Berichten

Muziek en historie in Harmonie bij Dever

Nieuwsflits

Nieuwsblad 23 nummer 3 2024

De hele dag voor het concert bleef het maar regenen, maar het was alsof de dirigent met een toverstokje stond te dirigeren. De donkere wolken begonnen te dansen om een gouden ondergaande zon. Goud was het concert wat ten gehore werd gebracht door Harmonie Katwijk en Da Capo Lisse. Mogelijk gemaakt door intensieve samenwerking met Rotaryclub Hillegom-Lisse. Zij trakteerden de mensen op een bijzondere avond bij het historische decor van ’t Huys Dever. De voorhof van de donjon werd een openluchtzaal en de aloude stenen vormden de achtergrond van het podium en fungeerden als een klankbord dat de tonen van het podium over de mensen liet weerklinken. Het werd een avond vol plezier met een zeer gevarieerd programma van Nederlandse meezingers, walsen en andere licht klassieke werken. Het was niet warm, maar de muziek zorgde voor een warm gevoel. De heren musici waren in jacquet gekleed en de dames droegen kleding uit de tijd van de grote componisten. De bedoeling was om een André Rieu-sfeer te creëren en dat was best goed gelukt. Nog geen tien minuten nadat de dirigent het concert had afgetikt met zijn baton, begonnen de wolken weer lekkage te vertonen. Allen die dit feest hebben meegemaakt mogen niet klagen over de goedgezindheid van de weergoden.
Voor herhaling vatbaar? JA!!!!!!

Archeologiedag bij Dever

Aan de hand van wat eerdere vondsten nabij de Tweede Poellaan aan de Rijnsloot werden proefsleuven gemaakt om te onderzoeken wat er in de ondergrond te vinden is aan oudheidsresten.

Deen Boogerd

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Kort verslag van een mooie dag
Al heel vroeg waren de mensen van RAAP begonnen met het graven van een eerste proefsleuf (zie foto linksboven). Ewan Mol, archeoloog bij RAAP en projectleider, stuitte al snel op harde delen in de vorm van een put en een plavuizen vloer op zo’n 50 cm diep.

Dat was goed uitgekiend want hier konden leerlingen van het Fioretti college uit Lisse aan de slag. De jongelui werden verwelkomd in ’t Huys Dever met een korte introductie over hetgeen die dag de bedoeling zou zijn. Zelf hoopte ik dat er sporen gevonden zouden worden van een eerder Dever. Daarop zal ik later, na goed beraad, zeker op terugkomen. Voor de leerlingen en hun begeleiders lagen er helmen, werkschoenen en gele hesjes klaar. Op de fiets ging het naar de 2e Poellaan alwaar we ter velde werden ontvangen door Roosje de Leeuwe, ook een RAAP medewerkster. (zie foto links).

Aan de hand van wat eerdere vondsten vertelde zij wat je zoal in de grond zou kunnen aantreffen. Daarna liepen we over de ringdijk richting de proefsleuven.

Na nog wat korte aanwijzingen van Peter Vink op het gebied van veiligheid mochten de zeer gemotiveerde leerlingen aan de slag. Gewapend met metaaldetectoren, schepjes, zeven en stoffers gingen ze op onderzoek uit. Ze zijn zeker een paar uur flink bezig geweest en er zijn best wel dingen gevonden die keurig opgetekend zijn in het RAAP-rapport. Overigens, het rapport is per vergissing als Dever-Zuid betiteld. We gingen toch echt graven in het gedeelte wat men in de bouwplannen de naam Geestwater had meegegeven. Deze 7e juni was werkelijk een uitzonderlijk mooie dag om bezig te zijn met archeologie, voor de jonge gasten zeker een bijzondere ervaring. Wij hopen hun
interesse te hebben gewekt voor dit bijzondere vakgebied. In ieder geval waren de reacties van de Fioretti leerlingen zeer positief. Ook door de leerkrachten werd dit initiatief heel erg gewaardeerd en men zei dat het zeker voor herhaling vatbaar is.

Het landgoed van Dever wordt wat groter

Nieuwsflits

Nieuwsblad 23 nummer 2  2024

Op perceel Heereweg 351 te Lisse bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf. Gelet op de ingeklemde ligging tussen het bedrijventerrein ‘Dever’, ’t Huys Dever en de nieuw te bouwen woonwijk ‘Geestwater’, zal een nieuw agrarisch bedrijf niet levensvatbaar zijn. Het doel is om woning, hooiberg en wagenschuur te behouden. Woning en hooiberg zullen bestemd worden als Wonen-Landgoed. Wat inhoudt dat de voormalige  bedrijfswoning een bestemming als burgerwoning krijgt. De overige bebouwing wordt gesloopt. De gronden met de te behouden wagenschuur krijgen de bestemming Agrarisch-Waardevolle graslanden. Het idee is om de gronden toe te voegen aan de tuin van ’t Huys Dever. Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen. Er is één zienswijze tegen het bestemmingsplan ingediend. De zienswijze leidt niet tot wijziging van het bestemmingsplan. Besloten is om de gemeenteraad voor te stellen het bestemmingsplan “Heereweg 351” vast te stellen en geen exploitatieplan vast te stellen. Aldus is ongewijzigd besloten.

 

Zeer geslaagde Dag van het Kasteel 2024 bij Dever

Nieuwsflits

Nieuwsblad 23 nummer 2  2024

De “Dag van het Kasteel” is altijd wel een soort feestdag bij ‘t Huys Dever. Dat was het afgelopen 2e Pinksterdag ook weer. Het weer was precies goed tussen begin en het eind van deze dag, dat helpt altijd heel goed om er een geslaagde dag van te maken. Op de voorhof liet re-enactment groep “De Graven van Holland” zien hoe je in de middeleeuwen een stoofpotje maakte onder een zgn. vuurluifel. Het thema van de landelijke DvhK was dan ook “Aan Tafel”. Voor het eten werd dan ook goed gezorgd. In de ridderzaal stond een dame in middeleeuwse kledij uit te leggen over kruiden uit de omgeving. Tuinkruiden voor de smaak maar ook voor medisch gebruik. Beneden in de middeleeuwse oven die het al 650 jaar doet op takkenbossen werden de allerlekkerste broodjes gebakken, met gebruik van zuurdesemdeeg naar oud recept, verkregen van het bakkersbedrijf “BROOD VAN NU” uit Noordwijkerhout. Buiten stond de smid zijn vuurtje ook behoorlijk op te stoken, “je moet het ijzer smeden als het loeierheet is” en dat deed hij dan ook. Naast hem stond een dame die liet zien hoe men in de middeleeuwen tegels bakte. De vaste cateraar van Dever stond er met wat hedendaagse lekkere hapjes. Er was ook een fantastische verteller die jongelui vertelde hoe je vroeger met middeleeuwse wapens moest omgaan. De hele dag had Dever flink wat aanloop van zeer geïnteresseerde mensen. Komende “Open Monumentendag” op 14 september gaan we de middeleeuwse oven ook weer opstoken en dan doet onze vroegere dorpsbakker Koos den Butter weer zijn best om de lekkerste broodjes uit de oven van ‘t Huys Dever te toveren. Je moet er snel bij zijn hoor, ze gaan als zoete broodjes…

Dag van het Kasteel 2024 bij Dever alleen op 2e Pinksterdag

Nieuwsflits

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024
De landelijke organisatie van Dag van het Kasteel wil het hele Pinksterweekend voor dit evenement gebruiken. Dit jaar is het thema ‘Aan Tafel!’. De focus is dan ook gericht op de voedselcultuur binnen de muren van kastelen en buitenplaatsen. Fruitbomen, moes/kruidentuinen, vee, pluimvee, vis, wild, bosvruchten en honing. Uit de middeleeuwse takkenbosoven komen zoals gewoonlijk de lekkerste Deverbroodjes. Kom dus op 2e Pinksterdag naar ‘t Huys Dever voor middeleeuws lekkers!!! Een Deverbiertje is natuurlijk ook niet te versmaden.

Lisse 825 jaar en donjon Dever

Sporen van vroeger (LisserNieuws)

6 juni 2023

 door Nico Groen

 Lisse bestaat dit jaar op papier 825 jaar. Dit wordt groots gevierd in Lisse. De agenda vindt u op de website van de gemeente Lisse. Donjon Dever is waarschijnlijk kort na 1375 gebouwd door ridder Reinier Dever of d´Ever. Al in 1284 wordt Lisse in verband gebracht met de familie Ever. In dat jaar ontvangt ‘Gherardus Ever te Lysse’ geld. Waarschijnlijk woonde de familie al veel eerder in Lisse

Heer Reinier d’Ever is overleden in 1417. Wanneer hij geboren was, is niet duidelijk. Zijn vader Gherardus kwam om in een veldtocht naar Warns bij Stavoren in 1345. Hij is dus vóór die tijd geboren. Reinier was een trouwe vazal van Hertog Albrecht van Beieren, graaf van Holland en grootvader van de legendarische Jacoba. Reinier was vaak voor de graaf van Holland onderweg.

Het Ambacht Lisse werd in die jaren vanuit Teylingen bestuurd door Reiniers oom Gerrit van Heemstede. Deze oom was ook houtvester van het Keukenduin.

Reinier d’Ever was getrouwd met Janne van Leyenburg. Zijn kleinzoon Gysbrecht van Haeften volgde hem op. In 1445 erfde Gysbrechts dochter Clara de ridderhofstad Dever. Zij huwde eerste Jan van Duivenvoorde en later Walraven van Brederode. Clara overleed in 1507. Daarna kwam de donjon in eigendom van haar kleinzoon Jan van Matenesse. Diens vader Adrian was namelijk ook al overleden.

