Aad van der Meij woonde op landgoed Roosendaal naast de boerderij van Geesje Slootheer. Van der Meij overleed in 1827. In 1832 werd Roosendaal verkocht aan Ernst Joseph van den Berg.
Door Aad van der Tang
NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 4, oktober 2012
Idylle op Rosendaal
Aart van der Meij was bijna dertig jaar ouder dan zijn nichtje Alida van Klaveren, over wie hij na de dood van haar vader toeziend voogd was geworden. Ofschoon Aart een volle neef van haar was beschouwde Alida – nu mevrouw Van der Boon – hem vanwege het grote leeftijdsverschil als een oom en diens vier kinderen als haar neven en nichten. Met zijn gezin bewoonde Van der Meij de buitenplaats Rosendaal aan de Straatweg, vlakbij de boerderij van Geesje Slootheer. Hij was stalhouder en verhuurde paarden. oor de zomermaanden bood hij kamers te huur aan,”met een vrije wandeling in een groote Bloemrijke Tuin.” Jan van der Boon heeft Aart van der Meij maar kort gekend want deze stierf “na langdurig sukkelen van twee jaren” in de zomer van 1827. Met diens oudste zoon Willem van der Meij zou Jan de rest van zijn leven bevriend blijven.
Op Rosendaal woonde ook nicht Keetje, de twee jaar jongere zus van Willem van der Meij. Over haar zijn we goed geïnformeerd door de dagboeken die Eduard Isaa’c Asser (1809-1894) in zijn jonge jaren bijhield en die, tezamen met dagboekaantekeningen van zijn zus Netje, door de Amsterdamse archivaris Dr. Isabella H. van Eeghen werden bewerkt en gepubliceerd.
Foto door Eduard Isaac Asservan de 3 kinderen van Netje Asser,
ca 1846, coll. Rijksmuseum
Eduard Asser behoorde tot een vooraanstaande joodse familie uit Amsterdam. Omdat zijn moeder moest herstellen van een ziekte werd in het voorjaar van 1827 gezocht naar een geschikt zomerverblijf. De keuze viel op de buitenplaats Rosendaal van Aart van der Meij, waar ze op l mei introkken. l Ook de piano van Netje Asser ging mee. Eduard Asser, op dat tijdstip achttien jaar, l schrijft kort na zijn aankomst in Lisse in zijn dagboek “Er is in het huisje, waar wij wonen, eene dochter van 20 jaren, die er gansch niet lelijk uitziet, een lief blank boerinnegezichtje.” Weldra geeft hij Keetje “frissche zoenen”, mag hij haar ring bewaren, schildert hij haar portret en zien we hen op een warme julidag (kort na het overlijden van Keetjes vader) onder de grote perenboom in de boomgaard zitten.”Keetje heeft vele Hollandsche schrijvers en voornamelijk dichters als Helmers, Tollens, Feith, enz. gelezen. Wie had dat bij een meisje van Lisse gezogt?”
Als de familie Asser zich na enkele maanden opmaakt om naar Amsterdam terug te keren, maakt Eduard een gedicht voor Keetje (“Ik denk aan ’t meisje dat ik kuste”), dat ze overschrijft en aanvult met een eigen afscheidsgedicht.” Onbeschrijfelijk was ik daarvan verrast en getroffen. Een dorpsmeisje zulke lieven verzen te maken en dat voor mij!” Na hun laatste wandeling schrijft Eduard: “Deze avondwandeling zal mij lang in het geheugen blijven. Ik ging met Keetje gearmd. Het is zoo een lief goedig aardig meisje. Ach, waarom is zij niet wat jonger, waarom heeft zij niet eene andere stand? En het grootste, waarom heeft zij eene andere godsdienst?”
Op l september schrijft Eduard in zijn dagboek: “Heden ochtend ben ik zelve vertrokken van het aangename Lisse. Ik kan niet beschrijven, hoe ik daar aangedaan van was. Jufvrouw van der Mey en Keetje hebben zwaar over ons vertrek geweend. Wat zullen die menschen het nu eenzaam hebben. Tegen 3 uren ben ik te Amsterdam gearriveerd. Mijn ligchaam was er toen, maar mijne gedachten waren nog geheel en al op Keetje en Lisse gevestigd.”
