Berichten

Familie geschiedenis van Van der Tang (20): een korte zijsprong in het familieverhaal

Jan Hovink heeft een negentiende-eeuwse portretfoto. Mensen op de foto’s worden beschreven.

Door Aad van der Tang

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 3, juli 2015

Deze foto is van J Höving

Jan J. Hoving (1923), een achterkleinzoon van Aart van der Boon en Gouda van der Tang, bezit een groot aantal negentiende-eeuwse portretfoto’s. De namen van de afgebeelde personen zijn in veel gevallen niet bekend. Eén van deze “naamloze” foto’s is waarschijnlijk wel thuis te brengen. Geheel links staat een meisje, ongetwijfeld het oudste van de vier geportretteerde kinderen. Haar linkerarm rust op een stoel waarop een veel jonger meisje zit. De jongen en het meisje ter rechterzijde van de kleuter zijn ongeveer even oud.
Op de achterkant van het fotootje (formaat visitekaart) staan de naam van de fotograaf en zijn adres: “C.C. Roskam, Utrechtschestraat tusschen de Keizersgracht en Kerkstraat Z 60 Amsterdam.” Het als adres vermelden van een buurt (in dit geval buurt Z) gevolgd door een huisnummer wijst erop dat de foto vermoedelijk vóór 1875 is gemaakt. (In dat jaar werd in Amsterdam de nog steeds gangbare huisnummering ingevoerd.) In Steven Wachlins tweedelige uitgave Photographers in the Netherland (Den Haag 2011) lezen we dat de fotograaf Coenraad Cornelis Roskam (1829-1892) sedert 1870 op genoemd adres gevestigd was. Gouda van der Tang overleed op 26 februari 1874 te Lisse, 38 jaar oud. “Uit een hoogst gelukkig huwelijk van bijna vijftien jaren laat zij mij vier kinderen na, nog te jong om hun verlies te beseffen”, schreef Aart van der Boon in haar overlijdensadvertentie. De grootmoeder van moederszijde van Jan Hoving was Hendrieka (“Riek”) van der Boon (1870-1946), de jongste dochter van Aart en Gouda. Aangenomen dat zij het meisje op de stoel is dan zou de foto op grond van haar leeftijd rond 1874 kunnen worden gedateerd. Haar oudste zus Alida Gezina (“Alida” of “Aad”) was toen elf jaar en haar broer Dirk Jan (“Jan”) en haar zus Jacoba Magdalena (“Coba) respectievelijk tien en acht jaar Alida van der Boon trouwde in 1889 te Amsterdam met de weduwnaar Hermanus Bernardus Willemsen, eigenaar van een toen zeer vermaard café-restaurant aan de Heiligeweg waar veel bekende schrijvers (de zogenaamde Tachtigers) over de vloer kwamen.

Deze foto is van J. Höving

 

(Ook de arts en letterkundige Dr. Arnold Aletrino, een schoonzoon van de Lissese notaris Mr. Dirk Johannes van Stockum, behoorde tot deze literaire beweging.) Het kleine café dat Willemsen in 1899 in de Begijnensteeg opende heet tegenwoordig “De Engelse
Reet”. Jan van der Boon trouwde in 1894 in het Belgische Etterbeek met een Française en emigreerde in 1917 met zijn gezin naar de Verenigde Staten. Hij stierf in 1944 in New York. Coba trouwde in 1907 met de gepensioneerde
spoorwegambtenaar Hendrik Johannes Walle, die nogal “deftig” sprak. Zij overleed in 1943, haar oudste zus Aad twee jaar later. Wat Riek van der Boon betreft: zij trouwde in 1894 met Johannes George van Driel, die bij zijn zwager Willemsen in dienst trad en na diens dood in 1920 eigenaar van het café in de Begijnensteeg werd. Aan haar jeugd in Lisse bewaarde Riek goede herinneringen: de boerderij van haar vader, zijn landerijen “zover als je kon kijken” en natuurlijk die boerenknecht, die alsmaar scheten liet…..

Familiegeschiedenis van Van der Tang (19)

De periode rond 1860 wordt beschreven. O.a. Jaap van der Boom en Cornelis Jongbloed komen aan de orde.

Door Aad van der Tang

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 2, april 2015

Twee kleinzonen
Jan van der Boon behoorde tot de boerenstand en het is de vraag of hij Gouda van der Tang, die in Amsterdam dienstbode was geweest, wel goed genoeg voor zijn zoon vond. Maar waarschijnlijk had zijn schoonmoeder Geesje Slootheer net zo over hem gedacht, toen hij met haar zwangere dochter moest trouwen. Ruim een maand na haar huwelijk, op 26 mei 1859, beviel Gouda op de boerderij van haar schoonvader van een zoon, die naar opa Van der Boon werd vernoemd.

Zal Jan van der Boon ingenomen zijn geweest met zijn eerste kleinkind, heel anders lag het met het kleinkind dat in december van dat jaar op de boerderij ter wereld kwam en dat bij de burgerlijke stand werd aangegeven als… Aart Jacobus van der Boon. Van de dochters van Jan van der Boon waren na de dood van hun zus Jansje in 1856 alleen Gerarda en Gezina nog in leven. Gerarda vierde op 2 juli 1859 haar dertigste verjaardag, maar veel reden tot feestvreugde was er niet. Wellicht nam ze haar broer als eerste in vertrouwen en was het vervolgens Aart die zijn vader de blijde boodschap overbracht: Gerarda verwachtte een kind. De verwekker was Cornelis Jongbloed, die ook bij Aarts huwelijk getuige was geweest. Of Jan van der Boon deze boerenknecht uit de Haarlemmermeer (dat verderfelijke oord) als ideale schoonzoon zag valt te betwijfelen. Op 5 december werd dokter Thomas Nieuwenhuisen op de boerderij van haar vader ontboden om Gerarda, “ongehuwd en zonder beroep”, te helpen bevallen. Aart was als enige familielid getuige toen zijn zus en Cornelis Jongbloed enkele weken later in het huwelijk traden en bij die gelegenheid hun zoontje Aart Jacobus van der Boon (die van nu af de achternaam Jongbloed zou dragen) erkenden en wettigden.

Met Jongbloed zou Aart nog veel te maken krijgen: in 1869 werden ze eigenaar van De Witte Zwaan nadat de vorige
eigenaar, Aarts andere zwager Albert van Mantgem, failliet was gegaan.

Wordt vervolgd

Familiegeschiedenis van Van der Tang (18)

De trouwerij van Aart van der Boon en Gouda van der Tang in 1859 wordt beschreven.

door Aad van der Tang

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 1, januari 2015

Aart en Gouda
Toen Gouda van der Tang haar vader vertelde dat ze zwanger was van de zoon van Jan van der Boon zal dat voor Dirk van der Tang geen schokkend nieuws zijn geweest. Aart van der Boon was een goede partij en bovendien kenden beide families elkaar al heel lang. En wat Dirks oudste zoon betreft: Bas van der Tang zag zijn vriend graag als zijn zwager. Hij was dan ook de aangewezen persoon om bij diens huwelijk getuige te zijn.

Burgemeester J.C. van Rosse. 

