Berichten

Leven en laten leven in Lisse:  Een onderzoek naar de zorg voor armen (1587 – 1729)

Op 17 november 1587 vergaderen in de Jonker Johan van Mathenesse, heer van Lisse Nijclaessone,  Zij vergaderen om te komen tot de oprichting van de Heilige Geest Armen. Om iedere schijn van fraude te voorkomen moest ieder jaar een degelijke jaarrekening gepresenteerd worden waarin precies werd vermeld waar de inkomsten vandaan kwamen  en waar de uitgaven aan  uitgegeven waren. Deze moest ieder jaar door de heer van Lisse of zijn gevolmachtigde goedgekeurd worden. De pastoor had enkel een adviserende taak. De armoede in Lisse wordt beschreven.

door Arie de Koning

2020

Hoe kwetsbaar was de bevolking van het Hollandse platteland aan het einde van de late Middeleeuwen tot het begin van de vroegmoderne tijd bij voedselcrises en hoe was de situatie in Lisse in het bijzonder?

Met deze vraag aan mijzelf zadelde ik me op met een megapuzzel. Terugvallen op eerder onderzoek was niet mogelijk omdat er altijd onderzoek is gedaan in de grote steden, wat ook wel logisch is, want men kan gerust veronderstellen dat de grootste problemen bij voedseltekorten zich afspeelden in die zelfde grote steden.

Waar in perioden van sterk gestegen voedselprijzen de mensen, die zich normaliter het hoofd maar net boven water konden houden, in ernstige problemen kwamen. Meestal reageerden de steden hierop met een regulatie van de broodprijzen en werden er export- verboden ingesteld voor granen. Dit alles om de rust te bewaren binnen de stad. Dit kostte de stad veel geld, maar werd nodig geacht om volksoproeren te vermijden. Maar hoe ging dat dan in de dorpen en gehuchten op het Hollandse platteland?

De 16e en 17e eeuwse Republiek der Vereenigde Nederlanden kende in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk of het Duitse Rijk geen ernstige hongersnood met grote sterfte onder mens en dier. Hier is althans in de archieven niets van te vinden, maar extreme prijsstijgingen en voedseltekorten deden zich wel degelijk voor.

Hoe Lisse zich in de eeuwen achter ons heeft staande weten te houden gaan we proberen duidelijk te maken

We moeten ons realiseren dat het verbouwen van tarwe en rogge, de hoofdbestanddelen van brood, maar op een paar plaatsen in Holland mogelijk was en die opbrengst was zeker niet voldoende om de groeiende bevolking te voeden. Ook in het Ambacht Lisse groeide graan zeer slecht, er werd beweerd dat er meer zaad de grond inging dan er geoogst werd. Dat is bewijsbaar in de archieven. Daar ontbreken namelijk de handel in de tienden van de graanopbrengst. Gras en koeien daar en tegen, groeiden opperbest in Lisse, maar daar kon je geen brood van bakken. Juist in Holland was de plattelandsbevolking al sinds de Middeleeuwen aangewezen op de stadsmarkten als het ging om voedselvoorziening en dan met name voor brood. Marktschippers brachten rurale producten naar de stadsmarkten en kwamen terug met koopwaar welke niet in de dorpen voorhanden was. Zo ook in Lisse waar  vier marktschippers diensten onderhielden op respectievelijk Amsterdam, Rotterdam, Haarlem en Leiden, waar men uit Lisse zuivel, aardbeien en ander fruit, groenten en peulvruchten bracht en uit Amsterdam tarwe en Rogge meenam naar Lisse voor de plaatselijke bakkers die ook bleken te bakken voor enige buurdorpen. Dit had alles te maken met de aanwezigheid van een molen in Lisse welke de “windrechten” bezat van het district. Maar dat is weer een ander verhaal.

De keuze voor Amsterdam als graanleverancier voor Lisse was een juiste keuze gebleken. Gedurende de 16e eeuw groeide Amsterdam uit tot het centrum van de graanhandel in Europa die met speciaal ontworpen en gebouwde Fluitschepen op zeer efficiënte manier graan kocht in de Baltische landen en met minimale kosten het graan vervoerde naar Amsterdam. Lisse was al sinds mensenheugenis opgenomen in het handelsnetwerk van Amsterdam en zo’n netwerk was in schaarsteperioden moeilijk af te sluiten door de autoriteiten. Daarbij kwam dat Amsterdam zijn rurale partners niet in de kou liet staan. Zo gebeurde dat Lisse meestal voldoende graan had om haar inwoners te kunnen voeden, ook al om te voorkomen dat Amsterdam overspoelt zou worden door massa’s hongerige plattelanders. Dat vergde enige organisatie waarbij twee mechanismen een rol speelden.

Ten eerste was dat de regulering van de handel in graan en vooral brood, onder andere door exportverboden, broodprijszetting en, misschien wel de belangrijkste, de aanleg van publieke graanvoorraden. In het gewest Holland was hiermee in de donkere 15e eeuw een begin gemaakt. In de moeilijke 16e eeuw werd dit soort beleid alom toegepast en ook in de 17e eeuw greep men er regelmatig op terug. Het tweede relevante mechanisme was de armenzorg, welke vrijwel geheel een lokale aangelegenheid was  en daar gaat het ons in eerste instantie om in dit onderzoek.

De Hollandse stedelijke en gewestelijke autoriteiten hadden al in de 15e eeuw, tijdens de ernstige voedselcrises van 1437-39, 1481-82 en 1490-91 tot ingrijpen besloten, maar de maatregelen behelsden maar twee dingen:  het standaard repertoire, exportverbod op graan. Dit ging zeer  ver en zelfs een stad als Amsterdam, welke toch alle belang had bij een vrije graanhandel, verbood de uitvoer van graan uit de stad in de duurtejaren 1623-24 en 1629-30. Een tweede pakket aan maatregelen  betrof de beheersing van de broodprijzen. Het belangrijkste instrument hiertoe was de broodprijszetting, een systeem waarbij de prijs van brood door de lokale autoriteiten werd vastgesteld op basis van de marktprijs van graan met een zekere demping van de graanprijsfluctuaties. Dit zou je subsidiëring kunnen noemen. Op het platteland was hier niet veel van te merken geweest, maar altijd bleef er een groep mensen die tussen de wal en het schip dreigden te geraken, de armen.

