moeten optreden.’

Zo zag het Kaaspakhuisje eruit in 1930. Er kan geen twijfel over bestaan want op de daklijst staat geschilderd: Kaashandel (Foto: Collectie Plantenberg)