Aart Jacobus van der Boon en Gouda van der Tang werden op zondag 17 april 1859 door burgemeester Van Rosse in de echt verbonden. Ofschoon alle blangstelling op die dag naar het bruidspaar uitging was het ook een mooie gelegenheid om de nieuwe vrouw van Dirk van der Tang en haar dochter te leren kennen. Omdat ze ver van het dorp af woonden hadden Elisabeth en Henriette nog maar weinig Lissers ontmoet. Dat was inmiddels wel het geval met de jonge bosbaas Marinus Veldhuijsen van Zanten, die met zijn gezin eveneens op Veenenburg woonde. En wat veldwachter Zijlmans betreft: wie in Lisse kende hem niet? Ook hij had vandaag als “goede bekende” zijn handtekening onder de huwelijksakte gezet, iets wat hij nog heel vaak voor Lisser bruidsparen zou doen. En net als nu zou hem dan tijdens het bruiloftsfeest als dank een borrel worden aangeboden. Kees van der Tang legde Henriette uit wie de andere gasten op het huwelijksfeest waren. Die wat drukke vrouw was tante Aaltje van der Tang, een zus van zijn vader. De man die haar vergezelde was niet haar zoon maar haar echtgenoot. Ome Klaas Kok, de tweede man van tante Aaltje, was ruim twintig jaar jonger dan zij. Aaltjes dochter Grietje Zonderwijk was er ook. Ze wierp haar neef een kus toe en Henriette wendde geërgerd haar hoofd af. Haastig hervatte Kees zijn uitleg. Daar waren tante Metje van der Tang uit Bennebroek (haar man Simon Galjaard was wegens ziekte verhinderd) en tante Elisabeth Renst van der Tang, een kinderloze weduwe uit Haarlem die na de dood van haar man bij haar ouders in Lisse was gaan wonen. De oude vrouw op wie de tantes een oogje hielden was hun moeder Teuntje van Tol, sedert vorig jaar weduwe van Kees van der Tang. Naast Teuntje zat de even oude Dirkje Tibboel van Klaveren, een tante van de bruidegom. Haar zoon, de zadelmaker Aart Tibboel, bevond zich ook onder de gasten evenals de broers Willem en Jan van der Meij. Hun zus Keetje Dona van der Meij was uit Den Haag overgekomen samen met een jonge man, die door zijn artistiek uiterlijk Henriettes belangstelling trok. Kees’ broers en zussen kende ze al, maar Anna, de brugwachtersvrouw, keurde haar geen blik waardig. Dat gold ook voor de vrouw van Gijsbert van der Tang. Jan van der Boon groette Henriette en haar moeder beleefd maar tot een gesprek kwam het niet. Bezorgd keek hij naar zijn zoon, die door de hoeveelheid sterke drank die hij had genuttigd steeds luidruchtiger werd. Aart trachtte zijn hoogzwangere vrouw tot een dansje te verleiden, tot grote ergernis van zijn zussen. Toen dat niet lukte wenkte hij de kleine Teuntje, met wie hij zich op de dansvloer waagde. Tot grote hilariteit van de aanwezigen bracht ze het er beter vanaf dan haar zwager, die zich maar met moeite staande kon houden.
Terwijl er op de bruiloft flink werd gedanst en gezongen zat Teuntje van Tol, gekleed in ouderwetse boerinnendracht, stil voor zich uit te kijken. Als meisje was ze er bij geweest toen haar zus Gouda van Tol met Jacob Gabel trouwde. Toen droegen de mannen nog pruiken en waren er overal paterjotten, die plaaggeesten van de Prins. Een halve eeuw later was ze aanwezig op het trouwfeest van haar dochter Gouda van der Tang en Hendrik Kramm (er verscheen een pijnlijke trek rond haar mond) en nu, weer vele jaren later, was ze eregast op de trouwerij van haar kleindochter Gouda van der Tang en de kleinzoon van Geesje Slootheer. Niet alleen Geesje groette haar maar ook andere dierbaren, die alleen zij waarnam. Haar halfzusje Grietje van der Bron had gelukkig weer blos op haar wangen
en hun vader Barend van den Bron, wiens pruik scheef op zijn hoofd stond, glom van tevredenheid. En hoe heette die Franssprekende heer ook al weer? Maar toen ze haar schoonvader Bastiaan van der Tang in het gezelschap meende te ontwaren keerde ze met een schok tot de werkelijkheid terug. Ze had zich vergist: het was niet haar schoonvader maar haar zoon Dirk. En bij hem bevonden zich die Amsterdamse vrouw en haar dochter. Aaltje van der Tang en Elisabeth van der Linden praatten met elkaar alsof ze elkaar al jaren kenden. Aaltje boog voorover om aan haar nieuwe schoonzus haar achterhoofd te tonen. Maar Elisabeth kon Aaltje verzekeren dat van de wond op haar hoofd niets meer te zien was. Ook al was het nu bijna negen jaar geleden dat Aaltje in het dorp door een onverlaat was
gemolesteerd, het zat haar nog steeds erg hoog. Van Kees had Henriette begrepen dat die artistieke jongeman uit Den Haag Johannes Dona heette en kunstschilder was. Hij en zijn moeder vertrokken al vroeg op de avond, wat Henriette wel jammer vond. Ze hoopte dat zij snel hun voorbeeld zou kunnen volgen. Ze had onderhand genoeg van die feestende plattelanders! Toen Teuntje van der Tang van haar grootmoeder afscheid nam hield Teuntje van Tol de hand van haar jongste kleindochter even vast en keek haar diep in de ogen. Vervolgens richtte ze haar blik op Aart van der Boon en schudde mismoedig haar hoofd. Op de terugweg naar Veenenburg spraken Dirk van der Tang en Elisabeth van der Linden zacht met elkaar. Ze hadden het er al vaker over gehad: Elisabeth en Henriette hadden het niet naar hun zin op het landgoed en wilden graag terug naar Amsterdam. Maar Dirk zag er tegenop zijn mooie baan als zandbaas op te zeggen. Er viel een ongemakkelijke stilte.

Wordt vervolg

Familiegeschiedenis Van Van der Tang(17)

Elisabeth van der Linden ging met Dirk van der Tang mee naar Lisse. Haar kinderen uit haar eerste huwelijk Hariëtte en George Haselbach worden beschreven.

door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 3, juli 2014

Naar Lisse

Nadat bekend was geworden dat Haselbach was overleden werd er geen rente meer uitgekeerd. In financieel opzicht kwam een nieuw huwelijk Elisabeth dus goed uit. En wat ook belangrijk was: de sterke en oudere Dirk van der Tang – met wie ze ruim veertig jaar lief en leed zou delen – leek in geen enkel opzicht op haar eerste man, die er blijkbaar met een andere vrouw vandoor was gegaan. Terwijl Elisabeth van der Linden met Dirk, Henriette en Kees naar Lisse reisde spookten allerlei gedachten door haar hoofd. Hoe zou haar nieuwe schoonfamilie haar ontvangen? En wat zouden Dirks andere kinderen van hun stiefmoeder vinden, met name zijn dochtertjes? Ze was realistisch genoeg om te beseffen dat het leven op het landgoed Veenenburg heel anders zou zijn dan in de Jordaan. De natuur was er mooi en de lucht schoon. Maar kon je daar als stadsmens aarden?

Lisse zou in haar levensboek een kort hoofdstuk blijken te zijn.

Henriette Haselbach

Ook voor Henriette Haselbach zal de overgang groot zijn geweest. Je vraagt je af waarom ze met haar moeder meeging en niet in Amsterdam bleef wonen. Ze was tenslotte een jonge vrouw van eenentwintig jaar die best voor zichzelf kon zorgen. Of had ze een lichaamsgebrek waardoor ze van haar moeder afhankelijk was?

Ze benijdde haar broer George, die de wereldzeeën bevoer en verre, vreemde landen bezocht. Op het landgoed Veenenburg viel niet veel te beleven, of het moesten de zandafgravingen zijn waaraan haar stiefvader leiding gaf.

Jan Leembruggen, de eigenaar van het landgoed en de broodheer van Dirk van der Tang, was na de zomer in Amsterdam teruggekeerd, zodat Henriette met deze heer van stand geen kennis kon maken. Met diens zoon Gerard Leembruggen, die in Hillegom woonde, zou dat wel kunnen. Maar na de dood van zijn vrouw was de man in somberheid vervallen en liet hij de opvoeding van zijn kinderen aan een strenge Engelse gouvernante over. Geen gezellige man dus.