Armenzorg op het platteland

Het groeiend aantal armen noodzaakte tot een gecoördineerd stelsel onder regie van de autoriteiten en beperking tot bedeling van de zogeheten ‘eerlijke’ of ‘regte’ armen, zij die door oorzaken buiten hun schuld, zoals ziekte, handicap of ouderdom, niet in staat waren om te werken en een streng optreden tegen bedelaars en klaplopers die Europa overspoelden uit gebieden waar oorlog heerste. Deze rondtrekkende armen werden in vergelijking met de “eigen” armen gezien als oneerlijke armen. Ze waren gezond van lijf en leden en konden dus wel werken. Deze bedelfraude bereikte zijn hoogtepunt bij de uitgave van het boek “Liber Vagatorum” (het boek van de zwervers). Hierin werden alle trucs en allerlei soorten bedelmanieren, van stomme spelen tot het verstoppen van ledematen, uitgebreid uit de doeken gedaan. Het resultaat was een verbod op de bedelarij.

Op het platteland, dus ook in Lisse, had men ook te maken met rondtrekkende groepen armen, eerlijke en oneerlijke, groepen soldaten en groepen deserteurs. Het was de autoriteiten van Lisse er alles aan gelegen dat dit soort bezoekers zo snel mogelijk weer op weg te helpen om problemen te voorkomen, een brooduitdeling was meestal toereikend.

Op de smalle corridor in de duinen, begrensd door het Leidse meer in het oosten en de Wildernis in het westen, op de weg tussen  Haarlem en ’s Gravenhage, lag het Ambacht Lisse zeer strategisch en allerlei gelukzoekers, bedelaars, allerhande troepen en deserteurs, kwam door Lisse op weg naar de grote steden. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat de versterking Dever op deze plaats is gebouwd; militaire controle over de doorgaande route.

We weten uit de oude archieven van Lisse wanneer de armenzorg is opgericht.

Personificatie van een 16e eeuwse arme bedelaar uit de Liber Vagatorum

Op 17 november 1587 vergaderen in de ” costerije huijsinge  staende aent Kerchof”, Jonker Johan van Mathenesse, heer van Lisse Nijclaessone, tegenwoordig residerende op Sijne Hoffstadt genaamd Dever alhier te Lisse ten eenre, en een groot aantal lieden ten sijde. Zij vergaderen om te komen tot de oprichting van de Heilige Geest Armen. Deze lieden, van wie er een aantal worden genoemd, zijn de zogenaamde “opsyenders ende ondervinders” van het Onse Lieven Vrouwe Gilde. Genoemde personen zijn onder andere: Dirc Barthoutssoen van Betanyen, van beroep snyder (kleermaker), Jan Jacobssoen Wassenaar alias Doncker, Pauwels Reynoutszoen van Broeckhuijsen, Jan Hendricxsoon van Egmondt alias Mol, Willem Adryaenssoon Schenaert, Pieter Aelbertssoen backer, Pieter Willemsen van Moerkercken alias vouger (metselaar) en Jan Dirk Jacobssoen van der Son, “mit meer andere gebuijren”.

De voornoemde Gilde-broeders hebben beloofd en gegeven de jaarlijkse inkomsten van pacht en rente die toebehoren aan de Gilde, te samen de somma van 17 gulden en 10 stuivers. Het geschatte kapitaal aan land en obligaties wordt geschat op 300 guldens. Hieruit blijkt dat er in Lisse niet een absolute noodzaak was te veranderen van armenzorg wat voorheen door het bovengenoemde gilde werd verzorgd.

De Heilige Geest Armen

De oprichting van de Heijligen Geest Armen  zal een gevolg zijn geweest van een andere koers die gevaren werd door de leiding van de Roomse Kerk op het gebied van armenzorg onder druk van het gemor van de burgerij op het voorgaande beleid van dezelfde Kerk. Anders dan de naam zou vermoeden is de Heiligen Geest Armen geen parochiale instelling geweest, maar stond onder toezicht van het dorps bestuur  die de Armmeesteren aanwees die volgens een rouleersysteem twee jaar in functie bleven.

Om iedere schijn van fraude te voorkomen moest ieder jaar een degelijke jaarrekening gepresenteerd worden waarin precies werd vermeld waar de inkomsten vandaan kwamen  en waar de uitgaven aan  uitgegeven waren. Deze moest ieder jaar door de heer van Lisse of zijn gevolmachtigde goedgekeurd worden. De pastoor had enkel een adviserende taak.

De Kerk had natuurlijk het allerbeste overzicht over het wel en wee van haar parochianen waardoor de Armmeesteren maatwerk konden leveren. Met het groeien van het dorp zal er meer maatwerk geleverd zijn maar dit was van korte duur. Vijf jaar na de oprichting van de Heiligen Geest Armen raasde de Reformatie ook over Holland. Zelfs Lisse onderging het ten volle en toen het weer tot rust kwam was het Roomsche geloof verboden en was de Kerk overgegaan in handen van de Gereformeerden. Het was voor veel mensen zeer verwarrend. Wat bleef waren de Heiligen Geest Armmeesters. Deze organisatie welke in haar korte bestaan zo slagvaardig had gehandeld was te kostbaar om op te heffen.

