Berichten

Familiegeschiedenis van Van der Tang (10)

Alida van Klaveren trouwde in 1825 met Jan van de Boon. De belevenissen van Dirk van der Tang in 1825 tot 1828 worden beschreven.

door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 3, juli 2012

Jan van der Boon

Geesje Slootheer bleef met haar dochter wonen op de boerderij die haar man vele jaren terug had gekocht en die in de 19e eeuw in de bevolkingsadministratie van Lisse bekend stond als huis 185. Behalve de boerderij had Gerrit van Klaveren zijn vrouw en kinderen veel land nagelaten. Alida van Klaveren was een goede huwelijkskandidaat. Degene die haar trouwde zou in een gespreid bedje terechtkomen. Ofschoon ze zijn ouders goed kende zal Geesje in dit verband niet aan Dirk van der Tang hebben gedacht. Dirk was niet alleen zeven jaar jonger dan haar dochter, hij was ook een wildebras. En als doopsgezinde had ze de levenswijze van Dirks grootvader Bastiaan van der Tang, op wie de jongen erg gesteld was, niet zo kunnen waarderen.

Op een dag vertelde Alida haar moeder dat ze een kind verwachtte. De man die haar had bezwangerd was Jan van der Boon, een boerenzoon uit Hazerswoude die daar 27 oktober 1798 ter wereld was gekomen. Jan (rond voorhoofd, blauwe ogen, een kleine neus) was ongeschikt bevonden voor de militaire dienst. Ten tijde van zijn huwelijk oefende hij geen beroep uit, maar uit zijn mooie handtekening valt op te maken dat hij geen ongeletterde was. Jan en Alida trouwden op 17 april 1825 in Hazerswoude. Als getuigen traden alleen familieleden en bekenden van de bruidegom op. Geesje Slootheer had door middel van een notariële akte haar “formele toestemming” tot het huwelijk gegeven en schitterde op de plechtigheid zelf door afwezigheid.

Jan van der Boon trok bij zijn schoonmoeder in. Zal in het begin hun relatie koel zijn geweest, toen er op de boerderij (klein)kinderen werden geboren – als eerste Hendrika van der Boon in september 1825 – moest Geesje wel bijtrekken. Maar tot haar dood bleef ze de baas op de boerderij en stond Jan van der Boon in haar schaduw.

Teuntje van Tol vond dat Geesje Slootheer het had getroffen met haar schoonzoon. Jan van der Boon stak op de boerderij van Geesje de handen flink uit de mouwen en begon in Lisse vrienden te maken, zoals met de Van der Meij’s en Siem de Graaff, de enige erfgenaam van diens rijke oom Meindert de Graaff. Op 16 mei 1828 was Jan als goede vriend bij Siems derde huwelijk getuige. Een week later zou Dirk van der Tang, pas ontslagen uit de gevangenis, in Hillegom trouwen met een meisje van vijftien. Teuntje had haar besluit al aan Geesje meegedeeld: ze zou op de bruiloft van haar zoon verstek laten gaan.

Dirks schoonfamilie

Of Teuntje van Tol het inderdaad bij het huwelijk van haar zoon liet afweten valt uit Dirks huwelijksakte niet op te maken. Haar handtekening ontbreekt onder de akte, maar dat geldt ook voor de handtekening van Anna van Teijlingen, Dirks schoonmoeder. De beide vaders, Kees van der Tang en Gijsbert Visser, waren er wel bij, evenals Dirks zwager Simon Galjaard en Jacobus van Teijlingen, een oom van Coba Visser. Ofschoon de aanleiding tot dit huwelijk Kees van der Tang niet aanstond, moest hij toegeven dat zijn zoon het met zijn schoonfamilie niet slecht had getroffen. De familie Visser stond in Hillegom goed aangeschreven. Frederik Visser, de grootvader van Coba Visser, was schepen van Hillegom geweest. In 1823 verkocht hij zijn boerderij en landerijen aan zijn zoon Gijsbert, onder voorbehoud dat Frederik en zijn vrouw tot hun dood drie vertrekjes in het voorste gedeelte van het huis mochten blijven bewonen zonder daarvoor iets te hoeven betalen. Deze bepaling bleef van kracht nadat Gijsbert driejaar later zijn boerderij en land verkocht aan de timmerman Johannes Guldemond en zijn zwager Jacobus van Teijlingen, tuinman in Vogelenzang. De kopers verhuurden het perceel vervolgens aan Gijsbert.

Na de dood van zijn vrouw in 1830 verhuisde Gijsbert Visser naar Haarlem waar hij nog twee maal trouwde. Gijsbert overleed in 1850 en zijn weduwe Maria Catrina Blad in 1877. Misschien heeft Teuntje van der Tang, toen ze dienstbode was in Haarlem, grootmoeder Visser nog opgezocht.

Was Dirk van der Tang oudere zussen gewend geweest, nu had hij twee schoonzussen die jonger waren dan hij. Trijntje, de oudste van de zusjes Visser, trouwde met de voerman Teunis Maaskant. Beiden overleden kort na elkaar in juni 1845. Engeltje Visser, de tweede zus, was een jaar ouder dan Dirks vrouw. Omdat ze een van hun dochters Engeltje noemden mogen we aannemen dat Dirk en zijn vrouw hun (schoon)zus een warm hart toedroegen. Engeltje Visser woonde het grootste deel van haar leven in Amsterdam waar ze in 1871 ongehuwd overleed, twee buitenechtelijke kinderen nalatend.

Blijkbaar ging Dirk niet direct bij zijn vrouw in Hillegom wonen want toen hij enkele maanden na zijn huwelijk de geboorte van zijn zoon Bastiaan aangaf, schreef burgemeester Jan Huyser in de geboorteakte dat Dirk in Lisse woonde. Al met al zou Dirk het jaar 1828 niet snel vergeten. De Lissese broodbakker Johannes Rotteveel noteerde in zijn journaal dat er in de winter van 1828 van Lisse naar Amsterdam kon worden geschaatst. Wellicht bond ook Dirk van der Tang de ijzers onder om tijdens de lange tocht – handen op de gekromde rug en zijn grote neus recht vooruit – de enerverende gebeurtenissen van het afgelopen jaar van zich af te zetten.

klik hier voor het volgende deel

Familiegeschiedenis van Aad van der Tang(9)

Art van Klaveren emigreerde in 1817 naar Suriname. In 1818 overleed hij daar. Geertje Slootweg, zijn moeder regelde de nalatenschap.

door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 2, april 2012

Blankofficier

Geesje Slootheer hoopte dat haar zoon in zijn vaders voetsporen zou treden en de leiding over de boerderij van haar zou overnemen. Maar in augustus 1817 – hij is dan nog zeventien – bevindt Aart van Klaveren zich aan boord van het schip De Goede Hoop van kapitein Dogger. Het schip is uit Amsterdam vertrokken met bestemming Suriname. Aart is in het gezelschap van Jan Lodewijk Malmberg, diens vrouw, hun kind en een gouvernante. Malmberg, afkomstig uit een Surinaamse plantersfamilie, is met zijn gezin op terugreis, evenals de meeste andere passagiers, zoals de heer J. W. Frauenhoff, die op een Surinaams paspoort reist. Malmberg is mede-administrateur van de plantage Annaszorg aan de Warrappakreek, waar Aart van Klaveren als blankoflficier is aangesteld.

In een oude beschrijving van Suriname lezen we: “De tweede blanke persoon op de plantage [naast de directeur] is de blankofficier, waarvan grotere effecten (plantages) er twee of drie, kleinere slechts een hebben. Hun bezoldiging is gering en bedraagt zelden meer dan 250 gulden. Het zijn meestal jonge lieden, die uit Europa komen om fortuin te maken en die, wanneer zij protectie hebben en zich goed gedragen, het in 3-4 jaren insgelijks tot directeur kunnen brengen. In den beginnen echter is hun toestand alles behalve aangenaam, want zij worden door de meeste directeurs als een soort schepsels van mindere rang behandeld, en zelden met een toespraak vereerd. In hun vrije uren zijn zij geheel aan zichzelf overgelaten en brengen de avonden somtijds in armzalige woningen door. Men verbeelde zich hoe een beschaafd jong mens te moede moet zijn wanneer hij, onbekend met de gewoonten en gebruiken, zowel als met de negertaai, zijn leertijd op een plantage aanvangt, waar de directeur hem nauwelijks met een groet verwaardigt, en hem een ellendig vertrek wordt aangewezen, waar hij geen ander gezelschap vindt, als milioenen muskieten of hopen vledermuizen, die in de daksparren kwetterend hun aanmerkingen over hem schijnen te maken. “

De Goede Hoop kwam op 20 augustus 1817 te Suriname aan, negen dagen voordat Aart van Klaveren zijn achttiende en laatste verjaardag zou vieren. Kort voor zijn overlijden werd hij aangesteld als blankofficier op de plantage Meerzorg bij Paramaribo, zodat hij zich nu wat dichter bij de bewoonde wereld bevond. In de nacht van 20 juli 1818 stierf hij te Paramaribo ten huize van de heer Frauenhoff, met wie hij aan boord van De Goede Hoop had kennisgemaakt. Hij werd op diens kosten begraven. Drie dagen later bracht de heer F. Taurnay, administrateur van de plantage Meerzorg en destijds een omstreden figuur in Suriname, de bezittingen van de overledene aan de Wees- en Boedelkamer te Paramaribo. Deze bezittingen waren goeddeels op de plantage Annaszorg achtergebleven en bestonden onder meer uit een schrijfkistje, schoeisel, kleding en een hoofddeksel.

In een serie waterverftekeningen over het leven van een blankofficier (“Jij Hollands Koebeest” sneert zijn baas) komt een afbeelding voor waarop we de ongelukkige jongeling zien: geknield, hand voor het betraande gelaat en wijzend naar een wolk waarin enkele gedaanten opdoemen, die zijn dierbaren in het verre vaderland verbeelden. “Ramspoed, leed, vernedering voor mij, en ginds reeds lang vergeten… “

Vanuit Suriname lichtte Jan Lodewijk Malmberg de familie in Lisse in over het overlijden van de jonge blankofficier. Op 18 oktober 1818 ontbood Geesje Slootheer notaris Cramerus om voor Malmberg een volmacht op te stellen, waarmee hij in Paramaribo de afwikkeling van de nalatenschap van haar zoon kon regelen.

Klink hier voor het volgende deel

Onder toezicht van een blankofficier wordt suikerriet gekapt.
Getekend Bray 1850

Familiegeschiedenis Van der Tang (8)

Deze aflevering begint met het overlijden van Barend van der Bron in 1815 en eindigt met het overlijden van Gerrit van Klaveren in 1814. Namen die genoemd worden zijn Aaltje Tromp, Cornelis van der Bron, Antoinette Liefting en Teuntje van Tol.