Nu het weer nog redelijk was kon Kees van der Tang zijn stiefzuster de omgeving laten zien, net als Keetje van der Meij zo’n dertig jaar eerder had gedaan met haar vriend Eduard Asser. Er waren plannen om het grote huis op het aangrenzende landgoed Keukenhof om te toveren tot een heus kasteel. Maar Kees kon Henriette daarvan nog niets laten zien, behalve dan het inmiddels gereedgekomen koetshuis. En het huis Dever, dat andere “kasteel” in Lisse, bleek tot Henriettes teleurstelling een ruïne te zijn. Toen november 1858 koud uitviel kwam er een eind aan deze uitstapjes.

Henriette had nu alle tijd om na te denken. Vooral haar vader verscheen vaak voor haar geestesoog. Hoe goed had ze hem en zijn familie gekend? Haar vader, toen nog lid van de Firma Hanrath en Haselbach, was in 1846 getuige geweest bij het huwelijk van zijn halfzusje Elisabeth Meder met Gerard Davijt. Henriette en George waren al geboren maar hun ouders waren nog niet getrouwd. Die schande is de oude heer Meder tenminste bespaard gebleven, dacht Henriette bitter. Tante Constantia Haselbach, de enige zus van haar vader, had wel een goed huwelijk gedaan. Haar schoonvader Joannes Petrus van Rossum was een rijke koopman en eigenaar van enkele buitenplaatsen in Naarden. Ook Constantia’s zwager Abraham Everardus Dudok van Heel behoorde tot een welgestelde familie.

Arme tante Elisabeth Meder… Het had haar in het leven niet meegezeten. In hetzelfde jaar dat ze haar man verloor stierven twee van haar kindertjes en bezweek zij zelf aan de tering. Henriette was toen net veertien. Hoe zat het ook al weer met grootmoeder Constantia Rahder? Christiaan Haselbach was haar tweede man en Meder haar derde. Maar hoe luidde de naam van haar eerste man? Het schoot Henriette weer te binnen: Jan Hendrik Wencker. Haar vader was naar hem vernoemd. De zoon van grootmoeder Rahder en Wencker trouwde met een dochter uit Meders eerste huwelijk. Tante Elisabeth Meder was in hun huis in Den Haag overleden.

Hoe zou Henriettes leven er hebben uitgezien als haar moeder tot dezelfde stand had behoord als haar vader? Ze schrok uit haar overpeinzingen op doordat iemand aan haar mouw trok.  Het was de kleine Teuntje die om haar aandacht vroeg. Zuchtend nam Henriette haar stiefzusje op schoot.

George Haselbach

Ofschoon de zeevarende broer van Henriette in het bevolkingsregister van Lisse stond ingeschreven heeft hij er waarschijnlijk nooit gewoond. Misschien was hij niet eens in het land toen zijn moeder met Dirk van der Tang trouwde. Op een dag vroeg een vreemdeling aan de waard van De Witte Zwaan de weg naar het landgoed Veenenburg. De jongeman droeg, net als de boerenjongens, ringen in zijn oor (ook Kees van der Tang droeg ze) maar gezien zijn Amsterdams accent kwam hij niet van het platteland.

Henriette verkeerde weer in een gemoedsstemming waarbij het adagio espressivo uit Schumanns tweede symfonie toepasselijke muziek zou zijn geweest. Terwijl grauwe wolken overdreven verlangde ze meer dan ooit naar de drukte van de stad. Leunend tegen een boom keek ze naar de modderige zandweg die vanuit het dorp naar Veenenburg leidde. Er liep een man. Toen hij dichterbij kwam herkende ze hem. Wellicht met enige jaloezie zag Kees van der Tang hoe Henriette en de vreemdeling elkaar innig omhelsden. Of de eerste kennismaking tussen Kees van der Tang en zijn stiefbroer werkelijk zo is verlopen weten we niet. In elk geval waren Henriette en haar moeder maar wat blij hem weer te zien. Tussen Kees en George zal het wel goed hebben gezeten: Kees van der Tang vernoemde later een van zijn kinderen naar hem. Teuntje van der Tangs oudste zoon heette ook George.

Als chef-hofmeester op de Holland-Amerika Lijnschepen Rotterdam en Statendam zou George van der Boon, net als George Haselbach, een groot deel van zijn leven op zee doorbrengen. Maar dat lag nog in de schoot der toekomst verborgen. Nu had Teuntje andere dingen aan haar hoofd. Haar grote zus Gouda zou binnenkort gaan trouwen met Aart van der Boon en ze keek erg naar hun huwelijksfeest uit.

Wordt vervolgd

Landhuis Veenenburg

Familiegeschiedenis van Van der Tang (16)

De periode rond 1850 wordt besproken. Elisabeth van der Linden, dirk van der Tang en de familie Hasselbach komen aan de orde.

Door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 2, april 2014

Elisabeth van der Linden

Elisabeth van der Linden was twaalf jaar jonger dan Dirk van der Tang. Ze woonde in de Tweede Leliedwarsstraat te Amsterdam en had twee kinderen van rond de twintig, Henriette en George. Haar zoon zag ze niet vaak omdat hij zeevarend was. Haar man was twee jaar tevoren in Duitsland overleden en het duurde vrij lang eer ze over een afschrift van zijn overlijdensakte kon beschikken. En toen dat document er eindelijk was moest het nog door een beëdigd vertaler uit het Duits worden overgezet.

Op 21 oktober 1858 gaven Dirk van der Tang (met zijn 54 jaar niet zo jong meer) en Elisabeth van der Linden elkaar in het stadhuis van Amsterdam het jawoord. Dirks zoon Kees trad voor zijn vader als getuige op. Kees van der Tang, die bij het 6e Regiment Infanterie had gediend en sedert een jaar met groot verlof was, was nog minderjarig. Om hem toch als getuige bij zijn huwelijk te kunnen laten optreden had Dirk bij de ondertrouw opgegeven dat zijn zoon al 25 jaar was. Was Kees de enige van de broers Van der Tang die zijn vader steunde in diens partnerkeuze?

Nadat Dirk zijn verloving had bekendgemaakt was Kees in de gelegenheid geweest om Elisabeth van der Linden en haar dochter (hij en Henriette waren even oud) in Amsterdam te ontmoeten – een kennismaking die hem zo goed kan zijn bevallen, dat hij graag met zijn vader meeging.

De huwelijksafkondigingen hadden in Lisse plaatsgevonden. Heel het dorp meende dus te weten dat Dirks verloofde de weduwe van een Duitser was, een zekere Johann Heinrich Hasselbach.  Dat was niet juist. De vader van Henriette en George heette Jan Hendrik Haselbach en was in 1818 in Amsterdam geboren. In Wiesbaden, waar hij was overleden, hadden ze zijn voornamen verduitst. Zijn overlijdensakte vermeldde dat hij Rentner (rentenier) was. Was Elisabeth van der Linden met een rijke heer getrouwd geweest, die om gezondheidsredenen de warme zoutwaterbronnen van Wiesbaden had bezocht?

Een mesalliance

Elisabeth van der Linden was op 28 augustus 1816 te Amsterdam geboren in de Pencelengang, een steeg van de Prinsengracht tegenover de Noordermarkt. Haar jeugd speelde zich grotendeels in de Jordaan af, wat aan haar accent waarschijnlijk wel te horen was. Op 13 september 1837 werd ze moeder van een dochter, Henriette Elisabeth, en twee jaar later, op 13 augustus 1839, van een zoon die ze George Henry noemde. Aangezien ze niet gehuwd was kregen haar kinderen de achternaam Van der Linden. Hun vader Jan Hendrik Haselbach, een man met een lang gelaat, een smal voorhoofd en bruine ogen, was een stiefzoon van Johan Jakob Meder, een rijke koopman en scheepsreder en oprichter van de Schiedamse distilleerderij J.J. Meder & Zn.

