Berichten

De wilde flora de Bollenstreek: Klaproos ofwel papaver

De klaproos of zo u wilt papaver heeft nog heel wat aardige eigenschappen. Ook heeft ze symbolische waarde.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Klaproos
De papaverfamilie bestaat uit verschillende soorten waarvan er in onze Bollenstreek meerdere voorkomen. De grote klaproos (Papaver rhoeas) en de bleke klaproos (Papaver dubium) vind je regelmatig in wegbermen en slootkanten. De slaapbol (Papaver somniferum) is zeldzaam.
Eén klaproos kan tot wel 100 zaadjes maken, die door de wind over een grote afstand worden verspreid. De zaadjes van de klaproos blijven heel lang hun kiemkracht houden, waardoor ze zelfs na meer dan 10 jaar onverwacht op kunnen komen. Dat gebeurt voornamelijk op plekken, die vlak daarvoor omgewerkt zijn, zoals bij werkzaamheden aan wegbermen en slootkanten. Klaprozen houden namelijk van pas bewerkte grond. De slaapbol is een bloem die niet meer uit de borderbegroeiing van onze tuinen is weg te denken. Dat zijn dan veelal variëteiten die specifiek op tuingebruik zijn geselecteerd. Maar door de grote kiemkracht en de makkelijke verspreiding zie je ze soms spontaan opduiken buiten onze gecultiveerde tuintjes. Niet alle papaversoorten zijn echte klaprozen, hier beperken we ons tot bovenstaande soorten. De naam papaver komt uit het Grieks en betekent iets als ‘vadertje’. De klaproos voelt zich thuis op schrale grond. Nectar vormt de papaver niet, maar het stuifmeel is gewild. Bijen en hommels zijn gek op deze frêle bloemen.
Na de bestuiving laten ze dezelfde dag hun blaadjes al vallen. De klaproos is ook een beetje een weersvoorspeller. Komt er regen, dan klappen de bloemblaadjes dicht. Ze doen hun naam eer aan. In België hebben ze het ook wel over donder(of onweers)bloemen. Een boeket klaprozen werd wel gezegend in de kerk en wanneer onweer naderde dan bood het in brand steken van de gezegende bloemen bescherming. Een gezegde luidde “Beginnen donderwolken op te doemen, stook dan vlug uw donderbloemen”.

11-11-11 (11-11- 1918, 11 uur)
In ons land speelt het misschien wat minder, maar 11 november is in de landen die betrokken waren bij de Eerste Wereldoorlog een datum om te herdenken. Op 11 november 1918 werd om 11 uur de wapenstilstand getekend. Met de ondertekening van het vredesverdrag van Versailles op 28 juni 1919 kwam er officieel een einde aan de oorlog. De wapenstilstand betekende het einde van een periode van heel veel gruwelijkheden die zich afspeelden in en om de loopgraven. Door de aanleg van al die loopgraven en inslagen van bommen was de grond helemaal omgewoeld en daardoor kwamen veel zaden van de klaproos bloot te liggen. Ideaal voor het zaad want juist dan kan het ontkiemen. De velden in Vlaanderen kleurden massaal rood van de klaprozen. Nu vertelden diverse legendes al lang dat de klaproos was ontstaan op slagvelden. Bloed voor bloed. De bloem zou de mooie kleur te danken hebben aan het bloed van omgekomen helden. De velden van Vlaanderen bewezen het!

Symbool
Die tere, mooie klaproos kan er natuurlijk niets aan doen dat mensen elkaar gruwelijkheden aandoen, maar ze werd wel het symbool voor de gevallenen. Een Canadese militaire arts, John McCrae, zag in 1915 die enorme hoeveelheden klaprozen op het slagveld en dat inspireerde hem tot een gedicht dat symbool werd voor de gevallenen. Het gedicht is in vele talen vertaald en inspireerde om de klaproos als symbool te gaan gebruiken. Klaprozen en speldjes van klaprozen werden verkocht om met de opbrengst oud-soldaten te ondersteunen. Eerst werden echte papavers gebruikt, maar al gauw werden papieren klaprozen gevouwen voor dat doel. In 1920 koos de Amerikaanse stichting voor oorlogsveteranen de klaproos officieel als symbool. In 1921 hield de liefdadigheidsorganisatie ‘The Royal British Legion’ de eerste officiële wapenstilstandsdag om de gesneuvelden te herdenken. Deze organisaties zetten zich met behulp van vele donaties nog steeds in voor oorlogsveteranen en hun familie, want ook de betrokkenen bij recente oorlogsmissies worden gesteund. In België, Frankrijk, Groot-Brittannië, Canada en de Verenigde Staten worden herdenkingen rond 11 november georganiseerd en zie je kransen van papavers en mensen met klaproosspeldjes die daarmee hun betrokkenheid tonen.

Slaapbol (Papaver somniferum)
De slaapbol is al duizenden jaren geleden in cultuur gebracht. Doel was o.a. het gebruik als voedsel en als medicijn. De soortnaam somniferum betekent slaap brengend en dat duidt al op het gebruik. In de 16de eeuw beschreef de arts en kruidengeneeskundige Dodonaeus de slaapverwekkende werking van dit zaad en het sap. Het planten- of melksap bevat een aantal alkaloïden die verband houden met dat slaap verwekkende. Het plantensap zou ook hier gebruikt zijn om lastige, huilende kinderen rustig te krijgen. Sliepen ze als een (klap)roos! De fraaie doosvrucht zit vol oliehoudende zaden. Die zaden konden geperst worden tot olie. De olie gebruikte men voor zeep, zalven en verven. Papaverolie werd gebruikt in de schilderkunst om craquelures te laten vormen. De olie absorbeerde de bovenste laag verf zeer snel en dat gaf een speciaal effect. De werking van het ingedroogde melksap, opium, was al veel eerder bekend. Uit 4000 voor Christus is er al een beschrijving van medicinale opium van Soemeriërs uit het huidige Irak. In die contreien bevatten de zaaddozen van de slaapbol ook een veel hoger percentage opium dan op onze breedtegraad, waar het percentage bijna nul is. Rond 1700 begon men opium als genotmiddel te gebruiken. En dat ging verder: morfine, codeïne, heroïne enz. Voor de medische wereld waren de toepassingen vaak een zegen, maar voor anderen, zoals slachtoffers van de oorlogen waar de klaproos symbool voor stond, bleek een verslaving de trieste afloop. Maar ook daar heeft die mooie papaver geen schuld aan. Het zijn heel decoratieve planten en in gedroogde vorm sieren ze menig boeket. Eten doen we de zaden nog steeds. Maanzaad (de doosvrucht wordt ook wel maanbol genoemd) wordt gebruikt op broden, cakes enz. enz. Kortom, een heel veelzijdige, soms gevaarlijke, plant.

Bovenstaande is naar aanleiding van het boek ‘Van Aardaker tot Zwanenbloem’

In Vlaamse velden
In de Vlaamse velden klappen rozen open
Tussen witte kruisjes, rij op rij,
Die onze plaats hier merken, wijl in ‘t zwerk
De leeuweriken fluitend werken, onverhoord
Verstomd door het gebulder op de grond.
Wij zijn de Doden. Zo-even leefden wij.
Wij dronken dauw. De zon zagen wij zakken.
Wij kusten en werden gekust. Nu rusten wij
In Vlaamse velden voor de Vlaamse kust.
Toe: trekt gij u ons krakeel aan met de vijand
Aan u passeren wij, met zwakke hand, de fakkel.
Houdt hem hoog. Weest gij de helden.
Laten de Doden
Die wij zijn niet stikken of wij vinden slaap noch
Vrede – ook al klappen zoveel rozen open
In zovele Vlaamse velden.

vertaling Tom Lanoye

 

De wilde flora van de Bollenstreek:  Kornoelje

De Kornoelje is een veelzijdige struik of zo u wilt boom met bijzondere eigenschappen. Op medicinaal gebied, maar ook de hardheid van het hout heeft zo zijn voordelen voor werktuigen. Huize Kornoelje komt ook nog ter sprake.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Inheems

Van het geslacht kornoelje zijn drie soorten hier inheems. De rode kornoelje (Cornus sanguinea) en de gele kornoelje (Cornus mas) zijn struiken die je in de Bollenstreek wel verwilderd kunt tegenkomen. De Zweedse kornoelje is een zeldzame kruidachtige plant die in ons land alleen in Drenthe gevonden wordt. De kornoeljefamilie is zeer groot en inmiddels zijn er door veredeling heel wat fraaie cultivars gekweekt.