Door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 1, januari 2012

Mevrouw De Graaff

Barend van der Bron overleed in oktober 1815 en werd in de dorpskerk begraven. Zijn weduwe Aaltje Tromp zette hun winkel voort. Hun dochter Adriana van der Bron – het stiefzusje van Teuntje van Tol – trouwde in de zomer van 1816 met Hermanus de Graaff, de zoon van de bloemkweker Cornelis de Graaff. Govert Tromp was voor zijn nicht getuige en Gijsbert Blokhuis voor zijn zwager. Gijsbert Blokhuis, getrouwd met een dochter van Cornelis de Graaff, was deelgenoot in de firma Cornelis de Graaff en Zonen en toen zijn schoonvader in 1820 overleed waren hij en Hermanus de Graaff diens enige erfgenamen. Had Aaltje Tromp alle reden om trots te zijn op haar dochter, haar zoon stelde haar teleur.

Cornelis van der Bron trouwde in november 1816 te Den Haag met Hermina Antonetta Lieftink, een naaister. Zijn moeder gaf van haar afkeuring of onverschilligheid blijk door via een notariële akte haar toestemming te geven. Cornelis was aanvankelijk vleeshouwer. Later werd hij belastingambtenaar, eerst te Den Haag en later te Rotterdam. In 1837 hertrouwde hij met de ruim twintig jaar jongere dienstbode Joanna Maria Garnier. Cornelis – bijna vijftig jaar – vroeg zijn moeder weer om toestemming, maar ook nu schakelde ze de notaris in. Misschien was dit het laatste levensteken dat hij van haar ontving, want Aaltje Tromp overleed het jaar daarop.

Teuntje en haar dochters

Net als haar stiefmoeder Aaltje Tromp kan ook Teuntje van Tol de verwachting hebben gehad dat haar kinderen een goed huwelijk zouden sluiten, zoals Adriana van der Bron had gedaan. De partners van haar kinderen waren echter eenvoudige lieden, die niet uit Lisse kwamen. Metje van der Tang trouwde in 1824 te Hillegom met de tuindersknecht Simon Galjaard. Bij dit huwelijk was Simons grootvader Jan van Teijlingen getuige. De Galjaards en de Van Teijlingens waren in die tijd bekende tuindersfamilies in Hillegom met tamelijk veel land. De grootvader van vaderszijde van Simon, Jacobus Galjaard, was ooit schepen van Hillegom geweest en mede-eigenaar van de buitenplaats Duyn en Weg. (Deze buitenplaats kwam later in bezit van Jacob Mathijs Gabel, de man van Gouda van Tol.) De weduwe van Jacobus Galjaard, Margaretha Kok, hertrouwde met genoemde Jan van Teijlingen, die evenals Harmen van Teijlingen (waarschijnlijk een jongere broer van Jan) uit Duitsland afkomstig was. Deze Harmen van Teijlingen en zijn vrouw Magdalena Galjaard (de stiefdochter van Jan van Teijlingen) waren de grootouders van Jacoba Magdalena Visser, het meisje waarmee Dirk van der Tang in 1828 moest trouwen.

Aaltje van der Tang, de tweede dochter van Teuntje van Tol, was als eerste van haar zussen getrouwd. Teuntje en haar man reisden in 1823 naar ‘s-Gravenzande om bij haar huwelijk aanwezig te zijn. Schoonzoon Hendrik Fredrik Zonderwijk (vrijgesteld voor de militaire dienst wegens een “kwaad hoofd”) was een kind van Jan Adam Frederik en Maria Zonderwijk. Aangezien zijn ouders niet waren getrouwd droeg hij de achternaam van zijn moeder (Zonderwijk) en was zijn tweede voornaam (Fredrik) de familienaam van zijn vader. Aaltje van der Tang zou in Lisse nog van zich doen spreken, evenals haar dochter Grietje Zonderwijk.

Twee deugnieten

Nadat hij zijn baan als opzichter in het diaconiearmhuis in Hillegom had opgezegd en zich met zijn gezin weer in Lisse had gevestigd, trof Kees van der Tang daar een oude bekende aan: Mr. Th.J.A. Pagenstecher. Als schepen had Kees schout Pagenstecher – die destijds in Leiden woonde en niet voor elk wissewasje naar Lisse wilde komen – weieens vervangen. Pagenstecher had in 1795 het veld moeten ruimen voor de nieuwe machthebbers. In 1817 was hij weer schout van Lisse geworden, welke functie hij – laatstelijk als burgemeester – tot 1832 zou vervullen. Als woonplaats beviel Lisse hem aanvankelijk niet. In 1819 probeerde hij er weg te komen, onder andere omdat er volgens hem in Lisse voor zijn ziekelijke vrouw geen goede dokter was. Van de dorpsinkomsten over 1818 moest Pagenstecher aan de ambachtsheer van Lisse nog een groot bedrag afdragen. Dit tekort was veroorzaakt door Adam Adriaan Boers, een stiefzoon van Pagenstecher. Boers bracht zijn stiefvader nog meer in verlegenheid door zijn omgang in Brussel met de kroonprins, de latere koning Willem II. Willem hield van drank, spel en vrouwen en Boers en zijn vrienden maakten van diens zwakte misbruik. Boers’ betrokkenheid bij een complot om de kroonprins op de Franse troon te krijgen leidde tot zijn verbanning naar Suriname (met een aardig jaargeld). Hij stierf in 1850 te Parijs.

Toen zoon Dirk door zijn wangedrag met de justitie in aanraking kwam zal het voor Kees van der Tang een schrale troost zijn geweest dat zulk gedrag ook in hoge kringen voorkwam. Pagenstecher kon erover meepraten.

De weduwe Van Klaveren

Ofschoon Geesje Slootheer, de vrouw van Gerrit van Klaveren, een stuk ouder was dan Teuntje van Tol waren hun kinderen van dezelfde leeftijd. Op haar veertigste was Geesje weer moeder geworden. Gerrit van Klaveren was zeer ingenomen met zijn stamhouder, die de voornaam Aart kreeg. Maar Gerrit zou zijn jongste kinderen niet volwassen zien worden. Toen hij in 1814 overleed was Alida zeventien en Aart vijftien jaar.

Hun stiefzusters Dirkje en Neeltje van Klaveren (inmiddels gehuwd met respectievelijk PieterTibboel en Johannes Hoepeling, de zoon van de voormalige procureur van Lisse) deden afstand van hun rechten op de nalatenschap van hun vader en ontvingen van zijn weduwe elk zeshonderd gulden. In hetzelfde jaar verkocht Geesje Slootheer een huis in Sassenheim, dat sedert 1773 in het bezit van de familie Van Klaveren was geweest. Tot toeziend voogd over haar minderjarige kinderen benoemde ze Aart van der Meij. Deze voormalige schepen van Lisse en oomzegger van Gerrit van Klaveren kwamen we al tegen als getuige bij de doop van Alida van Klaveren. Met de Van der Meij’s bestond een hechte band. Hield Aart van der Meij toezicht op de opvoeding van Alida van Klaveren en haar broer, zijn zoon Willem van der Meij zou later hetzelfde doen met betrekking tot de kinderen van Alida van Klaveren, onder wie Aart van der Boon.

Klik hier voor het volgende deel

Familiegeschiedenis van Van der Tang( 7)

De familiegeschiedenis vanaf 1802 tot 1813 wordt besproken. Jacoba de Smet, Leendert van der Werff, Bastiaan van der Tang, Kees van der Tang, bollenbedrijf de Graaff en Dirk van der Tang zijn enkele namen, die de revue passeren.

Door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 4, oktober 2011

Leenderts wangedrag

Ondanks het legaat dat zijn vrouw Naatje van der Tang uit de nalatenschap van haar tante Jacoba de Smet had ontvangen raakte Leendert van der Werff in financiële problemen. Misschien leefde hij net zoals zijn schoonvader op te grote voet en had hij meer land gekocht dan goed voor hem was. In april 1802 – kort na de veiling van Bastiaan van der Tang – tekende hij een schuldbekentenis voor de firma Veltman & Co te Leiden voor geleverde maar niet betaalde granen ter waarde van achttienhonderd gulden. Als onderpand stelde hij zijn bakkerij aan de Heereweg.

Nadat Bastiaan van der Tang in Lisse van het toneel was verdwenen kwam de familie nog niet in rustiger vaarwater. Alweer had het te maken met de nalatenschap van Jacoba de Smet. Gijsbert van Parijs en Leendert van der Werff waren behalve als voogden over Adriana Cornelia de Smet ook als curatoren over Arij van den Oever aangesteld. In 1797 – toen Bastiaan en Leendert nog druk bezig waren met het beredderen van Jacoba’s boedel – was deze neef van Jacoba de Smet meerderjarig geworden. Door zijn geringe verstandelijke vermogens was hij echter niet in staat zelf zijn erfportie beleggen.

Terwijl Bastiaan van der Tang op het punt stond om in Leiden in het huwelijk te treden met Reinera Reinders werd op 5 mei 1804 in een vergadering van het dorpsbestuur van Lisse een brief van Gijsbert van Parijs behandeld, waarin hij onder meer schreef: “(..) Geeft te kennen dat hij benevens Leendert van der Werff, toen ter tijde meede alhier woonachtig, is aangesteld tot curator over de persoon en goederen van Arij van den Oever en tot voogden over Adriana Cornelia de Smet. Dat Leendert van der Werff door deszelvs wangedrag zig zoo verre heeft te buijten gegeven dat deszelvs eigen zaaken buijten eene goede directie zijn gekoomen en door hem zijn verwaarloosd geworden, ’t welk ten gevolgen gehad heeft dat deszelvs huis bij executie reets is verkogt en denzelven Leendert van der Werffzig buyten deezen dorpe genoodzaakt heeft gevonden elders deszelfs kost te moeten gaan winnen.”

Op voorstel van Gijsbert van Parijs werd Leendert van der Werff vervangen door Covert Tromp. Als diaken had Govert Tromp in augustus 1803 de akte van indemniteit ondertekend voor de kinderen van Leendert van der Werff voor de armbezorgers van Haarlem. Mochten ze daar in armoede geraken dan zouden ze in Lisse weer in onderstand worden opgenomen. Terwijl Leendert nog in Haarlem woonde kocht hij in december 1804 in het Vierkant te Lisse een bakkerij. Met welke middelen is niet duidelijk, want een jaar later – hij is dan met zijn gezin in Lisse teruggekeerd – verklaart hij dat hij wegens zijn armoede de kooppenningen niet kan voldoen.

