Berichten

Gemeenten Lisse scoort financieel onvoldoende

Nieuwsflits

Nieuwsblad 23 nummer 1 2024
Accountantsbureau BDO Accountants & Adviseurs heeft de financiële situatie van de Nederlandse gemeenten voor 2024 onderzocht, ook met het oog op 2026. Dat jaar wordt ook wel ravijnjaar genoemd omdat dan niet meer gerekend mag worden op de nu geldende hogere bijdragen uit het gemeentefonds en  gemeenten in een financiële afgrond dreigen te storten. Het rijk gaat gemeenten op een andere manier geld verstrekken zonder dat taken afnemen, waardoor mogelijk 3 miljard euro wordt gekort bij gemeenten. ‘’De balans is zoek’’, volgens Rob Bouman van BDO.
Nieuw is dat BDO de begrotingen van alle 342 gemeenten voor de komende vier jaar in zijn analyse betrok. Deze methodiek leidde tot onvoldoendes voor 43 gemeenten, bijna 1 op de 8. Vorig jaar kregen slechts 5 gemeenten een onvoldoende. Onderaan de lijst bungelen Landsmeer met een 2 en Lisse en Eemnes met een 3. Teylingen en Hillegom scoren met 9 respectievelijk 8 hoog. Redenen voor de lage score van Lisse zijn o.a. de kosten voor sportpark Ter Specke en Floralis waardoor Lisse al jaren tekorten heeft op haar begroting. BDO haalt uit de begrotingen dat gemeenten in zowel 2026 als 2027 1,1 miljard euro tekort gaan komen. 284 gemeenten laten vanaf 2026 een negatief saldo zien en 57 een positief saldo. De rest heeft een sluitende begroting. Dat gemeenten tekorten begroten gold vroeger als ‘doodzonde’ volgens Bouman die al jaren meeloopt. ‘’Best bijzonder is dat twee jaren op rij negatief zijn’’, constateert hij.

Lisse 825 jaar en de invloed van Napoleon in Lisse

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                             

7 november 2023

 door Nico Groen

Rond 1800 overheerste Frankrijk Nederland. Deze overheersing zorgde in bestuurlijk opzicht voor veel veranderingen in Nederland en dus ook in Lisse. Veel veranderingen van Napoleon bleken verbeteringen en bleven ook nadat het Huis van Oranje de Nederlandse troon besteeg van waarde. Deze grote veranderingen zijn tegenwoordig nog in veel praktische zaken aan de orde zonder dat men dit beseft. Daarom hoort deze periode thuis in deze serie over 825 jaar Lisse.

De modernisering van het bestuur en de rechtspraak in de door Napoleon bezette gebieden waren van grote betekenis. Hij wilde in alle landen dezelfde eenheden en maten hanteren, en zo komt Nederland aan het metrische stelsel met de meter en de kilo. Napoleon zorgde ook voor de invoering van verplicht en voor iedereen toegankelijk onderwijs. Ook moet iedereen rechts rijden en werd de gelijkheid van alle godsdiensten ingesteld. Ook werden er in die tijd veel instellingen gebouwd, zoals het Rijksmuseum, de Koninklijke bibliotheek in Den Haag en het Nationaal Archief in Den Haag. Ondank deze positieve veranderingen komt er steeds meer weerstand tegen de keizer.

De alsmaar oplopende belastingen, nodig voor het Franse leger, zijn hiervoor de belangrijkste reden. Ook de invoering van de dienstplicht roept weerstand op, zeker als de vraag naar soldaten almaar toeneemt. Aan de Franse overheersing komt een einde als Napoleon in 1813 de aftocht moet blazen.

Gevolgen in Lisse

Als iemand vraagt waar bijvoorbeeld het gemeentehuis of het Keukenhof is, kun jij dat makkelijk vertellen door te zeggen door welke straten diegene moet lopen. Dat komt door Napoleon. De Fransman vond het verwarrend dat er op veel plekken geen straatnamen en huisnummers waren. Hij verplichtte gemeenten om deze in te voeren. Hij introduceerde de burgerlijke stand, waarvoor iedereen een vaste achternaam moest aannemen. Zo kan je bijvoorbeeld vragen: “Waar woont Jan van der Voet” (De nieuwe voorzitter van de VOL) en niet ‘waar woont Jan Janz’ of een bijnaam.

Ook het kadaster werd ingevoerd. Zo kan iedereen weten wie de eigenaar was of is van een bepaald perceel. Zonder het kadaster zou LisseTijdReis van de VOL met veel gestructureerde informatie uit het verleden niet van de grond zijn gekomen. LisseTijdReis maakt namelijk gebruik van het kadaster.  Deze website ontsluit informatie van het dorp Lisse zoals het was in het jaar 1830 en in het jaar 1880. Daarnaast bevat LisseTijdReis een archief met diverse digitale collecties. Via deze kaarten zijn de perceelindeling, gebouwen, wateren en wegen te ontsluiten. Ook de eigendomsinformatie is te vinden, evenals adressen, gekoppeld aan percelen overeenkomstig de Volkstelling van 1830. Ook informatie van personen afgeleid uit de genealogische database van personen en relaties (16de eeuw tot 1920), is in te zien.

De invoering van de dienstplicht.

Omdat Napoleon veel soldaten nodig had voor de oorlog werd de dienstplicht ingesteld en werden alle jongemannen in Lisse opgeroepen. Zij moesten een lot trekken. De mannen met de laagste nummers moesten in dienst. Op 22 maar 1811 werden er bijvoorbeeld 17 Lissers ingeloot. Op 1 mei 1997 is de opkomstplicht voor dienstplichtigen opgeschort, maar niet afgeschaft.

 

Foto: Napoleon Bonaparte in volle glorie geschilderd door Jacques-Louis David in 1801
Foto: Wikipedia

 

 

 

Ontwikkelingen in de Monumentencommisie

Nieuwsflits

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 1 winter 2017

Omdat op 1 juli 2016 de nieuwe Erfgoedwet van kracht is, wil de Gemeente Lisse i.p.v. de huidige Monumenten commissie een Erfgoedcommissie benoemen, net als in Leiden en Katwijk, waarin naast Monumenten ook aan Cultuurhistorie en Archeologie aandacht wordt geschonken. Voor cultuurhistorie zullen deskundigen van buiten de commissie geraadpleegd worden. Voor archeologie zal ook extern advies worden ingewonnen. De monumentencommissie heeft in september 2016 een concept-Erfgoedverordening besproken. Deze moet nog worden voorgelegd aan B&W en gemeenteraad.

Zienswijze VOL bestemmingsplan Centrum geaccepteerd

De VOL heeft in 2012 een zienswijze gegeven over het bestemmingsplan Centrum. Veel van onze opmerkingen zijn in het plan verwerkt. Het belangrijkste punt echter niet. Dat is het aangeven van welke monumenten er in het plan staan. Dit is volgens de nieuwe wet MoMo (wet modernisering monumentenzorg) verplicht.