Vondsten
De oudste vondsten van rode kornoelje dateren uit 7.500 v.Chr. In de steentijd werden twijgen verwerkt tot manden en visfuiken. In 1991 vonden bergwandelaars in het Italiaanse Ötzerdal een ijsmummie uit de kopertijd. Meer dan 5000 jaar geleden had deze mummie, die Ötzi de ijsman werd genoemd, geleefd. Doordat de mummie zo goed bewaard is gebleven kon er veel onderzoek gedaan worden naar hoe de man geleefd had. Zelfs wat hij vlak voor zijn dood gegeten had kon worden vastgesteld. Voor ons verhaal is het aardig dat Ötzi pijlen had, gemaakt van kornoeljehout.

Rode kornoelje

Rode kornoelje Cornus sanguinea

De rode kornoelje dankt zijn naam aan de in de herfst en winter roodgekleurde twijgen. De struik groeit in heggen en loofbossen, met graag wat vochtigheid en een wat voedselrijke bodem. De struik kan wel drie meter hoog worden. De witte bloemen van de rode kornoelje staan in een soort schermpje of tuil. De bloeitijd is mei-juni. Rode kornoelje geeft zwarte besachtige steenvruchten. Gekookt zijn die bittere bessen te eten, maar lekker is anders. Het taaie witte hout is goed bruikbaar, bijvoorbeeld voor het maken van stelen. In vroeger eeuwen werden de afgevallen herfstbladeren van deze kornoelje wel door landbouwers gebruikt om als bemesting over de akkers te strooien. Nog een aardig weetje: in de buurt van molens stonden vaak meerdere rode kornoeljes. Van het hout werden vroeger molenonderdelen vervaardigd.

Gele kornoelje

Gele kornoelje Cornus mas

De gele kornoelje is de vroegst bloeiende van de inheemse struiken. Hij wordt hoger dan de rode kornoelje. In plantsoenen komen ze veel voor, maar in de natuur is hij wat zeldzamer. Daarom staat hij in Nederland ook op de rode lijst. Wanneer je in februari een geelbloeiende struik ziet, dan is de kans groot dat het de gele kornoelje is. Hij komt in bloei in een zachte periode van de winter en bloeit door, ook al vriest het en valt er sneeuw. Hij werd vroeger ook wel ‘bloeiend hout’ genoemd. De gele kornoelje is erg geliefd bij bijen, maar niet alleen bij bijen.

Zweedse kornoelje Cornus suecica

Vele andere insecten gebruiken in het vroege voorjaar de nectar. De plant geeft namelijk een rijke nectardracht. De hoofdbloei is meestal in maart en april. De bessen van de gele kornoelje zijn eetbaar en worden wel gebruikt om jam, siroop of een alcoholisch drankje van te maken. Van oudsher werden er ook medicinale eigenschappen aan toegekend. De bekende middeleeuwse abdis Hildegard Von Bingen
(1098 – 1179) beschreef in haar boeken ‘Causae et curae’ en ‘Fysica’ meerdere geneeskrachtige recepten. Zo schrijft zij: ‘De gele kornoelje reinigt en versterkt de zwakke en ook de gezonde maag en bevordert de gezondheid.’ In de middeleeuwen werd de gele kornoelje in kloostertuinen gecultiveerd.

Huis Kornoelje

Huize Maria, Heereweg 107

Deze villa (Heereweg 107) is in 1907 ontworpen door de Haarlemse architect J. London (1872-1953), voor J. M. van Til, lid van de firma H. de Graaff en Zonen. In 1978 kwam er een einde aan dit gerenommeerde bedrijf dat in 1793 zelfs al een internationale prijscourant uitgaf. H. de Graaff en Zonen was een bollenbedrijf, maar de kwekerij had een veel breder assortiment, ook bomen en struiken werden er gekweekt en veredeld. De iepenbomen die later geplant werden rond het kerkhof bij de Grote Kerk kwamen van deze kwekerij. Zou de kornoelje, die naar men zei aan de achterzijde van het huis stond, veredeld zijn bij deze firma? We weten het niet, net zo min als we weten welk type kornoelje er gestaan heeft. ■

 

De wilde flora van de Bollenstreek: hop

Hop wordt besproken vanwege het artikel over de brouwers van Haarlem. Voor het maken van bier is hop nodig.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 1 2023

Het verhaal van Oud Nieuws van Dirk Floorijp gaat dit keer over Haarlemse bierbrouwers. Dat vraagt om aandacht voor hop, want hop
en bier zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Hop is inheems

Bij het laarzenpad is deze hoogklimmer veel te vinden.

Limburgse hopkweker aan het werk op zijn plantage

Hop (Humulus lupulus) is een plant uit de hennepfamilie (Cannabaceae) en is een inheemse plant. Je komt hem ook in Lisse veel tegen. Doe ’s zomers maar eens het laarzenpad bij Keukenhof en je ziet de slingerende planten met de fraaie hopbellen hoog opgaan. Niet in de winter, want dan zijn de bovengrondse delen afgestorven. Ieder voorjaar is er een nieuwe start en groeit de plant tot wel 10 cm. per dag. Overigens zitten die fraaie bellen aan de vrouwelijke plant, de bloei van de mannelijke planten is minder opvallend. Hop werd al heel vroeg in cultuur gebracht. Een van de oudste vermeldingen over de hopteelt is te vinden in een testament van Pepijn III (714 – 768), de vader van Karel de Grote, die een hoptuin naliet.

Bier
Je zou bijna denken dat hop altijd een bestanddeel was van bier, maar dat is niet zo. In de middeleeuwen was het normaal om ongehopt bier te drinken. Het bier werd op smaak gebracht door kruiden (gruit). Maar ongehopt bier blijft minder lang goed en zo werd het gruitbier langzamerhand verdrongen door gehopt bier. Overigens is er tegenwoordig ook weer gruitbier op de markt. In de late middeleeuwen werd het gebruikelijk om hop aan het bier toe te voegen. De hop gaf een droge, bittere smaak en de hop in dat bier droeg ook bij aan de houdbaarheid, waardoor de volksdrank nog gezonder werd. Een volksdrank, dat was het. 1 liter bier per dag was vrij normaal en ook kinderen dronken licht bier. Dat was betrekkelijk gezond want in veel gebieden was het water veel ongezonder.

De hopcultuur

Lupulinekorreltjes uit de hopbellen bestaan uit bitterstoffen, hopoliën en looistoffen. De lupuline wordt aan het bier toegevoegd. Lupuline van verschillende hopcultivars (inmiddels honderden soorten) geven aan het bier steeds andere smaken. De hopbellen bestaan bij de oogst wel uit 80% water. Brouwen met natte hop kan alleen maar vlak na de oogst van de hopbellen want die natte hop is niet houdbaar. Dus moeten de hopbellen direct gedroogd worden om het gehalte aan water terug te brengen. Tegenwoordig vastgesteld op maximaal 10%. Het drogen wordt gedaan in eesthuizen. Alleen de vrouwelijke planten zijn dus van belang. Mannelijke planten worden Hoptuinen Hop werd oorspronkelijk verbouwd in de buurt van brouwerijen. De teelt was kleinschalig. Er werd geteeld in hopkuilen. Dat waren bemeste kuilen waar een paar hopplanten rond een metershoge paal (hopstaak) stonden. Wanneer de hop rijp was werd de hopstaak omhooggehaald en werden de hopbellen met de hand geoogst in lange zakken. Een hopveld had wel tientallen hopkuilen. Bepaalde dorpen ontwikkelden zich tot centra van de hopteelt. Er zijn nog wel een aantal plaatsen waar iets van die oorspronkelijke teelt is terug te vinden. Peize in Drenthe bijvoorbeeld. Daar vind je een hopbel terug in wapen en vlag, dus dat hop daar belangrijk was mag duidelijk zijn. Er is zelfs nog een hoptuin.

Hop moet klimmen

Net als in Peize vind je in het Brabantse Schijndel nog veel terug van de eens welvarende hopcultuur. Straatnamen bijvoorbeeld. In Schijndel is zelfs weer een nieuw hopveld aangelegd, beheerd door hobbybrouwers van de vereniging ’t Hopbelleke. De teelt in hopkuilen is verleden tijd. Later ontwikkelde men in Duitsland andere teeltmethoden waarbij de hop groeit langs leidraden. Je herkent die tuinen aan de hoge constructies (zo’n 4 m.) waarlangs de planten omhoog groeien. In Engeland was er oorspronkelijk veel weerstand tegen het gebruik van hop in het bier. Het werd zelfs een tijdje verboden. Maar vanaf de 16e eeuw keerde het tij. Het waren Nederlandse (Vlaamse) hopboeren die begin 1500 de eerste hoptuinen aanplantten in Kent. Er wordt zelfs een verband gezien met de reformatie: “Hops, reformation, bays and beer
Came to England all in one year” (uitdrukking uit de 16e eeuw.) In het Limburgse Reijmerstok wordt medio september hop geoogst voor de Gulpener bierbrouwer. Compleet met feestelijkheden en het kiezen van een hopkoningin. Na corona zou Limburg en waaiden de planten om. Met man en macht werd gewerkt om te oogst te redden en kon het evenement doorgaan. Hopelijk verloopt 2023 minder onstuimig.