In 1808 wordt Leendert nog broodbakker in Lisse genoemd. De voogden over de kinderen uit zijn eerste huwelijk met Cornelia Bol trekken Leendert aan zijn jas omdat hij hun moederlijk erfdeel nog niet heeft uitgekeerd. De zaak wordt afgedaan met een minnelijke schikking. Omstreeks die tijd verhuist Leendert naar Oegstgeest en komt hij alleen nog naar Lisse om de bakkerij – die nog steeds op zijn naam staat – te verkopen. Hij overlijdt in januari 1809 te Oegstgeest.

Kees van der Tang

Kees van der Tang deed het rustiger aan dan zijn vader en zijn zwager. Uit de nalatenschap van Jacoba de Smet kocht hij een partij wei- of hooiland in de Lisserbroekpolder, genaamd De Kruijshoek. In 1805 verkocht hij dit land aan Jacob Steenvoorden.

In juni 1804 kocht Kees van de “roomse armen” een huis met erf op het Oosteinde van het dorp aan de Heereweg. De koopprijs bedroeg 140 gulden. Van het geld dat hij van tante Jacoba had geërfd was toen blijkbaar niet veel meer over, want hij moest de rooms-katholieke armmeesters nog vijftig gulden betalen, waarvoor hij een schuldbekentenis tekende. (Kees van der Tang en zijn vrouw leenden soms geld van hun welgestelde (schoon) zus Gouda van Tol in Hillegom.)

In januari 1813 verkocht Kees van der Tang – dan dagloner genoemd – dit huis ten overstaan van de keizerlijke notaris A. Vereijck van Bommel te Warmond aan Cornelis van Bakel, metselaar te Lisse. Sinds de inlijving bij Frankrijk moesten alle officiële stukken zowel in het Nederlands als in het Frans zijn opgesteld, zo ook deze koopakte. Kees is nog opzichter van het armenhuis te Hillegom – waarin hij met zijn gezin woont – als hij in maart 1819 dit huis (nummer 84) van Cornelis van Bakel terugkoopt. In 1828 dient het huis als onderpand voor de vierhonderd gulden die Kees van zijn buurman, de koopman in wijnen J.G. Geertsema Jullens, heeft geleend. Sedert de volkstelling van 1830 staat dit huis als Straat- of Heereweg nummer 82 bekend. Kees van der Tang zou er in 1858 overlijden en Teuntje van Tol in 1861. Kees bezat nog een ander huis, waarvan de herkomst niet duidelijk is. Terwijl hij opzichter was in het armenhuis te Hillegom haalde hij als huisbaas de huur op bij de Medicinae Doctor B.J. van Dieren, die in Lisse in huis 85 praktijk hield, naast het pand dat Kees in maart 1819 van Cornelis van Bakel had teruggekocht. Het huis beviel de dokter wel, want in oktober 1819 kocht hij het van Kees voor zeshonderd gulden. De genoemde wijnkoper Geertsema Jullens vond het blijkbaar ook een aardig huis, want hij kocht het op zijn beurt van Van Dieren en ging er zelf in wonen.

In 1802 kocht Kees van der Tang van zijn vader een riant huis met grote tuin en stalling aan de Grachtweg. Waarschijnlijk was het niet de bedoeling dat Kees dit pand zelf behield, want nog dezelfde dag werd het met grote winst doorverkocht aan Johan Elias Rom te Amsterdam.

Familie De Graaff

Van de “vriendenkring” van vóór 1795 was weinig meer overgebleven. Bastiaan van der Tang woonde met zijn tweede vrouw in Leiden waar hij tapper was. Hij bezat er enkele huizen, waarvan de glazen bij de kruitramp van 1807 wel gesneuveld zullen zijn. Nu ook Leendert van der Werff met zijn gezin Lisse had verlaten, was de Van der Tang­clan er behoorlijk geslonken.Met de Van Parijzen en de Trompen behoorde Barend van der Bron, de stiefvader van Teuntje van Tol, tot de betere stand van Lisse. In 1803 – het jaar waarin op het Lisser dorpsplein twee Franse moordenaars werden opgehangen – was Barend samen met Aart van der Meij, de neef van Gerrit van Klaveren, aangesteld als executeur testamentair van de rijke Meindert de Graaff.

De welgestelde Lissese bloemkwekersfamilie De Graaff zou tot op de dag van vandaag in deze branche bekendheid genieten, tezamen met de aanverwante familie Blokhuis. De enige erfgenaam van Meindert de Graaff was diens neef Simon Adrianus de Graaff, die later bevriend raakte met Jan van der Boon en op diens boerderij zijn laatste levensdagen sleet. In 1809 was Barend van der Bron kerkmeester. In die hoedanigheid ondertekende hij samen met onder anderen Gijsbert van Parijs een lange brief aan het gemeentebestuur van Lisse over de aanspraak die de rooms-katholieken in Lisse op het kerkgebouw van de hervormden maakten. Dat gebouw was ooit eigendom van de katholieken geweest en tijdens de Tachtigjarige Oorlog door de hervormden in bezit genomen. In het hele land probeerden de katholieken hun genaaste kerkgebouwen terug te krijgen. In enkele plaatsen lukte dat maar in Lisse niet.

Bevrijd

Nadat de populaire koning Lodewijk Napoleon zijn kroon had verloren lijfde zijn broer ons land in 1811 bij Frankrijk in. De conscriptie (dienstplicht) werd ingevoerd en het toezicht op de naleving van het continentaal stelsel (het verbod op handel met Engeland) werd strenger. De Fransen, die door velen met gejuich waren binnengehaald, werden nu gehaat. Met de economie ging het bergafwaarts. De rijken van weleer moesten hun buitenplaatsen verkopen of laten afbreken. De censuur ging zover dat in kranten zelfs de familieberichten in het Frans moesten worden afgedrukt.

Het debacle van de veldtocht naar Rusland (waarbij vele Nederlandse mannen en jongens het leven lieten) lag nog vers in het geheugen toen er in januari 1813 een nieuwe lichting militairen werd opgeroepen. Burgers die het zich konden veroorloven probeerden hun kroost uit het leger te houden door voor hen een remplacant (plaatsvervanger) te kopen. Dat deed ook de Lissese bloemkweker Cornelis de Graaff. Deze broer van Meindert de Graaff vond iemand voor ruim dertienhonderd gulden bereid om in plaats van zijn zoon Hermanus als kanonnenvlees te dienen.

Cornelis Tromp, de voogd van Teuntje van Tol en de schoonvader van Barend van der Bron, stierf hoogbejaard op 18 december 1813. Tromp, die tijdens het ancien régime zoveel functies in Lisse had bekleed, mocht nog meemaken dat ons land van het Franse juk werd bevrijd. Op 2 december, enkele dagen na zijn landing in Scheveningen, konden de Lissers de erfprins met eigen ogen aanschouwen. Terwijl hun paarden werden ververst verbleven de prins en zijn gevolg enige tijd in herberg De Witte Zwaan. De Lissese notabelen verontschuldigden zich voor het feit dat ze wegens tijdgebrek geen erepoort hadden kunnen oprichten, maar de prins toonde zich tevreden met het warme onthaal dat hem in het dorp ten deel viel. Van de flessen wijn die hem werden aangeboden gebruikte hij niets. Onder de nieuwsgierige dorpsjeugd, die door de ramen van De Witte Zwaan een glimp van de prins probeerde op te vangen, zal zich ook Dirk van der Tang hebben bevonden. Dirk, op dat tijdstip bijna tien jaar, maakte het einde van de Franse overheersing en het ontstaan van het Koninkrijk der Nederlanden bewust mee. (Als hoogbejaarde Amsterdammer zou hij in 1898 nog getuige zijn van de feestelijkheden rond de inhuldiging van Wilhelmina, de achterkleindochter van de erfprins.) Nadat de prins zijn reis naar Amsterdam had vervolgd reden enkele Kozakken Lisse in. De Russische ruiters lieten de hun aangeboden sterke drank goed smaken en ook aan hun eetlust mankeerde niets. Een heer uit Amsterdam, die Russisch sprak, trad op ls tolk. In de wetenschap dat op die gedenkwaardige 2e december 1813 de erfprins in Amsterdam als soeverein vorst was ingehuldigd en als koning Willem I ons land zou regeren, sliep Cornelis Tromp vredig in.

Klik hier voor het volgende deel

Familiegeschiedenis van Van der Tang (6)

In 1796 werd de erfenis van Jacoba de Smet geveild. De familiegeschiedenis tot 1802 wordt besproken.

door Aad van der Tang

IEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 3, juli 2011

Bastiaans schoondochter

Teuntje van Tol was geboren kort nadat Bastiaan van der Tang zich met zijn gezin in Lisse had gevestigd. Ze kende de Van der Tangs dus van kindsbeen af. Had Barend van der Bron Bastiaan nog meegemaakt als een eenvoudige boerenjongen, in Teuntjes ogen was haar schoonvader een van de belangrijkste mannen van het dorp.

Haar schoonzus Naatje van der Tang zou net als haar broer duizend gulden ontvangen uit de nalatenschap van Jacoba de Smet. Naatje, vijfjaar ouder dan Teuntje, was de tweede vrouw van Leendert van der Werff, een weduwnaar uit Zandvoort. Na de omwenteling van 1787 had Leendert in Lisse de bakkerij van Wiggert Poele gekocht nadat Poele in Haarlem was gaan wonen.

De Witte Zwaan, steendruk L. Springer, Leiden

In november 1796 vond in De Witte Zwaan de lang verwachte veiling van de onroerende goederen van Jacoba de Smet plaats. Niet alles werd verkocht – dat gebeurde het jaar daarop. Nu het belangrijkste achter de rug was mocht van Teuntjes schoonvader en zwager worden verwacht dat ze spoedig tot afwikkeling van Jacoba’s nalatenschap zouden overgaan. Maar dat had nog veel voeten in de aarde.

Op 3 januari 1797 beviel Teuntje van Tol van een zoon, die naar haar vader Dirk van Tol werd vernoemd. De zondag daarop werd Dirk in de dorpskerk gedoopt in bijzijn van Gouda van Tol en haar man. Tijdens dezelfde dienst vond er nog een andere plechtigheid plaats: de voltrekking van het huwelijk tussen Gerrit van Klaveren en Geesje Slootheer.

Geesje Slootheer

Geesje Wiggerts(dochter) Slootheer was uit doopsgezinde ouders geboren in Giethoorn en woonde in Amsterdam. Toen ze kennis aan elkaar kregen was Gerrit van Klaveren de vijftig gepasseerd en scheelde hij bijna vijftien jaar met Geesje.