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 2, april 2013

Zoals in ons vorige nieuwsblad van januari 2013 is aangegeven, hebben wij in 2012 onze zienswijze gegeven op het bestem­mingsplan Centrum en zijn er veel van onze opmerkingen door de Gemeente Lisse verwerkt in het nieuwe bestemmingsplan van ons historische centrum.

Echter ons belangrijkste punt, het aanduiden welke monumenten zich bevinden in het bestemmingsplan Centrum, zoals de per l januari 2012 ingegane nieuwe wet MoMo (Modernisering Monumenten­zorg) vereist, was na behandeling in het College en de Raad op 29 november helaas niet gehonoreerd.

Men had gewoon een verzamellijst van alle Rijks- en Gemeente mo­numenten van heel Lisse toegevoegd aan het bestemmingsplan. Dat is in strijd met de nieuwe MoMo wet waarin staat dat naast Archeo­logie ook Cultuurhistorie i.c. monumenten in bestemmingsplannen geïntegreerd moeten worden, (liefst aanduiden op de plankaart, maar dat is helaas niet verplicht).

In het overleg met de Gemeente Lisse op 28 februari 2013, erkende de gemeente ons bezwaar op dit punt m.b.t. het bestemmingsplan Centrum. Men wil nu in de Monumentenlijst van Lisse, die aan het nieuwe bestemmingsplan Centrum was toegevoegd, aangegeven in welk bestemmingsplan deze zich bevinden.

De ´verplaatsing´ van het gemeentehuis, 1848 (2)

In 1848 vergadert de gemeenteraad niet meer in de Witte Zwaan, maar in het Oude Raadhuis, waar voorheen de Baljuw vergaderde en waar een gevangenis was. Het Oude Raadhuis werd in 1921 gesloopt. Hier kwam toen de ABN in de noordoosthoek van het Vierkant.

Door Rob Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 2, april 2013

Inleiding

In een vorige aflevering vernamen we dat de verhouding tussen de logementhouder van de Witte Zwaan en het gemeentebestuur te wensen over liet. In 1848 bereikte dat zijn hoogtepunt. Reden genoeg voor de burgemeester om aan de gemeenteraad voor te stellen de vergaderingen voortaan niet meer in De Witte Zwaan te houden, maar elders. Een belangrijke traditie dreigde te worden verbroken: De Zwaan als rechthuis van Lisse. Hier eindigde de vorige aflevering. In dit tweede deel pakken we de draad weer op en verneemt de inmiddels nieuwsgierig geraakte lezer wat er op die bewuste vergadering van 26 september 1848 werd besloten.

Het Oude Raadhuis komt in beeld

Het voorstel van burgemeester J.C. van Rosse aan de gemeenteraad luidde om “bijprovisie”, dus voorlopig, het zogenaamde Oude Raadhuis te gebruiken als gemeentehuis. Het Oude Raadhuis bevond zich aan het Vierkant ter plaatse van de latere Algemene Bank Nederland, dus waar nu Oud Raadwijk in aanbouw is. Het was sedert 1765 van het Baljuwschap van Noordwijkerhout, Voorhout, Hillegom en Lisse. Baljuw en welgeboren mannen vergaderden hier en er was ook een gevangenis. Mogelijk was het vanwege de vergaderingen van genoemde raad van de baljuw en welgeboren mannen dat men het gebouw later Het Oude Raadhuis is gaan noemen. In ieder geval fungeerde het vóór 1848 zeker niet als gemeentehuis, wat de naam wél doet vermoeden. In 1848 was er echter allang geen baljuw meen We lezen dan ook dat “reeds sedert bijna eene halve eeuw ” de gemeente belast was met het onderhoud van het bewuste gebouw aan het Vierkant. Ook wist men niet beter of de gemeente Lisse trad als eigenaar op. Toch besloot men in de gemeenteraadsvergadering van 27 oktober 1848 om “af te wachten wat door gemelde ambachten of gemeenten’ wegens mede eigendom mogt gepretendeerd worden “, maar er kwamen geen reacties binnen.

Hoe zal de logementhouder reageren…?

Inmiddels had men het “afkondigingskastje ” waaraan huwelijks afkondigingen e.d. op aangeplakt werden, overgebracht van De Witte Zwaan naar Het Oude Raadhuis. Ook was men overgegaan tot aankoop van meubilair “en het verder laten repareren en in orde brengen ” van het gebouw. Verder ging men niet.. .Men was namelijk benieuwd hoe de logementhouder, J.P. Rotteveel, zou reageren! Een beetje kat en muis spel spelen dus. Aangezien het logement De Witte Zwaan altijd al als raadhuis had gefungeerd, verwachtte men dat de logementhouder een genoegdoening zou eisen voor de inkomsten die hij nu mis zou gaan lopen. Maar het bleef akelig stil aan deze zijde van het Vierkant. Rotteveel gaf geen kik! Hij vond het kennelijk best dat de gemeenteraad, waarmee hij immers slecht door één deur kon, nu elders vergaderde. Reden temeer dus om verder te gaan op de ingeslagen weg. Er moest nog veel gebeuren aan het nieuwe Oude Raadhuis voordat het in gebruik kon worden genomen, waaronder “het aanbrengen van licht in de benedenvertrekken “, de reeds aanwezige tafel “appropriëren ” (verbeteren/herstellen) – want in deze zorgelijke tijd was men zéér zuinig! (Zie ook het kader) – en het aanbrengen van “eene balie”.

Conclusie

Zo was er dus in 1848 een einde gemaakt aan een lange traditie, waarbij De Witte Zwaan fungeerde als rechthuis. En dat alleen, omdat logementhouder en gemeentebestuur niet met elkaar konden samenwerken… Het gebouw met de opvallend voorspellende naam Het Oude Raadhuis ging nu fungeren als gemeentehuis. Dat is zo gebleven tot in het jaar 1905, toen er een nieuw raadhuis in gebruik werd genomen.

Schout versus dijkgraaf in de 17e eeuw

De lokale waterschapszaken werden afgehandeld door de schout, kroosheemraden en ambachtsbewaarders met ieder zijn eigen verantwoordelijkheden. Deze stonden onder toezicht van de dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Schout Adriaan van Gorcum kwam in de eerste helft in de problemen met de Dijkgraaf, omdat hij buiten zijn boekje was gegaan. In een bijlage worden de heren van Dever en van Lisse in de 17e  eeuw genoemd.

door Maarten van Bourgondiën

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 2, april 2012

e lokale Lissese waterschapszaken werden eeuwenlang afgehandeld door de schout, kroosheem raden en ambachtsbewaarders.fi] Op regionaal niveau stonden deze functionarissen onder toezicht van de dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland. Wanneer de schout, kroosheemraden of ambachtsbewaarders op waterschapsgebied iets deden dat buiten hun bevoegdheid viel, dienden zij verantwoording af te leggen aan de dijkgraaf en hoogheemraden. Dat ondervond ook de Lissese schout Adriaan van Gorcum. In de eerste helft van de zeventiende eeuw kwam hij tweemaal in negatieve zin in aanraking met het hoogste gezag van het hoogheemraadschap van Rijnland.