Haarlemse brouwers
Dirk Floorijp vertelde over de vele brouwerijen die Haarlem bezat. Zouden er in deze omgeving ook hoptuinen geweest zijn? Rond de tijd dat de Vlamingen de hoptuinen introduceerden in Engeland hadden de Haarlemse bierbrouwers moeilijkheden met een ander Engels fenomeen. Oorspronkelijk stookten de brouwers hun ketels met turf. Maar rond die tijd werden de ketels gestookt met Engelse en Schotse kolen. Dat veroorzaakte ernstige vervuiling. Zo zelfs dat er in 1608 een verbod kwam om te stoken met kolen. Zou bierbrouwer Cornelis Claesz daarom zo op de penning zijn geweest?

*Titel ontleend aan het in 2018 verschenen gelijknamige boek van de auteurs Jelle van Dijk en Hans van Stijn.

 

De wilde flora van de Bollenstreek: de kale jonker

De kale jonker wordt besproken. De soort komt voor in Lageveense polder van Keukenhof en Wassergeest.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 21 nummer 4, 2022

Mogelijk is de eerste gedachte die opkomt bij kale jonker die van een adellijk persoon. Maar in deze rubriek gaat het over flora, over een plant dus.

De Kale jonker, Cirsium palustre of Carduus Palustris

Distel
Een kale jonker is een distelsoort die in deze streek en praktisch in ons hele land algemeen voorkomt. Dit is echt een inheemse soort. Het is een beetje een stakerige plant, niet zo veel blad, keurig rechtopstaand. Misschien kreeg hij daarom wel de naam van kale jonker. Zijn menselijke naamgenoot is immers van adel, maar de toevoeging kale duidt dan wel weer op verarmde adel. Die wilde wel graag zijn stand ophouden; fier rechtop dus en ondertussen geen duit te besteden. Er is een gezegde: hoe kaler jonker, hoe groter pronker. Ook van deze menselijke soort hebben we er in deze streek wel meerdere gehad. Maar terug naar de plantaardige kale jonker. Deze distel groeit graag op wat vochtig grasland of aan de rand van vochtige bosgebieden. Landbouwers zien in hun weiden en akkers liever geen distels. Een distel wordt niet voor niks een boerenplaag genoemd. In 1887 was er al een distelverspreidingswet waarin iedere eigenaar, huurder of pachter van gronden en bossen verplicht werd de bloei, zaadvorming en uitzaaiing van schadelijke distels te beletten en de planten te bestrijden en te vernietigen. Ook onze kale jonker viel onder die schadelijke distels. In 2011 werd de distelverordening in onze provincie afgeschaft. Er zijn echter ook stemmen die vinden dat er weer opnieuw een soort verordening moet komen. Soms is er een verordening op plaatselijk niveau. Of het weer tot een algemene verordening zal komen valt zeer te betwijfelen. Distels, ook onze kale jonker, zijn een belangrijke voedselbron voor insecten. Juist nu we weten dat het aantal insecten terugloopt moeten we zuinig zijn op onze distels. Onze kale jonker mag best fier zijn op de rol die hij speelt in het leven van diverse vlinders, bijen, hommels en andere insecten.

Streek
Kenmerkend voor onze streek zijn de strandwallen met daartussen de nattere duinvalleien, de strandvlaktes. Die nattere stukken waren ideaal voor de kale jonker. Van de kale jonker hebben we een heel oud bewijs dat hij in onze streek voorkwam. Hij werd al in de vijftiende eeuw op een paneel vereeuwigd. Waarschijnlijk getekend naar de duingebieden van Haarlem die net als het gebied bij Lisse deel uitmaakten
van De Wildernisse van Hollandt. De ruigte van dit strandwallenlandschap strekte zich maar liefs uit van Leiden tot Alkmaar.

Geertgen tot Sint Jans
Erg veel weten we niet over deze schilder. Waarschijnlijk is hij rond 1460 geboren in Leiden, werd schilder en woonde en werkte hij in de Commanderie van Sint Jan in de Jansstraat in Haarlem. Hij was waarschijnlijk lekenbroeder. De toevoeging ‘tot Sint Jans’ aan zijn voornaam is gebaseerd op zijn verblijf in het klooster. Oud werd hij niet. Waarschijnlijk overleed hij voor 1495. Hij heeft een groot altaarstuk voor de Janskerk, de kloosterkerk, geschilderd. Twee delen daarvan zijn in een Weens museum te bewonderen. Het paneeltje wat in dit artikel past is een stuk dat hij voor een van de Jansheren geschilderd zal hebben. Het zal gehangen hebben in een kloostercel voor privé-devotie. Het paneel staat bekend als ‘Johannes de Doper in de wildernis’ en hangt nu in de Gemäldegalerie in Berlijn. Johannes de Doper was de beschermheilige van het St. Jansklooster en van de Jansheren. Het paneel is niet gesigneerd maar is vanwege de overeenkomsten met de altaarstukken toegeschreven aan Geertgen tot Sint Jans.

Het paneel

Johannes de Doper door Geertges tot Sint Jans. 15e eeuws schilderij

Op het paneel staat Johannes de Doper afgebeeld met zijn kenmerkende attribuut: het lam Gods. Naar het evangelie van Mattheüs is Johannes de Doper hier in de wildernis. Ook het bruine kleed van kamelenhaar wordt genoemd in het evangelie. Mogelijk heeft Geertgen tot Sint Jans het Jordaandal trachten uit te beelden waar Johannes bekeerlingen doopte. Nu was een schilder als Geertgen nooit ver van huis geweest dus zijn enige waarheid van een wildernis was de wildernis die hij kende van het duingebied dat vlak bij de Commanderie van St. Jan begon. Je mag aannemen dat hij dat voorbeeld voor ogen had toen hij de peinzende Johannes de Doper uitbeeldde. Daarmee komen we op de plantengroei uit de natte duinvallei. We zien slangenkruid afgebeeld en wilde akelei. En rechts op de voorgrond van het paneel staat fier rechtop de kale jonker.

*Titel ontleend aan het in 2018 verschenen boek Van Aardaker tot Zwanenbloem

Kale Jonker

De wilde flora van de Bollenstreek: Vlas

Vlas is een van de eerste cultuurgewassen. De oudste textielvondst van wilde vlas is gedaan in een grot in Georgië. Het gevonden stuk textiel, gesponnen, geverfd en geknoopt, dateert uit het paleolithicum (de oude steentijd). Het werd zo’n 30.000 jaar oud geschat.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 2, 2022

Toen koningin Wilhelmina in 1923 een bezoek bracht aan de landbouwtentoonstelling in Ridderkerk mocht een ’s-Gravendeelse vlasser zijn versie op een Vlaams raadsel voordragen.

Raadsel
Toen ik was jong en schoon
Droeg ik een blauwen kroon.
Toen ik werd oud en stijf
Kreeg ik een band om ’t lijf.
Ze hebben me laten zinken
Beladen, tot ik ging stinken.
Toen werd ik met vereende kracht
Van den last ontdaan, door elkeen veracht.
Ik werd op ’t land gezet, verfrischt door de natuur
Geborgen in de schuur.
Hier werd ik gestooten, geknepen, geslagen
En eindlijk door Keizers en Koningen gedragen.

Vlas van bloem tot kapel

Moeilijk om te raden is het niet: vlas. In die tijd was de vlasserij in ’s Gravendeel nog een bloeiende bedrijfstak. In Lisse was die bloeitijd al weer eeuwen achter de rug. Maar in de 17e eeuw speelde vlas er een hoofdrol zoals we zagen in het verhaal over de vlasserij Seevenhoff. Arie de Koning schetste met het verhaal “Vlas en Lisse: een mooi koppel”, (op de site van Oud Lisse in te zien), een mooi beeld van het verwerken van vlas, wat in bovenstaand raadsel heel plastisch wordt weergegeven.

Vlas (Linum usitatissimum)
Vlas is een van de eerste cultuurgewassen. De oudste textielvondst van wilde vlas is gedaan in een grot in Georgië. Het gevonden stuk textiel, gesponnen, geverfd en geknoopt, dateert uit het paleolithicum (de oude steentijd).