Gherijt Evers poel

Adrian had het viswater achter de donjon gehuurd van de stad Leiden. Dit water werd toen de Gherijt Evers poel genoemd. Als zuidwestgrens van de poel werd ‘die horn’ bij de huidige 2e Poellaan genoemd. Gherijt Evers poel liep helemaal door naar het zuidoosten ‘totter halve grevelingh’. Een enorme poel dus.

Verdedigbare donjon

Dever is een verdedigbare woontoren of donjon. De achterzijde is vlak: die was gericht naar het moeras van de Lisser Poel en behoefde niet zo sterk te zijn, omdat van die zijde geen gevaar dreigde. De andere muren zijn hoefijzervormig gebogen en massief gemetseld. De fundamenten liggen op meer dan 3 meter onder de grond en rusten op een zandplaat, waardoor de muren na zeven eeuwen nog geen spoor van verzakking vertonen.

Dever had vier verdiepingen met muren van ruim twee meter dik in de kelder tot 1.60 meter in de kapelzaal op de bovenste verdieping. Het geheel was omringd door een gracht.

Na 1630 ontstond vóór de donjon een statig herenhuis, groter dan Dever zelf. Toegang tot de toren was via twee bruggen; de eerste naar de voorhof, de tweede vandaar naar de voordeur die op ruim twee meter boven de grond was. Het herenhuis werd bewoond tot ongeveer 1750. Maar na 1700 woonden de eigenaren er niet meer omdat die uit de streek waren vertrokken en woonden er huurders in. Na het vertrek van de huurders viel het verval in.

Na de tweede wereldoorlog werd Dever onteigend door de Nederlandse Staat. De landerijen werden verkocht en de ruïne, die toen al een rijksmonument was, ging in 1949 voor ƒ 1,00 naar de gemeente Lisse.

Foto: Een gravure van Dever in 1909, getekend Johan Enschede en Zn.
Foto: Oprechte Haarlemsche courant van 19 april 1909

DE HERTEKOP VAN DEVER

DE HERTEKOP VAN DEVER

door A. M. Hulkenberg

In de societeit Minerva” hangt nog steeds – of beter gezegd – hangt weer de oude hertekop, gestolen uit het kasteel Dever te Lisse. Jhr. mr. M. A. Beelaerts van Blokland vertelt in zijn ,,Schets eener Geschiedenis der Studentensociëteit Minerva” (1936) hoe deze kop door Alexander VerHuell en zijn vrienden uit het kasteel zou zijn weggehaald. Vooral het romantische detail, hoe de heren ,,met lakens om, onder het afsteken van bengaals vuur en het uitstoten van afgrijselijke geluiden, de dodelijk verschrikte boeren, die in den stikdonkeren nacht onraad hadden vermoed, overtuigden dat een geheel leger van helsche machten den bouwval had bezet”, deed het bijzonder goed. Toch waren er allerlei redenen om aan de juistheid van dit verhaal te twijfelen. Er werd zo veel uit Dever weggestolen of voor een fooitje gekocht. Daar had men waarlijk geen lakens of bengaals vuur voor nodig! In 1822 nam Prosper Cuypers van Veldhoven een vensterglas mee, waarop een wapen met drie kikvorsen prijkte. Hij schonk het aan zijn vriend, mr. Augustinus Th. baron van Ryckevorsel van Kessel. In 1839 zag de Leidse student Kees Kneppelhout ,,sporen van op glas geschilderde wapens”, welke ,,geschilderde ruiten” volgens VerHuell ook al spoedig gestolen waren. Hoynck van Papendrecht haalde de oude papieren uit de archiefkist. Het oude leenboek van Dever zal wel op deze wijze verdwenen zijn. Later werd het door een Haarlems archivariaat te koop aangeboden en is thans in het Rijksarchief te ‘s-Gravenhage in veiligheid. De zware ijzeren kist zelf stond jarenlang ergens in Lisse op een zolder. Steeds verdwenen er meer boeken. Al eerder waren een paar haardplaten en een pomp gestolen. Een prachtige antieke tafel stond verwaarloosd op het erf van de ,,slotbewaarder”, Govert van den Aardweg, die in het huisje aan de Deverlaan woonde. Nee, vooral voor iemand die over enig klein geld beschikte, was iets weghalen wel heel gemakkelijk. De eigenaar van Dever was Mathias Alexander baron Heereman van Zuydtwijk, die op het slot Surenburg in Duitsland woonde. Deze had voor het oude huis in het geheel geen belangstelling. Men kon het zeer gemakkelijk benaderen, en met de ,,slotbewaarder” viel wel wat te regelen. Maar als het er op aan kwam, was hij voor niemand bang en vrees aanjagen met witte lakens was dan ook beslist niet nodig. Omdat de ,,Heren Studenten” tegen het einde van de vorige eeuw wel vaker in witte lakens gehuld bij de ruïne van Dever verschenen, kon men menen, dat de heer Beelaerts deze spokerij had geanticipeerd. Een handschrift van VerHuell, dat zich in het Arnhemse Gemeentemuseum bevindt, blijkt hem nu toch weer goeddeels in het gelijk te stellen.

Wie was deze mr. Alexander Willem Maurits Carel VerHuell?

Hij was lid van een aanzienlijk Gelders geslacht, waartoe ook Carel Hendrik VerHuell, graaf van Sevenaer, comte de l’empire en waarschijnlijk de natuurlijke vader van de latere keizer Napoleon behoorde. Sander werd in 1822 te Doesburg geboren, studeerde aanvankelijk te Rotterdam en werd 20 april 1840 ingeschreven als student te Leiden, waar hij op 25 april 1848 op theses promoveerde. Deze acht Leidse studentenjaren zijn eigenlijk voor VerHuell zijn gehele leven geweest. Nimmer is hij deze tijd ontgroeid en tot in hoge ouderdom teert hij nog op al die zoete herinneringen aan die heerlijke studententijd, zonder dewelke hij eigenlijk niet leven kon. Hij woonde jarenlang in een fraai huis aan de Bovenbergsche Weg, niet ver van het station te Arnhem. Het is wat triest, deze ouder wordende, werkeloze vrijgezel in zijn overvolle kamer te zien zitten, steeds maar kijkend naar zijn min of meer humoristische studentenschetsjes, die men aanvankelijk erg aardig vond, maar waar men later nog maar weinig waardering voor kon opbrengen. Zijn studententijd werd hem tot een cultus die hij zorgvuldig onderhield, iets waartoe zijn zeer rijke geldmiddelen hem wel in staat stelden. Hij voelde zich verongelijkt door het leven, dat hem steeds meer ontglipte en de beloften van een zorgeloze studententijd kennelijk niet waar kon maken. Hij ondersteunde graag jeugdvrienden voor wie het leven in ander opzicht niet gemakkelijk was en genoot dan van hun onderdanige dankbetuigingen vol zoete herinneringen, die hem hielpen zijn droeve leven voort te zetten. Zo kreeg hij in mei 1872 een brief van de Leidse schilder J. L. Cornet, die het juist als alle kunstenaars, ook wel eens moeilijk had. Hij stuurde VerHuell enige tekeningen van Endegeest en van Dever en voegde er aan toe: ,,Het zijn studietjes van een vroeger en gelukkiger tijdperk, toen wij nog vrolijk het leven tegemoet gingen, ik heb daar even als Gij al wat heen gewandeld. Neem die krabbeltjes aan als een klein bewijs van mijne dankbaarheid voor de vriendschap mij steeds en bij herhaling betoond, want geloof mij, ik zoude al zeer stompzinnig moeten zijn, als ik in Uw laatsten schrijven niet zag eene lieffelijke en delicate wijze van deelname in mijn lot, dan dat het compenseren zoude door deze geringe bezending. Weinig had ik gedacht, dat in later tijd, die zoo jeugdige kennismaking, mij nog zooveel opbeuring zou hebben geschonken.” Cornet ondertekent ten slotte als ,,uw schuldenaar en hoogachtende Vriend”. Dit is een van die brieven die VerHuell moet hebben gesavoureerd en hem tot voedsel waren voor zijn droefgeestig gemoed. Zijn enige trouwe metgezel was zijn hond, voor wie hij -gezien enige schetsjes in het Arnhemse Gemeentemuseum – een wel ietwat zonderlinge affectie bezat.