Teuntje van Tol – en waarschijnlijk niet alleen zij – kon het Overijssels dialect dat Geesje sprak niet altijd goed verstaan. In officiële stukken werd ze ook Gijsje of Gesina Slootheer genoemd en zelf schreef ze Geesse of Geesee. In Lisse heeft men haar het langst gekend als de weduwe van Gerrit van Klaveren en de schoonmoeder van Jan van der Boon.

De kleine Dirk van der Tang leefde slechts twee weken. Kort daarna raakte Teuntje van Tol weer zwanger. Ook Geesje Slootheer was in blijde verwachting. Bij elke ontmoeting – zoals in de winkel van Barend van der Bron, waar zijn dochter Grietje achter de toonbank stond – informeerden ze naar eikaars gezondheid en was het verloop van hun zwangerschap een belangrijk onderwerp van gesprek.

Hun dochtertjes kwamen kort na elkaar ter wereld: Alida van Klaveren op 23 november 1797 en Metje van der Tang twee dagen later. Op zondag 26 november kwamen Goutje van Tol en Jacob Gabel weer uit Hillegom om voor Metje als doopgetuigen op te treden. Aart van der Meij, een neef van Gerrit van Klaveren op wie hij erg gesteld was, en zijn vrouw hielden Alida ten doop.

Bastiaan verlaat zijn vrouw

Het zal voor Bastiaan van der Tang niet gemakkelijk zijn geweest om zijn eigen zaken en die van zijn schoonzus gescheiden te houden. Misschien liet hij de administratie betreffende de boedel van Jacoba de Smet aan zijn schoonzoon over en ging hij zelf op pad om zaken te regelen waar hij meer verstand van had of die hij leuker vond, zoals het ophalen van huur bij notaris Martinus Heijkoop, de nieuwe huurder van Meer en Hout. Onder de mensen die geld van de executeurs testamentair kregen bevonden zich Barend van der Bron voor geleverde winkelwaren en Bastiaans oudere broer Arie van der Tang wegens de leverantie van bomen en planten (voor

Meer en Hout?). Er moesten rekeningen worden betaald voor het opstellen van Jacoba’s testament, het plaatsen van haar overlijdensadvertentie en voor haar deftige begrafenis. In Leiden moest de huur worden voldaan van de kamer die Jacoba bewoonde als ze in Leiden verbleef en bij de bank van lening aldaar moesten de goederen die ze er had verpand worden afgelost. Dan waren er nog de rekeningen van dokter Van der Monde in Leiden en van de chirurgijn in Lisse. Het regelen van zulke zaken maakte hongerig en dorstig. Bastiaan en Leendert hielden boekhouding bij van hun “verteringen” (die konden ze declareren), waardoor we weten dat ze in hun hoedanigheid van executeurs testamentair behalve in Leiden ook in Amsterdam zijn geweest.

Op 26 nov. 1797 werd te Amsterdam een jongetje geboren dat Bastiaan werd gedoopt. Volgens de moeder Ariaantj e Verbaan heette de vader Bastiaan van der Tang. De geruchten over een buitenechtelijk kind leken te worden bevestigd door Bastiaans vertrek uit Lisse. Mensen klopten bij Kees en Teuntje aan met de vraag waar Bastiaan uithing. Ook voor Leendert van der Werff was de situatie pijnlijk. Zijn schoonvader gebruikte hem om voor hem in Lisse zijn zaakjes te regelen, zoals de verkoop van land. Teuntje van Tol schaamde zich voor haar schoonvader en had medelijden met haar schoonmoeder, die door Bastiaan was verlaten.

Rekening en verantwoording

In de vier jaar die Bastiaan van der Tang en Leendert van der Werff erover deden om het testament van Jacoba de Smet uit te voeren moet de verstandhouding tussen de verwanten van Teuntje van Tol en haar schoonfamilie danig zijn verstoord.

Teuntjes neef Gijsbert van Parijs en haar zwager Leendert van der Werff waren aangesteld als voogden over Adriana Cornelia de Smet, een nicht van Jacoba de Smet. Volgens het testament zou aan haar een legaat van vijftienhonderd gulden moeten worden uitgekeerd, maar daarvan hadden haar voogden pas vierhonderd gulden ontvangen. Bastiaan van der Tang gaf toe dat hij dat geld zelf had gebruikt en dat hij niet in staat was het in contanten uit te keren. In een schuldbekentenis van 30 mei 1800 (Bastiaan woonde toen “volgens deszelfs opgeeven” in Den Haag) verbond hij aan deze schuld zijn boerderij en land in de Poelpolder.

Toen op 2 juli 1800 voor notaris Martinus Heijkoop eindelijk de rekening en verantwoording werden ondertekend zullen de aanwezigen, onder wie Gijsbert van Parijs, elkaar niet vriendelijk hebben aangekeken. Met onvaste hand zette Bastiaan van der Tang zijn handtekening.

Gouda en Grietje

Naast de perikelen rond haar schoonvader werd Teuntje van Tol geconfronteerd met tragische gebeurtenissen binnen haar eigen familie. In september 1799 overleed haar zwager Jacob Gabel, leerlooier en koopman in Hillegom en voormalig schepen aldaar “(…) na een Bedlegering van 4 Dagen, in den ouderdom van 44 Jaaren en 4 Maanden, en na een allergenoegelykste Echtverbintenis van 12 Jaar en 4 Maanden; hoe smertelyk myn dit verlies en 7 Vaderlooze Kinderen vallen, wensche ik echter Gode te zwygen”, zo treurde Gouda van Tol in de overlijdensadvertentie van haar man. Zijn postuum geboren kind kreeg de voornaam Teuntje.

Zicht op Hillegom, 18e eeuw

Gouda hertrouwde het jaar daarop met de leerlooier Wilhelm Muller, die evenals haar eerste man uit Duitsland afkomstig was. Muller was rooms-katholiek en toen in augustus 1801 hun zoon Joannes Baptista werd geboren – Gouda’s negende kind – werd de baby door de pastoor van Hillegom gedoopt. Gouda ging echter niet tot de rooms-katholieke godsdienst over. Gouda’s tweede huwelijk duurde nog geen anderhalf jaar. Ze werd ernstig ziek en om haar te ontlasten gingen haar kinderen in Lisse logeren, waar de oudsten tijdelijk het schooltje van meester Johannes Corts bezochten. Aan Gouda’s ziekbed was vaak dokter Johannes Jacobus Decliseur te vinden, een vriend van de familie aan wie Jacob Gabel in 1792 de buitenplaats Duyn en Weg had verkocht. De goede zorgen van de dokter mochten niet baten: op 13 oktober 1801 bezweek Gouda aan de zinkingskoorts. Ze werd slechts drieëndertig jaar oud. Gouda werd in de kerk van Hillegom bijgezet in het graf van haar eerste man. Direct na haar overlijden liet Wilhelm Muller een uitgebreide inventaris opmaken van de goederen die Gouda en hij hadden bezeten, zoals een huis annex leerlooierij op de hoek van de Molensteeg te Hillegom, landerijen in de Vennipperpolder en een huis in Lisse. De boedel bestond onder meer uit rijkelijk met guldens en rijksdaalders gevulde geldzakken, veel kleding en sieraden. En niet te vergeten een “kanarijvogel in een koij”.

Teuntje van Tol hoefde niet lang na te denken over de naam die ze haar volgende dochter zou geven. Bastiaan van der Tang was in Lisse weer volop aanwezig toen in december 1801 in De Witte Zwaan een veiling van zijn bezittingen plaatsvond. Enkele weken later was hij, samen met Grietje van der Bron, getuige bij de doop van Gouda, zijn pasgeboren kleindochter. In de zomer van 1801 overleed in Amsterdam Leendert van Tol, de enige broer van Teuntje en Gouda. Nu Goutje er niet meer was waren Teuntje van Tol en Grietje van der Bron de enig overgebleven kinderen van hun moeder Metje van der Horst. Grietje van der Bron, die soms wat bijverdiende door voor zus Gouda naaiwerk te verrichten, woonde nog bij haar vader en stiefmoeder, samen met haar halfbroer en -zus Cornelis en Adriana van der Bron. Het was voor Teuntje van Tol een zware slag toen Grietje in maart 1802 overleed, kort na de doop van de kleine Gouda. Binnen eenjaar had Teuntje zowel haar broer als haar beide zussen verloren. Terwijl de eerste krokussen uitkwamen werd Grietje van der Bron begraven, op het kleine hof bij de kerk van Lisse.

Klik hier voor het volgende deel

Wordt Vervolgd

 

Familiegeschiedenis van Van der Tang (5)

Dirk van der Tang is geboren in 1804 en overleden in 1899. na zijn huwelijk met zijn 2e vrouw, woonde hij in Amsterdam en overleefde de meeste van zijn kinderen. De geschiedenis van de familieleden van Tol, Klaveren, van der Bron en Tromp in die tijd worden weergegeven.

Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 2, april 2011

De burgemeester van Lisse

Geboren in het jaar dat Napoleon keizer werd groeide Dirk van der Tang op tussen mensen uit de 18e eeuw, zoals zijn ouders en grootpa Bastiaan. Dirk overleed in 1899 op zeer hoge leeftijd in Amsterdam, waar hij zich in 1859 met zijn tweede vrouw Elisabeth van der Linden, weduwe van een rentenier, had gevestigd. Dirk overleefde de meeste van zijn kinderen, zoals zijn oudste zoon Bastiaan en zijn zoon Gijsbert, die in 1895 op 65-jarige leeftijd overleed. Toen zijn oudste dochter Anna, weduwe van de brugwachter Albert Alders, in 1893 in Lisse hertrouwde vermeldde de  ambtenaar van de burgerlijke stand in de huwelijksakte dat de vader van de  61-jarige bruid reeds overleden was! Dirk zal de kinderen van zijn dochters Gouda en Teuntje vaak hebben gezien omdat de Van der Boons sedert 1883 in Amsterdam woonden. (Direct na de dood van haar man in 1890 woonde Teuntje van der Tang met haar kinderen enige tijd in de Leidse buurt, dichtbij haar ouders en nog dichter bij de plaats waar op 23 januari 1893 een jongetje werd gevonden.) Een van Dirks kleinkinderen, Grad den Hengst-van der Boon, stierf in 1973. Ze kon zich haar grootvader – ze was een jaar voor zijn overlijden getrouwd – nog goed herinneren: hij woonde in een hofje (de “Onbekendegang” in de Korte Leidsedwarsstraat) en had een papegaai (misschien meegebracht door Dirks stiefzoon George Haselbach die op het einde van zijn korte leven als eerste stuurman op de westkust van Afrika voer).