Zoveel ervaring hadden de protestanten niet opgedaan in hun verbanningsoorden dat zij het zich konden permitteren deze organisatie op te heffen. De Protestante Diaconie werd naadloos overgenomen en men ging op de oude manier en met gebruik van de oude kapitalen en beleggingen verder. Alleen om Armmeester te worden moest men Protestant zijn. Armoede was in de vroeg moderne tijd overigens een vrij relatief begrip. Wie onvoldoende kon beschikken over de noodzakelijkheden voor het dagelijks bestaan, zoals men aan zijn stand verplicht was, kon men arm noemen. Hieronder viel de armoede van een jonge weduwe met kleine kinderen die onvoldoende inkomen had om haar gezin onderdak, gevoed, gekleed en ’s winters warm te houden. Maar ook de koopman of ambachtsman, die door ziekte of economische tegenslag verarmde zodat hij beneden zijn stand moest leven kon men arm noemen. Het blijkt uit de Rekeningen van den Heiligen Geest Armen dat de grootste groep armen te bestaan uit gewone gezinnen waarin én de ouders én de kinderen werken, maar er niet in slagen voldoende inkomen te genereren. Opvallend is dat de hele groep bestaat uit mensen welke geen toegang hadden tot land, pachtland dan wel te verstaan. De investering was blijkbaar niet op te brengen voor deze mensen. Mensen die in normale tijden er net in slaagden rond te komen maar bij tegenslag direct afhankelijk werden van de armenzorg. Bijvoorbeeld door ziekte. Wie voor langere tijd op één plek woonde had doorgaans de beschikking over een netwerk van buren, familie, geloofsgenoten, vrienden of werkgever waarbinnen met elkaar over en weer hielp. Was de tegenslag echter voor langere tijd, dan was een meer structurele ondersteuning nodig. Overigens was arm zijn absoluut geen schande. De arme mens was immers het evenbeeld van Jezus die ook niets bezat. Door de arme te helpen kwam dat weer ten goede van je eigen zielenheil en dat was in die tijd heel belangrijk. Dat verkortte namelijk de tijd welke de overleden goede gever in het vagevuur door moest brengen alvorens opgenomen te worden in de hemel. Het was dan ook vanzelfsprekend dat de ontvanger van de gulle gaven, de arme, zou bidden voor de gever, ook dat was goed voor zijn zielenheil.

Vaak wordt verondersteld dat de armoede op het platteland wel meeviel en onder het percentage van de grote steden moet hebben gelegen, maar is dat altijd waar?

Lezend in de Kohieren van het Zout en Zeep van de jaren 1680 en 1685 berekende ik dat in Lisse 3% van de huishoudens bedeling ontving. Ter vergelijking in Noordwijk lag dit percentage op 8%, in Berkel op 11%, ’s Gravendeel 4% en het Noord-Hollandse Graft zelfs op 14%. Hier steekt Lisse zeer gunstig af maar voor een verklaring voor deze verschillen is meer onderzoek nodig. Bedenk dat in deze tijd het percentage in de stad Delft op 15% lag.

Om te zien of deze 3% de normale standaard was in Lisse hebben we de Rekeningen van de Heilige Geestarmen nodig. In het Gemeente Archief van Lisse zijn deze aanwezig voor de periode 1587 tot en met 1729, een goede 140 jaar. Hierin moeten we meer kunnen vinden. Probleem was de kwaliteit waarin deze Kohieren zich bevonden. Veel van de boeken waren uitgehold door de muizen en het gebruikte handschrift toonde veelal overeenkomsten met het Assyrische spijkerschrift. Zo ben ik begonnen de kohieren te transcriberen om meer duidelijkheid te verkrijgen samen met leden van de Genealogiegroep van de Cultuur Historische Vereniging Oud Lisse, Dirk Floorijp en Leo van der Geer. De eerste resultaten kwamen binnen en na een vluchtige analyse viel op dat het aantal mensen wat bijstand ontving of “gealimenteerd werd” ongeveer gelijk bleef maar ook viel me op dat de namen van de gealimenteerden nauwelijks veranderden. Blijkbaar waren er een aantal vaste klanten van de Armenzorg niet uit hun armoede te halen met de geboden bijstand. Helaas werd in de Kohieren niet vermeld de reden van hun armoede, wel dat zij meestal een groot aantal kinderen bezaten. Zo bezaten de Heilige Geest Armen een huijsje aan het Kerkhof die aan daklozen ter beschikking kon worden gesteld. Een enorme luxe voor een plattelands dorp. In dit huijsje konden twee gezinnen gehuisvest worden en de bedoeling was dat er enige bijdrage in huur zou worden betaald. Ik vond dat sedert mei 1695 ene Pieter Pieterse Berendregt met zijn grote kinderschare daar woonde en dat hij daar nog steeds woonde in mei 1729 en dat hij geen huur kon betalen wegens onvermogendheid. In 35 jaar had hij geen kans gezien zijn positie te verbeteren! Waarschijnlijk was deze Pieter zwaar gehandicapt anders was dit nooit toegelaten.

Uit de kohieren blijkt dat er een systeem bestond van bijstand in natura, zoals schoeisel en kleding, voeding als brood, en geld. Helaas wordt niet per persoon gespecificeerd wat de behoeftigen kregen alleen een totaal bedrag. Alleen in 1695 wordt vermeld dat er aan de armen was geleverd 102 Roggebroden en 51 Tarwebollen a 30 gulden 5 stuivers en 10 penningen. Ook boter ter waarde van 10 gulden 16 stuivers en 12 penningen stond op de lijst evenals loon voor de Chirurgijn voor zijn heelkunsten. Aan geld werd in 1695 gemiddeld 20 gulden uitgekeerd voor 8 personen per maand.