Adriaan van Gorcum

De vroegste vermelding van Adriaan van Gorcum als schout van Lisse dateert uit 1627. Hij was de opvolger van Cornelis van den Burch. Adriaan vervulde ook het secretarisambt van Lisse. Een dergelijke accumulatie van ambten en bijbehorende inkomsten was in die tijd niet ongewoon. Beide functies heeft Adriaan van Gorcum tot 1666 uitgeoefend. In dat jaar werd hij als schout en secretaris van Lisse opgevolgd door zijn zoon mr. Hannard van Gorcum.

Over de herkomst en familie van Adriaan van Gorcum is vooralsnog weinig bekend. Hij had een familiewapen, dat op basis van enkele beschadigde zegelafdrukken als volgt kan worden beschreven: een dwarsbalk beladen in het midden met negen spitsruiten (3, 3, 3) en links en rechts met een zes-puntige ster, vergezeld boven van een gaande vogel en onder van twee of drie boven elkaar geplaatste kanonnen.[2] Het helmteken (een adelaar?) en de andere versieringen zijn moeilijk te identificeren en ook over de heral­dische kleuren en de tekst op het randschrift tasten we op dit moment nog in het duister. Een patroniem ben ik nog niet tegen gekomen, maar Adriaan van Gorcum ondertekende de officiële stukken steevast als A.A. van Gor­cum. De aanstelling van Adriaan van Gorcum als schout van Lisse vond plaats in de tijd dat Amelis van Mathenesse de bestuurlijke touwtjes in handen had. [3] Amelis was als ambachtsheer van Lisse de opvolger van zijn oudtante Johanna Pieck, abdis van Sint Servaas te Utrecht, die op 15 februari 1627 was overleden. Ze behoorden allebei tot de erfgenamen van de in 1624 on­gehuwd overleden ambachtsheer Johan van Mathenesse.

Vertegenwoordiger van de ambachtsheer

Als schout vertegenwoordigde Adriaan van Gorcum de ambachtsheer in het Lissese dorpsbestuur. Er werd van hem verwacht dat hij bij de uitoefening van zijn ambt de belangen van de ambachtsheer goed in het oog hield. Overigens dient te worden benadrukt dat de ambachtsheren van Lisse niet automatisch ook heren van Dever waren (of omgekeerd). Dat blijkt duidelijk uit bijlage l die aan het eind van dit artikel is toegevoegd. Toen de ambachtsheerlijkheid Lisse overging op Johan van Schagen junior twijfelde de nieuwe ambachtsheer blijkbaar aan de loyaliteit van Adriaan van Gorcum, want in 1638 was de Lissese schout eventjes een speelbal in het conflict tussen Johan van Schagen en Hendrik Valckenaer. Laatstgenoemde was in 1630 getrouwd met zijn volle nicht Florentina van Mathenesse (een zus van Amelis), en betwistte sinds die tijd Johan van Schagen in zijn aanspraken op de leengoederen uit de erfenis van Johan van Mathenesse (waaronder de ambachtsheerlijkheid Lisse). Dit slepende conflict werd uiteindelijk op 22 mei 1638 beslist in het voordeel van Johan van Schagen. Die reisde direct af naar Lisse, alwaar hij Adriaan van Gorcum uit zijn ambt onthief en in zijn plaats Cornelis van den Burch tot schout benoemde.[4] Verder onderzoek zal duidelijk moeten maken of deze wisseling der schouten ook daadwerkelijk in de praktijk is gebracht. Erg lang zal het waarschijnlijk niet hebben geduurd, want in 1639 overleed Johan van Schagen en kreeg Lisse in de persoon van Isabella van Camons een nieuwe ambachtsvrouwe. Het is niet ondenkbaar dat Adriaan van Gorcum toen in zijn schoutambt werd hersteld. In de jaren veertig van de zeventiende eeuw was hij in ieder geval weer als schout van Lisse in functie.

Het is niet bekend waarom Johan van Schagen niets moest hebben van de Lissese schout. Mogelijk waren de goede contacten tussen Adriaan van Gorcum en Hendrik Valckenaer (op dat moment de would-be-ambachtsheer van Lisse) reden voor Johan van Schagen om een andere schout te benoemen. Zo hield Adriaan van Gorcum in de jaren dertig van de zeventiende eeuw voor de in Utrecht woonachtige Hendrik Valckenaer toezicht op het afzanden van het Berkhouter Duintje, waarvan het westelijke deel na de dood van Johan van Matenesse in handen was gekomen van de families Pieck en Valckenaer.[5] Na het afzanden liet Hendrik Valckenaer op dezelfde plek de buitenplaats Berkhout bouwen. Hij woonde er niet zelf, maar verhuurde het aan Adriaan van Gorcum (en later blijkt diens zoon mr. Hannard van Gorcum eigenaar van de buitenplaats Berkhout te zijn). Zijn relatie met Hendrik Valckenaer bracht niet alleen de positie van Adriaan van Gorcum als schout van Lisse in gevaar, maar leidde zoals straks zal blijken ook tot een conflict met het hoogheemraadschap van Rijnland.

Berkhout tot Lis staat er rechtsboven, een tekening van C. Pronk 1725
Cornelis Pronk tekende het in 1715 zo.

Rond de aanstelling van am­bachtsbewaarders

Niet lang na zijn aanstelling als schout van Lisse kwam Adriaan van Gor-cum voor de eerste maal in conflict met het hoogheemraadschap van Rijn­land. In 1629 was er namelijk een geschil ontstaan tussen de Lissese schout en de ambachtsbewaarders Pieter Klaaszn Groenendijk en Filips Dirkszn van Larum. Laatstgenoemden beschuldigden Adriaan van Gorcum van het eigenhandig aanstellen van nieuwe ambachtsbewaarders en het niet overge­ven van registers en rekeningen.[6]

Vooral het op eigen gezag aanstellen van ambachtsbewaarders zal Adriaan zwaar zijn aangerekend. Als schout was hij gemachtigd om kroosheemra-den te benoemen, maar ambachtsbewaarders hoorden door de ingelanden te worden voorgedragen. In 1446 speelde er al een min of meer gelijksoortige kwestie in Voorhout, alwaar de schout Albrecht Nagel zelf ambachtsbe­waarders had aangesteld. Daar werd door de Voorhoutse ingelanden fel tegen geprotesteerd. [7]

Pieter Klaaszn Groenendijk en Filips Dirkszn van Larum legden hun zaak voor aan de dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland, die op 25 april 1629 een zogenoemd ‘appoinctement’ (rechterlijke beschikking of uitspraak) op­stelden waarin Adriaan van Gorcum werd gesommeerd om te voldoen aan de eisen van de beide ambachtsbewaarders. De belangrijkste eisen worden in het procesdossier als volgt beschreven:

‘Ende dat de selve requeste ende apostille [d.w.z. het bovengenoemde ap-poinctement] es tenderende ten eijnde de voorschreven opposant [Adriaan van Gorcum] des ambachtsrekeninghe behouften, registers ende requesten aen henluijden [de beide ambachtsbewaarders] terstont soude overleveren.’ ‘Ende dat hij [Adriaan van Gorcum] voorts uijt uwe genomineerde persoenen soude eligeren [benoemen], ofte door den ambachtsheer aldaer doen eligeren, een ambachtsbewaerder inde plaetse vanden lest affgaenden.’ ‘Ofte dat bij gebreecke vandien naer den dijckrechte daer en toe soude moghen werden gheconstringeert [gedwongen].’