Het is deze man, die in zijn studententijd de hertekop van Dever heeft gestolen. Of juister: hij heeft het gedaan samen met zijn vrienden, onder wie hij door zijn rijke middelen een meer dan gewoon respect bezat. Toch bevat het navolgende verhaal van de diefstal, dat hij zelf heeft genoteerd onder een door hem gemaakt schetsje van Dever, nog wel enige twijfelpunten. Vooral het slot, waarbij hij Van den Aardweg de woorden ,,den booze” in de mond legt, is wel bijzonder onwaarschijnlijk. ,,De boze” is een typisch protestants woord, en de eenvoudige, roomse Van den Aardweg kan dat nimmer gebruikt hebben. Maar goed, het verhaal is te mooi om niet waar te zijn en al zou een enkel detail niet geheel kloppen, dan is het toch verbazend aardig gevonden. Ook de kop zelf roept nog vraagtekens op. Onder de kop ziet men de wapens van het echtpaar Jacob van Scherpenseel van Peursum en Aethiana Maria (van Beyeren) van Schagen. Deze laatste was een zuster van de bouwer van het ,,nieuwe huis”, dat tussen 1631 en 1634 tegen de voorzijde van de middeleeuwse torenburcht werd opgetrokken. De kop zou dus moeten dateren uit deze tijd. Maar alleen het gewei zelf is werkelijk oud. Het muurschild niet en de houten kop ook niet. Heeft VerHuell de kop gerestaureerd? De Sociëteit Minerva bezit hierover geen gegevens. Ook is eigenaardig, dat op het schilderij dat Gerard Leembruggen Jzn. in 1848 maakte, in de gang op de oude plaats opnieuw een hertekop hangt, ditmaal zonder wapenschild of muurplaat. Heeft men er een andere kop opgehangen? Liep het gemis van de kop op zo’n opvallende plaats dan toch te veel in de gaten? Kon hij daarom, zelfs voor het goede geld van VerHuell, niet verkocht worden?? In juni 1893, vier jaren voor zijn dood, schonk de bejaarde VerHuell de hertekop aan de Sociëteit Minerva, tegelijk met zijn ,,Verzameling van 100 kastelen”. De twee ingelijste schetsen van J. L. Cornet had hij al enige dagen eerder gestuurd. De hertekop zelf werd op uitdrukkelijk verzoek van de schenker per boot naar Leiden vervoerd. Waarom dit nu juist per boot moest, blijft een raadsel. Onder leiding van de toenmalige bibliothecaris, de latere minister jhr. F. Beelaerts van Blokland, vond de overtocht plaats. Het is een allerpleizierigst avontuur geworden. En de heren konden met de hand op het hart verklaren, dat ze onderweg veel Rijnwater, maar nog veel meer Rijnwijn hadden gezien. Alles op kosten van voornoemde schenker! De hertekop van Dever heeft zelfs de brand van de oude sociëteit overleefd en hangt nog steeds in het gebouw van dit illustere genootschap. VerHuell vermeldt ergens, dat de hertekop honderden jaren geleden ,,zoetelijk grinnekende zag, hoe er kussen werden gedrukt op de maagdelijke wangen der schoone jonkvrouwen”. Inderdaad, evenals aan de geheimzinnig glimlachende Mona Lisa te Parijs, zijn er aan de ,,zoetelijk grinnekende” hertekop in Leiden nog raadselen, die tot op de dag van heden nog nimmer geheel aan de openbaarheid zijn prijsgegeven.

Nu willen wij VerHuell gaarne zelf aan het woord laten, om te vernemen, hoe hij en zijn vrienden zich hebben meester gemaakt van de ,,res pro derelicta habita”, zoals hij de hertekop noemt. Een ,,res pro derelicta habita” is een zaak waarvan men aanneemt, dat de laatste eigenaar van zijn recht heeft afgezien, b.v. door haar weg te werpen. Het ligt voor de hand, dat de Heren Studenten, op één na allen jurist, deze mening hebben geponeerd ter verdediging van hun handelswijze. Maar alvorens te luisteren naar het verhaal van de diefstal (want dat is het), volgen hier nog eerst enige gegevens betreffende de genoemde personagen. (Voor het bijeen brengen van zo vele Leidse gegevens dient Mejuffrouw mr. A. J. Versprille van het Gemeentearchief en haar staf bijzondere dank gebracht).

Govert vare den Aardweg, tuinder en ,,slotbewaarder” bij Dever, geboren (in de voormalige portierswoning, later tuinderswoning) op 21 juli 1818. ,,Goffie” was een zoon van Dirk van den Aardweg en diens eerste echtgenote, Jannetje van Lierop. Hij overleed te Lisse op 13 juni 1877. De muinmanswoning staat nog steeds, verlaten en vervallen, aan de Deverlaan.

Jacobus Ludovicus Cornet was schilder en etser, leerling van Van den Broek. Hij was geboren te Leiden op 18 augustus 1815. alwaar hii vele jaren woonde rechts van de poort, die toegang verleent tot het Burchtterrein. Hij overleed te Leiden op 3 december 1882 (Zie Künstler Lexicon). Of zijn “ingelijste  schetsen”, door VerHuell in 1893 aan de Sociëteit Minerva geschonken, zich thans nog aldaar bevinden, heeft schrijver niet mogen vernemen. ,,Penneschetsen” van VerHuell ,,naar de uitvoerige potloodteekeningen” van Cornet bevinden zich in het Arnhemse Gemeentemuseum (G.M. 1163 en 1164). Een ,,pentekening over potlood” van Dever uit het zuid-oosten door Cornet zelf, bevindt zich eveneens aldaar (G.M. 1471). Een veel daarop gelijkende, doch iets strakkere tekening in rood en zwart krijt, bevindt zich op naam van Cornet in het Leidse Gemeentearchief (LPV 77807).

Prosper Cuypers van Velthoven was een niet onbekend Brabants historicus, auteur van o.a. ”Documents nour servir à l’histoire des troubles religieux du XVIe siècle dans le Brabant septentrional” (1858). Zijn verzameling notities en originele stukken is indertiid door de erfgenamen verkocht aan het Riiksarchief in Noord-Brabant. In nr. 254 van de collectie leest men, hoe in 1822 het glas met het wapen uit Dever is meegenomen.

Dr. Johannes van der Elst was 5 januari 1823 te Dordrecht geboren als zoon van een suikerraffinadeur. Later werd hij provisor van het Krankzinnigengesticht te Zutphen. Hij overleed op 23 januari 1889 in zijn geboortestad. (Zie Ned. Patriciaat 1935/36, blz. 97-101). Op 16 september 1842 werd hij als student in de medicijnen aan de Leidse universiteit ingeschreven. Eerst woonde hij in bij de winkelier/zilversmid H. J. Schretlen, wijk 6, nr. 89, thans Oude Rijn 4. In 1844 ging hij wonen bij de ongetrouwde hoedenmaker Bern. J. Jansen, wijk 7 nr. 50, thans Nieuwe Rijn 44. Vóór het einde van 1849 moet hij uit Leiden zijn vertrokken. Een promotie is aldaar niet gevonden.

Matthias Alexander baron Heerenman van Zuydtwijck, heer van Dever en Lisse, geboren Surenburg 23 december 1789, overleden aldaar 17 maart 1854. (Zie over dit oorspronkelijk Amsterdamse geslacht Genealogisches Handbuch des Adels 1967, blz. 266-275 en A. M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse).

Mr. Isaac Willem Hoynick van Papendrecht, geboren te Rotterdam op 6 september 1820, advocaat, overleden in zijn geboortestad op 30 juni 1861. Hij was van 1843 tot 1856 student te Leiden, woonde aldaar ,,op de Haarlemmer straat bij Proot”, maar is in Leiden niet afgestudeerd. (Zie Nederl. Patriciaat 1939, blz. 105).

Mr. Alexander Willem Maurits Carel Verhuell, geboren te Doesburg op 7 maart 1822 als zoon van Quirijn Maurits Rudolph VerHuell en Jkvr. Louise Christina Johanna Hester de Vaynes van Brakel. ,,Geestig schrijver en tekenaar”. Ongehuwd zijnde ,,schonk hij zijn hand en trouw aan ‘t Vaderland”. (Zie ,,Arnhem 1233-1933”, blz. 205 en de Brochures 66/17 en V.H. 1538 der Gelderse Bibliotheek, Arnhem. Eveneens: Scheffers Familiearchief III). Een penseeltekening in bruin en grijs van Dever door VerHuell bevindt zich in het Arnhems Gemeentemuseum (G.M. 1165).

Mr. Karel Jan Frederik Cornelis Kneppelhout van Sterkenburg was geboren op het Leidse Rapenburg, thans nr. 65, als zoon van dr. mr. Cornelis Johannes Kneppelhout en Johanna Maria de Gijselaar. Hij bleef tot 1869 wonen in zijn geboortehuis. ‘s Zomers verbleef hij gaarne in het door hem aangekochte (en al te grondig “gerestaureerde”) kasteel Sterkenburg onder Driebergen, waar hij 17 september 1885 overleed. (Zie Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek 111, kolom 705/706.) Kees, zoals hij genoemd werd, ontving evenals zijn oudere broer Jan (Klikspaan) zijn algemene vorming op de destijds vermaarde kostschool Noorthey onder Voorschoten, waarna hij zich op 4 april 1837 als student in de rechten te Leiden liet inschrijven. Op 15 januari 1844 promoveerde hij aldaar op stellingen. Tijdens zijn studententijd, in 1839, heeft hij ook enige schetsjes van Dever gemaakt. Deze bevinden zich in het Gemeentearchief te Leiden (LPV 77808), waarvan er een is opgenomen in ,,Het Huis Dever te Lisse” (afb. 55).

Jhr. Mr. Floris Daniel Francois de Mey van Alkemade was geboren te Rotterdam op 26 november 1825 als zoon van Jhr. Jacob Eduard de Mey, heer van Alkemade en Sara Benjamina van Ewijk. Hij overleed te  Bures bij Parijs op 14 oktober 1892. (Aldus Ned. Adelsboek 1949, blz. 110-113, dat evenwel zijn voornamen in omgekeerde volgorde geeft). Hij liet zich 23 juli 1844 aan de universiteit inschrijven als student in de rechten. Eerst woonde hij op wijk 4 nr. 221, later Breestraat 94 (in 1929 afgebroken voor de bouw van het nieuwe stadhuis) bij Julius Th. L. Hoefftke, instrumentenmaker uit Berlijn. Reeds in 1845 verhuisde hij naar wijk 4 nr. 98 of 98A, later Aalmarkt 26 of 25 (nog later afgebroken om plaats te maken voor het gebouw van Vroom en Dreesmann), bij Jacobus Creygton, koperslager. De Mey beëindigde zijn studie door 1 maart 1850 op stellingen te promoveren.