In de leesbare gedeelten van de Kohieren is de Rekening zeer transparant, uitgebreid wordt verklaard hoe de kas werd gevuld en ook hoe de kas werd benut. De Heilige Geest kas werd gevuld voor een groot deel door renteopbrengsten uit Losrente brieven en Obligaties uitstaande bij de overheid. Solide beleggingen. Verder uit inkomsten van landbezit in de vorm van Erfpachten, collectes bij de uitgang van de Kerk (niet in de Kerk) of langs de deuren verkregen. Uniek waren de extra leges welke werden geheven bij handelstransacties aangegaan voor het Gerecht van Lisse ten behoeve van de armen, boetes opgelegd door de Schout kwamen geheel ten goede aan de Armen en een percentage van de openbare veilingen of Boelhuizen die werden bedongen voor de armen. Er was zelfs in de loop der jaren een heus Armenbos ontstaan waarvan de houtopbrengst voor de armenkas was bestemd. Als in oktober de kramen voor de Lisser Kermis arriveerden kregen zij allemaal een bezoek van de Schout welke om ” Recognitie” kwam. Met andere woorden betalen of wegwezen van de Kermis. Het was verrassend wat de Schout  zoal bij elkaar bedelde.

Zoals iedere armeninstelling was de Heiligen Geest Armen afhankelijk van de goedgeefsheid van de burgers, Collectebussen, zoals dit 17e eeuws  exemplaar, moesten daarom een wervend karakter hebben en werden daartoe opgesierd met tot de verbeelding sprekende afbeeldingen.

Er zitten wel behoorlijke verschillen van jaar tot jaar in de boekhouding. Dit zou te maken gehad kunnen hebben met de strengheid van de winters want de Armmeesteren verstrekten ook brandhout of turf aan de behoeftigen. We zoeken verder. Lisse is een van de weinige dorpen in Zuidholland waarvan de Rekeningen van de Heilige Geest, belastingregisters en doop, trouw en begraafboeken van de Hervormde Kerk voor deze vroege periode beschikbaar zijn. Data van de Hervormde Diaconie ontbreken helaas maar de Hervormde Kerk groeide in Lisse maar heel langzaam dus aangenomen mag worden dat de Heiligen Geest in Lisse het grootste deel van de armenzorg voor het dorp bediende, maar nogmaals, de Heilige Geest en de Diaconie waren feitelijk één “bedrijf”.

Vooral in het begin van zijn bestaan kreeg de Heiligen Geest Armen een vuurdoop. Eind jaren  1590 was er sprake van een langdurige periode  van zeer hoge voedselprijzen. Er waren hiervoor meerdere omstandigheden verantwoordelijk. Zowel in 1595 als in 1597 was er sprake van misoogsten in grote delen van Noordwest Europa.  Holland zelf kreeg in die jaren te maken met omvangrijke overstromingen, terwijl het gebied in het tussenliggende jaar 1596 ook nog een muizenplaag te verwerken kreeg. De gevolgen waren dat jarenlang de prijs van rogge, het belangrijkste broodgraan, ver boven zijn normale niveau uitstak zoals in grafiek 1 duidelijk wordt aangegeven. Ook weten we uit andere studies dat in de jaren 1597 en 1598 bij de armenzorg in de steden in Holland het water aan de lippen stond.

 

Grafiek 1. Roggeprijzen  in  Amsterdam  en  Utrecht in gram  zilver  per  hectoliter Rogge. Bron: N.W. Posthumus, Nederlandse prijsgeschiedenis 2 (Utrecht 1964)

Er werden grote hervormingen in de steden doorgevoerd om de problemen het hoofd te kunnen bieden. In de dorpen was hervorming niet nodig maar de Rekeningen laten ons zien dat er ook in Lisse problemen waren ontstaan. Dit waren bekende jaren van tekorten aan het einde van de 16e eeuw. Hoe was dat in andere jaren? Laten we het einde van de 17e eeuw eens nemen, de eeuw die volgens onze schoolboekjes een “Gouden Eeuw” moet zijn geweest. We zullen een tijdsbestek van 10 jaar nemen voor een ruim gemiddelde. We beginnen met het jaar 1696 en gaan tot 1705. Wat blijkt: in de 10 jaar tussen 1697 en 1705 werden in totaal zeventien huishoudens regelmatig bedeeld door de Heilige Geest. Opvallend was het relatief grote aantal weduwen en alleenstaande vrouwen welke bedeeld werden. Ook waren er twee gezinnen welke de gehele periode bedeling ontvingen inclusief woonruimte. Ook zien we in het duurtejaar 1699 het totaal aantal bedeelde huishoudens bijna verdubbelen van 9 naar 15 gezinnen. Dit bewijst dat de hoogte van de graanprijs wel degelijk invloed had op het aantal behoeftige huishoudens in Lisse. Nemen we de gehele tijdsduur van 1587 tot 1729 is het gemiddelde aantal bedeelde huishoudens in Lisse 12.

Bij voorbeeld in 1680 waren er negen huishoudens die bedeling ontvingen. Verdeeld  over zes weduwen met kleine kinderen, één weduwe zonder kinderen, één vrouw alleen en één compleet gezin met vader, moeder en drie kinderen boven de tien jaren waar van er één in de oorlog was. Lisse had toen in 1680 een bevolking van 290 inwoners. Er waren 48 zg Capitalisten, 233 arbeiders of ambachtslieden en 9 armlastigen.  Hierbij komen we uit op een percentage van ruim 3% en dat ligt ongeveer gelijk met de gemiddelden welke we vinden in de andere jaren en komt overeen met het  reeds gevonden percentage in 1680. Hierbij steekt Lisse goed af bij andere dorpen. Door hoge graan- en voedselprijzen en de strengheid van de winter waren er tekorten op de balans in 1679, 1698, 1699, 1700 en 1701. En vanaf 1702 waren de uitgaven torenhoog maar werd de balans sluitend afgesloten en later werden zelf bescheiden overschotten in de Rekeningen gemeld zoals in het jaar 1729 toen het boekjaar werd afgesloten met een overschot op de balans  van twee honderd twee guldens en elf stuivers. Het jaar ervoor had men nog een tekort van 149 gulden. Het systeem had gewerkt in Lisse.