Vlas van bloem tot kapel

Het werd zo’n 30.000 jaar oud geschat. De mensen leefden toen als jager/verzamelaar. In de latere periodes van de steentijd (het mesolithicum en het neolithicum) werd de manier van leven
anders. De jager/verzamelaar werd meer landbouwer. Vlas teelde men voor gebruik. We zien dat het eerst in het MiddenOosten. Denk maar aan de stroken linnen – van vlasvezels gemaakt – waarmee Egyptenaren hun mummies inpakten. Bekend is dat in Syrië zo’n 9.000 jaar geleden olievlas werd verbouwd. 4.000 jaar later kwam het gewas ook naar MiddenEuropa (Zwitserland en Duitsland).

Rassen

Vlas van bloem tot kapel

In de prehistorie is er geen verschil tussen vlasplanten die linnen leveren en planten die gekweekt worden voor de zaden waar olie uit geperst wordt. Sinds die tijd heeft er heel wat veredeling plaatsgevonden. Tegenwoordig kennen we olievlasplanten en vezel(linnen)vlasplanten. De vezelvlasplanten zijn tussen de 80 en 120 cm lang. De olievlasplanten zijn korter en meer vertakt. Ook de klimatologische omstandigheden waarbij ze het best gedijen zijn verschillend. Het olievlas vraagt meer warmte en licht, terwijl de vochtigheid niet zo’n grote rol speelt. Olievlas is vooral te vinden in de (semi-)droge klimaten, zoals in Noord-Afrika. Vezelvlas doet het goed in vochtige en koele klimaten en is bijna uitsluitend op het noordelijk halfrond te vinden. De diverse rassen verschillen ook uiterlijk van elkaar: ze kunnen blauwe of witte bloemen hebben en gele of bruine zaden. Voor de siertuin zijn diverse cultivars ontstaan, zelfs met rode bloemen.

Textiel

Vlas van bloem tot kapel

Bij de beschreven vlasserij Seevenhoff ging het om vlas bestemd voor de linnenindustrie. Die tak van nijverheid was er vooral in Leiden en Haarlem. Nederland was oorspronkelijk meer gericht op het produceren van wollen stoffen. Leiden was eeuwenlang marktleider. Het Leids laken, gemaakt van wol, is wereldberoemd. Eind 16e eeuw leek het fout te gaan in deze industrie, men kon de concurrentie niet aan. Maar de 80-jarige oorlog met de strijd tussen de godsdiensten had indirect een positief gevolg voor de textielnijverheid. Na de inname van Antwerpen in 1585 door de Spanjaarden vluchtten duizenden rijke ondernemers en geschoolde arbeiders om economische en geloofsredenen vanuit Vlaanderen naar het noorden. De Vlamingen namen hun kennis van textielbewerking mee naar het noorden en zorgden daar voor de nodige innovatie. In Leiden vonden veel vluchtelingen werk in de lakenindustrie, maar ook in de vlasnijverheid.

Van vlas tot vezel

Leiden was in de 17e eeuw zelfs het belangrijkste textielcentrum van de wereld. Veel vluchtelingen vestigden zich ook in Haarlem en brachten daar de linnen-, zijde- en damastindustrie tot ongekende bloei. Het verval kwam in de 18e eeuw. De opkomst van katoen was een van de oorzaken.

Veelzijdig
De vlasplant is een veelzijdige plant. Bij de oogst wordt eerst de zaadbol verwijderd. De beste kwaliteit zaad wordt als zaaigoed gebruikt. Het overige zaad wordt verwerkt tot lijnolie of dient als grondstof voor bijvoorbeeld verf, drukinkt, zeep, voedings- en geneesmiddelen. Van de zaadoverblijfselen worden lijnzaadkoeken geperst voor veevoer. De vezels in de stengel zijn de grondstof voor linnen. De houtige delen van de stengels worden gebruikt voor bouwplaten, papier of biomassa.

In paardenstallen wordt het als bodembedekking gebruikt. Het neemt relatief veel vocht op en is vezel- en stofvrij. Daardoor geeft het geen irritaties aan de luchtwegen of ogen van het paard. Tegenwoordig is de auto-industrie een grote afnemer van vlasproducten.

Toekomst
In deze tijd hebben we het vaak over biodiversiteit. Nu, dan ben je bij vlas aan het goede adres. In de Heemtuin heeft men een stukje gereserveerd om akkerflora te laten zien. Hier worden jaarlijks nutsgewassen zoals vlas of rogge ingezaaid om bijbehorende akkerflora als klaproos, korenbloem en bijvoorbeeld bolderik te laten zien. Een klein voorbeeld van biodiversiteit. Maar er is meer. Al decennia wordt vlaszaad gebruikt in nieuwe wegbermen en langs de randen van akkers. Ook hier in de buurt kom je het tegen. Vrolijk die blauwe, frêle bloemetjes en een lekkernij voor vogels, vlinders en bijen. We moeten duurzamer gaan leven. Ook hier biedt vlas mooie kansen. Vlas heeft een beperkte ecologische voetafdruk en kan op meerdere terreinen producten vervangen die veel vervuilender zijn. Vroeger hadden we een stinkende, stoffige vlasindustrie, waar kinderarbeid normaal was. Het raadseltje waar dit stukje mee begint heeft het over “stinken” en “door elkeen veracht”. Dat krijgt wel een mooi vervolg. Een oud spreekwoord luidt: Van vlas gaat niks verloren!
Zo is het maar net! Vlas is met recht een voorbeeld voor de circulaire economie waar we tegenwoordig op vlassen.

De wilde flora van de Bollenstreek: de Wouw

In de Heemtuin, is dit jaar een wouw gevonden op een afgegraven stuk grond. Dat komt overeen met de bschrijving van de voorkeur van de groeiplaats van deze plant.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad Jaargang 21 nummer 3, 2022

Spontaan opgekomen
Dit jaar liet de wouw zich voor het eerst zien. De plant past helemaal in de opzet van de heemtuin: een wilde plantentuin vol met planten die van nature in een omgeving voorkomen. Het plekje waar de wouw zich nu laat zien is vorig jaar afgegraven omdat het overwoekerd was met grassen en riet. Ideaal voor de wouw om daar gebruik van te maken en zich er een plekje te veroveren. De wouw voelt zich erg thuis op omgewerkte, liefst kalkrijke plaatsen.

Naam Wouw is de Nederlandse naam, de Latijnse naam luidt Reseda
luteola, vaak gevolgd door een l. De naamgeving leert je al iets over
een plant. Die l waarmee de wetenschappelijke naam wordt afgesloten duidt er op dat Linnaeus deze plant voor het eerst uitvoerig heeft beschreven. De Zweedse botanicus legde de basis voor de universele naamgeving van planten. In 1753 publiceerde hij zijn Species Plantarum. Linnaeus is in onze streek geen onbekende. Van 1735 tot in 1737 verbleef hij op de Hartekamp in Bennebroek waarvan hij de planten beschreef in zijn Hortus Cliffortianus. De Latijnse naam leert ons nog wel wat meer over deze plant. Reseda komt van Resedare (Latijn) en betekent “doen bedaren”. Zou op een genezende werking duiden voor huidproblemen. En dan Luteola. Dat komt van het Latijnse Luteus wat “goudgeel/safraangeel” betekent. De plant bloeit geel en vanwege het geel is de wouw al heel lang bekend als verfplant. Waar de Nederlandse naam van herleid is heb ik niet kunnen achterhalen. In andere talen zie je wel de relatie met de kleur en verf terug. Zoals in het Fries: Giele reseda, het Frans: Réséda jaunâtre, het Duits: Färber-Resede.

Oorsprong
We weten wel redelijk veel over de herkomst van de wouw.

Zo is bekend dat ze sinds de laatste ijstijd rond de Middellandse Zee groeit. Er zijn vondsten van zaden van de wouw gevonden rond paalwoningen van zo’n 4000 jaar geleden. De Romeinen schreven al dat ze de plant gebruikten om textiel mee te kleuren.

Verfplant
We zo natuurlijke kleurstoffen. De drie belangrijkste planten die daarvoor gebruikt werden waren de wede (voor blauw), de meekrap (voor rood) en de wouw voor het geel. In middeleeuwse stukken staan soms bepalingen dat alleen deze drie planten door het stedelijke gilde van de ververs mochten worden gebruikt om textiel te kleuren. De wouw was dus een echte cultuurplant. Rond steden waar textielnijverheid was, of bijvoorbeeld wandkleden werden geweven, werd veel wouw verbouwd. Zoals in de Vlaamse regio’s rond de steden Aalst, Doornik en Brussel. De wouw bevat de kleurstof luteoline. Vooral de toppen van de spruiten en de zaden bevatten kleurstoffen. Maar er moest nog wel een extra handeling verricht worden om verfstoffen te verkrijgen. Urine (de zeik) werd gebruikt en aluin werd als fixeermiddel gebruikt. Over dit vakmanschap werd uitgebreid geschreven. Een citaat uit ‘T bouck van wondre’ van 1513 om ‘schijtgeel’ te maken:

‘Neemt wauwe (reseda luteola) die men in lattijn noemt Flostinctorius, dat zijn de geluwe Blommen die de verwers gebruycken. Neemt die met de stelen en blommen onder een soo veel als u belieft. Maect een calcwater. Giet dat op de blommen in eenen grooten ketel. Latet so lange sieden tot dat de gheluwicheyt der blommen uit mach sieden. Nemet daerna van de vyer, en latet een weinich verstaen. Gietet daer naer door eenen doec ofte sac, datter noch blommen noch cruyt by sy. Neemt daer naer wel gewreven crydt en noch eens so veel wel gewreven aluyn. Roeret wel onder een met een stocxken en neemt wel acht dattet niet te seer op en styghe, want den crijt en den aluyn dryvent seer op. Latet also staen, so wort het water claer. Als haer nu de substantie wederom heeft geset, soo giedt het water wederom af tot dat gy de verwe bloot siet, dewelcke gy nemen en droogen sult. Als gy die wilt gebruycken so wryft met aluyn water ofte met dunne lymwater.