Mr. Willem Fockens Meyer, geboren te Groningen 31 januari 1822. Studeerde aanvankelijk te Groningen. Op 19 september 1845 volgde zijn inschrijving te Leiden als student in de rechten. Hij nam zijn intrek bij de weduwe Felix-Rijk, wijk 1 nr. 408, thans Rapenburg 77. Reeds in 1846. verhuisde hij naar wijk 4, later Rapenburg 84, bewoond door Jean Ch. van der Woerd, kunstdraaier. Een jaar later verwisselde hij dit adres al weer voor wijk 1 nr. 523, later Rapenburg 111 bij Hendrik Voorbii, loodgieter. Hij bleef dus het Rapenburg trouw, en hier aan het Rapenburg kwam men op de bewuste avond bijeen om naar ,,het Spookhuis te Lisse” te rijden. Fockens Meyer sloot zijn studie af door op 6 april 1848 op stellingen te promoveren.

Nu laten we Verhuell zelf aan het woord:

Afb. 19. Huis Dever. Penseeltekening in bruin en grijs door A. VerHuell. Foto: Gemeentemuseum Arnhem.

“Van het huis Dever (Afgebroken in 1848) bezit ik tot mijn spijt slechts dit losse schetsje. Het roept mij toch een onzer heerlijkste studentengrappen voor den geest. Toen werd het niet anders genoemd dan het Spookhuis te Lisse, en menig vrolijk toertje is er gemaakt naar dit verlaten kasteel. Eenige geschilderde ruiten (waarvan thans mijn vriend C. Kneppelhout van Sterkenburg de bezitter is) waren spoedig gestolen. Ook een kist met oude papieren was weldra geledigd, grootendeels door I. W. Hoyinck van Papendrecht. Een hertekop ,,dix cornes” met wapenschild hing er nog in een gang. Meermalen had ik den boer, die bij het slot woonde, en de sleutels bewaarde, gevraagd, mij dien te verkoopen, doch te vergeefs. Ik proponeerde derhalven aan een drietal mijner vrienden, Willem Fockens Meyer, J. van der Elst en F. de Meij van Alkemade, een romantischen strooptocht te maken naar het Spookhuis, en mijn voorstel werd met uitbundigen bijval begroet door het geestige en flinke drietal. Wij kwamen bijeen op de kamer van Fockens Meijer, om tegen tien ure naar Lisse te rijden. Eenige vreemdsoortige benoodigdheden werden aangekocht en in ons rijtuig meegenomen. Mijn bulldog, trouwe compagnon op al mijn avontuurlijke togten, vergezelde ons. Te middernacht waren wij voor het Spookhuis, zonder dat de boer er iets van vernomen had, dat wij zijn huis voorbij slopen.

Afb. 20. Huis Dever, kelderingang. Potloodtekening door C. Kneppelhout. Gem. Arch. Leiden

De slotdeur was digt. Gelukkig echter vonden wij een raam, waarvan de verroeste traliën ons toegang tot de kelders verleenden. Wij waren nu wel binnen de vesting, doch in een doolhof van verwulven, waarin de zwartste duisternis heerschte, en slechts het geritsel en geschuifel gehoord werd van verschrikte ratten en muizen! Vertrouwende op het instinkt en de buitengewone scherpzinnigheid van mijn bulldog, greep ik zijn staart, en beval hem vooruit te gaan. Mijn vrienden volgden, elkaar bij een slip van den jas houdende. De bull klauterde behoedzaam een trap op, daalde langs een andere af, en bragt ons eindelijk voor een derde en breedere, die naar de eerste verdieping geleidde, waar wij weldra in het schemerdonker het reusachtig gewei zagen hangen. Met de hulp van de Meij, de langste van ons, gelukte het mij de ,,res pro derelicta habita” af te haken. Wij ontsloten de voordeur, en waren spoedig buiten. – Doch nu eerst begon de ware grap. De boer, slotbewaarder, moest in den waan gebracht worden, dat helsche magten bij deze ontvreemding in het spel waren geweest. Van der Elst nam Fockens Meijer op zijn schouders, die een lang hemd over zijn hoofd had getrokken, en den hertekop daar boven uit deed steken. Aldus posteerden zij zich tegenover de deur der boerenwoning. Voor hen zat de Bull. Een pot met bengaalsch vuur werd ontstoken, en zóó geplaatst, dat het helsche schijnsel juist viel op de spokerige groep. Nu klopten wij aan. Men ontgrendelde de deur – even werd zij geöpend – doch onmiddellijk met een akelig geschreeuw van ontzetting weer digtgeslagen. Dien nacht verborgen wij den hertekop in een sloot, daar het begon te dagen, en het gewei te breed was, om het in ons rijtuig te bergen. Den volgenden nacht gingen wij, twee in een tilbury en twee te paard, om den weg af te zetten, den schat uit zijn schuilplaats te halen, en bragten hem behouden op mijn kamer. Mijn vrienden waren zoo edelmoedig, van aan mij het schoone stuk, dat thans nog in mijne vestibule prijkt, af te staan. Ik gaf hun een fijn soupétje. Een paar maanden later reden wij eens naar Lisse, om aldaar het Spookhuis te betigtigen. Wij vroegen aan den boer, slotbewaarder, die ons het bouwvallig kasteel rondleidde, of daar vroeger niet een hertekop te zien was. ,Ja heeren, wat zal ik daarvan zeggen – daar praten we liever niet over – den booze, heeren, den booze!  VerHuell ”

Later kreeg ik de hierbij gevoegde teekening door den Hr C. H. van Amerom. Nog later kocht ik de drie teekeningen van A. de Haen, 1725”. (Deze bevinden zich thans in het Arnhemse Gemeetemuseum, resp. de nrs. G.M. 1149, 1160, 1161 en 1162. De afbeelding van Van Amerom kan Dever niet zijn. Hij gelijkt op het ,,Oude Huys Dever” van J. Stellhgwerf, waarvan copieën door A. Schoemaker, K. Alkemade en H. Numans.)

Tekst en foto’s overgenomen uit Leids jaarboekje 1969 pag 167

Afb. 21. De hertekop in het Huis Dever. Pentekening door A. Verhuell naar J. L. Cornet. Foto: Gemeentemuseum Arnhem

HET KASBOEK VAN JAN VAN MATENESSE, HEER VAN DEVER. 1587

A.M. Hulkenberg

HET KASBOEK VAN JAN VAN MATENESSE, HEER VAN DEVER. 1587

In het Algemeen Rijksarchief te ‘s-Gravenhage bevindt zich een aantal stukken ,,afkomstig van enige Heren van Lisse en hunne rentmeesters”. Nummer 17 uit deze collectie is een ,,Manuaal van de rentmeester van wijlen Jonkheer Johan van Matenesse, ambachtsheer van Lisse. (1625 – c. 1656.).” Deze rentmeester, Cornelis Antonisz van der Burch (1), had alle reden om nauwkeurig boek te houden en zijn boekenzorgvuldig te bewaren ! Op 14 juli I 624 was Jan van Matenesse overleden, ongehuwd, zonder kinderen en zonder testament. De erfgenamen van vaders- en van moederszijde betwisten elkander hevig de zeer omvangrijke erfenis. Trouwens, die van moederszijde zijn onderling ook nog weer verdeeld. 2)

Van Van der Burch werd grote accuratesse geëist en zijn uitvoerige administratie vroeg veel papier. Daar vond hij op Dever een nog vrijwel blanco folioboek, wat hem zeer goed te pas kwam. 3)

Aanvang van het kasboek van Jonker Johan van Matenesse, I januari 1587 
Foto: ARA

Twee bladen waren beschreven. Hij vond het niet nodig ze uit te scheuren, maar beperkte zich tot het doorhalen van de tekst. Daarna begon hij zijn manuaal aan de andere zijde. Toch zijn voor ons de doorgehaalde pagina’s minstens even interessant. Het is een dagboek, eigenlijk een uitgavenboek, van bovengenoemde Jan van Matenesse uit het jaar 1587. Vol ijver begint hij op Nieuwjaar zijn aantekeningen. Hij deed dit zo nauwkeurig en zo uitgebreid, dat hij het maar zes weken heeft volgehouden. Met twee gulden voorschot op het loon van Andries, zijn dienaar, ,,om ‘t een en ‘t ander voor syn selven daer om te copen”, eindigt het relaas op 14 februari 1587. Wie is deze Jonker Jan van Matenesse? Hij is de zoon van Claes of Nicolaas van Matenesse en stamt via de geslachten Van Matenesse, Van Duvenvoorde en Van Haeften van de oude Heren die Ever, ofwel Dever af. Zijn vader, Nicolaas, was in 1544 getrouwd met Geertruyt Pieck, die vooral in Utrecht en in het Gelderse aanzienlijke bezittingen had. Ze wonen te Utrecht, waar ,,Nicolaes van Mathenesse oock in bedieninge, ofte in de regeringe geweest was”. 2) In deze stad is hun enig kind, Jonkheer Johan, omstreeks 1545 geboren.* Op 2 december 1550 blijkt Nicolaas echter reeds te wonen op het Huis te Lisse, ofwel Dever. In 1564 is Nicolaas overleden. Jonkheer Johan volgt hem op. Hij mag zich echter dan nog geen Heer van Lisse noemen. 4)