Anders was de situatie in de steden.

Door de enorme toeloop van mensen die niets  meer bezaten , werd de situatie dikwijls onbeheersbaar. Zo ook in de stad Leiden waar de Armmeesteren constateerden dat de  geschonken goederen of gelden niet altijd goed werden  besteed. Vaak vond men een bedeelde  laveloos in de kroeg waar hij zijn geschonken  geld voor nieuwe schoenen  belegde in alcoholische versnaperingen. Er zou een enorm controle systeem moeten worden opgezet. Men ging daarom over op het verstrekken van een muntje, gemaakt van lood. Een “loodje” genaamd in de volksmond waarmee men bijvoorbeeld bij de bakker brood kon kopen. Als de bakker voldoende muntjes had kon hij deze bij de Armmeesteren in leveren voor geld. Kroegbazen konden dat niet. Men zegt dat hier het gezegde “zijn laatste loodje leggen” van af zou stammen, ofwel hij is overleden. Het zou zo maar kunnen.

Conclusie

In perioden van voedselschaarste en hoge prijzen heeft het dorp Lisse ook alle zeilen moeten bijzetten maar de schade bleef desondanks te overzien. Er was geen sprake  van massale trek naar de steden van hongerende inwoners van Lisse. Dat is mijns inziens te danken aan het feit dat Lisse in normale tijden via de stedelijke markten hun graan inkochten. Daarmee was in duurdere tijden een kant en klaar netwerk voorhanden maar had Lisse ook een zekere morele aanspraak op een deel van de in de steden aanwezige graanvoorraad. De Heilige Geest Armmeesteren van Lisse reageerden daadwerkelijk op prijsstijgingen door én hogere uitkeringen te verstrekken én meerdere bedeelden toe te laten. Let wel dat de uitkeringen uiterst sober gebeurden, men werd er niet beter van maar men bleef wel in leven en ook niet onbelangrijk, werd men bedeeld, hoorde daar bij wel  een begrafenis van de Armen in een graf van de Armen.

Bronvermelding:

J.A. Faber,                           Dure tijden en hongersnoden in pré-industrieel Nederland

Remi van Schaik,               Prijs- en levensmiddelen politiek in de Noordelijke Nederlanden van de 14e tot de 17e eeuw: bronnen en problemen

Gemeente Archief Lisse   Inv.nr.229,289,290,291,293,294,295 (Transcripties)

www.oud.noordwijk.nl    H. Schelvis: Zout zeep heere en redemptiegeld 1680

Peter van der Krogt;         Berkel: familiegeld 1680

Ingrid van der Vlis:           Leven in armoede. Delftse bedeelden in de 17e eeuw.

Dekker:                                Holland in beroering

Cult.Hist. Ver. Oud Lisse Arie de Koning: Resolutieboek van Schout en burgemeesteren van Lisse 1681-1795

Jessica Dijkman:               Het dagelijks brood

Dirk Floorijp:                     Fotografie en controle transcripties

Leo van der Geer :              Transcripties

Vaak werd men van de armen begraven

EEN GENERAAL OP BERKHOUT

De bewoningsgeschiedenis van Huize Berkhout wordt beschreven.Het huis lag waar waar nu woonzorgcetrum Berkhout is gevestigd. De generaal was J.A. von Barner. Hij koopt Berkhout in 1722.

door Dirk Floorijp

Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 2 Lente 2018

Voor schout Jacob van Dorp en de schepenen Cornelis Adriaansz van der Saal en Arent Meese van Velsbrugge verkoopt op 17 mei 1722 Pieter Colaard, koopman in Haarlem, aan luitenant generaal Joan Albregt von Barner, Generaal van de Holsteinse troepen in dienst van koning Willem III, een schoone vermakelijke hofstede genaamt Berkhout, met desselfs huijsinge, boomgaarden, tuijnen, bloem en moesperken, binnen en buijtenlanen, bepotingen, beplantingen en al het gene daarin aard en nagelvast is. Begroot op twee morgen en vierhonderd veertien roeden, belend ten noordwesten de landerijen van mr. Isbrand de Bije oud burgemeester der stad Leijden en mr. Pieter Six, oud schepen der stad Amsterdam en ten noordoosten de Veenderlaan. De koop wordt gesloten voor een bedrag van 5000 gulden waarvan de helft gelijk wordt betaald en de wederhelft binnen twee maanden met een wisselbrief. Dit alles zonder bedrog voor schout en schepenen gepasseerd. Hier hoorde nog bij 550 roeden lands recht voor de hofstede gelegen, voorts nog twee morgen land genaamd den hooge Kroft, ende akerenbos met den halven weg.

De Generaal was zo verknocht aan zijn buitenplaats, dat hij op verzoek en met goedkeuring van de Staten van Holland op zijn buitenplaats op Berkhout begraven mocht worden ipv in de kerk waar hij wel grafrechten aan moest betalen. Nog geen jaar voor zijn overlijden kocht hij in december 1724 nog 3 morgen en 130 roeden land van mr. Pieter Six op de oude venen aan de Veenderlaan voor 2600 gulden. Ook koopt hij op 30 januri 1725 nog een huis met 44 roeden land in de oostgeest in de oude mosvenen voor 365 gulden, misschien voor zijn personeel? Hij heeft maar drie jaar van Berkhout mogen genieten. Zijn zoon Siegfried was nog minderjarig, voor hem werden voogden aangesteld, de halfbroers van zijn moeder Dorothea von Plessen. Het totale bedrag van de aankoop van Berkhout werd pas afgelost op 24 maart 1730 bij secretaris Jacob van Dorp, twee jaar nadat Cristiaan Jonk, koopman te Amsterdam de buitenplaats had gekocht. En nog steeds rust zijn gebeente in de buurt van het verzorgingshuis Berkhout.