De vader van Jan Hendrik Haselbach woonde op Knapenhof bij Heemstede.

In Berkenrode bij Heemstede bezat Meder de buitenplaats Knapenburg. De door hem aangelegde tuin was volgens tijdgenoten een lust voor het oog. De moeder van Jan Hendrik Haselbach heette Constantia Gesina Rahder. Ook zij was afkomstig uit een welgestelde familie die, net als de Haselbachs en de Meders, haar wortels in Duitsland had.

Het was niet ongewoon dat een jonge heer van goeden huize een relatie had met een vrouw die niet tot zijn stand behoorde. Dat er uit zulke relaties kinderen werden geboren kwam ook voor. De vader was dan niet ongenegen de moeder van zijn buitenechtelijke kinderen financieel bij te staan. Maar een mesalliance (een huwelijk beneden je stand) was uitgesloten. Maar nadat hun relatie meer dan tien jaar had geduurd vroeg Haselbach (of was het andersom?) Elisabeth dan toch ten huwelijk. Op 27 april 1848, kort nadat hij zijn kroost officieel had erkend, verliet hij zijn woning in de Kalverstraat, kocht een bos bloemen en wandelde vervolgens naar het stadhuis. Daar zat Elisabeth op hem te wachten, zich bezorgd afvragend of hij zich misschien op het laatste moment had bedacht.

Meders testament

Haselbachs moeder overleed in 1842, Meder ruim eenjaar later. Beiden werden op het lutherse kerkhof te Muiderberg begraven. Meder had in zijn testament bepaald dat hun graf na zijn begrafenis “ten Eeuwigen dage” gesloten moest blijven en dus niet mocht worden geruimd. Vandaar dat het graf nog steeds bestaat. Meder had zijn testament kort voor zijn dood opgesteld toen hij al ernstig ziek was. In de uitgebreideen gedetailleerde uiterste wilsbeschikking lezen we dat hij zijn stiefzoon het vruchtgenot van twintigduizend gulden legateerde. Met andere woorden: Jan Hendrik Haselbach mocht van dit kapitaal jaarlijks rente genieten. Aan diens zuster Constantia Gesina van Rossum-Haselbach vermaakte Meder het vruchtgenot van dertigduizend gulden, zodat ze uitgebreider kon gaan rentenieren dan haar broer. (Ter vergelijking: Meders fraaie buitenplaats Knapenburg werd na zijn dood voor 24.700 gulden verkocht.) Meder maakte nog een ander onderscheid: als Constantia zou overlijden dan zou het vruchtgenot op haar kinderen – die ze niet kreeg – overgaan. Bij Jan Hendrik Haselbach ontbrak die bepaling. Elisabeth van der Linden zou na zijn dood met de gevolgen ervan worden geconfronteerd.

Haselbach verlaat zijn gezin

Na enkele verhuizingen binnen Amsterdam waren de Haselbachs in mei 1856 op de Prinsengracht neergestreken. Dan blijkt Jan Hendrik Haselbach met onbekende bestemming te zijn vertrokken. We komen hem weer tegen in Den Haag. Hij verblijft daar in een huis aan de Pieterstraat samen met Christina Schneider, een ongehuwde jonge vrouw. Christina Schneider kwam uit Badenheim, Duitsland. Mogelijk reisde Haselbach met haar daarheen om uiteindelijk in Wiesbaden terecht te komen. Daar overleed hij op 27 augustus 1856, 38 jaar oud. Precies twee jaar na zijn begrafenis, op 30 augustus 1858, zette de geestelijke L.W. Eibach zijn handtekening onder het afschrift van de overlijdensakte van Johann Heinrich Hasselbach, waar het Nederlandse gezantschap te Frankfurt om had verzocht. Via het ministerie van Buitenlandse Zaken kwam het stuk, voorzien van indrukwekkende stempels, in Amsterdam terecht. Daar moest het, zoals we weten, eerst nog uit het Duits worden vertaald. Toen kon Elisabeth van der Linden met haar zandbaas uit Lisse trouwen.

Wordt vervolgd

 

Familiegeschiedenis van Van der Tang (15)

Allerlei perikelen  in de periode rond 1850 worden beschreven.

door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 4, oktober 2013

Teuntje van der Tang

Op donderdag 7 oktober 1852, om drie uur in de ochtend, kwam in het huisje van de zandbaas van Veenenburg een meisje ter wereld. Dirk van der Tang en zijn vrouw gaven hun dochter de naam Teuntje. Dirks oude moeder, Teuntje van Tol, was ontroerd toen ze dit nieuws vernam, al liet ze dat misschien niet blijken. Eindelijk had Dirk dan toch een kind naar haar vernoemd. Precies een maand na haar geboorte werd Teuntje van der Tang door dominee Jacobus Kooy gedoopt in de dorpskerk van Lisse.

Teuntje van der Tang woonde New York rond 1930

Vele jaren later – in een ander werelddeel en in een ander tijd­perk – zou Teuntje van der Tang als Mrs. Vanderboon het silhouet van de stad New York ingrijpend zien veranderen en in 1931 de voltooiing nog meemaken van het Empire State Building, destijds het hoogste gebouw ter wereld.

Gijsbert en Bastiaan

Gijsbert van der Tang was de eerste van Dirks kinderen die in het huwe­lijksbootje stapte. In januari 1856 trouwde hij te Voorhout met Sara Maria van Pruissen, enig kind van Cornelis van Pruissen. Gijsberts schoonvader had in 1815 als huzaar onder Boreel te Quarte Bras en bij Waterloo gevoch­ten en was daarna met zijn regiment naar Frankrijk gemarcheerd. Later werd Cornelis van Pruissen veldwachter en gemeentebode in Voorhout en na zijn pensionering landbouwer.

Gijsberts oudere broer Bastiaan trouwde het jaar daarop te Lisse met Bartha Gerarda (“Batje”) de Graaff, een kleindochter van de inmiddels overleden Simon Adrianus de Graaff. Aart van der Boon en Albert Alders waren als “goede bekenden” bij dit huwelijk getuigen. Albert Alders was de eerste brugwachter van de rolbrug in Lisserbroek.

Dirks vrouw overlijdt

Het jaar 1858 bracht voor Dirk van der Tang grote veranderingen. Zijn oudste dochter Anna trouwde in februari met Albert Alders. Dirks vrouw kon “uit hoofde van ziekte” niet bij hun huwelijk aanwezig zijn. Een maand later kwamen hun meerderjarige kinderen in het huisje van hun ouders bijeen om hun handtekening te zetten onder een belastingformulier betref­fende het overlijden van hun in 1856 geboren broertje Herman van der Tang. Ook Dirks vrouw ondertekende het stuk. Dat was op 17 maart. Een dag later stierf ze, 45 jaar oud. In mei zouden zij en Dirk hun dertigjarig huwelijk hebben gevierd.

Een weduwnaar met kleine kinderen kon het zich niet veroorloven lang ongetrouwd te blijven Dirks grootste zorg betrof de opvoeding van zijn jongste kinderen: de twaalfjarige Dirk junior, de zevenjarige Coba en haar twee jaar jongere zusje Teuntje. Dochter Anna, sinds kort mevrouw Alders, had zelf nog geen kinderen en kon dus de moederrol vervullen totdat haar vader een nieuwe vrouw had gevonden.