Dirk van der Tang kende heel wat oude familieverhalen. Mogelijk is het verhaal over “de burgemeester van Lisse” van hem afkomstig. Volgens een versie van deze overlevering (met dank aan Eric Verschure) was Dirks schoonzoon Aart van der Boon korte tijd burgemeester van Lisse en zou hij, na een deel van de gemeentekas te hebben “opgezopen”, met zijn gezin naar Amsterdam zijn vertrokken. Noch Aart, noch zijn vader Jan van der Boon was burgemeester van Lisse en ze hadden daar evenmin zitting in de gemeenteraad. Dit verhaal kan betrekking hebben op de tijd dat Lisse vier burgemeesters telde. Bastiaan van der Tang en Gerrit van Klaveren (de grootvader van Aart van der Boon) waren burgemeester, een functie die echter niet te vergelijken was met die van een  plattelands)burgemeester van na de Franse tijd. Maar van dat verschil was in de tweede helft van de 19e eeuw bijna niemand meer op de hoogte. Dat de herberg De Witte Zwaan – waarvan Aart van der Boon van 1869 tot 1877 eigenaar was – ook als rechthuis heeft dienst gedaan kan bij het ontstaan van dit verhaal een rol hebben gespeeld.

Een verstoorde relatie

Teuntje van Tol, de weduwe van Kees van der Tang, werd gedurende haar laatste levensjaren in haar huisje aan de Heereweg te Lisse verzorgd door haar inwonende dochter Elisabeth Renst-van der Tang, die zich na het overlijden van haar man weer in Lisse had gevestigd. Ook Elisabeths oudste zus, Metje Galjaard-van der Tang, woonde na de dood van haar man enige tijd bij haar moeder.

Toen de oma naar wie ze was genoemd in 1861 op zesentachtig-jarige leeftijd overleed was Teuntje van der Tang bijna negen jaar en woonde ze in Amsterdam. De verhalen van Dirk van der Tang over zijn moeder zullen niet altijd vleiend zijn geweest, zodat Teuntje van haar grootmoeder misschien een verkeerd beeld had. Grootmoeder had in haar lange leven veel meegemaakt en Teuntje zou, als ze toen wat ouder was geweest, ongetwijfeld geboeid naar haar levensverhaal hebben geluisterd en begrip voor haar hebben kunnen opbrengen.

Tussen Dirk van der Tang en zijn moeder had het niet geboterd – vele jaren na zijn huwelijk vernoemde hij eindelijk een dochter naar haar. Mocht hierdoor hun verstandhouding zijn verbeterd, toen Dirk in 1858 hertrouwde met een weduwe uit de Jordaan en een jaar later met zijn gezin naar Amsterdam vertrok, was de situatie weer als vroeger.

Waren Dirks wangedrag, waardoor hij enkele malen in de gevangenis belandde, en het feit dat hij met een jong meisje moest trouwen de directe oorzaak van hun brouille, toen Dirk zijn eerstgeboren zoon niet naar zijn vader maar naar zijn grootvader vernoemde was voor Teuntje van Tol de maat vol.

De goede band tussen haar schoonvader Bastiaan van der Tang en haar zoon moet Teuntje van Tol een doorn in het oog zijn geweest. Dit had te maken met gebeurtenissen die zich vóór Dirks geboorte hadden afgespeeld en waardoor Bastiaan van der Tang met Teuntjes familie in onmin was geraakt.

Teuntje van Tol en haar familie

De moeder van Teuntje van Tol was Metje Gijsberts van der Horst, wier voorouders van moederskant (de Stellingwerfs) al in de 17e eeuw in Lisse woonden. Metjes zus Jaapje van der Horst was gehuwd met de veel oudere veerschipper Govert van Parijs, in de 18e eeuw een markant figuur in Lisse. Deze oom van Teuntje van Tol bleef tot op hoge leeftijd deel uitmaken van het dorpsbestuur. Ook diens zoon Gijsbert van Parijs – Teuntjes neef – komen we vaak als bestuurder tegen. Dat geldt eveneens voor Cornelis Tromp, die met een stiefdochter van Govert van Parijs was getrouwd en voogd was over de kinderen van Metje van der Horst. In 1765 trouwde Metje van der Horst te Lisse met Dirk Leenderts van Tol, een weduwnaar uit Woubrugge die aanvankelijk turfschipper was  in 1775 verkocht hij zijn boot. Later was hij winkelier, zoals onder meer blijkt uit een bewaard gebleven eigenhandig geschreven rekening. Toen hij in 1775 overleed liet hij zijn vrouw met drie kleine kinderen achter: Leendert, Goutje en Teuntje. Hadden de oudste twee kinderen hun vader nog gekend, Teuntje was een baby toen hij stierf. Voor haar was de man die haar opvoedde haar vader. Dat was de winkelier Barend van der Bron, met wie haar moeder in 1776 hertrouwde. Een jaar later werd halfzus Grietje geboren en bestond het gezin van Barend van der Bron – de jonge Barend genoemd omdat zijn vader dezelfde voornaam droeg – uit hemzelf, zijn vrouw en vier kinderen.

Stiefmoeder Tromp

Op 20 juni 1785 werd “voor ’t ziekbed van de testatrice ” het testament van Metje van der Horst en Barend van der Bron opgesteld. Bijna twintig jaar eerder had Metje met haar eerste man een testament gemaakt. Ze lag toen “aan de kinderpokjes ziek te bedde”. Nu was haar ziekte ernstiger: ruim een maand nadat ze haar testament had ondertekend werd ze ten grave gedragen.

Teuntjes broer Leendert van Tol, in 1786 gehuwd met Leuntje Admiraal, vestigde zich in Amsterdam. Ook grote zus Goutje (of Gouda) was van plan de ouderlijke woning te verlaten. In het voorjaar van 1787 trouwde ze, negentien lentes jong, met de uit Duitsland afkomstige koopman Jacob Matthijs Gabel. Goutje ging in Hillegom wonen, waar haar man de trotse eigenaar was van de buitenplaats Duyn en Weg. Kort daarna trad Barend van der Bron in het huwelijk met Aaltje, de dochter van Cornelis Tromp.

In het najaar van 1787 sloegen de patriotten op de vlucht voor het leger van de koning van Pruisen en kwam diens zwager Prins Willem V weer aan de macht. Teuntje van Tol vroeg zich af waar haar dorpsgenoten waren gebleven die in hun soldatenpakjes zo graag exerceerden en die, zo had Teuntje begrepen, allemaal “paterjotten” waren en Kees heetten. Om de terugkeer van de Prins en zijn gemalin te vieren werd heel Lisse met oranje versierd.

De klok weer terug

Ofschoon in Lisse de rooms-katholieken ver in de meerderheid waren en de ambachtsheren van Lisse – de in Duitsland wonende familie Heereman van Zuydtwijck – de roomse godsdienst beleden, werd Lisse bestuurd door een kleine groep hervormden. In de Republiek mochten alleen leden van de heersende (hervormde) kerk openbare bestuursfuncties bekleden. De patriotten, onder wie zich veel katholieken bevonden, wilden aan zulke toestanden een einde te maken (vrijheid en gelijkheid voor iedereen), maar na de omwenteling van september 1787 was het met hun beweging voorlopig gedaan. De klok werd teruggedraaid en er brak een periode aan die in de vaderlandse geschiedschrijving als “onbeduidend” te boek staat. In Lisse geraakten Govert van Parijs en zijn schoonzoon Cornelis Tromp, die vóór de opkomst van de patriotten ook al dorpsbestuurders waren geweest, weer op het kussen. Hun collega Barend van der Bron was door zijn huwelijk met Metje van der Horst een zwager van Govert van Parijs geworden en toen hij met Aaltje Tromp trouwde werd hij ook nog eens diens aangehuwde kleinzoon. De “neven” Gijsbert van Parijs en Govert Tromp vertegenwoordigden de nieuwe generatie bestuurders binnen de familie.

In die tijd begon Bastiaan van der Tang een man van aanzien te worden in Lisse, niet in de laatste plaats door zijn familieband met Arnout Meerhout en later met Gillis van Usselsteijn, baljuw van Zierikzee. Met zijn schoonzoon, de broodbakker Leendert van der Werff, en zijn zoon Kees van der Tang trad hij toe tot het van patriotten gezuiverde dorpsbestuur. Er was ook een nieuwe schout aangesteld: Mr. Theodorus Johannes Alexander Pagenstecher. De bestuurlijke samenwerking tussen twee families moest natuurlijk tot iets moois leiden: in 1796 trouwde Teuntje van Tol, de stiefdochter van Barend van der Bron, met de zoon van Bastiaan van der Tang.

Barend van der Bron herbergier

Het ambt van burgemeester in een dorp als Lisse was in het laatste kwart van de 18e eeuw geen zware baan. Als er wat te bespreken viel nodigde de schout de vier burgemeesters uit voor een vergadering, zoals op 17 maart 1789. Toen verleenden de regenten aan Barend van der Bron toestemming om in Lisse als herbergier en tapper te fungeren. Het jaar daarvoor was Barend van der Bron na lange tijd weer vader geworden. Zijn achttien jaar jongere vrouw Aaltje Tromp had hem een zoon geschonken, die naar opa Cornelis Tromp werd genoemd. Cornelis van der Bron nam in 1807 als huzaar dienst in het leger van koning Lodewijk Napoleon en was na de Franse tijd belastingambtenaar. Zijn vier jaar jongere zus Adriana van der Bron – Barends oogappel – deed in 1816 een goed huwelijk met de welgestelde bloemist Hermanus de Graaff. Met haar halfzus Grietje van der Bron zal Teuntje van Tol een hechtere band hebben gehad dan met Cornelis en Adriana, die een stuk jonger waren dan zij en geen bloedverwanten van haar waren.

Gerrit van Klaveren

Barend van der Bron was bevriend met Gerrit van Klaveren, een Sassenheimer die zich eindjaren zeventig met zijn gezin in Lisse had gevestigd en na de omwenteling van 1787 in de kring van dorpsbestuurders was opgenomen. Na het overlijden van Van Klaverens vrouw Grietje Ouwehand in 1790 werden op zijn verzoek zijn “goede vrienden” Barend van der Bron en Leendert van der Werff als voogden over zijn twee dochtertjes aangesteld: de veertienjarige Dirkje van Klaveren en haar pasgeboren zus Neeltje.

Neeltje van Klaveren was geboren op de boerderij op de hoek van de Heereweg en de Broekweg (nu Kanaalstraat), die haar vader in 1786 had gekocht. Ook de beide kinderen uit Van Klaverens tweede huwelijk, zijn kleinkinderen (onder wie Aart van der Boon) en enkele achterkleinkinderen zouden er het levenslicht zien.