In de Gouden Eeuw maakten schilders als Rembrandt natuurlijk ook gebruik van de uit de wouw verkregen gele kleurstof.

Drachtplant

Bloeiende wouw met resedamaskerbij

Het gebruik van de wouw voor verfstof is nu bijna uitgestorven. Bijna, want hedendaagse textielkunstenaars, als Claudy Jongstra met haar wandtapijten, experimenteren nog volop met natuurlijke kleurstoffen als van de wouw. Maar de plant biedt meer. De wouw is nu van grote betekenis als drachtplant. Ze geeft door nectar en pollen voer aan insecten. Voor bijen is het een heerlijke plant. Dat insecten bedreigd worden in hun bestaan lezen we regelmatig. Velen willen daar wat aan doen. Insectenhotels zijn in vele tuinen te vinden. Er was zelfs recent het bericht dat er in Amsterdam zoveel enthousiastelingen een bijenkast hadden staan dat nu de wilde bijensoorten moeite hadden om zich te handhaven. In de Bollenstreek is ook een aardig initiatief ontstaan dat (wilde) bijen moet helpen: het bijenlint Bollenstreek. Door de gemeentes Hillegom, Lisse en Teylingen ligt, rondom de provinciale weg N208, een strook met terreinen die samen het “bijenlint” vormen. Allerlei gebieden worden zo ingericht dat ze meer voedsel en nestgelegenheid gaan bieden aan bijen, door meer en geschiktere bloemen, bijenhotels enz. enz. De heemtuin past goed in dit initiatief. De wilde bijensoort resedamaskerbij, niet voor niks vernoemd naar onze wouw, kan nu al profiteren van deze plant die er nu in bloei staat. De vrijwilligers van de heemtuin hopen natuurlijk dat de wouw zich uitzaait (en anders helpen ze wel een handje). Zo kunnen ze ook volgende jaren dit mooie verhaal over de verfplant vertellen.

 

Van Aardaker tot Zwanenbloem: De wilde flora van de Bollenstreek: het gewone sneeuwklokje

Onder anderen op buitenplaats Keukenhof komen veel sneeuwklokjes voor. Deze stinzeplant wordt uitgebreid beschreven.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad jaargang 21 nummer 1, 2022

Sneeuwklokjes luiden den winter uit!
Sneeuwklokjes prijzen de lentebruid!
Sneeuwklokjes luiden de lente in!
Sneeuwklokjes groeten de Meikoninging

dichter Felix Rutten
(omstreeks 1900)

Keukenhof
Het voorjaar op landgoed Keukenhof wordt ingeluid door talloze sneeuwklokjes. De bomen zijn nog kaal, het kan zijn dat er nog sneeuw ligt, het kan vriezen, maar dit bolgewasje kondigt echt het einde van de winter aan.

Stinzenplanten
Sneeuwklokjes worden gerekend tot de stinzenplanten. Daartoe rekent men die groep planten die van oorsprong hier niet voorkomen, maar in het verleden bij landgoederen, voorname woningen, kloosters en kerken aangeplant werden en zich daar konden handhaven. Stins is het Friese woord voor steenhuis. Het woord stinzenplant is in 1932 voor de eerste maal voor deze groep planten beschreven door heemkundige Jacob Botke. Hij kwam op die naam doordat de bevolking van Veenwouden de bloemen van het vrij zeldzame Haarlems klokkenspel, ook een stinzenplant die bij de veertiendeeeuwse Schierstins stond, aanduidde met Stinzeblomkes. Pas vanaf het midden van de 20e eeuw werd de term algemeen in Nederland. Erg duidelijk afgebakend is de groep stinzenplanten niet, er is veel discussie over of een plant nu wel of niet bij de stinzenplanten gerekend moet worden. Het sneeuwklokje wordt er zeker bij geschaard. Omdat sneeuwklokjes zo vroeg bloeien zijn er nog weinig insecten. Maar toch halen bijen en hommels bij gunstig weer stuifmeel en ook nectar uit de bloemen. Er kan zelfs zaadvorming optreden, maar doorgaans gaat de vermeerdering van sneeuwklokjes vegetatief, via nieuwe bolletjes.

Naam
De botanische naam van het gewoon sneeuwklokje is, Galanthus nivalis. Die naam Galanthus komt uit het Oudgrieks en is afgeleid van gala, wat melk betekent, en anthos, wat als bloem vertaald wordt. Melkbloem dus. Nivalis kan herleid worden als ‘bij of in de sneeuw’. Gelukkig worden planten aangeduid met een botanische naam. Daarmee wordt een plant eenduidig aangeduid. Hierboven zagen we al het plaatselijke gebruik van de naam voor Haarlems klokkenspel: Stinseblomke. Van onze sneeuwklok zijn ook heel wat plaatselijke of regionale namen bekend. Om er maar eens een paar te noemen: vroegopjes, naakte juffertjes, naakte wijfjes, febrewarigekje, vastenavondzotjes, klökskes en winterliedertjes.

Oorsprong
Van oorsprong komen onze sneeuwklokjes uit Zuid-, Centraal- en Oost-Europa. Maar ze zijn al eeuwen geleden naar onze contreien gebracht, aangeplant en hebben zich hier kunnen handhaven. Het sneeuwklokje wordt hier al vanaf de late middeleeuwen gekweekt. Men vond dat ze thuishoorden bij de medicinale kruiden en voor religieuzen waren ze wel een teken van zuiverheid en werden ze gebruikt om de kerk bij Maria Lichtmis te versieren. Ook bij kastelen en voorname huizen stonden ze wel, maar toen aan het eind van de 18e eeuw de Engelse landschapstuin in de mode kwam, met zijn natuurlijk aandoende parkachtige aanleg, pasten daar stinsenplantjes als sneeuwklokjes prima in. Er ontstond een nog grotere vraag naar deze plantjes en in die tijd zal waarschijnlijk ook de oorsprong gelegd zijn van de velden met sneeuwklokjes in landgoed Keukenhof.

Onderzoek sneeuwklokjes
Onderzoek naar de herkomst van de bekendste bolgewassen tulp, narcis en hyacint is al uitgebreid gedaan. Maar voor het sneeuwklokje was dat tot een paar jaar geleden nog nietgedaan. Nu is er een onderzoekstraject van de universiteit van Utrecht. Materiaal van de populaties sneeuwklokjes op vanouds bekende groeilocaties uit het hele land wordt verzameld. Daarnaast gebruikt men materiaal van verzamelingen vanuit natuurlijke vindplaatsen uit allerlei landen. Daarmee kan onderzocht worden of er inmiddels genetische aanpassingen voor het Nederlandse klimaat zijn ontstaan. Ook kan gekeken worden of de diverse vindplaatsen te koppelen zijn aan bepaalde oorspronkelijke vindplaatsen. Bekend is dat de Texelse sneeuwklokjes een Franse oorsprong hebben, maar van de meeste vindplaatsen weten we niet waar de bron geweest is. Kwamen ze ook uit Frankrijk of werden ze hierheen gebracht uit andere landen? Misschien ontstaat uit al die gegevens een historische wegenkaart van de herkomst van de neeuwklokjes naar ons land. Naast dit onderzoek staat het sneeuwklokje nog om andere redenen in de wetenschappelijke belangstelling. Het bevat de stof galantamine waarvan verondersteld wordt dat het de ziekte van alzheimer zou kunnen vertragen. Dan bevat het ook nog stoffen als lectine wat genoemd wordt als waardevol bij tumor-, virus- en schimmelbestrijding. Heel voorzichtig zou je kunnen zeggen dat dit veelbelovend is.