Op zijn oude dag is Jan van Matenesse nog vertrokken naar Utrecht, omdat hij van zijn moederlijke bezittingen door ,,krych ende orloch weynich can vercrijgen, tenzy dat hij daeromtrent toeve”, waardoor hij in Lisse ,,voortaen geen vyer” (vuur) noch licht meent te houden”. 5 ) In Utrecht is hij ook gestorven. Johannes a Mathenes uit Utrecht, die sinds 29 juli I1579 te Leiden letteren studeert, (6) moet aan onze Heer van Dever identiek zijn. 7) Hij zal nu 34 jaar oud zijn. In 1581 vernemen wij, dat ,,Joncheer Johan van Mathenesse van Uytrecht” al twee jaren te Leiden woont, ,,met zyn moeder ende Henric syn dienaer van buytenslandts”. Bovendien zijn er Brechge en Lysbeth, ,,beyde van Uytrecht ende dienstmaechden”. 8) Het huis stond aan de Haarlemmerstraat. Dit verklaart Van Matenesse’s vele Leidse relaties. Want al weten we, dat Lisse altijd sterk op Leiden was gericht, Van Matenesse’s belangstelling voor de goede oude stad is onmiskenbaar. Na zijn studiën heeft hij zich op Dever gevestigd, waar hij in 1587 woont, met zijn moeder, Andries zijn dienaar en Jannetje, de meid. Wij weten niet, hoe Dever er in deze dagen heeft uitgezien. De afbeelding in het Manuscript Schoemaker riekt meer naar fantasie dan dat zij de werkelijkheid doet vermoeden. 9) Het grote herenhuis zal pas later door Johan van Schagen worden gebouwd. Toch moet de oude donjon al een zekere aanbouw of uitbreiding hebben vertoond. De ruïne heeft namelijk slechts twee stookplaatsen, terwijl wij weten dat er vóór de bouw van het herenhuis al vier ,,haerdsteden” waren. 10)

Van eventuele bouwactiviteit in deze jaren is ons echter geen enkel bewijs bewaard gebleven. Als Cornelis Pouwels met zijn schouw uit Leiden vijftig dakpannen naar Lisse brengt, weten we dan ook niet, of ze voor het kasteel of voor het bouwhuis bestemd zijn. De boerderij van Dignum Jansz de Roo staat niet ver van het Huis. 11) Soms gaat Dignum Jansz naar Leiden en mag Jannetje meerijden, om ,, ‘t een en ‘t ander voor ons te kopen”: schapenvlees en rundvlees en nog kanen voor de honden. Verder een klein belletje, een comfoortje met een pot, wat noten en schollen en in Sassenheim nog brood. Jannetje heeft gezellig gewinkeld in Leiden en het geld dat over is weer netjes ,,gerestitueert”. Zo’n dagje naar Leiden zal wel een zeer welkome afleiding zijn geweest. Het milieu in Lisse was wel zeer landelijk. Veel boerenland, waar Jan de Vlaming en Willem de Vlaming werken. In het boomgaardje schrobben ze met nieuw gekochte boenders het mos van de bomen. In het elzenhakhout werkt Lieven van den Boomgaert, ook al een Vlaming. Er zijn zeer veel Vlaamse vluchtelingen in de streek, vooral doopsgezinden, die uit Vlaanderen uitgeweken zijn. Lieven levert ,,elsen latten”, waarmede wel bonestaken zullen zijn bedoeld. 12) Een andere Vlaming is Marijn, de wielmaker. Hij maakt twee nieuwe kruiwagens.