In juli stierf Dirks vader. Kees van der Tang, die zijn oom Arnout Meerhout en diens buitenplaats nog had gekend en vóór de komst van de Fransen al lid van het dorpsbestuur was geweest, had een mooie leeftijd bereikt: negentig j aar.

Enkele weken later zag burgemeester Van Rosse Dirk van der Tang op­nieuw verschijnen, nu niet om een overlijden aan te geven maar om een af­schrift van zijn doopinschrijving en een uittreksel uit de overlijdensakte van zijn vrouw aan te vragen. Had de heer Van der Tang soms trouwplannen?

Wordt vervolgd.

Familiegeschiedenis van Van der Tang (14)

De periode rond 1850 wordt beschreven. Onder andere wordt van Klaveren en Kramm worden genoemd.

Door Aad van der Tang,

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 3, juli 2013

Droogmaking Haarlemmermeer

In januari 1848, enkele maanden na zijn veertiende verjaardag, overleed Aarts moeder. Alida van Klaveren liet haar man met vijf kinderen achter. Jan van der Boon was niet in staat om zelf haar overlijden aan te geven. Dat deden zijn vrienden Siem de Graaff en Willem van der Meij voor hem. Het jaar daarop viel er in het gezin van Jan van der Boon weer een dode te betreuren. Hendrika van der Boon, de oudste zus van Aart die na het overlijden van hun moeder het huishouden had waargenomen, stierf op 24 jarige leeftijd. Sterfte was er ook onder het rundvee van Jan van der Boon, veroorzaakt door de gevreesde longziekte. Inmiddels was de ringvaart gereedgekomen en kon met het droogmaken van het Haarlemmermeer worden begonnen. In juni 1848 trad het stoomgemaal de Leeghwater in werking en een jaar later de Lynden en de Cruquius. Het afsterven van de Waterwolf betekende voor veel mensen die in zijn nabijheid hadden geleefd het einde van een tijdperk. De visserij op het meer behoorde nu tot het verleden en in De Witte Zwaan werden geen Lisser baarzen meer geserveerd. Wel had Aart van der Boon zijn goudvissen nog, die in het wintervertrek van de boerderij rondjes zwommen in hun glazen kom.

Nadat de drie stoomgemalen enige jaren hun werk hadden gedaan en ontelbare liters water in de ringvaart hadden gepompt, begon de bodem van het meer zichtbaar te worden. Toen deze op sommige plaatsen begaanbaar werd ondernamen de jongens uit de omliggende dorpen speurtochten over het met slib en rottende vis bedekte land in de hoop er waardevolle zaken te vinden. Er kwamen inderdaad belangwekkende voorwerpen tevoorschijn, zoals een grote hoeveelheid oude munten, sommige uit de Spaanse tijd, en de restanten van een verdronken dorp. Maar veel tijd om te zoeken was er niet, want al spoedig veranderde het nieuwe land in een uitgestrekte wildernis met planten van “ongewone grootte”, die de ontginning en bebouwing bemoeilijkten. Zeker in de eerste jaren na de droogmaking, toen er van enige beschaving in de nieuwe polder nog geen sprake was, zullen velen met weemoed aan de Waterwolf hebben teruggedacht.

De dood van Hendrik Kramm

Niet alleen bij de Van der Boons vonden droevige gebeurtenissen plaats. In februari 1850 overleed Gouda, de jongste dochter van Kees van der Tang en Teuntje van Tol. Jan van der Boon was in 1837 getuige geweest bij haar huwelijk met zijn vriend Hendrik Kramm en nu ging hij met Hendrik mee om haar overlijden aan te geven. Kramm – vader van twee schoolgaande kinderen – kon dit verlies niet verwerken.

Enkele maanden na het overlijden van hun dochter, in de vroege ochtend van de 4e mei, werden Teuntje van Tol en haar man gewekt door de dienstmeid van Kramm, die bij hem inwoonde. Ze was bezorgd om haar meester want ze kon hem nergens vinden. Samen met de wagenmaker Jan van Rossen begaf Kees van der Tang zich naar het huis van zijn schoonzoon om daar een schokkende ontdekking te doen: Kramm had zich aan een balk verhangen! Ze maakten zijn lichaam los en de inmiddels gearriveerde dokter Thomas Nieuwenhuizen verrichtte nog een aderlating, maar het mocht niet baten. Vervolgens was het dochter Aaltje van der Tang die voor de nodige opschudding zorgde. Aaltje had zich, komend uit ’s Gravendeel, in 1835 met haar man Hendrik Zonderwijk en hun kinderen in Lisse gevestigd. Waren haar ouders blij dat de Zonderwijks twee jaar later naar Hillegom verhuisden, halverwege de jaren veertig trok Aaltje met haar kinderen weer bij hen in en was het met de rust van de twee oude mensen gedaan. Hendrik Zonderwijk overleed in 1845 in Den Haag. Had hij zijn gezin verlaten? Aaltje, die als werkster de kost verdiende, liep op 6 juni 1850 op het Oosteinde van Lisse een zekere H. van Opzeeland tegen het lijf, die haar begon uit te schelden voor hoer en dief. Op de Gracht ontmoette ze hem opnieuw. Ze dook een steeg in, waar hij haar schopte en tot bloedens toe sloeg. Een kleine wond in het achterhoofd was daarvan het bewijs. Van Opzeeland rukte ook de ketting van haar hals en scheurde haar jas, terwijl hij haar nogmaals van diefstal beschuldigde, onder andere van vlees bij slager Van der Meij. Aaltje maakte dezelfde verwijten tegen haar belager. Gelukkig kwam de veldwachter tussenbeide en kon Aaltje gaan uithuilen bij haar ouders aan de Heereweg.

Zandbaas Van der Tang

Dit schilderij van Jan Willem Pieneman, mevr. Elisabeth Leembruggen-Reijnvaan met haar dochter Elisabeth Johanne, hangt in de trouwzaal van ’t Hof te Hillegom. Ook hangt in die zaal het portret van Johannes Leembruggen, geschilderd door Jan Willem
Pieneman.

In het voorjaar van 1851 vestigde Dirk van der Tang zich met zijn vrouw en hun acht kinderen op Veenenburg, een grote buitenplaats onder Lisse en Hillegom. De bij de zanderij gelegen dienstwoning, die de Van der Tangs op de Ie mei van dat jaar betrokken, bevond zich – net als het huis Veenenburg – op het grondgebied van de gemeente Lisse, zodat Dirk na vele jaren weer inwoner van zijn geboorteplaats was. Maar hij bleef waarschijnlijk meer op Hillegom georiënteerd. Dirk had nu een echte baan: hij was zandbaas (opzichter van de zanderij) in dienst van de heer Johannes Leembruggen. Leembruggen behoorde tot een gefortuneerde Leidse familie, waarvan een tak zich met de fabricage van wollen dekens bezighield (Clos en Leembruggen). In 1833 kocht hij de buitenplaats Veenenburg, die ook Hillegomse landerijen omvatte. Leembruggen woonde in Amsterdam. Dirk zag zijn baas voornamelijk in de zomermaanden, wanneer de Leembruggens op Veenenburg verbleven.

Leembruggens zoon Gerard, die met zijn gezin de buitenplaats Het Hof van Hillegom bewoonde, was een verdienstelijk amateurschilder. Dankzij zijn topografische werk kunnen we ons een beeld vormen van de fraaie omgeving van Lisse en Hillegom van vóór de zandafgravingen. Gerard was bevriend met de destijds bekende kunstschilder Jan Willem Pieneman, die van Gerards ouders portretten schilderde. In 1865 zou Gerard Leembruggen tijdens een jachtpartij op Veenenburg verongelukken.