Adriaan van Gorcum verweerde zich door te verklaren dat hij al geruime tijd  voor overhandiging van het appoinctement op de eisen was ingewgaan (zie ook bijlage 2). Daarnaast beweerde Adriaan dat de keuren van het hoogheemraadschap niet duidelijk aangaven hoe hij als schout in dergelijke kwesties diende te handelen. Dit alles mocht niet baten: Adriaan werd op last van de dijkgraaf en hoogheemraden gegijzeld en moest zich op 4 juli 1629 in het gemeenlandshuis te Spaarndam verweren tegen de geuite beschuldigingen. Daar werd hij door de dijkgraaf en hoogheemraden tot ‘quaet opposant’ verklaard en veroordeeld om ‘wederom in gijselinge te gaen ende te blijven tot dat hij de ambachtsreeckeninge ende behoufften in conformite [navolging] van ’t eerste lith van ’t appoinctmenent in questie sal hebben gelevert’ (Adriaan diende dus opnieuw te worden gegijzeld totdat hij de ambachtsrekeningen overhandigde en tegemoet kwam aan de andere eisen).[8] Adriaan van Gorcum was het hier natuurlijk niet mee eens. Hij verklaarde dat Pieter Klaaszn Groenendijk zich niet met deze kwestie diende te bemoeien aangezien ‘hij zijn tijt uijtgedient heeft’ en dus niet meer als ambachtsbewaarder een zaak kon aanspannen. Daarnaast had Pieter Klaaszn Groenendijk niet geprotesteerd toen Reinoud Maartenszn Verdel door de Lissese schout ter vervanging van diezelfde Pieter werd aangesteld als nieuwe ambachtsbewaarder. Filips Dirkszn van Larum had volgens Adriaan ook geen poot om op te staan ‘omdat hij het [aan] stellen vanden voornoemde Verdel als ambachtsb ewaerder [had] toegestaan, [en] met den selven alle de voorschreven acten gepleecht ende voorschreven rekeninghen, behouften ende andere stucken ontfanghen heeft.’ Kortgezegd: de beide ambachtsbewaarders hadden boter op hun hoofd.

De Lissese schout voelde zich ’tgrotelix beswaert’ door het vonnis van de dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland, ‘voor soo veel hij verclaert es quaet opposant, ende gecondemneert is wederomme in ghijselinghe te gaen tot dat de voorschreven reeckeninghe ende andere behouften in het voorschreven eerste lith van ’tvoorschreven appoinctement sall hebben gelevert, gemerckt het selvighe eens bij hem ghedaen zijnde, hij ’tselve andermael niet en kan doen [hij had de ambachtsrekeningen en andere stukken al overgeleverd], ende heeft hem daeromme vanden voorschreven vonnisse dienaengaende gheconstitueert (gelijck hij doet bij desen) appellant aen den Hove.‘[9] Het kwam er dus op neer dat Adriaan van Gorcum tegen de uitspraak in hoger beroep ging bij het Hof van Holland in Den Haag.

Helaas zijn de stukken in het gemeentearchief van Lisse zodanig beschadigd dat veel passages onleesbaar zijn geworden. Het is ook nog niet gelukt om langs andere weg een einduitspraak te vinden. Daardoor is op dit moment niet duidelijk hoe deze zaak precies is afgelopen. Zou de reeds genoemde Johan van Schagen misschien nog een kwalijke rol hebben gespeeld? Johan van Schagen was namelijk tussen 1622 en 1639 hoogheemraad van Rijnland en zal vermoedelijk ook de zaak van Adriaan van Gorcum hebben behandeld.[10] Er zijn echter geen aanwijzingen dat de relatie tussen beide heren in deze tijd al was verstoord. Omgekeerd kan de zaak uit 1629 wel van invloed zijn geweest op de ontwikkelingen in 1638.

Belediging van functionarissen van het hoogheemraadschap van Rijn­land

In 1649 kwam Adriaan van Gorcum voor de tweede maal in aanraking met de dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Rijnland. Hij had in Lisse zonder vergunning een sloot laten graven op het land van Hendrik Valckenaer en diende daarvoor op 8 juni verantwoording af te leg­gen tijdens de zitting van de dijkgraaf en hoogheemraden in het gemeen-landshuis te Spaarndam.[11] Adriaan van Gorcum kwam keurig opdagen, maar voelde zich in deze zaak onheus bejegend. Toen de gemoederen tij­dens de zitting steeds verder verhit raakten, kon Adriaan van Gorcum zich niet langer beheersen en slingerde hij diverse beledigingen naar de aanwe­zige hoogheemraden en naar Adriaan van der Laan, rentmeester van het hoogheemraadschap van Rijnland. Adriaan van Gorcum ging in zijn frus­tratie zelfs over op fysiek geweld, want volgens het verslag werd de bode van het hoogheemraadschap door hem mishandeld.[12]

De Lissese schout was van mening dat de dijkgraaf Amelis van der Boekhorst zich schuldig maakte aan machtsmisbruik en dat er slechts uit persoonlijke wrok door Adriaan van der Laan vervolging was ingesteld. Adriaan van der Laan had als beheerder van de goederen van Isabella van Camons namelijk een proces verloren van Adriaan van Gorcum. Interessant detail: Amelis van der Boekhorst was de zoon van Nikolaas van de Boek­horst, de dijkgraaf die Adriaan van Gorcum in 1629 op de vingers had ge­tikt. Er zat weliswaar 20 jaar tussen beide zaken, maar was de mening van de Lissese schout in 1649 misschien ook niet helemaal vrij van persoonlijke rancune? Eergevoel speelde in deze tijd in ieder geval een belangrijke rol (vooral in de hogere kringen van de samenleving) en aantasting van de eer werd als zeer kwalijk ervaren.

Vanwege de beledigingen en de mishandeling werd Adriaan van Gorcum door de dijkgraaf gedagvaard om opnieuw voor de hoogheemraden van Rijnland te verschijnen. Volgens Adriaan van Gorcum waren de dijkgraaf en hoogheemraden echter niet bevoegd om uitspraken te doen in beledigingzaken. Daarom besloot hij de zaak voor te leggen aan het Hof van Hol­land in Den Haag. Dit belangrijke gerechtshof deelde de mening van Adri­aan van Gorcum en verklaarde op 25 september dat de hoogheemraden van Rijnland geen kennis mochten nemen van de kwestie tussen de dijkgraaf en Adriaan van Gorcum. Amelis van der Boekhorst tekende daar op 11 oktober nog wel protest tegen aan, maar dat leverde niets op. Op 19 oktober 1649 verklaarde het Hof van Holland het hoogheemraadschap van Rijnland namelijk niet ontvankelijk in haar klacht.[13]

Meer onderzoek

Hoewel er op zich niet zo heel veel kan worden afgeleid uit de in dit artikel behandelde processen (het zijn slechts twee zaken), geven ze wel een aar­dig beeld van de relatie tussen de schout en ambachtsbewaarders op lokaal niveau en de relatie tussen de schout en de dijkgraaf en hoogheemraden op regionaal niveau. Van beide kanten werd de Lissese schout goed in de gaten gehouden. Zodra hij in de ogen van de ambachtsbewaarders of het hoogheemraadschap zijn boekje te buiten ging, leidde dat uiteindelijk tot een proces. In beide gevallen was Adriaan van Gorcum capabel genoeg om zichzelf te verdedigen en koos hij duidelijk voor de tegenaanval (soms zelfs letterlijk). Hij liet het er ook niet bij zitten wanneer er een voor hem nega­tief vonnis uit de bus kwam rollen: Adriaan wist zonder problemen de weg te vinden naar het Hof van Holland in Den Haag (in die tijd de belangrijk­ste beroepsinstantie in het gewest Holland).