Veelal waren die zonder opstaande stukken. Hij heeft echter ,,crowagens met bordetgens vooraen” gemaakt. Van een oude kruiwagen herstelt hij het handvat. Om huis en erf was, zoals gebruikelijk, een flinke meidoornhaag. Op Nieuwjaar betaalt Van Matenesse Meynert Huygens, de ,,doornbreyder, wonende tot Leyden”, uit. Deze heeft vier dagen gewerkt, en is in die tijd op Dever in de kost geweest. (Deze Meynert was waarschijnlijk dezelfde als de Leidse Meyndert Huygens de ,,seemtouwer”, een bereider van zeemleer. 13) Hij zorgde voor de doornhaag, en vlocht open plekken dicht. Het is typisch, dat de stad Haarlem de doornstruiken, die zij tegen de stadsmuren plantte, eveneens te Leiden bestelde. Twee weken later betaalt Van Matenesse nog drie gulden aan deze doornbreyder voor een snoeischaar die deze had laten maken bij Claesz Rippertz, de smid op de Hogewoerd. Voor de mengel bier (14) die ,,int gelach” was betaald, geeft Van Matenesse nog drie stuivers extra. Maar laten wij naar Dever terugkeren. Een paar honderd meter achter Dever klotst het water van de Lisser Poel, en het zal ‘s winters in de Poelpolder (15) behoorlijk nat zijn geweest. Daarom koopt Jan van Matenesse bij de schoenmaker in Lisse een paar ,,hooge toffelen”, een soort overschoenen van vetleer met houten zolen. Hij kreeg de garantie, dat zij geen water zouden doorlaten. Deze schoenmaker heette Heyndrick Jansz van Loreynen. Loreynen is een verbastering van Lorraine, Lotharingen. Alweer een naam uit zuidelijker gewesten. Het brood koopt Van Matenesse veelal in Lisse en in Sassenheim. Toevallig heten beide bakkers Pieter Cornelisz, een zeer algemene naam overigens. Pieter Cornelisz van der Codde woont in De Zwaan, aan de groene wei van Lisse, welk huis hij van Bouwen Cornelis van Leeuwen gekocht heeft. Hij wordt ook Kees Cuyper en Cornelis Brouwershaven genoemd. Men koopt wittebroden, roggebroden en tarwebroden. Een keer wordt vermeld dat Jan de Vlaming het brood later moet halen, omdat ,,‘t nu noch in den oven lach”. In Leiden wordt ook brood gekocht. Op zaterdag 10 januari wordt een duivekatertje (16) betaald, dat de moeder van Jan van Matenesse aan ,,Claes het kint van Janszoon gegeven heeft”. Van Dignum Jansz zijn meer kinderen bekend. 17)  Maar de Vrouwe van Matenesse heeft voor Claes natuurlijk bijzondere belangstelling, omdat hij is genoemd naar haar overleden echtgenoot, Jonker Claes van Matenesse. Het geven van duivekaters met Kerstmis, Nieuwjaar of Driekoningen is overigens al een zeer oud gebruik, dat niet tot de Zaanstreek beperkt bleef. Volgens dr. N. van Wijk (18) kwam de naam Deuvekater reeds in 1450 voor als bijnaam voor een bakker in Leiden. In de zes weken dat Jan van Matenesse zijn kasboek heeft bijgehouden, is hij zelf drie maal naar Leiden geweest. Op 3 januari was Jannetje de dienstmaagd, met Dignum Jansz meegereden, zoals wij al gezien hebben. Op 14 januari, op een woensdag, rijdt Dignum Jansz de Roo weer naar de stad. De Heer van Dever zelf rijdt nu ook mee, evenals zijn moeder, Geertruid Pieck. Behalve Jannetje ook nog Andries, de dienaar. In Leiden gaat het gezelschap uiteen. Jannetje krijgt 31,5 stuiver mede om allerlei inkopen te doen. Van Matenesse is naar de doornbreier geweest. ‘s Middags heeft hij met Andries gegeten bij Aert Gerritsz, die ,,weleer mijn boemgaert in huyr (huur) gehadt heeft”. Hij wil betalen voor de pint bier, maar daar wil Aert niet van weten. En Van Matenesse noteert: ,,dan ick gaf ‘t syn dochtertgen”. Meester Jan Artus Hovius is apotheker, verbonden aan het Catharinagasthuis. Hij is Amsterdammer, maar heeft zich al voor het beleg van Leiden in deze stad gevestigd, op de hoek van de Maarsmansteeg en de Breestraat. Daar worden medicijnen gehaald , ,,seker pouder gedaan in seven brieffgens”, voor de Vrouwe van Matenesse, die aan nierstenen lijdt. De vermaarde Rembertus Dodonaeus geeft in zijn Cruydt-Boeck (19) geen reden tot grote verwachtingen : ,,men vint geene dingen die waerachtichlijck steen brekende zijn: dan alleen die de sandekens oft graveelkens, die welcke door eenige taye ende lijmachtige vochticheden aen een als met lijm ghepapt ende gevoecht zijn, ontsluyten, scheyden ende werdrijven tonnen. Want eenen harden steen en can door geene drogen oft geneesmiddelen (dat is medicamenten) gebroken worden, te wijle die in de nieren steeckt; . . . daerom en hoeft men geene dingen voor eygentlijck ende oprecht steenbrekende te houden, dan alleen die de aenmalkanderenhangende ende vast houdende sandekens ontdoen, van een scheyden, ende daer nae uitdrijven tonnen . . .” Misschien zijn ze vergeten naar Jacob Thomasz van Swieten in de Koppenhinksteeg te gaan. Deze had een brouwerij, uitkomende op de Oude Rijn. De volgende dag laat Van Matenesse er een half vat Croons bier (20) bestellen, dat Pieter Cornelis Engelsz ‘s maandags daarop medebrengt. Deze Pieter kreeg 21 stuivers mede. ,,Ende die stuvers, die daer over schieten heeft hij behouden; die zullen wij wel vinden als wij rekenden.” Op vrijdag 23 januari gaan Dignum Jansz de Roo en Andries opnieuw naar de stad. Zij nemen geld mee, 12 stuivers en een blank. 21) Ze moeten dit afdragen aan Marytjen, ,,die onse bootschappen altemet bestelt”. Die goede Van Matenesse heeft voor 14 stuivers een paar muilen voor ,,die schamele vrouwe” laten maken bij Lenaert Willems, schoenmaker in de Haarlemmerstraat, het tweede huis links van de Rijnsburger Poort. Ook is Andries weer naar de apotheek geweest om twee ons amandelolie, ,,die mijn moeder sal innemen voor de steen”. Hier geeft Dodonaeus wel enige reden tot hoop: ,,De olie die uit Soete Amandelen verschelijck geperst is, . . . is seer nut de gene die eenige ghebreken inde Nieren hebben, ende met de smerten van ‘t graveel ghequelt zijn: want sij opent, maect wijt ende slibberich de doorgangen oft aderen vande pisse, ende maeckt dat sij bequaemer zijn om de steenkens oft graveel te doen rijsen oft aftomen . . . Uit de Bittere Amandelen wert oock een Olie ghedouwt, de welcke seer groote tracht heeft . . ., insonderheyt als daer ettellijcke Scorpioenen in gheworpen ende versmoort zijn: ende dan wert dese Olie in Latijn Oleum Scorpionum, dat is Scorpioen-Olie gheheeten, ende wert seer crachtich bevonden om de graveelachtige menschen te genesen”. Nu, van die ,,ettelijcke Scorpioenen” lezen wij niets. Dit zal dan wel de reden zijn, dat het nog niet afdoende geholpen heeft. Op zaterdag 31 januari zijn Van Matenesse en Andries met zekere Lenert Botterman mee naar Leiden gereden. Dat het thans in Leiden goed winkelen is, weten we allemaal wel, maar kennelijk kon men er in 1587 ook al uitstekend terecht. Eerst zijn zij gegaan naar Claes Ghysbertsz van Dorp, zijdelakenverkoper in de Maarsmansteeg, westzijde. Van Matenesse moet daar 254 stuiver betalen voor ,,spaens armorsyn” (22) om zijn reiskovel te voeren. Verder koopt hij fijn bombazijn (23) om een paar mouwen te maken in zijn zwarte daagse wambuis. Ook koopt hij aldaar canifaq (24) om een wambuis te voeren. Nu is hij nog geweest naar de winkel van Andries Pieters Cramer, die in 1581 met zijn huisvrouw Stijntje Gerrits ook in de Maarsmansteeg woonde, bijna het laatste huis aan de oostzijde. In 1587 blijkt Andries Cramer gestorven, maar de nering wordt op gewone voet voortgezet. Van Matenesse koopt er twee dozijn grote zwarte zijde knopen van 5 stuivers het dozijn. Men geeft korting in de Maarsmansteeg : hij hoeft maar 9 stuiver en 14 penningen te betalen. Nu stappen we nog even door naar de Vismarkt. In 1587 woont daar Dirk Jacobsz Vergraft, wijnkoper in ,,De Druyf”. 25) Daar betaalt Van Matenesse aan de vrouw van Vergraft, Marytje Cuysers, 6 gulden en 16 stuiver voor een vaatje Franse wijn van 16 stopen. 26) Hij had het al eerder op Dever ontvangen en ,,ingeleyt”. Tenslotte nog een stuiver voor het biljet van de impostmeesteren, de inners van de belasting. Nu noteert Van Matenesse een stuyver voor een nieuwe schede voor zijn hertshoornen mes. Voor vier stuiver koopt hij er nog een nieuw mes met schede bij. Dan nog twee boeken witachtig grauw papier van groot formaat voor twee stuivers per boek. Ook heeft hij nu in de Haarlemmerstraat de muilen voor Marietje betaald. Daarna gaat hij naar meester Pieter, de barbier, om zijn haar te laten knippen. (13 stuiver). Ook Andries laat zijn haar knippen. Dit kapsel blijkt goedkoper te zijn. (2 st.) Er zijn ten slotte Heren, en er zijn dienaren . . . Haast zouden wij ,,des schouten dienders van Leyden” vergeten, die bij gelegenheid van Nieuwjaar de Heer van Dever met drie dobbelstenen hadden bedacht. Zij zullen die zelf wel uit been hebben gesneden; een gebruikelijke tijdspassering. In een tijd dat er zo veel gedobbeld werd, is dit voor dienders toch een eigenaardig geschenk. Van Matenesse geeft hun royaal zes stuivers. Of Jannetje haar 7 pond rundvlees en 24 pond ossevlees, alsmede het brood ,,en ‘t een en ‘t ander” ook in Leiden gekocht heeft, is niet duidelijk. Stokvis was kennelijk in Amsterdam beter of voordeliger te krijgen. Op 30 januari schreef Van Matenesse een brief aan mr. Pieter Rectoor te Amsterdam, ,,ende ick stack daerin een staten daelder, gevalueert op 38 st.“ 27) Rectoor heeft er 25 pond stokvis voor gekocht à 14 stuiver. De schipper die ze brengt is Bouwen Cornelisz van Leeuwen, wiens naam al eerder is gepasseerd. Men moet van deze schipper niet te min denken, Hij woonde in een gesloten huis, dat hij van Jan van Matenesse had gekocht, de huidige Witte Zwaan. Voor 1587 heeft hij het alweer verkocht aan Pieter van der Codde, die er zijn bakkerij en herberg heeft. 28) Bouwen van Leeuwen moet omstreeks 1590 gestorven zijn. De gebroken wapensteen, die thans tegen de muur der nederlands hervormde kerk staat, is waarschijnlijk afkomstig van zijn graf. 17) Het wapen vertoont een leeuw en een ankerkruis. De bekende jurist Symon van Leeuwen, die in brons zetelt voor het gebouw van de Hoge Raad te ‘s-Gravenhage, voerde dit wapen spiegelbeeldig. Een eeuw vroeger is  het blazoen van de Leidse regentenfamilie Bort. In 1589 schenkt deze Bouwen van Leeuwen bij de oprichting van de Heilige Geest-armen een stuk land dat aangeplempt is aan de Lisser Poel en waarop een bosje staat. 29) Het restant van dit bosje is nog steeds als Bouwens Bosje of Paulusbosje bekend. 30) Als het weer zaterdag is, 7 februari 1587, brengt Dignum Jansz de Roo de Heer van Dever opnieuw naar de stad. Het zijn vooral financiële zaken die hem naar Leiden voeren. De vroegere baljuw van Noordwijk, Gerrit Witte, (31) heeft indertijd geld opgenomen, en daarvoor land in Noordwijk en Voorhout in onderpand gegeven. Jan van Matenesse, die dit land gekocht heeft, gaat deze schuld nu aflossen. De geldschieter, Cornelis Cornelisz van Keenesteyn, schoenmaker aan de Hooigracht, en zijn vrouw, Marytje van Teylingen, zijn gestorven. Daarom begeeft Van Matenesse zich naar de witmaker en lijmzieder Cornelis Jan Fransz (32), de voogd van Marytje en Grietje van Keenesteyn, maar ook van hun tante, Duyfje Cornelisdochter, waarschijnlijk een faliede bagijn, een zuster van hun vader. ,,Daerom alhier uutgegeven de voorsz. somme van 517 gulden 9 st.“. Een heel bedrag! Intussen is Dignum Jansz naar Jansz Ysenouts van der Nesse, brouwer in Overmaren geweest. Deze woonde aan de Rijnzijde, tussen de Haarlemmerstraat en de Apothekersdijk. Dignum betaalt 30 stuiver voor twee halve vaten bier, waarvan er een al drie weken geleden, op 14 januari geleverd is. Er worden tarwebroden gekocht, en dan moet men nog naar de apotheek om een loot zoethout (34) en een loot venkelzaad . 34) Dat zoethout kan wel zijn geweest, ,,om de rouwicheyt van de strote ende van de borst te genesen ende te versoeten”, maar het wordt toch ook nuttig genoemd  tegen ,, de schorktheyt van de Blase, ende alle de gebreken van de Nieren”, mits ,,met ouden soeten wijn gedroncken zijnde”. Ook het ,,venkelsaet is de Nieren seer nut ende bequaem, ende oock de blase: ende het is seer crachtich ende drijft de steenen ende t’graveel uit.” Geertruyt Pieck is van ,,de steen” nog steeds niet genezen. Slechts één maal wordt in het kasboek Haarlem genoemd. Op I0 februari, op vastenavond, 35) zendt Van Matenesse Andries naar die stad. Er wordt maar I,5 stuiver ingeschreven, “om onderwegen een canne biers te drincken”. Inkopen heeft Andries in Haarlem dus waarschijnlijk niet gedaan. Dat gebeurt weer ‘s zaterdags, wanneer Andries in Leiden voor twee stuivers zes Engelse bokkingen (36) koopt, en voor vier stuivers twee tarwebroden, ,,genaemt vijgen”. 37) Nu gaat Andries nog naar het Rapenburg, naar het gedeeltelijk verlaten ,,falide bagynhof”, waar Joost Philips, ,,snyder van Rynsburg” en zijn vrouw Elisabeth Claesz. wonen. Joost heeft voor Van Matenesse ,,een paer swarte lakense hozen”, een broek, gemaakt. De broeken uit deze tijd hebben korte , maar zeer wijde pijpen, die rondom van lange spleten zijn voorzien, z.g. klinken. ,,Die sijde d.aar die clincken mede gestict syn” wordt speciaal vermeld. Waarschijnlijk zijn de hozen alleen maar hersteld. Het bedrag van 54 stuiver is tenminste wel erg gering. Met een royaal voorschot voor Andries, vindt het kasboek zijn plotselinge einde.