Gerrit van Klaveren en Barend van der Bron kochten in mei 1793 een huis in het Vierkant, het Lisser dorpsplein. Bij de overdracht van dit huis werd schout Pagenstecher vervangen door regerend schepen Kees van der Tang, Barends toekomstige schoonzoon. Ook Kees’ zwager Leendert van der Werff was in zijn functie als schepen bij de transactie aanwezig. We mogen aannemen dat zulke bijeenkomsten in een sfeer van ouwejongens-krentenbrood plaatsvonden. Aan deze tijd zal Leendert van der Werff met

gemengde gevoelens hebben teruggedacht nadat hij met de “vrienden” van weleer in conflict was gekomen en in Lisse niet meer gezien was.

Burgerhuwelijk

In de zomer van 1796 – het tweede jaar van de Bataafsche Vrijheid – gaven de 21-jarige burgeres Teuntje van Tol en haar zeven jaar oudere verloofde, de burger Kees van der Tang, elkaar het jawoord. Barend van der Bron glom van tevredenheid. Kees van der Tang was een goede partij voor zijn dochter, vond hij. Als mede-dorpsbestuurder had hij zijn schoonzoon goed leren kennen. En dat Jacoba Meerhout-de Smet, de in mei overleden tante van Kees, haar neef een legaat van duizend gulden had vermaakt, was leuk meegenomen.Van dat bedrag had Kees nog geen stuiver gezien. Bastiaan van der Tang en Leendert van der Werff hadden Jacoba’s inboedel inmiddels verkocht, maar de veiling van haar huizen en landerijen zou pas in het najaar plaatsvinden.

Op het einde van haar leven woonde Jacoba de Smet bij haar zus en zwager en werd haar buitenplaats Meer en Hout verhuurd. Zorgzaam als Bastiaan van der Tang was zal hij haar belangen zo goed mogelijk hebben behartigd en vond hij het niet meer dan zijn plicht om als haar rentmeester op te treden. Toch zullen er lieden zijn geweest die vonden dat Bastiaan zich als een landjonker gedroeg en betwijfelden of hij echt zo onbaatzuchtig was.

Twintig jaar eerder had Bastiaan een zware beenbreuk opgelopen. Waarschijnlijk liep hij daardoor mank en was hij niet in staat om op het bruiloftsfeest van zijn zoon een dansje te doen. (Dat hoefde ook niet, want Adriana, de kleine meid van Barend van der Bron, stal met haar kokette danspasjes de show.) Onder goedkeurende blikken van familie en vrienden hield Bastiaan een tirade tegen de nieuwe machthebbers, die volgens hem de schuld waren van de zorgelijke situatie waarin ons land verkeerde. Govert van Parijs, de oom van Teuntje van Tol, was begin dit jaar op hoge leeftijd gestorven. Maar als hij er nog was geweest zou hij met alle aanwezigen het glas hebben geheven op de gezondheid en spoedige terugkeer van Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje en zijn gemalin.

Het was nu anderhalfjaar geleden dat ons land door de Fransen was “bevrijd”. Frankrijk eiste ongeveer honderd miljoen gulden als schadeloosstelling, duizenden Franse soldaten moesten op onze kosten in de kleren worden gestoken (“Ze hebben geen kousen en schoenen meer an…”) en we raakten aan Frankrijk grondgebied kwijt. Pagenstecher, de voormalige schout van Lisse, had in het dorp niets meer te zoeken. Het dorpsbestuur heette nu Municipaliteit en bestond uit vertegenwoordigers van de nieuw orde, zoals de bloemist A.F. Wundel, die het testament van Jacoba de Smet had opgemaakt. De nieuwe baljuw Mr. Isaac van Buren had op zijn hofstede Wassergeest een vrijheidsboom laten oprichten. Voor dit symbool van de Bataafse Revolutie haalden Bastiaan van der Tang en zijn vrienden hun neus op. Ook waren ze wars van andere Franse poespas, zoals het elkaar aanspreken met burger of burgeres. Ze hoopten op de terugkeer van de Prins, zoals in 1787 was gebeurd. Maar Willems tijdperk was voorbij en het zou nog lang duren eer zijn zoon, de latere koning Willem I, voet op Nederlandse bodem zette.

Klik hier voor het volgende deel

Familiegeschiedenis van Van der Tang (4)

Op 31 januari 1804 werd Bastiaan van der Tang grootvader van Dirk van der Tang. Hij kreeg in 1828 een zoon, Bastiaan geheten. Dirk kwam regelmatig met het gezag in aanraking.

door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 1, januari 2011

Het vorige Nieuwsblad beschreef de veiling van huizen en landerijen van Bastiaan van der Tang in De Witte Zwaan (1801). We vervolgen met:

Dirk van der Tang

Op 31 januari 1804 werd Bastiaan weer grootvader. Ongetwijfeld had hij gehoopt dat deze stamhouder zijn naam zou krijgen, maar dat gebeurde niet. Kees van der Tang en Teuntje van Tol gaven de boreling weer de voornaam van Teuntjes vader. Dirk van Tol was al bijna dertig jaar dood, terwijl de andere grootvader nog springlevend was. Dat bleek wel toen de 62-jarige Bastiaan in mei 1804 in zijn woonplaats Leiden hertrouwde met de uit Zutphen afkomstige Reinera Reinders, een “jonge blom” van 51 jaar.

In 1805 beviel Teuntje van Tol van haar laatste kind. Dit meisje werd vernoemd naar Grietje van der Bron, die enkele maanden na de doop van Gouda van der Tang was gestorven. Grietje van der Tang leefde slechts enkele weken. Dirk van der Tang groeide dus op als het jongste kind en de enige zoon in het gezin van Kees van der Tang en Teuntje van Tol. Met zijn ouders verhuisde hij naar Hillegom waar zijn vader opzichter in het diaconiearmhuis was geworden.

Bastiaan van der Tang woonde vanaf 1823 met zijn tweede vrouw in Zoeterwoude, waar hij een tapperij bestierde. We mogen aannemen dat de oude baas, wanneer hij daarvoor in de stemming was, zijn kleinzoon prachtige verhalen vertelde over de tijd dat de mensen nog pruiken droegen en hij in Lisse een belangrijk man was. Vooral zijn familierelatie met Arnout Meerhout zal hij breed hebben uitgemeten. (Meer en Hout werd kort nadat Bastiaan haar had verkocht afgebroken, wat in de Franse tijd met veel buitenplaatsen gebeurde.) Misschien nam hij Dirk ook in vertrouwen over de minder goede dingen die hij in zijn lange leven had gedaan. Hoe het ook zij: een saaie grootvader was hij niet.

Dirk in de gevangenis

Vanaf mei 1823 vervulde Dirk zijn dienstplicht bij de 9e Afdeling Infanterie, waarvan het 2e Bataljon zich te Leiden bevond. Zijn signalement luidde: langwerpig aangezicht, rond voorhoofd, blauwe ogen, grote neus, gewone mond, spitse kin, blond haar en een “lidteken aan ’t voorhoofd”. Dat litteken kan hij best aan een vechtpartij hebben overgehouden want Dirk moet in zijn jeugd een wilde jongen zijn geweest.

In juli 1826 werd hij in Leiden tot drie maanden cel veroordeeld wegens mishandeling en belediging: “(…) dat de beklaagde in den avond van den tweeden julij dezes j aars te Hillegom op den pu blieken weg, zich heeft schuldig gemaakt aan het mishandelen van onderscheiden personen, en, bij gelegenheid dat hij beklaagde deswegen door den Burgemeester van gemelde gemeente wierd onderhouden en tot rust aangemaand, denzelven op eene verregaande wijze heeft beledigd en den veldwagter die op last van voornoemden Burgemeester hem beklaagde in verzekerde bewaring zou stellen, heeft geslagen en tegen den grond gegooid. “

Terwijl Dirk nog in de gevangenis zat overleed op 20 september 1826 Bastiaan van der Tang in Zoeterwoude. Hij was 84 jaar geworden. Eenjaar later stierf zijn weduwe, de enige grootmoeder die Dirk gekend had.

In december 1827 zat Dirk weer in de beklaagdenbank: “(…) dat de beklaagde op en 6e augustus IL, terug komende van eeneplaats gehad hebbende inspectie [i.v.m. de Nationale Militie?] te Sassenheim, met eenige andere personen door Lisse gekomen en aldaar eenige baldadigheden heeft gepleegd; dat de Adsessor [wethouder] der gemeente, die tevens de functie van Burgemeester waarneemt, en ’t geen volgens des beklaagdens eigene verklaring aan hem niet onbekend is, daarop aankwam en hem beklaagde met de overige personen vermaande rustig door het dorp te gaan; dat de bedoelde personen daaraan wel hebben voldaan, doch de beklaagde zich op eene allezints ongepaste en brutale wijze jegens dezen Adsessor heeft gedragen, door denzelve met woorden en daden kwalijk en oneerbiedig te bejegenen, en waardoor hij beklaagde, die reeds meermalen wegens beledigingen en brutaliteiten in hechtenis is geweest, zich nu opnieuw heeft schuldig gemaakt aan belediging van een publiek ambtenaar bij gelegenheid van deszelfs functie. “

Dirk toonde tijdens de zitting berouw en de waarnemend burgemeester van Lisse aanvaardde zijn excuus. Hij moest dan ook wel even slikken toen de aanklager maar liefst eenjaar gevangenisstraf eiste! Maar net als de vorige keer luidde het vonnis “slechts”drie maanden cel.

Dirk wordt vader

Zo moest Dirk van der Tang weer brommen. Hij had nu alle tijd om over zijn toekomst na te denken. Mogelijk wist hij het al eerder of kreeg hij het heuglijke nieuws in de gevangenis te horen: hij werd vader! Het meisje dat hij had bezwangerd was Coba, de jongste dochter van de tuinder Gijsbert Visser uit Hillegom. En ze was pas vijftien jaar.

Zal door zijn gedrag de relatie tussen Dirk en zijn ouders niet best zijn geweest, de wijze waarop hij in het huwelijksbootje moest stappen droeg evenmin bij aan een goede verstandhouding. De onenigheid met zijn moeder moet lang hebben geduurd want pas in 1852 – bijna 25 jaar na zijn huwelijk – gaf Dirk zijn jongste dochter haar naam: Teuntje. Maar ook zijn vader vernoemde hij niet direct: dat deed hij bij zijn derde zoon, in 1837.

Dirk van der Tang en Coba Visser trouwden op 25 mei 1828 in Hillegom. De ambtenaar die hun huwelijk voltrok was burgemeester Jan Huyser, dezelfde man die Dirk twee jaar eerder in Hillegom had beledigd. Het is niet moeilijk te raden waar het toespraakje van de burgemeester op Dirks trouwdag over ging.