Andere soorten
Er bestaan meerdere soorten sneeuwklokjes. Sommige daarvan, zoals het groot sneeuwklokje en het gevulde sneeuwklokje, worden ook tot de stinzenplanten gerekend. Daarnaast zijn er nog duizenden cultivars bekend. Wij denken dat sneeuwklokjes wit van kleur zijn, maar eigenlijk zijn ze kleurloos. Er zitten namelijk luchtbelletjes tussen de cellen die het invallende licht zo verstrooien dat wij het als een witte kleur ervaren. Wrijf je een bloemblad fijn dan houd je iets glashelders over. We genieten van die mooie vlakken witte sneeuwklokjes. Maar er zijn meer stinzenplanten te bewonderen in het voorjaar. Op landgoed Keukenhof, maar ook op andere voormalige landgoederen in de omgeving zoals bijvoorbeeld Oud Poelgeest, Offem, de Leeuwenhorst, Overbosch, Vogelenzang, ‘t Manpad. Er zijn er tientallen in onze contreien. Geniet van de witte velden met sneeuwklokjes, maar ook van gele vlakken bosanemonen, blauwe met boshyacinten en misschien ziet u zelfs het Haarlems klokkenspel!

DE WILDE FLORA VAN DE BOLLENSTREEK: De els

 Dit keer in deze flora-reeks aandacht voor de in deze streek veel voorkomende els, een inheemse boom.

door Liesbeth Brouwer

Jaargang 20 nummer 4, 2021

In het winterseizoen heerst stilte in de natuur. Uitbundige kleuren zijn verdwenen. De meeste bomen hebben hun blad verloren. In de omschrijving van de hofstede aan de Veenderlaan (Berkhout), in Oud Nieuws van dit Nieuwsblad, worden verschillende bomen genoemd. Dit keer in deze flora-reeks aandacht voor de in deze streek veel voorkomende els, een inheemse boom.

Hagen en hakhoutbossen
Uit het verhaal over de hofstede aan de Veenderlaan weten we dat daar elzenhagen waren. Elzen vormen prima windsingels. De els kan goed getopt worden waardoor de haag fraai op hoogte gehouden kan worden. In onze streek had je van oudsher ook hakhoutbossen. Die vind je op de strandvlaktes, de lager gelegen en ook nattere gedeeltes tussen de strandwallen. Elzen houden wel van vocht. Bij de landgoederen Keukenhof en Wassergeest waren hakhoutbossen. Wanneer de bomen in deze bossen een zekere dikte bereikten werden ze vlak bij de grond afgezaagd. Het hout werd vaak gebruikt voor afrasteringen. Dat was nog in de tijd dat onze streek meer weilanden had dan bollengronden. De vraag naar hakhout nam af en de hakhoutbossen werden min of meer aan hun lot overgelaten. In deze vroegere, nu vaak wat verwaarloosde, hakhout bossen zijn veel zwarte elzen te vinden. Overigens is bij landgoed Keukenhof de traditie van hakhoutbosweer terug. Omwille van de cultuurhistorische waarde wordt zo’n 7 ha. essenhakhoutbos weer in ere hersteld wat regelmatig terugzetten (laag bij de grond snoeien) van de bomen betekent. Dat gebeurt in de winter dus misschien zijn er op dit moment wel stobben te zien van pas gekapte essen en elzen.

Elzenhout
Het hout van de els is vrij zacht. Daarom is het heel geschikt om houten beelden uit te snijden. In een vochtige omgeving blijft elzenhout heel lang goed. Vroeger werden heipalen, molenraderen, sluisdeuren en waterleidingen
wel van elzenhout gemaakt. Aannemelijk is dat het herstel van de pilaren aan de poort bij Berkhout (genoemd in het stuk over de hofstede uit het vorige Nieuwsblad) met elzenhout is gedaan. In de getuigenissen wordt gemeld dat ze ‘een geheel nieuw fundament hadden gemaakt met twee leggende balken van omtrent vijftien voeten ieder lang…..daarop gewrogt vier kespen, daar ’t metselwerk op geschoeijt, ende gefundeert’.

De els had niet altijd een goede naam.
Het boomsap van de els is roodachtig en daarom werd de els wel als een duivelse boom beschouwd. We herkennen dat nog in het gezegde “Rood haar en elzenknoppen, daar kan de duivel zijn kousen mee stoppen..”. Gelukkig worden roodharigen en elzen tegenwoordig beter gewaardeerd. En het was ook niet alleen maar kommer en kwel met de els: thee, gezet van gedroogde elzenknoppen zou tegen reuma helpen. Kortom, je kunt veel kanten op met deze boom.

Verzamelen
De opsomming door de getuigen van al die verschillende lanten op het latere landgoed Berkhout lijkt wel een verzameling. Dat verzamelen was vanouds voorbehouden aan kloosters en de adel, maar werd ook mode onder de gefortuneerde Nederlanders. De meest wonderlijke dingen uit de natuur werden verzameld. Voor wetenschappelijk onderzoek zijn verzamelingen heel belangrijk. In Leiden werd in 1590 de Hortus opgericht waar allerlei planten werden verzameld, denk maar aan de tulpen van Clusius. Planten werden ook gedroogd en dan op papier geplakt met daarbij diverse aanteeningen. Zo ontstonden herbaria. Deze herbaria, aangevuld met botanische tekeningen, zijn onmisbaar bij het onderzoek in de plantkunde.

Hout
Maar hoe moest dat onderzoek nu naar bomen en struik en.Het verzamelen van verschillende bomen heeft ook al een lange geschiedenis. De eerste arboreta (verzamelingen vanbomen in een park) werden door vorsten en rijke particulieren aangelegd. De eigenaren hadden  geen wetenschappelijke bedoeling, maar wilden meer opscheppen over hun welstand. Later werd onderzoek vaak wel het doel. Botanische tekeningen van bomen en struiken waren daarbij belangrijke hulpmiddelen. Nu kunnen we de prachtigste foto’s van de meest exotische bomen en struiken, met de kleinste details, op onze computer laten zien. Maar gaan we ruim een eeuw terug dan gaf een botanische tekening het meest complete beeld, ook nog eens het hele jaar rond. Toch was het wel een beetje behelpen met alleen iets op papier.

Xylotheek
In een herbarium zag je delen van de planten met daarbij vermeld allerlei detailinformatie. Voor houtachtige gewassen was het ook wenselijk om verzamelingen te hebben van houtsoorten met daarbij allerlei aanvullende informatie over het gewas. Die verzamelingen ontstonden ook en worden xylotheken genoemd. Xylon is het Griekse woordvoor hout en thèke heeft de betekenis (bewaar)plaats.
Er ontstonden dus verzamelingen met houtmonsters van verschillende houtsoorten. Aanvankelijk vooral voor medicinale doelen. Je kunt natuurlijk eenvoudigweg stukjes van houtsoorten verzamelen en daar gegevens bij bewaren, maar er ontstonden verzamelingen die veel fraaier waren dan simpele stukjes hout. Men maakte een soort kistjes met een specifieke inhoud die paste bij een bepaald houtgewas. Zette je die kistjes rechtop dan leken het net boeken van hout, want op de rug van het “boek” was een stuk van de schors van de betreffende boom geplakt. Deze kistjes worden ook wel houtboeken genoemd. In het kistje zat dan meestal aan de ene kant een omschrijving van de boom in kwestie en in het andere deel van het kistje zaten bijvoorbeeld een takje, een blad, zaad of een zaailing om een zo compleet mogelijk beeld van het gewas te geven. In Duitsland waren dit soort boombibliotheken (‘Holz-Cabinet’) heel populair, vooral in de periode rond 1780 tot omstreeks 1815. Een beroemd atelier dat dit soort boomboeken leverde was dat van Von Schlümbach uit Neurenberg.

In Nederland
Ook hier ontstond een zeer grote belangstelling voor deze vorm van verzamelen. Het opzetten van zo’n verzameling
is bijzonder kostbaar, maar het zal duidelijk zijn hoe waardevol dit soort verzamelingen voor onderzoekers is. Universiteitsstad Franeker kreeg in 1809 een uitgebreide xylotheek geschonken door koning Lodewijk Napoleon. Ook de universiteiten van Harderwijk en Leiden kregen van Lodewijk Napoleon een xylotheek, maar die zijn minder uitgebreid. Lodewijk Napoleon bestelde de boomboeken uit het atelier van Von Schlümbach in Duitsland. Maar in 1810 was Lodewijk Napoleon al weer koning af. De bestelling was toen nog niet compleet afgeleverd. Mogelijk zijn de bestelde boomboeken daarom niet allemaal op de plaats van bestemming gekomen. In Franeker is de xyotheek deels nog te bezichtigen, in Kasteel Groeneveld in Baarn, onderdeel van Staatsbosbeheer, is de xylotheek die voor Leiden was besteld te zien. Dit zijn antieke xylotheken, maar Delft kreeg een moderne xylotheek die tussen 1991 en 2006 is gemaakt door meubelmaker Ben Lemmers, verbonden aan TU Delft. Deze xylotheek, die uit 50 boomboeken bestaat, is in bruikleen gegeven aan Kasteel Groenenveld. Er zijn natuurlijk nog meer houtverzamelingen, maar voor dit artikel voert het te ver om daar verder op in te gaan. Waarbij nog wel het bestaan van de Nederlandse Vereniging van Houtsoortenverzamelaars (NEHOSOC) moet worden genoemd.