Ondertekening van de kerkrekening van 1591, door Jonker Johan van Matenesse, Cornelis van Immerseel, schout te Lisse, Willem Woutersz [van der Let], Claes Cornelisz [Corsteman], Dignom Jansz [de Roo] en Lenart Danielsz [van Tetterode, bruiker van het Uithof van Ter Lee]. (Archief Hervormde gemeente, Lisse).

Aanvang van het kasboek van Jonker Johan van Matenesse, I januari 1587 (zie bladzijde 57)

(Voor de originele tekst uit 1587 zie het Leids Jaarboekje uit 1962, Redactie website Oud Lisse)

Foto: ARA

AANTEKENINGEN EN VERWIJZINGEN

1.Deze Cornelis Antonisz van der Burch behoorde niet tot het bekende Lissese geslacht. dat ziin naam aan de hofstede De Burg ontleende. Waarsciinlijk is hij vewant aan Cornelis van den Burch Cornelisz, in de eerste helft van de zestiende eeuw deurwaarder van de Raad in Holland.

  1. Dit blijkt uit stukken die zich bevinden in het archief Heereman van Zuiidtwvk te ‘s-Gravenhage.
  2. Van der Burch was persona grata van Jonker Johan van Schagen, die toen de facto, en naar naderhand blijkt ook de iure Heer van Dever was.
  3. Dit wordt hij pas op 8 mei 1592. -Daarom valt het te meer op, dat hij zich in dit kasboek reeds ,,Johan van Matenesse ende Lisse” noemt. Misschien nam hij reeds in feite het ambt waar, dat jhr. François de Virieu (alias de Viry) krachtens de beperkende bepalingen van zijn verlij in 1581 niet mocht vervreemden. Dat Nicolaas in 1550 op Dever woonde, blijkt uit het archief van de heerlijkheid Lisse, A. R. A., ‘s-Gravenhage? nr. 12.
  4. Cohier Hoofdgeld 1622. Gemeentearchief Leiden.
  5. Album studiosorum, Leiden.
  6. Er zijn twee naamgenoten, beiden neven van onze Heer van Dever, n.l. Jan van Matenesse Adriaansz en Jan van Matenesse van Wibisma. De eerste was in 1562 reeds gehuwd, de laatste had reeds voor 1551 zijn moeder verloren.
  7. Namentlijcke beschrijvinge der hoofden van poorteren en innewoonderen jong en out, gedaen in Septembri 1581 (Archief secretarie na 1575, Leiden, inv. nr. 1074). Aan dit bevolkingsregister heeft schr. ook de woonplaatsen der in het kasboek genoemde personen ontleend. Het blijft natuurlijk mogelijk, dat zij tussen 1581 en 1587 verhuisd zijn. (Met hartelijke dank aan ir. A. F. de Graaff voor diens belangrijke assistentie.)
  8. Handschrift Andries Schoemaker, Koninklijke Bibliotheek, ‘s-Gravenhage. (MS 78 C 53) Deze prent uit 1720 zou dus getekend moeten zijn naar een biina honderd iaar oude prent of overlevering. Het hoofdgebouw zou de huidige donjon kunnen zijn, waarbij de ronding onjuist is gecopieerd. Misschien heeft de tekenaar. omdat een oude overlevering verhaalt van het vinden van de fundamenten van een oude achtkantige toren (1624), er nog een  mooie toren bijgetekend. Maar dan is de tekenaar toch fout, want de fundamenten zouden ongeveer 400meter ten Z.O. van de huidige ruïne gevonden zijn. Het is echter ook zeer goed mogelijk, dat wij met een vervalsing of met een ander huis te maken hebben. (De inkt van de achterzijde komt door het papier naar boven.)
  9. Haartstee gelt 1628. Gemeente-archief Lisse.
  10. Morgenboeken, Archief Hoogheemraadschap Rijnland. Hij stond waarschijnlijk tussen Dever en de uithof van Ter Lede.
  11. De Vlaamse familie Van Eeden, die in Lisse woonde, werd ,,De Lathouwer” genoemd. Ook zij kapten hakhout.
  12. Een seemtouwer is een bereider van zeemleder. Men sprak ook van een korfbreyer, d.i. een mandevlechter. Een tunebreyer was iemand, die horden van grove teen maakte voor erfafscheidingen ofwel omtuiningen. Dat Haarlem zijn doorns te Leiden bestelde blijkt uit de Haarlemse stadsrekeningen. (Medegedeeld door de heer Corn. Janssen, Hoofd Monumenten Haarlem.)
  13. Een mengel of mingel bier is een dubbele pint, dus 5 2 liter.
  14. Dever lag in de Poelpolder. De huidige Poelpolder was toen nog water. Na inpoldering werd deze aanvankelijk de Nieuwe Poelpolder genoemd.
  15. De duivekater zou van oud-germaanse oorsprong zijn, nl. een soort offerbrood, ter vervanging van dieren- of vleesoffers. De vorm herinnert aan een scheenbeen met vlees of een ham. Jan Steen heeft ze vereeuwigd op zijn ,,Sinterklaasavond” en op ,,Bakker Oostwaard”. De naamsafleiding is onzeker. Misschien heeft het wel iets met duivel en kater d.i. booswicht te maken. De afleiding uit het Franse ,,deux fois quatre” is in ieder geval onjuist. Hooft noemt een deuvekater in zijn Warenar. Bredero zegt in Moortje: ,,En alle Drie Koningen stuurden zij ons Een moye duivekater. . .” Dat het geven van duivekater niet aan een bepaalde dag gebonden was blijkt uit een oud Haags rijmpje: ,,Sinterklaasje van over het water Geef mij toch een duivekater.”
  16. Ir. A. F. de Graaff, Rondom de Kerk van Lisse.Leids Jaarboekje 1941.
  17. Dr. N. van Wijk, Franck’s Ethymologisch Woordenboek, 1949.
  18. Herbarium oft Cruydt-Boeck Ethymo van Rembertus Dodonaeus. Dit boek dat in deze jaren zijn eerste druk beleefde, is jaren lang de vraagbaak gebleven. (Drogen of droguen zijn drogerijen, kruiden.)
  19. Croons bier, waarschijnlijk met een kroontje op het vat.
  20. Een blank was oorspronkelijk een zilveren munt van 314 stuiver. In 1587 was het echter slechts een waardeaanduiding, omdat de munt zelf op dat ogenblik nauwelijks nog voorkwam.
  21. Armoizijn (Ital.: Ermesino) is een dunne, lichte tafzijde voor de voering van kledingstukken, dat volgens Max Heiden’s Handwörterbuch für Textilkunde (1904) voor het eerst tegen het einde van de I 7e eeuw in en om Lucca geweven werd. Later ook in Lyon, Avignon, Nîmes en Tours. In Avignon weefde men ook half-armozijn, dat zeer dun was. Dikkere, dubbele of driedraadsarmozijn (Ermesino rinforzati) werd in Florence, Mantua, Napels en Turijn voor overgordijnen, kleden en bedspreien gebruikt. Nergens heeft schr. iets over Spaans armozijn uit de 16e eeuw kunnen vinden. Een kovel is een soort kap of muts met halskraag of afhangende strook. Vgl. ,,Si steken thooft in enen covel” (Twee handen op één buik).
  22. Bombazijn is een zeer sterke gekeperde wollen, linnen of zijden stof. Het woord komt van het Perzische ,,bombyx”, dat zijderups betekent.
  23. Een zware. dicht geweven stof. vaak van hennip gemaakt. Het was I Y aan één zijde gekeperd. Het is een afleiding van de oude plantennaam Cannabis. d.i. hennio. (Thans gebruikt men het Engelse woord canvas).
  24. In 1874 was dit no 8. Het is weggebroken voor de stadhuisbouw. 26. Een stoop is een maat voor twee kan, 1/16 anker, ongeveer 2 liter. Het vaatje blijkt dus een anker te zijn.
  25. Een statendaalder is een in 1578 en 1579 in alle gewesten geslagen zilverstuk, uitgegeven voor 36 stuiver, maar weldra in koers verhoogd. De koers van alle munten is in overeenstemming met het in 1587 geldende koersplakkaat van 1586.
  26. Protocollenboeken, A. R. A., Den Haag.
  27. Fundatieboek der H. Geest-armen, 1587. Gemeente-archief Lisse.
  28. Vergelijk A. M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse, 1960, 44 en 183. De naam ,,Bouwlustbosje” blijkt een hypercorrecte vorm te zijn.
  29. Over zijn zoon Cornelis lezen we in het kasboek. Een dochter was gehuwd met de reeds genoemde jonkheer François de Viry, Heer van Lisse.
  30. Een lijmzieder is een lijmkoker. Een witmaker of francynmaker is een perkamentmaker. Met francyn werd echter ook een bijzondere, uit Frankrijk geïmporteerde papiersoort bedoeld.
  31. Een begijn die een falie of sluier draagt. Er woont in 1581 een Duyfje Cornelisdochter. Het begijnhof aan het Rapenburg is echter niet meer geheel met begijnen bevolkt.
  32. Zoet hout zijn de wortels van een vlinderbloemige plant, Glycyrrhiza glabra, afkomstig uit Rusland of uit Spanje. Zij bevatten een zoete stof, die door water kan worden uitgeloogd. Na verdamping van het water krijgt men drop.
  33. Het zaad van een schermbloemige plant, Vennekool of Foeniculum vulgare. Een loot was vroeger een half ons, nu I dg.
  34. Ook in protestantse kringen blijven zulke benamingen nog zeer lange tiid in gebruik.
  35. Gerookte kanaalharing,. een afzonderlijke, grote haringsoort. Zij schoolt in september samen langs de Engelse kust. De Engelsen vissen deze haring tot december en leverende ,,Enielse walharing”: d.i. aan de wal gekaakte haring. Meestal wordt ze gerookt tot snijbokking.! (L. M. Metz, Woordverklaring, 1937.)
  36. Men zou menen dat bedoeld is ,,weggen”, wigvormige broden van fijn tarwemeel, vaak met krenten of rozijnen. Er staat echter duidelijk ,,vijgen”.