Vermoedelijk zijn zowel in het archief van het hoogheemraadschap van Rijnland als het archief van het Hof van Holland meer van dit soort zaken te vinden. Het zou mooi zijn als daar onderzoek naar wordt gedaan, omdat daarmee de bestuurlijke geschiedenis van Lisse beter in beeld kan worden gebracht. Mochten er lezers zijn die zich daar mee bezig willen houden (of met een genealogisch onderzoek naar de Lissese dorpsbestuurders), dan kunnen zij zich aanmelden bij de secretaris van de vereniging (info@oud-lisse.nl).

Bijlage 1. De heren en vrouwen van Lisse en Dever in de zeventiende eeuw [14]

Lisse

1592-1624 Johan van Mathenesse

1624 Hendrik Pieck

1624-1627JohannaPieck

1628-1633 Amelis van Mathenesse

1633-1638 Florentina van Mathenesse

1638-1639 Johan van Schagen junior

1640-1659 Isabella van Camons

1659-1668 Willem van Mathenesse

1668-1669 Hendrik Valckenaer

1670-1684Karel Valckenaer

1685-1687 FlorentinaValckenaer

1687-1700 Willem de Wael van Vronesteijn

Dever

1564-1624 Johan van Mathenesse

1624-1628 Maria van Mathenesse

1629-1639 Johan van Schagen junior

1639-1674 Isabella van Camons

1674-1699 Willem de Wael van Vronesteijn

Bijlage 2. Brief van Adriaan van Gorcum aan de dijkgraaf en hoog­heemraden van Rijnland [15]

Aen d’Edele heere n dijcgraveende hogeheemraden van Rhijnlandt

Geeft met behoorlicke reverentie te kennen Adriaen van Gorchem, schoudt tot Lisse, hoe dat hij suppliant uijt crachte van seecker appoinctement van Uwer Edele in date den XXVIIIen aprilis voorleden opden naam van Philips Dircxz Larum, jegenwoordige, ende Pieter Claasz van Groenendijck, afgegaen, ambachtsbewaerders aldaer, bij Franc vander Meulen, heemraetsbode van Rhijnlandt opten XlXen meij voorleden is gesommeert om voldoeninge vanden innehouden vanden selven appoinctemente,ende daaromme noch verder met gijselinge wert gedreijcht, nijet jegenstaandehij  suppliant de voornoemde Philips Dircxz Larum, een vande impetranten, al voor date dat hij suppliant wettelicke kennisse vanden inhouden vanden selven appoinctemente heeft becomen,volcomen contentement heeft gedaen, gelijc blijct bij desselffs quitantie daar van copie autentijcq an dese is gehecht, ende alsoo hij suppliant mette selve voorgenomene ende begonste executie tonrechte wort gequelt, ende merckelicken beswaert is, is hij suppliant te raide geworden tegens deselve executie te opposeren, gelijc hij hen daer tegens bij desen alsnoch stelt als opposant, doch alsoo de keuren vant voors. Heemraetschap nijet uijtdruckelicken statueren hoe hij suppliant hier inne sal hebben te gedragen, soo versouct hij suppliant apostille opde marge van desen daar bij een vande boden vant voors. Heemraetschap geauthoriseert werden omme de voors. impetranten vanden executie jegens den eersten anstaanden rechtdach van julius in cas van oppositie te mogen dachvaerden, met surcheantie van executie tot partije gehoort, anders sal wesen geordonneert.

A.A. van Gorcum 1629

Noten

[I] Zie ook mijn artikel over het ontslag van een Roomse ambachtsbewaarder in het Nieuwsbladjaargang 8 nummer 2 (april 2009) 30-37.

[2] C. Hoek, ‘Zegels van Zuidhollandse waardigheidsbekleders’, Ons Voorgeslacht^ (1960) 101-103, aldaarlOl en Gemeentearchief Lisse (hierna

GAL), inv.nr. 497.

[3] J.C. Kort, Collectie familie Van Mathenesse (1251) 1311-1760 (1861-1917)

(Den Haag 1988) 149 (inv.nr. 1169. Stukken betreffende de aanstelling door A melisvan Mathenesse van Adriaan van Gorcum tot schout en secretaris van Lisse, 1627).

[4] A.M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse (Zaltbommel 1966) 110-111.

[5] A.M. Hulkenberg, ’t Roemwaard Lisse (2e druk Lisse 1998) 20.

[6] GAL, inv.nr. 24.

[7] S.J. Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland. Zijn recht en zijnbestuur van den vroegsten tijd tot 1857 (herdruk van de uitgave uit 1934, Alphen aan den Rijn 1982) 100-101.

[8] GAL, inv.nr. 24.

[9] Ibidem.

[10] Fockema Andreae, Hoogheemraadschap van Rijnland, 402.I] Ook in later tijd zou Adriaan van Gorcum nog regelmatig werk verrichten voor Hendrik Valckenaer. Zo verkocht hij op 4 juni 1653 als rentmeester van de goederen van Hendrik Valckenaer, heer van Valckenaer, Duijckenburch, Lisse (sic!), Giessen, etc. 4,5 morgen land in de Zwammerdamse polder aan Robrecht Vos, secretaris van Bodegraven en Voshol;

[11] zie: Streekarchief Rijnlands Midden, Protocollen Zwammerdam 1643-1658, inv.nr. 20, fol. 188.

[12] M.H. V. van Amstel-Horak en R.W.G. Lombarts, Regestenboek van het hoogheemraadschap van Rijnland, april 1253-oktober 1814 (Leiden 1992) 250. [

13] Van Amstel-Horak en Lombarts, Regestenboek, 251.

[14] Gebaseerd op Hulkenberg, Huis Dever en de inventaris van het gemeentearchief van Lisse. [15] GAL, inv.nr. 24

Fragntentparenteel van Jan van Mathenesse met vetgedrukt de in dit artikel genoemde ambachtsheren en -vrouwen van Lisse (met uitzondering van Johanna Pieck, de oudtante
van Amelis van Mathenesse).

Hoog bezoek in Lisse

Het CDA bestuur vergaderde  rond het aan het begin van de 20e eeuw in het gebouw aan de Bondstraat van de Katholieke Arbeidersbond. Het was een armoedige kroeg.  Een aantal leden van de Staten Generaal kwam op bezoek. De ordinaire omstandigheden in de kroeg worden besproken.