Toekomstmuziek?
Onze VOL-vrijwilligers spitten allerlei oude documenten door. Zouden ze ooit een vermelding van een boomboek in
die documenten zijn tegengekomen? Lisse had door de vele buitens welvarende inwoners. Maar in de tijd van de populariteit van de xylotheken was de welvaart hier al tanende. De kans dat ze een boomboek tegen zullen komen is dus niet zo groot. Maar misschien is dit verhaal wel inspiratie voor een nieuwe hobby van een lezer. Het maken van een boomboek is natuurlijk een hele klus. Al die objecten verzamelen (en ook nog in verschillende seizoenen!). Maar dat het kan is wel bewezen door de Delftse xylotheek. Laten we eens kijken hoe dat toegepast moet worden voor onze els. Een kistje voor onze zwarte els zou gemaakt zijn van elzenhout, op de rug moet de schors van deze els te zien zijn. Er hoort een omschrijving bij waarin ongetwijfeld staat dat de els graag in een vochtige omgeving groeit, waar het hout voor gebruikt kan worden, de bloeiwijze. Dan zit er vast een blad van een els in, een elzenkatje, elzenproppen, misschien zelfs stuifmeel in een doosje, waarschijnlijk een stukje houtskool, misschien zelfs wel een elzenhaantje om aan te geven welk insect een bedreiging voor elzen vormt. Er moet ook verteld worden over de elzentaksterfte. Een bedreiging door een schimmel die uit Azië afkomstig is. Een blad dat aangetast is door deze schimmel hoort er ook bij natuurlijk. Misschien moet er ook een wortelknol in. In zo’n wortelknol leeft een bacterie die stikstof uit de lucht kan binden, de els profiteert daar weer van. Die laatste toevoegingen staan natuurlijk niet in de antieke uitgaven want toen was de wetenschap nog niet zo ver. Ach, je kunt het zo uitgebreid maken als je wilt. Wie gaat de uitdaging aan.

Opmerking redactie

Elzentaksterfte bestaat niet. Er is een ziekte die de es aantast. Dat is essentaksterfte.

Een tekening van de de els

DE WILDE FLORA VAN DE BOLLENSTREEK: alsemambrosia

Van aardaker tot zwanenbloem het  boek met de wilde flora in de Bollenstreek. Deze keer wordt Alsemambrosia besproken. Deze plant komt bij Rustoord in vrij grote aantallen voor. Het is bij uitstek een plant waar de mensen hooikoorts van kunnen krijgen, waarschijnlijk uitgestrooid met vogelvoer. De Nederlands naam is hooikoordtplant.

Jaargang 20 nummer 3, 2021

door Liesbeth Brouwer

In het vorige Nieuwsblad noemden we de Flora Leidensis. De alsemambrosia, die veelvuldig op het braakliggend terrein van Rustoord werd aangetroffen, vinden we niet in deze oude flora. Dat zou ook onmogelijk zijn. De Flora Leidensis verscheen in 1840, terwijl de alsemambrosia pas in 1875 op een weiland bij Apeldoorn voor het eerst in ons land is waargenomen. Het is een uitheemse plant die van oorsprong uit Noord-Amerika komt.

Exoten

Augustinus Gislentius Van Busbeke

Al zo lang mensen rondtrekken hebben ze planten, maar ook dieren, meegenomen naar streken waar deze van oorsprong niet voorkwamen. Ons volksvoedsel, de aardappel, werd pas in de 16e eeuw door Spaanse ontdekkingsreizigers naar Europa gebracht. De Romeinen zouden de tamme kastanje populair hebben gemaakt in Noord-Europa (hoewel de boom hier wel eerder schijnt te zijn voorgekomen). Onze paarenkastanje komt hier oorspronkelijk ook niet voor. Die hebben we te danken aan Van Busbeke (ook Van Boes-beeck of De Busbecq).
Van Busbeke was van 1554 tot 1564 gezant namens koning Ferdinand I van Oostenrijk bij Süleyman I, de sultan van het Ottomaanse Rijk. Hij bestudeerde onder meer de plantengroei in Klein-Azië. Van Busbeke speelde ook een rol bij de introductie van tulpen in Nederland. Hij stuurde vanuit wat we nu Turkije noemen, zaad van tulpen naar Clusius, latere prefect van de Hortus Botanicus in Leiden. Zo belandden de eerste tulpen in onze streek. Deze exoten kwamen hier gepland naar toe, maar heel veel uitheemse planten kwamen min of meer per ongeluk hier terecht.

Alsemambrosia
Mooie naam: alsemambrosia. Ambrosia is het Griekse woord voor voedsel voor de goden. Voedsel waardoor die goden eeuwig zouden leven. Dat klinkt veelbelovend. Alsem kennen we voor bitter. In de bijbel komt alsem voor als plant maar wordt ook figuurlijk gebruikt in de betekenis van bitter leed. Dat geeft te denken. Wij gebruiken alsem in een oud spreekwoord dat luidt: zijn pen in gal en alsem dopen. Dat zal ik maar niet doen want dan wordt er echt niet positief geschreven. Maar hoe zit het nu met onze alsemambrosiaplant die uitbundig bij Rustoord opdook. Deze plant is inheems in Noord-Amerika en is waarschijnlijk met hooi in Europa ingevoerd rond 1875. Daarmee was het natuurlijk nog geen ingeburgerde plant geworden. Ook in de jaren daarna moet er zaad per ongeluk ingevoerd zijn. Tegenwoordig komen zaden van de plant in vogelvoer voor. Daarmee kreeg de plant ook de kans om hier min of meer vaste voet aan de grond te krijgen. Eind vorige eeuw steeg het aantal waarnemingen gestaag en begin deze eeuw zelfs explosief. Het kan zijn dat klimaatverandering gunstig is voor de plant. De alsemambrosia wordt ook
wel hooikoortsplant genoemd. De naam suggereert het al: we moeten niet blij zijn met toenemende aantallen
van deze planten.

alsemambrosia

VAN AARDAKER TOT ZWANENBLOEM: Trompenburg bij Rustoord

Een boek over de wilde planten uit de Duin- en Bollenstreek is verschenen in 2018.  In Lisse werd op een aantal plaatsen geïnventariseerd voor deze  uitgegeven nieuwe flora. Zeer de moeite waard waren de waarnemingen op het braakliggende terrein bij Rustoord.

door Liesbeth Brouwer

Jaargang 20 nummer 2, 2021

Zo luidt de titel van het boek over de wilde planten uit de Duin- en Bollenstreek dat in 2018 verscheen. De auteurs van dit boek, met als ondertitel Flora van de Duin- en Bollenstreek, zijn Jelle van Dijk en Hans van Stijn. De titel “Van Aardaker tot Zwanenbloem” is vast met een knipoog bedoeld om aan te duiden dat de flora van a tot z beschreven is. De vorige uitgave van zo’n flora dateerde al van 1994 en had toen de simpele titel Flora van de Duin- en Bollenstreek. Ook daarvoor verschenen uitgaven die de plantengroei in de Duin- en Bollenstreek beschreven. Het samenstellen van een flora is een enorm karwei. Geen wonder dat er ruim 10 jaar zat tussen de uitgave van ”Van Aardaker tot Zwanenbloem” en zijn directe voorganger.