Enige maanden later, op de laatste dag van juli, beviel Coba van een zoon. Aan Dirk de taak om de geboorte van zijn eerste kind bij de burgerlijke stand aan te geven. Toen burgemeester Huyser hem vroeg welke naam hij zijn zoon wilde geven, knipoogde Dirk in gedachte naar zijn overleden grootvader en antwoordde: “Bastiaan”.

Klik hier voor het v0lgende deel

 

Familiegeschiedenis van Van der Tang (3)

Na de dood van Jacoba Meerhout- de Smet in 1796 wordt de geschiedenis van de familie vervolgd tot 1809.

door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 9 nummer 4, oktober 2010

et vorige Nieuwsblad beëindigt de familiegeschiedenis met ‘De erfenis van tante Jacoba’ waarin de dood van Jacoba Meerhout-de Smet, de eigenaresse van de Lisser buitenplaats Meer en Hout werd beschreven. We vervolgen met

Een buitenechtelijke zoon?

Kees van der Tang werd in 1797 twee keer vader: in januari van een zoon (Dirk), die kort na de geboorte overleed, en in november van een dochter, Metje. Beide kinderen waren vernoemd naar de ouders van Teuntje van Tol. De doop van Metje van der Tang vond plaats op zondag 26 november 1797 in de dorpskerk van Lisse.

De andere baby die tijdens deze dienst werd gedoopt was Alida, het dochtertje van Gerrit van Klaveren en zijn doopsgezinde vrouw Gijsje Slootheer. Gerrit van Klaveren was een goede bekende van de Van der Tangs. Hij had samen met hen in het dorpsbestuur gezeten en was net als Bastiaan burgemeester geweest. Vele jaren later zouden twee kleindochters van Kees van der Tang, Gouda en Teuntje, met Aart Jacobus van der Boon trouwen, de zoon van Alida en de kleinzoon van Gerrit van Klaveren.

Op de doopdag van Metje van der Tang en Alida van Klaveren werd in Amsterdam een jongetje geboren, dat de voornaam Bastiaan kreeg. De moeder was Ariaantje Verbaan en de doopinschrijving vermeldt als vader… Bastiaan van der Tang! Voor zover ik weet leefde er in die tijd maar één persoon die zo heette, en die was getrouwd en woonde in Lisse. Zeker is dat Bastiaan zijn vrouw verliet. Vanaf circa 1798 woonde hij in Leiden en waarschijnlijk ook in Den Haag. Toen Aartje de Smet in mei 1801 te Lisse overleed was Bastiaan er niet om haar begrafenis te regelen. (Wat er met de in 1797 geboren Bastiaantje is gebeurd weet ik nog niet. Zijn moeder Adriana Verbaan overleed in 1831 te Amsterdam.)

De Gouda’s

In de zomer van 1800 was de nalatenschap van Jacoba de Smet eindelijk afgewikkeld. Dat het zo lang had geduurd had waarschijnlijk te maken met het vertrek van Bastiaan van der Tang uit Lisse. Behalve op het echtelijke vlak waren er ook op ander gebied problemen gerezen. Zo kon hij aan een nicht haar legaat niet uitkeren omdat hij dat geld zelf had gebruikt. Bastiaan had Meer en Hout gekocht (en al spoedig weer doorverkocht), vooruitlopend op de het vertrek van Bastiaan van der Tang uit Lisse. Behalve op het echtelijke vlak erfenis die zijn vrouw zou krijgen. Ook de ex-schout Martinus Heijkoop, die als notaris bij de afwikkeling van de boedel betrokken was geweest, kreeg geld van hem. Voor Bastiaan zat er niets anders op dan zijn bezittingen in Lisse te verkopen.

 

Veiling

Witte Zwaan en grote kerk

De veiling van Bastiaans huizen en landerijen vond plaats in De Witte Zwaan op dinsdag 15 december 1801. Dankzij een velletje papier dat zich tussen de betreffende stukken bevindt weten we voor hoeveel er werd “verteert op de vercooppieng van Basste Jaan van der Tang”. Zo moest de kastelein van De Zwaan zestien flessen wijn ontkurken. Na de viering van Kerstmis en oud en nieuw begaf Bastiaan zich op de eerste zondag van het nieuwe jaar 1802 naar de dorpskerk om samen met Grietje van der Bron (het halfzusje van zijn schoondochter Teuntje van Tol) getuige te zijn bij de doop van zijn kleindochter Gouda van der Tang. (Niet te verwarren met Bastiaans achterkleindochter Gouda die met Aart van der Boon trouwde.) In de kerk zullen sommigen de echtbreker zuur hebben aangekeken. En misschien ging tijdens de preek van dominee Smits Cordon zijn blik onwillekeurig in de richting van het familiegraf van de Meerhouts, waarin zijn vrouw was bijgezet.

In de loop van 1802 verkocht Bastiaan de percelen die op de veiling van december 1801 waren opgehouden. Toen was Lisse voor hem een gesloten boek. Het is vreemd zijn naam dan niet meer in de oude archiefstukken van Lisse tegen te komen. Wat zijn schoonzoon Leendert van der Werff betreft: ook hij raakte hij in financiële moeilijkheden. Zo werd zijn bakkerij bij executie verkocht. Uiteindelijk vertrok Leendert met zijn gezin naar Oegstgeest, waar hij in 1809 overleed. Zijn weduwe Naatje van der Tang overleefde hem heel lang: ze stierf in 1854 te Warmond.

Lees hier de volgende aflevering

 

Familiegeschiedenis van Van der Tang. (2)

Aad van der Tang beschrijft zijn familie  na de Bataafse vrijheid te beginnen met Jan de Smet en Rachel Somerwil. De dochter daarvan is geboren in 1739, die trouwde met Bastiaan van der Tang.

door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD 9 nummer 3, juli 2010

Het vorige Nieuwsblad eindigt de familiegeschiedenis met de  Bataafsche Vrijheid. We vervolgen met:

Stamboom met o.a. Jacoba de Smet. Met haar vervolgen we dit deel 2

De erfenis van tante Jacoba

Jacoba de Smet woonde bij haar zus en zwager. Zo bracht Bastiaan van der Tang na haar dood een bedrag in rekening “ter saake van een jaar kostgeld en oppassing van wijlen mevrouw Meerhout”. Toen het met Jacoba hard achteruitging en de plaatselijke chirurgijn weinig voor haar kon doen werd de voerman Vreeburg naar Leiden gestuurd om een dokter te halen. Op de late avond van 8 mei 1796 gingen enkele leden van het dorpsbestuur naar haar toe voor het opstellen van haar testament. Haar neven en nichten, onder wie Kees en Naatje van der Tang, legateerde ze elk een groot bedrag,terwijl ze haar broer Jan en haar zus Aaltje (en bij plaatsvervulling dek inderen van haar overleden zus Maria) tot haar erfge namen benoemde. Haar zwager Bastiaan van der Tang en diens schoonzoon Leendert van der Werff benoemde ze tot haar executeurs testamentair. De volgende dag overleed Jacoba, 53 jaar oud. Ze werd bij haar eerste man in de kerk begraven. Bastiaan van der Tang en zijn schoonzoon gingen aan de slag om de boedel van Jacoba de Smet te redderen. Ook al had ze inmiddels veel verkocht (zoals een huis in Leiden, landerijen en obligaties) er was nog genoeg over: veel land in Lisse, de buitenplaats Meer en Hout (met een stal, een koetshuis en een theekoepel), de boerderij, een herenhuis in Lisse en drie kleinere huizen, die alle werden verhuurd. Ook bezat ze een huis inLeiderdorp.

In enkele kranten verscheen de volgende advertentie:

Alzo het den Heer van Leven en Dood behaagt heeft, na een aansteekende Ziekte van 8 dagen, Mevrouw de Weduwe MEERHOUD, gebooreJACOBA DE SMET, in den ouderdom van 53 Jaaren, het Tydelyke met het Eeuwige heeft doen  verwisselen door den alverslindende Dood; zo geevenwy aan all e Vrienden en Bekenden hier van kennis, door deeze thanseb gruikelyken weg, verzoeke van Rouwbrieven verschoond te blyven.

Actum Lisse BASTIAAN VAN DER TUNG den  9 Mai, 1796 LEENDERT VAN DER WERFF

Het plaatsen van familieadvertenties in kranten was in het begin van de Franse tijd een nieuw verschijnsel, vandaar de opmerking “door deeze thans gebruikelyken weg”. Alleen jammer van die lelijke drukfout: Van der Tung… In november 1796 werden in het rechthuis van Lisse (De Witte Zwaan) de meeste onroerende goederen van Jacoba de Smet verkocht. In het Nationaal Archief te Den Haag bevindt zich een uitgebreide “rekening en verantwoording” van Bastiaan en zijn schoonzoon. Zo declareerden ze een bedrag wegens “verteringen” tijdens bezoeken aan onder andere Leiden en Amsterdam, waarbij ik me afvraag wat ze “ter bevordering van ‘t intrest des boedels” in Amsterdam te zoeken hadden.

Wordt vervolgd

Klik hier voor aflevering 3

 

 

Familiegeschiedenis van Van der Tang (1)

De Lissese geschiedenis van Van der Tang vangt eind 18e eeuw aan met Bastiaan van der Tang. Hij was oorspronkelijk boer in Hazerswoude, waar hij op 28 oktober 1742 werd gedoopt. In 1773 duikt hij op in Lisse. Hij was gelinieerd aan landgoed Meer en Hout. Hij was in 1790 regerend burgemeester van Lisse en bezat flink wat land. De geschiedenis van Lisse in die periode wordt beschreven.

Door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD 9 nummer 2, april 2010

Lisse in de 18e eeuw
“Het Vierkant” heet het Lisser dorpspleintje. De verkleurde geveltjes groepen er samen als afgeleefde oudjes, stil-glimlachend op een feestelijke dag. De zomer straalt uitbundig over de wereld; windloos is de lucht en zelfs onder de zware iepenbomen, die het pleintje beschaduwen, hangt de warmte, benauwd en loom.” Zo begint In de schaduw der
Molenwieken. Lisser familieroman uit de Patriotten-tijd van Joh. Dekker. Het verhaal (overde familie Van der Zaal, in de roman Van der Bijl genoemd) begint in 1774 en eindigt in 1796. In dezelfde periode speelt zich het eerste deel af van de Lisser familiegeschiedenis Van der Tang, met Bastiaan van der Tang in de hoofdrol.