Haarlemmermeer droog

In juli 1852 was de droogmaking van het Haarlemmermeer een feit en kon je de polder oversteken zonder natte voeten te krijgen. De belangstelling van de boerenbevolking voor het drooggelegde meer was groot en uit het hele land trokken kolonisten naar de polder. Maar ook volk van laag allooi zocht er zijn toevlucht. Militairen – die in de omliggende dorpen werden ingekwartierd,onder anderen bij Jan van der Boon – moesten in de polder de orde zien te handhaven.

Vanaf de duinen van Veenenburg keek Dirk van der Tang over het uitgestrekte land, dat eens de bodem van het Haarlemmermeer had gevormd. Nu glinsterde er geen zonlicht meer in het rimpelende water, maar hingen er rookwolken boven een naargeestig landschap, waarin onkruid en riet welig groeiden. De dragonders   wier paarden in de modder wegzakten   staken de schamele hutten van de achtergebleven polderjongens in brand om zo de weg vrij te maken voor de kolonisten. In de polder heerste in die beginperiode bittere armoede, terwijl diefstal en drankmisbruik er veelvuldig voorkwamen.

Reactie

Op blz. 18 stond bij de familiegeschiedenis een schilderij van Veenenburg afgedrukt dat wij ten onrechte toeschreven aan Leembruggen.

Deen Boogerd meldt dat het gaat hier om een schil­derij van A.J. Eymeruit 1830. De linker molen is de molen aan “der Beeck” en de grote molen is de molen van Beelen aan de Gracht. Het schilderij is gemaakt vanaf het landgoed Veenenburg ongeveer vanaf waar nu de Bloembol-lenKeurings Dienst op de Zwartelaan zit.

Landhuis Veenenburg

 

 

 

 

Familiegeschiedenis van Aad van der Tang

De periode rond 1831 wordt besproken. Gouda van der Teng en Hendrik Kramm, Simon de Graaff komen voorbij.

Door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 2, april 2013

Gouda van der Tang en Hendrik Kramm

Nadat Elisabeth van der Tang in 1831 te Haarlem was getrouwd met de blikslager Abraham Renst, was Gouda, de jongste dochter van Kees van der Tang en Teuntje van Tol, als enige van hun kinderen nog ongehuwd. Met Gouda kon Dirk van der Tang het goed vinden. Zo vernoemde hij zijn tweede dochter niet naar zijn moeder die volgens de regels van de naamgeving toen aan de beurt was maar naar zijn zus. Toen men begon te vrezen dat Gouda niet meer aan de man zou komen, verscheen Heinrich Andreas Gramm in haar leven. Deze uit Duitsland afkomstige vleeshouwer (slager) had zijn naam vernederlandst tot Hendrik Andries Kramm.

De oude Gramm was in de Franse tijd dragonder

Hoewel hij bijna veertig jaar was vroeg hij zijn vader in Duitsland om toestemming voor zijn huwelijk. De oude Gramm, die in de Franse tijd dragonder was geweest, gaf schriftelijk zijn vaderlijke toestemming maar voegde er wel aan toe “dat het mij geheel onverschillig zal zijn, hoe deszelfs bruid ook heeten moge”.

Kramm was bevriend met Jan van der Boon en Willem van der Meij. Op zijn verzoek waren beiden getuigen bij zijn huwelijk, dat op 20 augustus 1837 te Lisse plaatsvond. Voor Gouda traden haar broer Dirk van der Tang en haar zwager Simon Galjaard als getuige op.

Op de trouwdag van zijn zus ontmoette Dirk ook zijn ouders, wat niet vaak gebeurde. Teuntje van Tol zag dat haar kleinkinderen flink waren gegroeid. Bastiaan was nu negen, zijn broer Gijsbert zeven en hun zusje Anna vijfjaar. Goutje, de jongste van het stel, was nog een peuter. Teuntjes schoondochter Coba Visser, in verwachting van haar vijfde kind, was nu een volwassen vrouw en leek niet meer op het meisje waarmee Dirk negen jaar geleden moest trouwen.

Evenals het echtpaar Van der Tang hadden ook Jan van der Boon en Alida van Klaveren vier kinderen. Jansje, hun jongste dochter, was vorig jaar geboren. De oudste twee meisjes, Hendrika en Gerarda, waren respectievelijk twaalf en acht jaar. Hun enige zoon Aart van der Boon was een jaar ouder dan Goutje van der Tang.

Met grootmoederlijke belangstelling zagen Teuntje van Tol en Geesje Slootheer hoe de kinderen van Dirk van der Tang en Jan van der Boon tijdens het trouwfeest van Gouda en Hendrik met elkaar omgingen. Hendrika en Gerarda van der Boon hadden weinig oog voor de broertjes Van der Tang. Op hun beurt hadden Bastiaan en Gijsbert geen aandacht voor de kleuter Aart van der Boon. Die moest zich maar zien te vermaken met Anna of Goutje. Omdat Anna nogal bazig was dribbelde Aart uiteindelijk naar Goutje, die   dat kon hij natuurlijk toen niet weten   net als zijn moeder op 23 november jarig was en ooit zijn vrouw zou worden. Teuntje van Tol en Geesje Slootheer glimlachten veelbetekenend naar elkaar.

Ome Siem

Simon Adrianus de Graaff woonde sedert het begin van de jaren veertig met zijn vrouw Aartje Koger bij de Van der Boons in. Siems vader Jan de Graaff was de vervaardiger van de Lisser Arkadia, een reeks dichterlijke voorstellingen van Lisse uit omstreeks 1770, waarin onder meer de buitenplaats van de familie Meerhout wordt bezongen. Na de inval van de Fransen in 1795 zou Jan de Graaff een mislukte aanslag op de “landverrader” generaal Daendels hebben gepleegd en in een Leidse gevangenis aan zijn verwondingen zijn overleden. Het kostte zijn weduwe zeshonderd gulden om zijn lijk naar Lisse te mogen vervoeren om het daar in de kerk te laten begraven. Haar financiële situatie werd zo zorgelijk, dat ze zichzelf onder curatele liet stellen.

Siem de Graaff was op kosten van zijn rijke ongehuwde oom Meindert de Graaff opgevoed en door hem in diens testament goed bedacht. Maar Siem was geen goed zakenman en zijn grote gezin ondervond daar de gevolgen van. Toen hij bij de Van der Boons woonde werd hij door zijn familie ondersteund, met name door zijn schoonzoon Gijsbert Blokhuis.

Gijsbert Blokhuis was eerder gehuwd geweest met een nicht van Siem de Graaff. Met zijn zwager Hermanus de Graaff (de man van Adriana van der Bron) was Blokhuis tot 1840 deelgenoot in de firma Cornelis de Graaff en Zonen, die het tuinbouwbedrijf uitoefende. Bijna twintig jaar na de dood van zijn eerste vrouw hertrouwde Gijsbert Blokhuis in 1839 met Neeltje, een dochter van Siem de Graaff en diens eerste vrouw Bartha van der Zaal.

Gijsbert Blokhuis was de stamvader van een familie die een burgemeester (van Sassenheim) en enkele wethouders (van Lisse) heeft voortgebracht, maar die toch vooral naam verwierf in de bollenkwekerij. Aart van der Boon verkocht in 1880 zijn laatste landerijen in Lisse aan twee kleinzonen van Gijsbert Blokhuis. Wie tegenwoordig door Lisse wandelt kan niet om het winkelcentrum Blokhuis heen.