Bouwer, eigenaars en bewoners

Ligging Volgens de Verponding van 1735 lag buitenplaats Berkhout in de Oude Mosveense buurt, als nr. 60. Ten westen van de Heereweg, ten zuiden van de Veenderweg, ten noorden van het afgegraven Berkhouter Duintje. De huidige locatie is om en nabij woonzorgcentrum Berkhout, Berkhoutlaan 15. Oostelijk van Berkhout lag de moestuin, westelijk het bos van Berkhout, vóór hofstede De Wolff.

Hendrik Valkenaer (Poortugal 1600/1669) ambachtsheer van Duyckenburg en Portengen, schout van de stad Utrecht (van 1633 tot 1662 ambachtsheer van Lisse) getrouwd met Florentina van Mathenesse (Putten 1604/1670), vrouwe van Giessen, dochter van Karel van Mathenesse (Schiedam 1570/1625) en Johanna Piek (Giessen 1568/1625). Bewoner: Adriaen van Gorcum (Lisse 1690), schout en secretaris van Lisse, in 1630 getrouwd met Cornelia Cornelis de Jonge, later met Sijberig van der Horst (Lisse, 1707). Eigenaar: 1669: Carel Valckenaer (1638-1686), heer van Valckenaer en Duyckenburg, ambachtsheer van Valckenaer, Lisse en Giessen, watergraaf van Bies veld, maarschalk van Montfoort en van het Nederkwartier van Utrecht, zoon van Hendrick Valckenaer en Florentina van Mathenesse; Carel Valckenaer reisde in 1660/1661 op het schip “Middelburg“ met een gezelschap hoogwaardigheidsbekleders naar het Koninklijk Hof in Spanje; hij is, evenals zijn vader, ambachtsheer van Lisse (1670-1686), zijn zuster, Florentina Valckenaer volgt hem in 1686 op als ambachtsvrouwe. Bewoner: Hannard van Gorcum (Lisse, 1632-Lisse, 1681); notaris, schout en secretaris van Lisse, zoon van Adriaen van Gorcum en Cornelia Cornelis de Jonge.

Gravure Berkhout door Abraham Rademaker 1732 RHYNLANDS FRAAISTE GEZICHTEN “Een zeer deftige huizing, waarop een torentje staat met klok en uurwijzer. ’t Heeft ook een ruim koetshuis en stalling voor 16 paarden, orangehuis, speelhuizen, grote en kleine hoenderhokken en ook duivenhokken, alsmede een bekwame plaats voor eenden. Alles modern getimmerd, diverse vakken met broeibakken, glazen trekkas, grotten, vijvers, starrebos met lanen daarom henen, daarin een viskom met een terras. Voor de ingang staat een fraai ijzer hek“.

1679 eigenaar/bewoner: Hannard van Gorcum (Lisse, 1632-1681); notaris, schout en secretaris van Lisse, zoon van Adriaen van Gorcum en Cornelia Cornelis de Jonge. Hannard van Gorcum kocht Berkhout van Carel Valckenaer voor “vier duijsent sevenhondert gulden“. Eigenaar/bewoner: 1682 Adriaen van Gorcum (Lisse, 1690), schout en secretaris van Lisse, in 1630 getrouwd met Cornelia Cornelis de Jonge, later met Sijberig van der Horst (Lisse, 1707). Eigenaar: 1698 Pieter Colaert, koopman te Haarlem 1705 herinrichting van de tuin van buitenplaats Berkhout; werklieden: Gerrit Jansz Brero (Lisse, 1666), zoon van Jan Gerritsz Brero en Ariaentje Floris, Cornelis Pietersz Cole (Lisse, 1672), zoon van Pieter Cornelisse Cole en Jaepje van der Codde Jan Jansz Sonneveld, eerst getrouwd met Maria Cornelisdr van Larum (Lisse, 1737), daarna met Aaltje Dirksdr den Dubbelden. Eigenaar/bewoner: 1722 Johan Albrecht von Barner (Lisse, 1725), begraven op zijn buitenplaats, luitenant-generaal van de Holsteinse troepen , in dienst van stadhouder– koning Willem III; Johan Albrecht von Barner is getrouwd met Dorothea Elisabeth von Plessen, dochter van Christian Siegfried von Plessen en Clara Eleonore von Bülow Wedendorf

Berkhout heeft een lange geschiedenis en het verzorgingshuis verwijst naar deze mooie buitenplaats en houdt deze naam in ere. Berkhout stond daar van 1645 tot 1775. Cornelis Pronk tekende het in 1715 zo

1725 Christian Ludwig von Plessen (Schwerin, 1676 -Kopenhagen, 1752) en Carl Adolph von Plessen (1678-1758), geheimraden van de koning van Denemarken en Noorwegen. Beide halfbroers van Dorothea von Plessen krijgen de voogdij over Christiaan Siegfried von Barner, minderjarige zoon van Johan Albrecht von Barner en Dorothea Elisabeth von Plessen. Daghuurders: getuigen inzake een afgedamde en dichtgegooide sloot: Pieter Pietersz Berendregt (1657), getrouwd met Hillegont Korsse, Gerrit Jansz Brero (Lisse, 1666), zoon van Jan Brero en Ariaentje Floris; woont nr. 96/181,Cornelis de Zwart (Lisse, 1669-Lisse, 1732), getrouwd met Baafje van Tol (Lisse, 1734), Willem Willemse van der Meer (1671), getrouwd met Grietje Langevelt (Wassenaar, 1669), Cornelis Persijn (1691), getrouwd met Marijtje van Steijn, Jan Jansz Sonneveld, eerst getrouwd met Maria Cornelisdr van Larum (Lisse, 1737), daarna met Aaltje Dirksdr. den Dubbelden. Eigenaar/bewoner: 1728: Christiaan Jonk,koopman te Amsterdam. Eigenaar/bewoner: 1735 Justus Westerveen (A’dam, 1670), woont aan de Keizersgracht 276, Amsterdam, zoon van Jacobus Westerveen en Elisabeth Nielis, getrouwd met Gloudina Fremeaux. Eigenaar/bewoner: Pieter Jan Fremeaux (A’dam, 1738), zoon van Isaac Fremeaux (Izmir (TR), 1710 A’dam, 1771) en Geertruida Johanna La Clé (1716), getrouwd met Catharina Jacoba Westerveen (A’dam,1712 ), dochter van Justus Westerveen en Gloudina Fremeaux. Eigenaar/bewoner: 1765 Jan Isaac Fremeaux, koopman, woont aan de Keizersgracht 284, A’dam, getrouwd met Johanna Catharina van Velzen. Berkhout wordt in 1775 gesloopt, de gronden worden in percelen publiek geveild. ■