 

Mocht een der lezers nog afbeeldingen, gegeven of herinneringen weten betreffende het huis Dever, die niet in bekende werken zijn gepubliceerd, dan zou hij met bericht de schrijver ten zeerste verplichten.

Tekst en foto’s overgenomen uit het Leids Jaarboekje 1962 pag 50

Het Huis Dever en de Heerlijkheid Lisse

Het Huis Dever en de Heerlijkheid Lisse

Door J. Kleintjes

Bij ondergeteekende berusten een aantal documenten, die op het huis Dever en de heerlijkheid Lisse betrekking hebben. De oudste berichten dateeren uit de tweede helft der 14de eeuw. Toen leefde Reinier Dever, ridder, + die ook Reinier die Ever genoemd werd + in de heerlijkheid Lisse, waar hij een woning had, die men naar hem Dever noemde. Zijne voorzaten waren reeds ten tijde van graaf Floris V te Lisse gevestigd. In 1370 droeg Reinier Dever het huis met 5 morgen land aan den graaf van Blois als erfleen op. Wij laten dit oudste document, waaraan het zegel van Jan van Blois in groen was nog hangt, hier volgen, van de overige bescheiden geven wij den inhoud kort weer. Alle stukken zijn in original.

a . Jan van Bloys, heer van Scoenhoven ende van der Goude. Maken cond allen luiden, want her Reinier die Ever ons opghedraghen heeft tot eenen vryen eyghen sine woninghe te Lisse mit vyf merghen lands binnen den hiemwerve alsoe als si gheleghen syn, soe hebben wy hem die vorser. woninghe mitten erve weder verlyet, van ons ende van onsen nacomelinghen, hem ende sinen nacomelinghen te houden ten rechten erfleene, sonder versterven. Ende dit vors. goet selmen an ons ende an onse nacomelinghe verzoeken ende verheerwaden mit enen roeden havic of vyf scellinghe grote daervoor. In orconde desen brief beseghelt mit onsen seghel. Ghegheven tot Scoenhoven op Sinte Lourensdach. Int Jaer ons Heren MCCC ende tseventich.

b. Getuigenis van Philips van Wassenaer en Diderik van Hodenpijl, dat zij als leenmannen bij de door den graaf van Holland aan Reinier Dever gegeven beleening tegenwoordig waren. 1390.

c . Leenbrief van Albrecht van Beieren, graaf van Holland, ten behoeve van Reinier Dever, ridder. 1398.

d. Reinier die Ever of Dever moet een dochter aan N. van Haeften uitgehuwelijkt hebben, omdat Gisbert van Haeften in 1417 met de woning van Reinier Dever, zijn grootvader, beleend wordt. Leenbrief van Jacoba van Beieren, gravin van Holland, waarin Gisbert van Haeften met de woning en 5 morgen lands in de ambachtsheerlijkheid Lisse, die hij van zijn grootvader Reinier Dever geerfd had, beleend wordt. 1417.

e. Leenbrief van Margareta van Boergondië van de woning te Lisse met de 5 morgen land, ten behoeve van Gisbert van Haeften. 1436.

f. Leenbrief van hertog Filips van Boergondië, over bovengenoemd bezit ten behoeve van Clara van Haeften, vrouw van Jan van Duvenvoirde. 1447.

g. Leenbrief van Karel V ten behoeve van Johan van Mathenesse. 1507,

h. Leenbrief van Karel V ten behoeve van Nicolaas van Mathenesse, 1522.

i. Leenbrief der Staten van Holland en Westfriesland ten behoeve van Maria van Mathenesse, weduwe van Johan van Schagen. 1623.

k. Leenbrief der Staten van Holland en Westfriesland ten behoeve van Johan van Schagen met de woning en 5 morgen land in Lisse gelegen, met een stuk weiland, groot 554 morgen – Klaes Huygen ven genaamd — 40 schilling goed geld van de imposten te Voorhout en 25 schilling uit de imposten te Lisse – nog een tiende te Velsen gelegen. 1628.

l. Leenbrief der Staten van Holland en Westfriesland ten behoeve van Johan van Schagen over de ambachtsheerlijkheid Lisse, een huis en have met 10 morgen land. 1638.

m. Leenbrief der Staten van Holland en Westfriesland ten hehoeve van Elisabeth Camons over de ambachtsheerhjkheid van Lisse, over een woning met 5 morgen land, . . . over 40 schillings en 25 schillings uit de imposten van Voorhout en Lisse. 1640.

n. Leenbrief der Staten van Holland en Westfriesland ten behoeve van Willem de Wael van Vronestein met de woning te Lisse en 5 morgen land. 1674.

o. Akte waardoor Willem de Wael het leen kwijtgescholden wordt. 16 Mei 1687

p. Leenbrief derzelfde Staten ten behoeve van Willem de Wael van Vronestein over de leenen, waarover in vorige akten spraak is. 24 Juni 1687.

q. Leenbrief derzelfde Staten ten behoeve van Adriaen de Wael van Vronestein over de ambachtsheerlijkheid Lisse etc. 1700.

r. Leenbrief derzelfde Staten ten behoeve van Adriaen de Wael over de van zijn broer niet ontvangene en opnieuw verleende leengoederen. 1700.

s. Gelijkluidende leenbrief voor Adriaen de Wael. 1701.

t. Leenbrief ten behoeve van Erasmus van Scherpenseel te Rumpt. 1710.

u. Leenbrief ten behoeve van Elisabeth Catharina van Scherpenseel, echtgenoote van Fred. Jacobus van Heereman en Zuydwyk. 1714.

v Leenbrief voor Diederich Johann van Heereman. 1738.

w. Leenbrief voor Frederik Willem van Heereman. 1781.

. Leenbrief voor Carl van Heereman. 1787

Egmondsche Leenen in het Ambacht Lisse gelegen.

  1. Brief, waarin Reinier Ever, ridder, aan het klooster Egmond voor de gevorderde leengoederen, die hem als allodiale goederen werden geweigerd, weer in leen opdraagt een stuk, Plogers venne genaamd, ongeveer 2 morgen groot en een stuk geheeten Gheryts Soeters venne aan de zuidzijde van Plogers venne. 1398.
  2. Leenbrief van den abt van Egmond ten behoeve van Clara van Haeften, die met Jan van Duvoirde gehuwd was. 1447.
  3. Leenbrief van denzelfden ten behoeve der gebroeders van Mathenesse. 1523.
  4. Leenbrief van denzelfden ten behoeve van Johan van Mathenesse. 1556.
  5. Leenbrief der Staten van Holland en Westfriesland als ,,repraesentanten” van den abt van Egmond ten behoeve van Isabella Catharina van Camons. 1658.
  6. Relief van het leenverzuim ten behoeve van Jost de Wael als manen voogd van Isabella Catharina van Camons. 1658.
  7. Leenbrief ten behoeve van Willem de Wael. 1674.
  8. Leenbrief ten behoeve van Adriaen de Wael. 1700.
  9. Leenbrief ten behoeve van Erasmus Bernard van Scherpenseel van Rumpt. 1710.
  10. Leenbrief ten behoeve van Elisabeth Catharina van Scherpenseel, echtgenoote van Frederik Jacob Heereman van Zuijdwijk. 1714.
  11. Leenbrief ten behoeve van Diderik Johan van Heereman. 1738.
  12. Leenbrief ten behoeve van Frederik Willem van Heereman. 1781.

J. KLEIJNTJENS

Tekst en foto’s overgenomen uit het Leids Jaarboekje 1922   pag. 55

 

1922-Dever-gravure-1909-Johan-Enschede-en-Zn.

Verhalen van Hollands Buiten

De stichting Monument & Verhaal maakt vertellingen en films over erfgoed en monumenten. O.a. Dever en Keukenhof.

Nieuwsflits

Nieuwsblad 21 nummer 4, 2022

Het binnenduinlandschap van Zuid- en Noord-Holland is gelukkig nog steeds rijk aan buitenplaatsen en landgoederen. Vele daarvan dateren uit de Gouden Eeuw, toen rijke Hollandse handelaren een zomerverblijf buiten de steden zochten. Sommige zijn veel ouder. Natuurlijk is er veel over deze monumenten bekend. Stichting Monument & Verhaal maakt vertellingen over het erfgoed en de monumenten. Bij die verhalen horen ook films. In september werd de eerst film op de site geplaatst en inmiddels zijn er al meerdere films uit de filmserie ‘Verhalen van Hollands Buiten’ online op de website www:monumentenverhaal.nl . Dever is al te bewonderen en de opnames voor de film over Keukenhof zijn afgerond. Een aanrader om op een winterse dag eens te kijken naar al dat schoons wat gelukkig nog bewaard is gebleven, vaak dank zij het vele werk van vrijwilligers.