Hoewel Siem de Graaff geen directe familie van Aart van der Boon was, zal de jongen in hem een gezellige ouwe oom hebben gezien, die mooie verhalen kon vertellen over het Lisse van vroeger. Siem had ze allemaal gekend, mensen als Aarts grootvader Gerrit van Klaveren, de winkelier Barend van der Bron (die samen met Aart van der Meij het testament van Siems suikeroom had uitgevoerd), de oud burgemeesters Cornelis Tromp en Bastiaan van der Tang, wiens bejaarde zoon Kees en zijn vrouw – de grootouders van Goutje van der Tang – vlakbij woonden. En als zijn geheugen hem in de steek liet dan kon Siem de Graaff altijd nog terugvallen op de kroniek van zijn zwager Cornelis van der Zaal. Maar het verhaal – wat daarvan ook waar mag zijn geweest – over de tragische dood van de vader van ome Siem zal op Aart van der Boon toch de meeste indruk hebben gemaakt.

Toen de grootouders van Aart van der Boon waren gestorven (Geesje Slootheer in maart 1844 en Jacob van der Boon in december van dat jaar) ging Siem de Graaff met Aarts vader mee om hun overlijden bij de burgerlijke stand aan te geven.

Wordt vervolgd

Familiegeschiedenis van Van der Tang (12)

Op 4 november 1833 beviel Alida van Klaveren van een zoon, Aart Jacobus van der Boon was zijn naam . Zijn toekomstige schoonvader was Dirk van der Tang.

Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 1, januari 2013

Geesjes kleinzoon

Sinds het huwelijk van haar dochter was Geesje Slootheer ver­scheidene keren grootmoeder geworden. Op 4 november 1833 beviel Alida van Klaveren op de boerderij van een zoon en mochten Hendrika en Gerarda van der Boon, aan de hand genomen door hun grootmoeder, hun pasgeboren broertje bewonderen. De boreling werd Aart Jacobus genoemd. Zijn roepnaam dankte hij aan zijn overleden oom Aart van Klaveren, die in Suriname fortuin dacht te maken. Zijn tweede voornaam was afkomstig van zijn grootvader van vaderszij­de, Jacob van der Boon. Aart werd op zondag 17 november 1833 in de dorpskerk gedoopt door dominee Pagenstecher van Groin. Deze neef van de vroegere schout en burgemeester Pagenstecher was toen al twintig jaar predikant in Lisse en zou dat ambt er nog ruim tien jaar bedienen.

Evenals zijn toekomstige schoonvader Dirk van der Tang groeide Aart van der Boon op als enige jongen tussen vier meisjes – Dirk als het jongste en Aart als het middelste kind. Misschien zag Geesje Slootheer in hem de zoon die ze verloren had en wiens gedachtenis ze koesterde. Aart van der Boon moet goede herinneringen aan zijn grootmoeder hebben gehad, want zijn eerste dochter vernoemde hij niet alleen naar zijn moeder maar ook naar haar. De voornamen Alida Gesina komen in de familie nog voor.

Gerrit van Klaveren was lang voor Aarts geboorte overleden. Toch kon Aart van der Boon zich van zijn grootvader een beeld vormen dankzij de mensen die hem van nabij hadden gekend, zoals diens weduwe en zijn tante Dirkje Tibboel, de oudste dochter van Van Klaveren. Met de familie van zijn moeder, zoals de Van der Meij’s en de Tibboels, had Aart van der Boon waarschijnlijk een betere band dan met de familie van vaderskant, die niet in Lisse woonde. Wel heeft Aart grootvader Van der Boon nog gekend want de oude man trok kort voor zijn dood bij hen in.

Cholera

In juli 1832 werd Dirk van der Tang voor de derde keer vader. Nadat Coba Visser hem twee zoons had geschonken – Bastiaan en Gijsbert -bracht ze een dochter ter wereld die Anna werd genoemd, naar Dirks schoonmoeder Anna van Teijlingen. Als hij nog de baldadige Dirk van vroeger was geweest zou het nieuws dat er dit jaar – in Hillegom op 26 augustus – geen kermis mocht worden gehouden hem vreselijk hebben opgewonden. Er heerste cholera in ons land. Ook openbare vermakelijkheden en drinkgelagen werden verboden. Dit leidde bij caféhouders tot protesten omdat zij daardoor inkomsten misliepen. Het gemeentebestuur van Hillegom was bang voor relletjes. Daarom kreeg de oude veldwachter Cornelis Verschoor tijdelijk hulp van een andere ordehandhaver. Met Verschoor had Dirk van der Tang het zes jaar geleden aan de stok gehad. Toen de veldwachter Dirk tegen­kwam was hij dan ook op zijn hoede. Maar Dirk groette hem beleefd en Verschoor tikte tegen zijn pet. Dirk had blijkbaar zijn wilde haren verloren en of het nu daardoor kwam of niet, in Hillegom bleef het rustig.

De Waterwolf

Door de grote overlast die het Haar­lemmermeer soms veroorzaakte werd het meer ook wel de Waterwolf ge­noemd. Twee hevige stormen in het najaar van 1836, de Lissese bakker Rotteveel maakte er in zijn journaal melding van, voerden het water van het Haarlemmermeer gevaarlijk dicht bij Amsterdam. Leiden liep gedeelte­lijk onder water en ook de dorpen rond het meer werden door het watergeweld geteisterd. Er bestonden al heel lang plannen om het Haarlemmermeer droog te maken, maar in 1837 werd daartoe definiet besloten. Leiden lag dwars omdat ze op een groot deel van het meer het visserijrecht be­zat. De stad eiste bijna een miljoen gulden aan schadevergoeding als de inkomsten uit de verpachting van viswater zouden wegvallen. Het besluit tot droogmaking was er dan wel, maar het zou nog ruim tien jaar duren eer daarmee werd begonnen.

Aanleg van de ringrijk om het Haarlemmermeer

Op 5 mei 1840 werd in het “schoone dorp” Hillegom onder veel belangstelling het startsein gegeven tot het graven van de ring vaart rond het Haarlemmer­meer en het opwerpen van de ringdijk. De voorzitter van de commissie die toezicht hield op de droogmaking stak een sierlijk bewerkte spade in de grond, waarmee “de eerste der millioenen steken gronds ter droogma­king van het Haarlemmermeer” een feit was.

Voor de aanleg van de ringvaart en de dijk moesten veel landerijen, schuren en huizen worden onteigend. Vaak was de onteigening oorzaak van processen. Ook van Jan van der Boon werd grond ont­eigend. Later beklaagde hij zich erover dat hij over zijn onteigende landerijen ook nog geacht werd belasting te betalen.

Wordt vervolgd

 

Familiegeschiedenis van Van der Tang (11)

Aad van der Meij woonde op landgoed Roosendaal naast de boerderij van Geesje Slootheer. Van der Meij overleed in 1827. In 1832 werd Roosendaal verkocht aan Ernst Joseph van den Berg.

Door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 4, oktober 2012

Idylle op Rosendaal

Aart van der Meij was bijna dertig jaar ouder dan zijn nichtje Alida van Klaveren, over wie hij na de dood van haar vader toeziend voogd was geworden. Ofschoon Aart een volle neef van haar was beschouwde Alida – nu mevrouw Van der Boon – hem vanwege het grote leeftijdsverschil als een oom en diens vier kinderen als haar neven en nichten. Met zijn gezin bewoonde Van der Meij de buitenplaats Rosendaal aan de Straatweg, vlakbij de boerderij van Geesje Slootheer. Hij was stalhouder en verhuurde paarden. oor de zomermaanden bood hij kamers te huur aan,”met een vrije wandeling in een groote Bloemrijke Tuin.” Jan van der Boon heeft Aart van der Meij maar kort gekend want deze stierf “na langdurig sukkelen van twee jaren” in de zomer van 1827. Met diens oudste zoon Willem van der Meij zou Jan de rest van zijn leven bevriend blijven.