Het huidige Lisse lijkt niet meer op het dorp zoals Bastiaan van der Tang het gekend heeft. Lisse was toen omringd door duinen, bossen en weilanden en grensde aan het Haarlemmermeer. In de omgeving bevonden zich fraaie buitenplaatsen, waar in de zomermaanden vooral rijke Amsterdammers verblijf hielden. Het was de tijd waarin de mannen driekantige steken en gepoederde pruiken droegen en hun dames hoepelrokken.

Het was ook de tijd waarin de patriotten en de prinsgezinden met elkaar overhooplagen. Het rechthuis van Lisse was de herberg De Witte Zwaan. Hier stopte de postkoets en vergaderden de dorpsbestuurders. De adellijke ambachtsheren van Lisse woonden in Duitsland en bemoeiden zich nauwelijks met dorpse zaken. Daar hadden zij hun schout voor, die samen met de burgemeesters en de schepenen het dorpsbestuur vormde. Van de vier burgemeesters, ook wel gezworenen genoemd, werden er jaarlijks twee vervangen door nieuwe. Het college van schout en burgemeesters oefende het gezag over het dorp uit en hield toezicht op de openbare orde.

Meer en Hout

“Ik wil liever zacht naar Meerenhout gaan wandelen In ‘t groen geboomt’, als dat ik steeds zou handelen Met dezen god [Neptunus]. Geen groter vreugd voor mij, Alsdat ik hier zie deez’plaats aan alle zij Omsingeld van de schone klaverweiden En welig vee. De uitzicht, waard te melden, Verstrekt tot op het Haarlemmer Spaar, Aan d’andre zij tot in het dorp voorwaar. Het zuiderend oogt tot ‘t vermaarde Leiden, Zodat men kan veranderen op drie zijden”.

Een van de buitenplaatsen was Meer en Hout, die circa 1770 door  Jan de Graaff in het bovenstaande gedicht werd bezongen. Aan deze buitenplaats herinnert het Meer en Houtplein, waar in Lisse ‘s maandags de markt wordt gehouden. Meer en Hout was in de eerste helft van de 18e eeuw eigendom van de vermogende Amsterdammer Cornelis Meerhout, die in Lisse ook huizen en landerijen bezat. Hij was gehuwd met Adriana Poock, telg van een vooraanstaande Leidse familie. Na de dood van Meerhout (hij was haar derde man) hertrouwde Adriana Poock met haar zwager Frans Robidé, koopman te Amsterdam en afstammeling van een naar Nederland gevluchte hugenoot, en ging wonen op diens buitenplaats Oud-Meerburg in Zoeterwoude. Adriana’s enige zoon en erfgenaam was Arnout Meerhout. Hij was in 1740 te Leiden geboren en werd in 1762 aangesteld tot notaris van Zoeterwoude, maar het is de vraag of hij die functie werkelijk heeft uitgeoefend. Mogelijk beheerde hij al tijdens het leven van zijn moeder de bezittingen van de Meerhouts in Lisse, die hij in 1772 van haar erfde. Toen zijn moeder stierf wasdeze laatste nazaat van het geslacht Meerhout ongehuwd.

Bastiaan van der Tang
Bastiaan van der Tang stamde uit een familie van landbouwers en tuinders uit Hazerswoude, die in de 17e eeuw tot de remonstrantse kerkgemeenschap behoorde. Bastiaan werd op 28 oktober 1742 in de dorpskerk van Hazerswoude gedoopt. Hij was het jongste kind van Cornelis Leendertse van der Tang en diens tweede vrouw Lijsbeth Vassen de Groot. In 1767 trouwde hij met de drie jaar oudere Aaltje de Smet, dochter van een baggerman uit Leiden, en vestigde zich in haar woonplaats Leiderdorp. Mogelijk was Bastiaan in dienst bij of pachter van Frans Robidé, wiens buitenplaats zich weliswaar te Zoeterwoude bevond maar die in Leiderdorp ter kerke ging. Frans Robidé overleed in december 1773. Niet lang daarna duikt Bastiaan met zijn gezin, zijn schoonzus Jacoba de Smet en zijn zwager Jan de Smet in Lisse op. Als hij en zijn vrouw in 1776 hun testament laten opmaken, wonen ze op de buitenplaats Meer en Hout van Arnout Meerhout, waarschijnlijk op de boerderij die bij de buitenplaats hoorde. Notaris Sennepart (tevens schout van Lisse) komt zelf naar de hofstede want Bastiaan is “door een zwaare beenbruik pijnelijk ende zwakkelijk van lichaam”, zodat de voorlezing en de ondertekening van het testament “voor de leegersteede” van de zieke plaatsvinden. In 1778 koopt Bastiaan met geleend geld van Meerhout zijn eerste land in Lisse. Zocht Arnout Meerhout toenadering tot de familie van Bastiaan van der Tang? Dat moet haast wel want op een goede dag vroeg
Meerhout Jacoba de Smet, Bastiaans schoonzus, ten huwelijk. In december 1782 werd Jacoba de Smet “vrouwe” Meerhout en werd Arnout Meerhout de zwager van Bastiaan van der Tang. Mede door de familieband met Meerhout begon Bastiaans ster in Lisse te rijzen.

Bastiaan in het dorpsbestuur
In het najaar van 1787 viel een Pruisisch leger Nederland binnen om Prins Willem V weer in het zadel te helpen. Vele patriotten vluchtten naar het buitenland, onder andere naar Frankrijk waar ze twee jaar later getuige waren van de Franse Revolutie. Ook Van Lutsenburg, de patriotse schout van Lisse, moest vluchten. In et hele land kregen de prinsgezinden het weer voor het zeggen, dus ook in Lisse. Ongetwijfeld behoorde Bastiaan van der Tang tot deze groep, want in 1788, kort na de omwenteling, werd hij schepen van Lisse en nog later één van de vier burgemeesters. In de jaren tussen 1787 en 1795 komen we in officiële stukken zijn naam vaak tegen. Ook zijn zoon Kees
trad, zo jong als hij was, dikwijls als schepen op. Hetzelfde gold voor Leendert van der Werff, een uit Zandvoort afkomstige broodbakker, die in 1789 met Bastiaans dochter Naatje trouwde. Toen Arnout Meerhout in 1789 stierf liet hij zijn vrouw – hun huwelijk was kinderloos gebleven – als zijn enige erfgenaam achter. Bastiaan van der Tang gaf het overlijden van zijn zwager bij de gaarder aan in het hoogste tarief van dertig gulden. Op 15 juni 1789 werd Meerhout met veel ceremonie in het familiegraf in de kerk van Lisse bijgezet. Jacoba de Smet bleef niet lang weduwe: nog hetzelfde jaar hertrouwde ze met de heer Gillis van IJsselsteijn, baljuw van Zierikzee.

Gillis van IJsselsteijn
Was de omwenteling van 1787 in Lisse vrij rustig verlopen, in Zierikzee was ze gepaard gegaan met een hevig oproer waarbij de huizen van patriotten werden geplunderd; er vielen zelfs doden. Gillis van IJsselsteijn, lid van een oud Zierikzees geslacht, had als baljuw (een soort officier van justitie) de moeilijke taak om de rust te herstellen. (Deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis. van Zierikzee is uitvoerig beschreven in het boek Zeeland in de Patriottentijd van A.M. Wessels.) Van IJsselsteijn mocht, hoe wel hij patriots was, van de Prins zijn ambt blijven uitoefenen. Zijn financiële positie wasec hter niet best. Zo was hij niet in staat zijn herenhuis af te laten bouwen. In 1788 was hij weduwnaar geworden en een huwelijk met een welgestelde dame zou hem goed uitkomen. In december 1789 trouwde hij in het verre Lisse met Jacoba de Smet, nadat ze bij een notaris in Leiden hun huwelijkse voorwaarden hadden laten opstellen. Bastiaan van der Tang had nu een zwager die weliswaar met patriotse sympathieën was behept, maar die gezien zijn afkomst en positie toch een aanwinst voor de familie zou moeten zijn. Van IJsselstein liet zich in Lisse vrijwel niet zien. Wel liet hij vanuit Zierikzee een pachter van zijn vrouw vervolgen wegens achterstallige huur. In 1790 legde hij zijn ambt neer en vertrok hij naar Holland. Wegens zijn financiële problemen werd hij in Amsterdam gegijzeld. Pas nadat hij aan zijn verplichtingen had voldaan (zijn herenhuis in Zierikzee werd ten bate van zijn schuldeisers verkocht) vertrok hij, blijkbaar zonder van zijn vrouw en schoonfamilie in Lisse afscheid te hebben genomen, naar de westkust van Afrika, waar hij tot fiscaal was benoemd. In 1791 werd Jacoba de Smet “gesepareerde” huisvrouw van Van IJsselsteijn genoemd en nadien heette ze weer de weduwe Meerhout. Toen Van IJsselsteijn begin 1794 te Sint George del Mina (in het huidige Ghana) overleed was hij in Lisse allang vergeten.

Bastiaan van der Tang was in 1790 regerend burgemeester van Lisse. Hij bezat  flink wat land, dat hij onder meer van zijn schoonzus had gekocht. In 1794 kocht hij het veer van Lisse op Haarlem en Leiden, de zogenaamde schipperij.
De Bataafsche Vrijheid In januari 1795 trokken Franse troepen over de dichtgevroren rivieren ons land binnen. De patriotten die in 1787 waren uitgeweken keerden naar Nederland terug en namen met hun medestanders de macht over. Prins Willem V vluchtte met zijn gezin naar Engeland en Nederland heette nu de Bataafse Republiek. Bastiaan van der Tang zal beslist niet om de vrijheidsboom hebben gedanst, net zomin als die andere dorpsgenoten met wie hij de afgelopen jaren in Lisse de diensthad  uitgemaakt. Jan de Graaff, die de buitenplaats Meer en Hout zo mooi had bezongen, verzette zich in Leiden tegen de nieuwe machthebbers. Hij stierf in de gevangenis aan zijn verwondingen. Ofschoon de Van der Tangs – en anderen die in Lisse na de omwenteling van 1787 op het kussen geraakten – sedert “het eerste jaar van de Bataafsche Vrijheid” geen deel meer uitmaakten van het dorpsbestuur,
behoorden ze nog wel tot de “bovenlaag” van het dorp. Kees van der Tang had trouwplannen met Teuntje van Tol, een stiefdochter van de winkelier Barend van der Bron, met wie zowel Bastiaan als Kees van der Tang het dorp had bestuurd. Teuntje had haar vader Dirk van Tol (eveneens een winkelier) niet gekend want hij was al in 1775 overleden, het jaar waarin zij was geboren. Door zijn huwelijk (in juli 1796) raakte Kees van der Tang verzwagerd met bekende Lisser families zoals Van Parijs en Tromp.

Wordt vervolgd

Zie deel 2