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 2, april 2011

Van de heer Bas Romeyn kregen we een artikel dat op 28-8-2000 in de NRC-Handelsblad heeft gestaan. Hij beschrijft op hilarische wijze over CDA-vergaderingen in het KAB-gebouw, een tijdsbeeld om van te genieten.

door Bas Romeyn

Het zal een jaar of vijftien geleden zijn dat ik gevraagd werd om het CDA-bestuur in Lisse te komen versterken. Na ampel beraad, zoals dat zo mooi heet, besloot ik de uitdaging aan te gaan. De vergaderingen werden gehouden in het KAB-gebouw, aan de Bondstraat (overigens niets van doen met onze 007-held) te Lisse. Een schamel pand uit 1914, waar de Katholieke Arbeiders Bond haar hoofdkwartier had gevestigd. Een fraaie benaming voor iets dat gewoon een tempel van koning Alcohol was. Als je binnenkwam, ging je langs de biljarttafels l naar rechts. Daar kon je kiezen uit de meest steile trap die ik ooit in m’n leven heb gezien (hij stond vrijwel recht omhoog), óf de deur naar de urinoirs, een benaming die volledig recht deed aan de grondstof die daar afgewerkt werd. In deze ruimte stond een groot aantal granito bakken tegen de muur, alwaar duizenden katholieke arbeiders, sinds de Eerste Wereldoorlog hun door zware landarbeid op de bollenvelden gekromde ruggen nog krommer trokken bij het lozen van met ureum vermengde alcohol. Het resultaat mocht er zijn. Als je ooitaa n scholieren aanschouwelijk wilt maken hoe de grotten van Han zijn ontstaan, is één blik in voornoemde ruimte voldoende. Het spreekt voor zich dat een ieder die zelfs maar over een slechts gedeeltelijk reukvermogen beschikte, de urinoirs blindelings kon vinden.

Bovenaan de trap der alpinisten bevond zich onze vergaderzaal. Aan de grote wand hing een aantrekkelijk klein schilderij, voorstellende een heidelandschap met een wat moedeloos ogende herder met een dito sjokkende hond, naast een schier onafzienbare kudde schapen. Het bijzondere was dat om dit oliewerkje heen gewoon gordijnen aan een rails hingen, aldus de illusie wekkend dat de paarswollige gloed door een venster naar binnen scheen. Dat zou het geval geweest zijn, indien de verlichting redelijk zou zijn. Echter, vrijwel de gehele zoldering was bedekt met tl-buizen, aldus de oude Philips-slogan: “Wie licht spreidt, spreidt gezelligheid”, op rigoureuze wijze opvolgend.

De eerste keer schoof ik, duizelig van alle indrukken, aan een lange rij, terdege met formica voorziene, tafels aan. Voor de pauze kregen we een kop koffie, na de pauze nog een, geserveerd door de vaste kracht van het KAB-gebouw, een zekere Inge. Na een aantal vergaderingen deze consumpties met lede ogen aanschouwd te hebben, stelde ik dat aan de verzorging van het inwendige van het CDA-bestuur toch wel wat schortte en dat ik graag, als donatie aan het CDA, voortaan de catering zou willen verzorgen. Dat werd geaccepteerd.

Na een indringend gesprek met Inge, die opveerde gelijk eens Lazarus uit z’n graf, schets ik u een gemiddelde vergaderavond: Voor de pauze koffie met een werkelijk royale keuze uit taart, gebak en cake, vaak door Inge zelf gebakken. Daarna, na de pauze, zalmsalade, visschotel, sateh met stokbrood, al dan niet begeleid door versnaperingen uit de frituurpan. Tevens, ook niet onbelangrijk, de volledige keuze uit het bar-assortiment van de katholieke arbeiders. En neem maar aan, die was ruim. Op mijn verzoek werden hier wat betere wijnen aan toegevoegd.

Lid van bestuur was, de ook in Lisse wonende, Joep de Boer, voorzitter van de buitenland­commissie van de Tweede Kamer. Als Joep aanwezig was, hij was vaak buitengaats, werd door de voorzitter gevraagd of er nieuws was uit de Tweede Kamer of het buitenland. Met veel genoegen en uitvoerig, in alle betekenissen van het woord, kweet Joep zich van z’n taak, zodat de rest van het gezelschap zich kon spijzen en laven. Op zekere dag, het werd van tevoren aangekondigd, zou Joep langskomen met een delegatie Kamerleden. Inge werd tijdig gewaarschuwd. Het hoge gezelschap arriveerde wat later op de avond. Het bestuur was inmiddels al begonnen met vergaderen. Ik zal u uitleggen wat er te zien was: onder de onbarmhartig schijnende tl-buizen (de penningmeester droeg altijd een zonnebril), stonden de tafels vol met door Inge zelfgemaakte salades, dampende schalen met satehstokken, manden stokbrood, bitterballen en vlammetjes, alsmede restanten taart. Mannen en vrouwen, aan de shag dan wel sigaretten of dikke sigaren rokend, met handen glazen omklemmend, waarin bier, witte of rode wijn of limonadeglazen gevuld met ‘baco’s’ van Inge, die, het mag niet verzwegen worden, een uitzonderlijke nadruk legde op het gedeelte ‘ba’ en beduidend minder op de ‘co’.

Leden van de Staten Generaal

De leden van de Staten Generaal, al overweldigd door het gebouw en zaal, deinsden terug en keken zoals eens de vrouw van Lot moet hebben gekeken naar de ondergang van Sodom en Gomorra. Lang duurde dit niet, want ze werden allerhartelijkst, mogelijk zelfs een tikkeltje oneerbiedig, begroet. Pas aan het einde der vergadering zag ik door wat tabaksrook een hand over de tafel schuiven, toebehorende aan een Kamerlid uit de Anti-Revolutionaire bloedgroep, die het laatste satehstokje van de schaal pakte. Hij was de enige van het hoge gezelschap die dit aandurfde. Het voltallige bestuur was het er over eens: het was een grandioze avond geweest! Ik kan mij voorstellen dat een zekere gelijkenis met gepeperde avonden in Rotterdam zich opdringt. Vergeet echter niet, in Lisse was geen sprake van verteren van gemeenschapsgelden. Het CDA had in mijn tijd 10 van de 19 gemeenteraadsleden en nu zes. Zegt dat niet voldoende? Voor politieke adviezen houd ik mij beschikbaar.

De voorkant van het patronaatsgebouw

 

Het ontslag van een rooms-katholieke ambachtsbewaarder in Lisse in de achttiende eeuw.