Bronnen

Hulkenberg: ’t Roemwaard Lisse, blz. 20–21

ARA, Rechterlijk Archief Lisse nr. 104 Gemeentearchief Lisse nr. 221

Haardsteegeld Lisse, 1666 Gemeentearchief Lisse, nr. 502 en 365

Rechterlijk Archief Lisse nr. 63, fol. 19. 68

Met dank aan Alfons Verstraeten.

OUD NIEUWS: Het Heijlig Sacrament

Op de tweede dondedag na Pinksteren was het Sacramentsdag. In 1532 werd in de kerk van Leeuwenhorst een nieuw Sacramentshuis, het Allerheilige genaamd, gerealiseerd. Het oude werd verkocht aan de kerk in Hillegom. Lisse kocht er ook een.

door Arie de Koning

Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 1 Winter 2018

Sacramentsdag, “Sanctissimi corporis et sanguinis Christi solemnitas” in het Latijn, was vanaf de late Middeleeuwen een populaire feestdag onder gelovigen.
Dit Hoogfeest wordt in ons land gevierd op de tweede donderdag na Pinksteren. Op deze Sacramentsdag werd op veel plaatsen in Holland een processie gehouden waarbij het Allerheiligste werd mee gedragen. Ook in de Abdij van Leeuwenhorst was dit het geval. De Abdij ontving vele giften voor de verlichting van het Heilig Sacrament, zo schonk zuster Elizabeth Gunter 10 schellingen per jaar aan rente voor de verlichting en in 1512 nog maakte Margrietha, dochter van Otto van Egmond, priester, haar testament. Dat kon toen nog in die jaren dat een priester gewoon een gezin had. In haar testament kunnen we lezen dat zij ondermeer een lijfrente van 1 pond per jaar aan het klooster schonk die diende om gedurende het oktaaf van Sacramentsdag op het altaar kaarsen te kunnen laten branden.

Sacraments-huis

In de 14e en 15e eeuw werd het Sacrament in zogenaamde Wandtabernakels ofwel Sacramentshuijzen bewaard die een ereplek kregen in het koor van de kerk. Dit waren prachtige gebeeldhouwde kunstwerken die voor die tijd een echt fortuin kostten. Zo werd in 1532 voor de herbouwde Kerk van Leeuwenhorst een Sacramentshuis gebouwd door ene Cornelis, steenhouwer uit Gouda, van wie verder niets bekend is. In Oudewater werden er drie tralies die zo’n 18 voet lang waren voor vervaardigd. Het oude Sacramentshuis werd verkocht aan de Kerk te Hillegom, waar het na de Reformatie in handen kwam van de Protestanten die het uiteraard niet gebruikten. In 1929 werd er een stuk van opgegraven wat spoorloos is verdwenen in 1944. In Hillegom dacht men lang dat het opgegraven kunstwerk even oud zou zijn als het koor van de Hillegomse Kerk welke in 1500 is gebouwd. Dat hadden ze echter mis. Uit de rekeningen van Leeuwenhorst uit 1473 blijkt dat de Abdis van Leeuwenhorst bij de bouw van het Sacramentshuis een gulden onder het fundament had laten leggen. Het Hillegomse Sacramentshuis dateert dus van 1473. In de archieven, en wel RZH/ lwh-141 “accidenteel ontfang”, kunnen we lezen dat de betaling plaats zou vinden in zes jarige termijnen van 16 pond te beginnen met 1 november 1533, “ter cause van onse oude Sacramentshuys was ontfange van Hillegommerkerck XII Karolus Guldens als dat eerste termyn van sessen”. Opmerkelijk is dat in dezelfde tijd, de kerk van Lisse ook een Sacramentshuis kocht. Dat was wel erg toevallig. Men wilde klaarblijkelijk niet onder doen aan die van Hillegom. Deze aankoop weten we omdat op 5 maart 1533 Dirc van Brouckhoven, de toenmalige Schout van Lisse, vastlegde dat de Kerkmeesteren van Lisse, voor het maken van 2 nieuwe altaar kelken en een nieuw Sacramentshuis, aan mr. Dirc Pietersz Spangert, priester, 5 gouden Karolus Guldens losrente per jaar, aflosbaar met 80 Karolus Guldens schuldig waren. De Kerkmeesteren van Lisse stelden tot onderpand voor deze lening zeven hont geestgrond en drie morgens broekland. (RAZH,Lwh charter d.d. 05-03-1533)
Ook dit Sacramentshuis is nimmer teruggevonden nadat de Reformatie zijn intrede had gedaan in Lisse en de protestanten de oude kerk overnamen. Ook in Leeuwenhorst verliepen de dingen niet wenselijk. In 1546 brak er brand uit in het klooster en ook in de kerk waardoor het nieuwe Sacramentshuis beschadigd raakte. Het werd in 1549 gerepareerd door ene Cornelis Claesz en ene Gerrit Cornelisz Vink, een Leidse schilder, verzorgde het schilderwerk. In 1570 vermaakte subpriorin Elizabeth van Bemmel aan Leeuwenhorst zoveel geld, dat de zusters ieder jaar op Sacramentsdag een pint wijn konden krijgen. Zij zouden dan ter ere van het Heilig Sacrament het “Tantum ergo “ zingen. Niet vermeld is of zij voor of na het zingen hun wijn kregen. Dit “Tantum ergo“ zou niet veel meer gezongen worden op Leeuwenhorst. Het was een Zwanenzang. Want toen in 1571 een aanval van de Geuzen op Noordwijk dreigde, weken de zusters naar Leiden uit. Dit deden zij nogmaals in 1573 toen het beleg van Leiden dreigde. Hierna zijn de zusters niet meer teruggekeerd naar Leeuwenhorst. ■