Naar Duitsland
De familie Asser bracht vier jaar lang de zomermaanden op Rosendaal door, met uitzondering van de zomer van 1830. Toen reisde Eduard Asser met zijn moeder en zijn zus Netje voor familiebezoek naar Duitsland. Onder de verwanten die ze daar ontmoetten waren de ouders van de componist Felix Mendelssohn Bartholdy. In Weimar zagen ze de beroemde dichter Goethe in een rijtuig voorbijrijden. De oude heer had volgens Eduard “iets goedigs” in zijn gezicht en leek op het beeldje dat Netje van een tante had gekregen. Eduard had zijn vriendin in Lisse weer heel wat te vertellen!
Portret van een oudere Eduard Isaac Asser.
Coll. Joods Hist. Museum
In de zomer van 1831 verbleven de Assers voor het laatst in Lisse. Eduard Asser en Keetje van der Meij gingen nog goed met elkaar om maar hun relatie was niet meer zo innig als in het begin. Keetje logeerde soms in het statige huis van de familie Asser aan het Singel in Amsterdam, waar haar zus Jansje dienstbode was. Ook haar broer Willem van der Meij wist huize Asser te vinden, zoals die keer toen zijn moeder in verlegenheid zat en hij – waarschijnlijk met grote tegenzin – bij de Assers geld voor haar kwam lenen. Jan van der Boon kende ze wel, de mensen die de zomers op Rosendaal doorbrachten. Ze ontvingen er vaak bezoek. Hun deftige gasten uit Amsterdam namen dan de gelegenheid te baat om de mooie omgevingvan Lisse te verkennen en wandelingen te maken naar bezienswaardigheden, zoals het vervallen kasteel Huis Dever, of vanaf de duinen te genieten van het uitzicht op het Haarlemmermeer. En dan naar herberg De Witte Zwaan van Gerrit Veldhorst om er een Lisser baars te verorberen en er vervolgens, met een goed glas binnen handbereik, de indrukken van de dag te laten bezinken.
Prinselijk bezoek
De familie Asser had met enkele vooraanstaande inwoners van Lisse vriendschap gesloten, zoals dokter Van Dieren (wiens vrouw aan dezelfde ziekte leed als mevrouw Asser) en de vrederechter Entinck en zijn vrouw. Ook met de familie De Bronovo stonden de Assers op goede voet. Jetje, de jongste zus van Eduard Asser, mocht samen met haar even oude vriendin Catootje de Bronovo (naar wie in Den Haag een ziekenhuis zou worden genoemd) acte de précense geven toen op zaterdag 17 september 1831 de Prins van Oranje (de latere Koning Willem II) met zijn gevolg door Lisse ging. De kroonprins reisde van Den Haag naar Amsterdam en werd op de tussenliggende dorpen met veel enthousiasme ontvangen vanwege diens optreden tijdens de Tiendaagse Veldtocht. Heel Lisse was met guirlandes, bloemen en vlaggen versierd. In het Vierkant was een erepoort opgericht, waarbij de prins even stopte. Burgemeester Lucas van Arxhoek was volgens ooggetuigen behoorlijk zenuwachtig toen hij de prins toesprak. (Dat was hij niet toen hij enige jaren eerder op ongeveer dezelfde plek Dirk van der Tang een uitbrander gaf.) Jetje en Catootje, beiden in het wit gekleed en oranje sjerpen dragend, boden de prins vervolgens een lauwerkrans met een versje aan.
Studie van een meisje
In 1832 verkocht moeder Van der Meij de buitenplaats Rosendaal (met zijn vele vertrekken, stalling, koetshuis en grote tuin) aan Ernst Joseph van den Bergh, de nieuwbenoemde burgemeester van Lisse. Driejaar later trouwde Keetje van der Meij in Lisse met Johannes Dona, een weduwnaar uit Den Haag met drie kleine kinderen. In 1862 stierf Keetjes zoon, de kunstschilder Johannes Dona junior. Dit verlies greep haar zo erg aan dat ze volgens een familieoverlevering een einde aan haar leven maakte.
Eduard Asser trouwde in 1834 met de dochter van een joodse bankier uit Keulen en vestigde zich als advocaat te Amsterdam. Hij is vooral bekend geworden als een van de pioniers van de fotografie in Nederland de oudst bekende foto’s van Amsterdam zijn van zijn hand). In zijn jeugd beoefende hij de schilderkunst als liefhebberij. Het portret dat hij in Lisse van Keetje van der Meij maakte werd later in Amsterdam en in Keetjes bijzijn door Eduards tekenmeester op gelijkenis beoordeeld. Misschien was dit hetzelfde schilderij, dat in 1845 op een tentoonstelling van Eduards werk in Den Haag – waar Keetje sinds haar huwelijk woonde – als “studie van een meisje” was te zien.
Wordt vervolgd
Rosendaal Ie helft 18e eeuw. Uit Rhynlands gezichten.