Op Rosendaal woonde ook nicht Keetje, de twee jaar jongere zus van Willem van der Meij. Over haar zijn we goed geïnformeerd door de dagboeken die Eduard Isaa’c Asser (1809-1894) in zijn jonge jaren bijhield en die, tezamen met dagboekaantekeningen van zijn zus Netje, door de Amsterdamse archivaris Dr. Isabella H. van Eeghen werden bewerkt en gepubliceerd.

Foto door Eduard Isaac Asservan de 3 kinderen van Netje Asser,
ca 1846, coll. Rijksmuseum

Eduard Asser behoorde tot een vooraanstaande joodse familie uit Amsterdam. Omdat zijn moeder moest herstellen van een ziekte werd in het voorjaar van 1827 gezocht naar een geschikt zomerverblijf. De keuze viel op de buitenplaats Rosendaal van Aart van der Meij, waar ze op l mei introkken. l Ook de piano van Netje Asser ging mee. Eduard Asser, op dat tijdstip achttien jaar, l schrijft kort na zijn aankomst in Lisse in zijn dagboek “Er is in het huisje, waar wij wonen, eene dochter van 20 jaren, die er gansch niet lelijk uitziet, een lief blank  boerinnegezichtje.” Weldra geeft hij Keetje “frissche zoenen”, mag hij haar ring bewaren, schildert hij haar portret en zien we hen op een warme julidag (kort na het overlijden van Keetjes vader) onder de grote perenboom in de boomgaard zitten.”Keetje heeft vele Hollandsche schrijvers en  voornamelijk dichters als Helmers, Tollens, Feith, enz. gelezen. Wie had dat bij een meisje van Lisse gezogt?”

Als de familie Asser zich na enkele maanden opmaakt om naar Amsterdam terug te keren, maakt Eduard een gedicht voor Keetje (“Ik denk aan ’t meisje dat ik kuste”), dat ze overschrijft en aanvult met een eigen afscheidsgedicht.” Onbeschrijfelijk was ik daarvan verrast en getroffen. Een dorpsmeisje zulke lieven verzen te maken en dat voor mij!” Na hun laatste wandeling schrijft Eduard: “Deze avondwandeling zal mij lang in het geheugen blijven. Ik ging met Keetje gearmd. Het is zoo een lief goedig aardig meisje. Ach, waarom is zij niet wat jonger, waarom heeft zij niet eene andere stand? En het grootste, waarom heeft zij eene andere godsdienst?”

Op l september schrijft Eduard in zijn dagboek: “Heden ochtend ben ik zelve vertrokken van het aangename Lisse. Ik kan niet beschrijven, hoe ik daar aangedaan van was. Jufvrouw van der Mey en Keetje hebben zwaar over ons vertrek geweend. Wat zullen die menschen het nu eenzaam hebben. Tegen 3 uren ben ik te Amsterdam gearriveerd. Mijn ligchaam was er toen, maar mijne gedachten waren nog geheel en al op Keetje en Lisse gevestigd.”

Naar Duitsland

De familie Asser bracht vier jaar lang de zomermaanden op Rosendaal door, met uitzondering van de zomer van 1830. Toen reisde Eduard Asser met zijn moeder en zijn zus Netje voor familiebezoek naar Duitsland. Onder de verwanten die ze daar ontmoetten waren de ouders van de componist Felix Mendelssohn Bartholdy. In Weimar zagen ze de beroemde dichter Goethe in een rijtuig voorbijrijden. De oude heer had volgens Eduard “iets goedigs” in zijn gezicht en leek op het beeldje dat Netje van een tante had gekregen. Eduard had zijn vriendin in Lisse weer heel wat te vertellen!

Portret van een oudere Eduard Isaac Asser.
Coll. Joods Hist. Museum

In de zomer van 1831 verbleven de Assers voor het laatst in Lisse. Eduard Asser en Keetje van der Meij gingen nog goed met elkaar om maar hun relatie was niet meer zo innig als in het begin. Keetje logeerde soms in het statige huis van de familie Asser aan het Singel in Amsterdam, waar haar zus Jansje dienstbode was. Ook haar broer Willem van der Meij wist huize Asser te vinden, zoals die keer toen zijn moeder in verlegenheid zat en hij – waarschijnlijk met grote tegenzin – bij de Assers geld voor haar kwam lenen. Jan van der Boon kende ze wel, de mensen die de zomers op Rosendaal doorbrachten. Ze ontvingen er vaak bezoek. Hun deftige gasten uit Amsterdam namen dan de gelegenheid te baat om de mooie omgevingvan Lisse te verkennen en wandelingen te maken naar bezienswaardigheden, zoals het vervallen kasteel Huis Dever, of vanaf de duinen te genieten van het uitzicht op het Haarlemmermeer. En dan naar herberg De Witte Zwaan van Gerrit Veldhorst om er een Lisser baars te verorberen en er vervolgens, met een goed glas binnen handbereik, de indrukken van de dag te laten bezinken.

Prinselijk bezoek

De familie Asser had met enkele vooraanstaande inwoners van Lisse vriendschap gesloten, zoals dokter Van Dieren (wiens vrouw aan dezelfde ziekte leed als mevrouw Asser) en de vrederechter Entinck en zijn vrouw. Ook met de familie De Bronovo stonden de Assers op goede voet. Jetje, de jongste zus van Eduard Asser, mocht samen met haar even oude vriendin Catootje de Bronovo (naar wie in Den Haag een ziekenhuis zou worden genoemd) acte de précense geven toen op zaterdag 17 september 1831 de Prins van Oranje (de latere Koning Willem II) met zijn gevolg door Lisse ging. De kroonprins reisde van Den Haag naar Amsterdam en werd op de tussenliggende dorpen met veel enthousiasme ontvangen vanwege diens optreden tijdens de Tiendaagse Veldtocht. Heel Lisse was met guirlandes, bloemen en vlaggen versierd. In het Vierkant was een erepoort opgericht, waarbij de prins even stopte. Burgemeester Lucas van Arxhoek was volgens ooggetuigen behoorlijk zenuwachtig toen hij de prins toesprak. (Dat was hij niet toen hij enige jaren eerder op ongeveer dezelfde plek Dirk van der Tang een uitbrander gaf.) Jetje en Catootje, beiden in het wit gekleed en oranje sjerpen dragend, boden de prins vervolgens een lauwerkrans met een versje aan.

Studie van een meisje

In 1832 verkocht moeder Van der Meij de buitenplaats Rosendaal (met zijn vele vertrekken, stalling, koetshuis en grote tuin) aan Ernst Joseph van den Bergh, de nieuwbenoemde burgemeester van Lisse. Driejaar later trouwde Keetje van der Meij in Lisse met Johannes Dona, een weduwnaar uit Den Haag met drie kleine kinderen. In 1862 stierf Keetjes zoon, de kunstschilder Johannes Dona junior. Dit verlies greep haar zo erg aan dat ze volgens een familieoverlevering een einde aan haar leven maakte.

Eduard Asser trouwde in 1834 met de dochter van een joodse bankier uit Keulen en vestigde zich als advocaat te Amsterdam. Hij is vooral bekend geworden als een van de pioniers van de fotografie in Nederland de oudst bekende foto’s van Amsterdam zijn van zijn hand). In zijn jeugd beoefende hij de schilderkunst als liefhebberij. Het portret dat hij in Lisse van Keetje van der Meij maakte werd later in Amsterdam en in Keetjes bijzijn door Eduards tekenmeester op gelijkenis beoordeeld. Misschien was dit hetzelfde schilderij, dat in 1845 op een tentoonstelling van Eduards werk in Den Haag – waar Keetje sinds haar huwelijk woonde – als “studie van een meisje” was te zien.

Wordt vervolgd

Rosendaal Ie helft 18e eeuw. Uit Rhynlands gezichten.