Vanaf de tachtigjarige oorlog kregen de katholieken in openbare functies vaak ontslag. De katholieke Jacob Floriszn. Van Bourgondiën is geboren in 1680. Hij werd in 1725 ambachtsbewaarder. Uitgelegd wordt wat een ambachtsbeheerder is. In 1726 start een procedure om hem af te zetten omdat hij katholiek was.

door drs. Maarten van Bourgondiën

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 2, april 2009

Inleiding

Als gevolg van de veranderde machtsverhoudingen, werden roomskatholieken vanaf het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog stelselmatig geweerd uit publieke bestuursfuncties. Zo mochten zij op lokaal niveau geen deel meer uitmaken van het dorpsbestuur. Op 29 juli 1654 bepaalden de Staten van Holland dat alle rooms-katholieke bestuurders “geheel buyten geslooten en affgeset” moesten worden. [1] Om bestuursfuncties uit te kunnen oefenen, was lidmaatschap van de Nederduits Gereformeerde Kerk verplicht. Dat was namelijk de offi ciële staatskerk van de Republiek der Verenigde Nederlanden. In de praktijk werd deze bepaling echter niet altijd strikt opgevolgd. In dorpen met een kleine gereformeerde gemeenschap was het bijvoorbeeld moeilijk om steeds voldoende geschikte bestuurders te vinden. Dan kon het gebeuren dat er ook rooms-katholieken in het dorpsbestuur werden opgenomen. Hoewel de rooms-katholieken in Lisse door de eeuwen heen altijd in de meerderheid zijn geweest, was de gereformeerde gemeenschap in dit dorp over het algemeen net groot genoeg om voldoende bestuurders te leveren. De vier burgemeesters waren in de achttiende eeuw bijvoorbeeld steevast van gereformeerde huize. Het is dan ook enigszins opvallend om te zien dat er in het eerste kwart van de achttiende eeuw toch roomsgezinde dorpsbewoners als ambachtsbewaarder in het dorpsbestuur werden opgenomen. Lange tijd leverde dat geen noemenswaardige problemen op, maar in 1726 was de rooms-katholieke achtergrond van de ambachtsbewaarder Jacob Floriszn. van Bourgondiën reden om een ontslagprocedure tegen hem in gang te zetten. [2] Ik zal daar in dit artikel wat dieper op ingaan. Het geeft namelijk een aardig beeld van de invloed van religie en politiek op het dagelijkse leven in een dorp in de Duin- en Bollenstreek.

De kerk van Lisse in 1725. De religieuze spanningen in het dorp hadden in deze tijd vooral een politiek-economische achtergrond (afbeelding uit de Atlas van Schoemaker).

Jacob Floriszn. van Bourgondiën

De hoofdpersoon van dit artikel werd geboren omstreeks 1680. Hij was een kleinzoon van de uit de ambachtsheerlijkheid Heemstede afkomstigeCornelis Janszn. van Bourgondiën. Cornelis trouwde omstreeks 1645 met de Lissese Anna Florisdr. van Wassenaar. Vermoedelijk is hij ook rond datzelfde jaar naar Lisse verhuisd. In ieder geval hebben zijn nakomelingen tot aan het eind van de achttiende eeuw in dit dorp gewoond. In de door mij bestudeerde bronnen worden nergens concrete uitspraken gedaan over het beroep van Jacob Floriszn. van Bourgondiën, maar waarschijnlijk verdiende hij net als zijn vader Floris Corneliszn. van Bourgondiën zijn brood als veehouder. Jacob was eigenaar van een boerderij met zes morgen land in de Westgeest te Lisse (een gebied ten zuiden van de huidige Vuursteeglaan, aan de westkant van de Heereweg). Daarnaast pachtte hij ook nog diverse andere percelen. In 1725 had hij op die manier in totaal vijftien morgen en 200 roeden land tot zijn beschikking. Omgerekend naar huidige oppervlaktematen is dat ongeveer dertien hectare. Jacob Floriszn. van Bourgondiën trad tweemaal in het huwelijk. Eerst in 1707 met Katharina Jacobsdr. Naardenburg (weduwe van Jacob Dirkszn. Uitermeer), en daarna in 1731 met Anna Anthonisdr. van der Libbe (weduwe van Dirk Jacobszn. Ruigrok). De families Van Bourgondiën en Van der Libbe konden blijkbaar goed met elkaar overweg, want Jacobs halfzus Dirkje Florisdr. van Bourgondiën was getrouwd met Jan Anthoniszn. van der Libbe, een broer van Anna. Voor zover bekend zijn beide huwelijken van Jacob Floriszn. van Bourgondiën kinderloos gebleven. Hij overleed op 23 december 1738, waarna Anna Anthonisdr. van der Libbe op de boerderij in de Westgeest bleef wonen. Zij hertrouwde in 1743 met Adriaan Simonszn. Langeveld.

Fragmentgenealogie van Cornelis Janszn. van Bourgondiën

Aanstelling tot ambachtsbewaarder

In 1725 werden Jacob Floriszn. van Bourgondiën en Otto Jacobszn. Kranenburg aangesteld tot ambachtsbewaarders van Lisse. Samen met de schout hielden zowel kroosheemraden als ambachtsbewaarders zich bezig met waterschapszaken binnen het ambacht, waaronder het onderhoud van wegen, bruggen en dijken (taken die tegenwoordig onder de noemer Openbare Werken vallen). De schout en kroosheemraden oefenden de rechterlijke taken uit, terwijl de bestuurlijke taken op de schouders rustten van de schout en de ambachtsbewaarders. [3] In de zeventiende en het eerste kwart van de achttiende eeuw werden de functies van kroosheemraad en ambachtsbewaarder eerlijk verdeeld onder de rooms katholieke en gereformeerde inwoners van Lisse. Zo waren onder andere de vader en oom van Jacob Floriszn. van Bourgondiën in de zeventiende eeuw actief als kroosheemraad. [4] Dat Jacob zich later eveneens met waterschap zaken bezig ging houden, is dus niet zo vreemd.
In Lisse week men op waterschap gebied lange tijd af van de wettelijke bepaling dat bestuursfuncties alleen door lidmaten van de officiële staatskerk mochten worden uitgeoefend. Misschien woonden er in dit dorp toch niet voldoende gereformeerden om alle bestuursfuncties te vervullen. Daarnaast kan de verdeling van de waterschap functies ook in goed onderling overleg zijn gebeurd. De bevolking nam in veel gevallen namelijk een wat gematigder standpunt in ten aanzien van de strenge verbodsbepalingen die van hogerhand werden opgelegd. [5] Dan zou je echter verwachten dat rooms-katholieken in Lisse ook tot andere bestuursfuncties werden toegelaten, en daar zijn vooralsnog geen aanwijzingen voor. De burgemeesters hadden, zoals gezegd, in de achttiende eeuw steevast een gereformeerde achtergrond. Er is dan ook meer onderzoek nodig om duidelijkheid te krijgen over deze bestuurskwestie.