Vogelvlucht van de Abdij van Leeuwenhorst uit ca. 1700. Nog veel eerder was het nog Klooster Ter Lee. Dit werk is niet gesigneerd.

OUD NIEUWS : Herberg “Den Engel” maar dan in Lisse Noord

Op een kaart uit 1685 staat bij de Lisserbeek een herberg met de naam Den Engel.

Dirk Floorijp

Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 1 Winter 2018

Het stukje van “de Beeck” wat hier Verboogervaert wordt genoemd, heet tegenwoordig weer de Lisserbeek en loopt nu van de Leidsevaart tot aan de Ringvaart.

Als op 3 juni 1677 Trijntje Jacobs van Ackerslooth een derde part van de herberg koopt, 2/3 had zij al in bezit, wordt er al vermeld “van outs genaamd de herberge de drie roskammen staande aan de brugge van de nieuwe santsloot”. Trijntje huwde in Lisse op 18 jan. 1678 met Philip Jeroense van der Velde, afkomstig van Hillegom. Op een kaart uit 1746 staat de herberg ingetekend bij de Lisserbrug (net voorbij waar nu het “Meisje van Lisse”, bijgenaamd Gele Naatje staat). In 1681 werd de herberg gekocht door Nicolaas Sohier de Vermandois, heer van Warmenhuijsen en eigenaar van de buitenplaats Zandvliet. Zijn land grensde aan het erf van de herberg.
De herberg ging nogal eens in andere handen over, want in 1685 koopt Antonis Cornelisz van Egmont, schipper en koopman de herberg met uithangbord waarop staat Den Engel. Dat wekt wel enige verwarring omdat er in de Engel ook reeds een herberg met die naam staat. In deze periode moet de herberg omgedoopt zijn. Een honderd jaar later in 1773 was het daar een hangplek voor jongeren, zo blijkt uit een verordening van schout en burgemeesters, dat het verboden was op oudejaarsavond of nieuwe jaars avond of nacht, nog met roerpistolen of ander schietgeweer en misbruik van buskruit hoe ook genaamd, in zonderheid aan de brugge omtrent het huis van Meerenburg af te schieten, op boete van twee en veertig stuivers, ten behoeve van den schout van Lisse, waarvan den aanbrenger zal genieten een derde part. Om iemand aan te geven leverde ook nog iets op. Het zal wel op aangeven geweest zijn van de baron Jacob Hendrik van Wassenaar van Alkemade, hoofdingeland van Rijnland. Eigenaar van Meerenburgh het grootste buiten van Lisse, een buitenplaats met maar liefst 14 haardsteden (stookplaatsen). Hij was de heibel van de jeugd zat rond zijn buitenplaats. Dever bezat 6 haardsteden om een vergelijk aan te geven. We hebben er nu geen idee meer van wat dat betekende. De vraag die opkwam, hoe kan het daar een hangplek zijn zo buiten het dorp? We wisten nog niets van een herberg die er ooit gestaan had, totdat het uit de archieven naar voren kwam en dan is het begrijpelijk. Er valt altijd wel wat te beleven bij een herberg met wisselplaats voor paarden. In Hillegom was er ook een herberg met diezelfde naam aan de Heereweg hoek Pastoorslaan maar had verder geen raakvlakken met Lisse. Er is een prachtige prent tevoorschijn gekomen waar de herberg op staat met op de achtergrond Meerenburgh. Zonder de informatie uit de archieven konden we ons er geen voorstelling van maken. ■

Herberg “Den Engel” alias “De Drie Roskammen” over de Santsloot bij Meerenburgh. tekening van A. de Haan 1730

VUURWERK geeft altijd gedonder: een verordening voor Oud en Nieuw 1773/1774

Er staat een collage van foto’s en verhalen uit het verleden in het Nieuwsblad.

 door Deen Boogerd

Nieuwsblad Jaargang 16 nummer 4 Herfst 2017

Schout en Burgemeesteren van Lisse. Vernieuwende de voorgaande verbooden, interdeceeren ende verbieden, alsnog het schieten op heeden zijnde oude jaarsavond, ofte morgen zijnde nieuwe jaarsavond ofte nagt, nog met roerspistoolen, oft ander schietgeweer, onder aller misbruijk van Buskruijt hoe ook genaamt insonderheijd ook aan de bruggen omtrent den huijse van Meerenburg, op een boete van twee en veertig stuijvers, ten behoeve van den schout van Lisse, daarvan den aanbrenger zal genieten een derde part, onvermindert het regt van den Hoog Ed.Heer Houtvester van Holland ende van den Heere Bailluw zullende de ouders voor haare kinderen, ende de voogden voor haare weesen moeten instaan ende betaalen. Aldus gedaan ende gearresteert int regthuijs van Lisse, bij de Heeren Willem Jacobus Sennepart schout, IJsbrand van Wateringen, Maarten van der Jagt ende Goverd van Parijs burgemeesteren van Lisse, den 31e december 1773. Inv.nr 5 gemeentearchief. (stick 25 foto 183)

De man met een vuurpijl, met toeschouwers,
1695, Jacob Gole