Eerdere regionale flora
De oudste voorganger van dit boek was de Flora Leidensis, verschenen in 1840. Dit boek is praktisch geheel in het Latijn geschreven, met uitzondering van de vindplaatsen van planten. Het is inmiddels gedigitaliseerd en op internet in te zien. Zo kun je makkelijk opzoeken welke planten zijn beschreven met als vindplaats Lisse. Schrijvers van de Flora Leidensis. Als je bedenkt hoe tijdrovend het samenstellen van een flora is dan is het eigenlijk onvoorstelbaar dat de samenstellers van de Flora Leidensis, Julian Hendrik Molkenboer (1816-1854) en Coenraad Kerbert (1816 – 1857), nog maar 24 jaar oud waren toen hun flora werd uitgegeven. Beiden hadden medicijnen gestudeerd in Leiden. Kerbert werd arts in Koog a/d Zaan, maar was ook een kundig botanicus en publiceerde daarover. Molkenboer werd de bekendste van de twee. Hij was zeer geïnteresseerd in plantkunde en daarom aanvaardde hij in 1840 een aanstelling bij het Rijksherbarium waar hij verder kon gaan met de studie van mossen. Hij schreef boeken over de mosflora in Suriname (en Venezuela) en van die in Java. Molkenboer was in 1845 een van de oprichters van de Vereeniging voor de Nederlandsche Flora. Later werd dit de Koninklijke Nederlandse Botanische Vereniging. Deze KNBV is één van de oudste wetenschappelijke verenigingen in Nederland. Over het Rijksherbarium is een aardig historisch verhaal te vertellen. In 1829 was men het Rijksherbarium in Brussel begonnen. In die tijd vormden België en Nederland samen het Koninkrijk der Nederlanden. Ook de beroemde Japankenner en verzamelaar Von Siebold had zijn Japanse verzameling gedroogde planten bij dit herbarium in Brussel ondergebracht. Von Siebold was op dat moment uit Japan verbannen vanwege vermeende spionage. Terug in de Nederlanden vestigde hij zich in Leiden aan het Rapenburg. Tussen de Belgen en de Nederlanders heerste een zeer gespannen sfeer. Toen de Belgen in 1830 in opstand kwamen en een onafhankelijk België proclameerden, was dit voor Von Siebold het sein om zijn Japanse herbarium spoorslags naar de Noordelijke Nederlanden te halen. Dat werd het begin van het Rijksherbarium in Leiden dat in 1999 samengevoegd werd met andere herbaria onder de naam Nationaal Herbarium Nederland.

Landschap
Het zal niemand verwonderen dat de wilde flora sinds de tijd van het verschijnen van de Flora Leidensis enorm veranderd is. Als oorzaak voor veranderingen denken we nu vaak als eerste aan de klimaatverandering, maar meer nog is de landschappelijke verandering van onze streek daar debet aan. Je moet je eens indenken hoe de auteurs begin 19e eeuw de streek verkenden en hun waarnemingen vastlegden. Fotografie bestond niet. Te voet moeten ze de streek zijn ingetrokken, aantekeningen en schetsjes makend. Het landschap van afwisselend strandwallen en strandvlaktes was nog grotendeels in takt. Het grootschalig afzanden van de duinen was nog niet aan de orde. Eigenlijk was de Bollenstreek toen nog geen Bollenstreek. De meeste strandwallen waren niet in cultuur gebracht en waren dicht begroeid met bomen. Bij de dorpen was kleinschalige akker- en tuinbouw. Belangrijk was de veehouderij op de strandvlaktes. In de Flora Leidensis wordt wilde flora beschreven die voorkomt in “koornlanden, bouwlanden en akkers”. Er zijn waarnemingen “tussen de gerst, op het tarweland, tussen de klaver”. Een landschap waar veel akkeronkruiden waar te nemen waren.

Wilde flora in deze tijd
De streek is sinds het verschijnen van die eerste flora gigantisch veranderd en daarmee veranderde ook de
wilde flora. Als landschapstypes kun je nu onder scheiden: de duinen, de bossen, de graslanden en natuurlijk de bollenvelden die onze streek zo ken merkend maken. Maar ook waarnemingen in de bebouwde gebieden en langs de waterkanten leveren interessante gegevens op van wilde flora. Sinds die eerste flora van onze streek is de soortenrijkdom afgenomen. In het hele land trouwens en dat was de reden om in 1950 een Rode Lijst op te stellen
van bedreigde planten. Gelukkig lijkt het de laatste jaren iets de goede kant op te gaan. We genieten allemaal van de bloemrijke wegbermen en van de bloemenranden om akkers die helpen bij het vergroten van de biodiversiteit. Ook maaibeheer is van belang. Zo stelde onze gemeente het maaien van bermen en oevers dit jaar een paar weken uit omdat de natuur erg laat was door het natte en koude voorjaar. Duidelijk is dat we alert moeten blijven en daarom is
het goed dat een boek als “Van Aardaker tot Zwanenbloem” een systematisch overzicht geeft van hier voorkomende soorten, de afname of toename ervan signaleert en daarbij ook de Rode Lijst gebruikt. Overigens is niet alleen van afname sprake. Zo werden rond campings soorten gevonden die niet eerder in Nederland voorkwamen. Dat zal met onze mobiliteit, die nu door corona wat beperkter is, te maken hebben, maar kan zeker ook een relatie hebben met
de klimaatverandering.

Waarnemingen in Lisse
In Lisse werd op een aantal plaatsen geïnventariseerd voor de uitgegeven nieuwe flora. Zeer de moeite waard waren de waarnemingen op het braakliggende terrein bij Rustoord. Het gebied tussen de Achterweg en de Heereweg ligt op een strandwal. Dit gebied werd eeuwen geleden al afgezand waarna er groenten en kruiden geteeld werden. Later werden dat bloembollen. Eind 50’er jaren van de vorige eeuw ontstond de behoefte een protestants-christelijk bejaardenhuis te stichten. Van de heer Blokhuis werd dit perceel daartoe aangekocht, waarna de bouw van het bejaardenhuis Rustoord in 1960 startte. Aan de Heereweg lag het bedrijf Austria Deuren. Al weer jaren geleden werden de gebouwen van Austria en het oude Rustoord gesloopt en daarna lag het gebied van ruim 2 hectare braak, er gebeurde niks. Maar eigenlijk gebeurde er veel. De bovenste aardlaag was vroeger bemest. De nog aanwezige resten daarvan werden uitgespoeld en zo ontstond weer een schrale bovenlaag. Een goed milieu waar zich spontaan duinvegetatie op zou kunnen ontwikkelen. Dat dit gebeurde werd bevestigd bij de inventarisaties die op het terrein in 2016 en 2017 uitgevoerd werden door Jelle van Dijk van het Milieu Overleg Duin- en Bollenstreek (MODB). De resultaten werden opgenomen in het boek “Van Aardaker tot Zwanenbloem”. Het  blijkt dat zich een buitengewoon soortenrijke duinvegetatie heeft kunnen ontwikkelen. Als eerste moet het gekield druifkruid worden genoemd. In juli 2017 groeiden bij Rustoord ruim 350 planten van deze zeldzame soort, waarvan tot dan toe pas 15 groeiplekken in Nederland gevonden waren, meestal in de duinen. Dicht bij de ingang van het oude Rustoord groeiden zo’n honderd forse planten van de alsemambrosia, de bekende hooikoortsplant. Waar Austria heeft gezeten, werden ook soorten die in de duinen groeien gevonden. Er groeiden soorten als duinaveruit en koningskaars. In deze hoek waren ook wilde peen, wilde marjolein, ruig klokje en bergroos te vinden. Aan de noordkant werden in 2017 honderden planten van de esdoornganzenvoet gesignaleerd. Deze soort staat op de Nederlandse Rode Lijst van planten als zeldzaam beschreven. Uitlopers van de druivelaar of wijnstok waren er tot op 10 m hoog te zien. Inmiddels staat aan de Heereweg een bord met het plan voor Nieuw Trompenburg. De bouw zal volgens planning volgend jaar beginnen.
Dat betekent dan het einde van de duinvegetatie. Maar hier blijkt ook uit hoe groot het herstelvermogen van de natuur kan zijn.

Tekeningen
In deze coronatijd wordt weer meer gewandeld en waarderen we onze mooie omgeving des te meer. De wilde begroeiing bij Rustoord zal u waarschijnlijk al zijn opgevallen. Met onze telefoontoestellen maken we de mooiste foto’s, waarbij we de fraaiste details kunnen laten zien. Vaak hebben we op die telefoon zelfs een app die ons helpt om planten te determineren. In de tijd van de Flora Leidensis moest men het doen met tekeningen. Het maken van botanische tekeningen heeft al een oude geschiedenis. Er zijn al houtsneden bekend van rond 1500. De eerder genoemde Von Siebolt gaf in zijn Japanse tijd opdracht aan de Japanse schilder Kawahara Keiga om planten en bloemen te schilderen. Veel van die werken bevinden zich in Nederlandse musea. Het beroep botanisch tekenaar leek sinds de fotografie een uitstervend beroep, maar het leeft nog steeds. In de hobbysfeer worden tegenwoordig veel cursussen botanisch tekenen aangeboden. Online kunnen zelfs de beginselen ervan geleerd worden. Misschien een idee voor een nieuwe hobby. De redactie van het Nieuwsblad lijkt het leuk om eens wat meer aandacht te besteden aan de vaak prachtige oude afbeeldingen van bloemen en planten, door kunstenaars zo exact mogelijk naar de werkelijkheid weergegeven. We trappen af met de aardaker en in volgende Nieuwsbladen zullen we andere voorbeelden laten zien.