Overzicht van de ambachtsbewaarders van Lisse in de jaren 1700-1725 (NB: over de jaren 1714-1716 en 1723-1724 zijn op dit moment geen gegevens bekend)

Procedure tot afzetting

Gedurende het eerste kwart van de achttiende eeuw had niemand zich echt gestoord aan het feit dat rooms-katholieke inwoners van Lisse tot ambachtsbewaarder werden aangesteld. In 1726 werd er door vertegenwoordigers van de gereformeerde kerk van Lisse echter geklaagd bij de Classis van Leiden. De gereformeerde ambachtsbewaarder Otto Jacobszn. Kranenburg diende in mei van dat jaar af te treden omdat zijn termijn afl iep. Dat betekende dat de roomsgezinde ambachtsbewaarder Jacob Floriszn. van Bourgondiën in dat jaar de oudste in functie en daarmee invloedrijkste ambachtsbewaarder van Lisse zou worden. Het was namelijk de oudste ambachtsbewaarder die de belangrijkste bestuurstaken uitoefende (al overlegde hij daarbij wel met de jongste ambachtsbewaarder). Men vreesde nu “dat bij het bewind van de paepsche [ambachtsbewaarder], de gereformeerde ambaghtslieden als timmerluyden, metselaeren, etc., aen welke thans het werk van het ambagt aldaer aenbesteet was, zoude werden affgedanckt, en het zelve aen paepsche gegeven.” Het draaide bij deze kwestie uiteindelijk dus niet om zuiver religieuze motieven, maar om de vraag wie alle werkzaamheden binnen het ambacht mocht verrichten. In dat licht bezien is het vreemd dat er niet eerder aan de bel werd getrokken. Het kwam namelijk wel vaker voor dat de oudste ambachtsbewaarder van Lisse rooms-katholiek was (zie bovenstaande tabel). Vermoedelijk speelden de problemen die in 1723 waren gerezen tussen de ambachtsheer en de kerkeraad van Lisse een rol bij de afzettingsprocedure. [6] De toenmalige ambachtsheer Frederik Jacob Heereman van Zuydtwijck was namelijk roomsgezind, en het was de kerkeraad een doorn in het oog dat hij als rooms-katholiek ambachtsheer het recht had om de predikant te benoemen. Er volgde een slepend juridisch confl ict, waarbij de ambachtsheer in 1725 uiteindelijk aan het kortste eind trok. De gedesillusioneerde Frederik Jacob Heereman van Zuydtwijck verliet kort daarop de Republiek der Verenigde Nederlanden. Met Lisse heeft hij zich daarna nooit meer bemoeid. Mogelijk heeft de kerkeraad van Lisse deze benoemingskwestie aangegrepen om meteen ook maar korte metten te maken met de laatste rooms-katholieke invloed in het dorpsbestuur. De bovenstaande gegevens wekken in ieder geval sterk de indruk dat er in Lisse gedurende de jaren ’20 van de achttiende eeuw een politiek-economische machtsstrijd gaande was. Hoe het ook zij, uiteindelijk kwamen de klachten over de rooms-katholieke ambachtsbewaarder van Lisse via de “Christelijke Synodus van Zuyd Holland” bij de Staten van Holland terecht. Zij bepaalden op 26 april 1726 dat Jacob Floriszn. van Bourgondiën diende te worden afgezet, en dat in zijn plaats een gereformeerde ambachtsbewaarder moest worden aangesteld. Daarnaast lieten de Staten van Holland weten dat er in het vervolg alleen nog maar gereformeerden tot ambachtsbewaarder mochten worden benoemd. Voor zover ik na kon gaan heeft men zich daar in Lisse vanaf 1726 steeds keurig aan gehouden. De rol van de rooms-katholieken in het dorpsbestuur was daardoor dus helemaal uitgespeeld. Zij moesten wachten tot de Bataafse Revolutie van 1795 voordat zij weer bestuurlijke activiteiten konden ontplooien.

Noten

[1] Gemeentearchief Lisse, inv. nr. 25 (ongefolieerd).

[2] Zie ook A.M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse (Lisse 1960) 78.

[3] Mr. S.J. Fockema Andreae, Het hoogheemraadschap van Rijnland. Zijn recht en zijn bestuur van den vroegsten tijd tot 1857 (herdruk Alphen a/d Rijn 1982) 95 en 100.

[4] Nationaal Archief, DTB Lisse, boek L12A (1687-1699), fol. xii; enkele Lissese rooms-katholieke families die in de achttiende eeuw kroosheemraden leverden, zijn: Van Graven, Kroon, Schrama, Van der Voort en Vreeburg, zie: Gemeentearchief Lisse, inv. nr. 302.

[5] Mr. H.J.J. Scholtens, Uit het verleden van Midden-Kennemerland (Arnhem 1968) 69. [6] A.M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse (Zaltbommel 1966) 200-208

Grondruil Dever

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 3, juli 2003

Nieuwsflitsen

Na lange onderhandelingen tussen de gemeente Lisse en bestuur van de Stichting ’t Huys Dever, is op 2 april door notaris F.J.M. Kompier in het gemeentehuis de akte tot ruiling van grond tussen de Stichting Beheer Buitenplaats ’t Huys Dever en de gemeente Lisse gepasseerd. De akte van overdracht is daarbij ondertekend door beide partijen. Door in te stemmen met de grondruil maakt de Stichting de aanleg van de ontsluitingsweg tussen het bedrijvenpark Dever en de Heereweg mogelijk.

Voorwoord van de voorzitter: Behoud van het dorpse karakter

De  voorzitter schrijft in het voorwoord dat de VOL na de verkiezingen de constante factor in het uitvoerend gemeentelijk beleid is. We zijn onder andere betrokken bij de gemeentelijke monumentenlijst en de Centrumvisie.

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 2, april 2002

Ton Rouwhorst

De verkiezingen zijn gelukkig weer achter de rug en we kijken er vol verwachting naar uit om met de nieuwe gemeenteraad en het col­lege van Burgemeester en Wethouders te gaan samenwerken.

Je ziet in deze tijd maar weer eens wat het belang is van onze Verening. De samenstelling van de raad of het college kan zo maar veranderen en de Vereniging Oud Lisse blijkt dan toch de constante factor te zijn in het uitvoerend gemeentelijk beleid. Het bijsturen van het monumentenbeleid en het behoud van het dorpse karakter blijven voor ons de komende raadsperiode weer de speerpunten.

De afgelopen jaren zijn we als Vereniging nauw betrokken geweest bij de bescherming van de nodige panden en deze panden op de gemeentelijke monumentenlijst te krijgen. Tevens zijn we in een vroeg stadium betrokken geweest bij het ontwikkelen van een Centrumvisie en ook daarbij is onze inbreng voor ingewijden duide­lijk herkenbaar. Betreffende de uitvoering van deze Centrum- plan­nen zullen we zeker onze rol blijven opeisen.

Ik denk dat ‘herkenbaar voor ingewijden’ een beetje in kaart brengt wat ons de komende jaren als Vereniging Oud Lisse te doen staat. De resultaten van onze inbreng in het gemeentelijk beleid zijn goed te noemen, maar meestal slechts bekend bij een kleine groep.

We zullen ons dan ook de komende periode duidelijker moeten profileren en ook zal het ledental van onze vereniging drastisch moe­ten toenemen. Een andere mogelijkheid is om de samenwerking met het Museum de Zwarte Tulp en de Stichting Dever te verwezenlijken om daardoor onze positie te verstevigen.

Deze en andere onderwerpen komen aan de orde op onze komende jaarvergadering. Ik hoop veel leden op onze jaarvergadering te mogen begroeten om gezamenlijk over deze onderwerpen te kunnen discussiëren.