Leven en laten leven in Lisse: Een onderzoek naar de zorg voor armen (1587 – 1729)
Op 17 november 1587 vergaderen in de Jonker Johan van Mathenesse, heer van Lisse Nijclaessone, Zij vergaderen om te komen tot de oprichting van de Heilige Geest Armen. Om iedere schijn van fraude te voorkomen moest ieder jaar een degelijke jaarrekening gepresenteerd worden waarin precies werd vermeld waar de inkomsten vandaan kwamen en waar de uitgaven aan uitgegeven waren. Deze moest ieder jaar door de heer van Lisse of zijn gevolmachtigde goedgekeurd worden. De pastoor had enkel een adviserende taak. De armoede in Lisse wordt beschreven.
door Arie de Koning
2020
Hoe kwetsbaar was de bevolking van het Hollandse platteland aan het einde van de late Middeleeuwen tot het begin van de vroegmoderne tijd bij voedselcrises en hoe was de situatie in Lisse in het bijzonder?
Met deze vraag aan mijzelf zadelde ik me op met een megapuzzel. Terugvallen op eerder onderzoek was niet mogelijk omdat er altijd onderzoek is gedaan in de grote steden, wat ook wel logisch is, want men kan gerust veronderstellen dat de grootste problemen bij voedseltekorten zich afspeelden in die zelfde grote steden.
Waar in perioden van sterk gestegen voedselprijzen de mensen, die zich normaliter het hoofd maar net boven water konden houden, in ernstige problemen kwamen. Meestal reageerden de steden hierop met een regulatie van de broodprijzen en werden er export- verboden ingesteld voor granen. Dit alles om de rust te bewaren binnen de stad. Dit kostte de stad veel geld, maar werd nodig geacht om volksoproeren te vermijden. Maar hoe ging dat dan in de dorpen en gehuchten op het Hollandse platteland?
De 16e en 17e eeuwse Republiek der Vereenigde Nederlanden kende in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk of het Duitse Rijk geen ernstige hongersnood met grote sterfte onder mens en dier. Hier is althans in de archieven niets van te vinden, maar extreme prijsstijgingen en voedseltekorten deden zich wel degelijk voor.
Hoe Lisse zich in de eeuwen achter ons heeft staande weten te houden gaan we proberen duidelijk te maken
We moeten ons realiseren dat het verbouwen van tarwe en rogge, de hoofdbestanddelen van brood, maar op een paar plaatsen in Holland mogelijk was en die opbrengst was zeker niet voldoende om de groeiende bevolking te voeden. Ook in het Ambacht Lisse groeide graan zeer slecht, er werd beweerd dat er meer zaad de grond inging dan er geoogst werd. Dat is bewijsbaar in de archieven. Daar ontbreken namelijk de handel in de tienden van de graanopbrengst. Gras en koeien daar en tegen, groeiden opperbest in Lisse, maar daar kon je geen brood van bakken. Juist in Holland was de plattelandsbevolking al sinds de Middeleeuwen aangewezen op de stadsmarkten als het ging om voedselvoorziening en dan met name voor brood. Marktschippers brachten rurale producten naar de stadsmarkten en kwamen terug met koopwaar welke niet in de dorpen voorhanden was. Zo ook in Lisse waar vier marktschippers diensten onderhielden op respectievelijk Amsterdam, Rotterdam, Haarlem en Leiden, waar men uit Lisse zuivel, aardbeien en ander fruit, groenten en peulvruchten bracht en uit Amsterdam tarwe en Rogge meenam naar Lisse voor de plaatselijke bakkers die ook bleken te bakken voor enige buurdorpen. Dit had alles te maken met de aanwezigheid van een molen in Lisse welke de “windrechten” bezat van het district. Maar dat is weer een ander verhaal.
De keuze voor Amsterdam als graanleverancier voor Lisse was een juiste keuze gebleken. Gedurende de 16e eeuw groeide Amsterdam uit tot het centrum van de graanhandel in Europa die met speciaal ontworpen en gebouwde Fluitschepen op zeer efficiënte manier graan kocht in de Baltische landen en met minimale kosten het graan vervoerde naar Amsterdam. Lisse was al sinds mensenheugenis opgenomen in het handelsnetwerk van Amsterdam en zo’n netwerk was in schaarsteperioden moeilijk af te sluiten door de autoriteiten. Daarbij kwam dat Amsterdam zijn rurale partners niet in de kou liet staan. Zo gebeurde dat Lisse meestal voldoende graan had om haar inwoners te kunnen voeden, ook al om te voorkomen dat Amsterdam overspoelt zou worden door massa’s hongerige plattelanders. Dat vergde enige organisatie waarbij twee mechanismen een rol speelden.
Ten eerste was dat de regulering van de handel in graan en vooral brood, onder andere door exportverboden, broodprijszetting en, misschien wel de belangrijkste, de aanleg van publieke graanvoorraden. In het gewest Holland was hiermee in de donkere 15e eeuw een begin gemaakt. In de moeilijke 16e eeuw werd dit soort beleid alom toegepast en ook in de 17e eeuw greep men er regelmatig op terug. Het tweede relevante mechanisme was de armenzorg, welke vrijwel geheel een lokale aangelegenheid was en daar gaat het ons in eerste instantie om in dit onderzoek.
De Hollandse stedelijke en gewestelijke autoriteiten hadden al in de 15e eeuw, tijdens de ernstige voedselcrises van 1437-39, 1481-82 en 1490-91 tot ingrijpen besloten, maar de maatregelen behelsden maar twee dingen: het standaard repertoire, exportverbod op graan. Dit ging zeer ver en zelfs een stad als Amsterdam, welke toch alle belang had bij een vrije graanhandel, verbood de uitvoer van graan uit de stad in de duurtejaren 1623-24 en 1629-30. Een tweede pakket aan maatregelen betrof de beheersing van de broodprijzen. Het belangrijkste instrument hiertoe was de broodprijszetting, een systeem waarbij de prijs van brood door de lokale autoriteiten werd vastgesteld op basis van de marktprijs van graan met een zekere demping van de graanprijsfluctuaties. Dit zou je subsidiëring kunnen noemen. Op het platteland was hier niet veel van te merken geweest, maar altijd bleef er een groep mensen die tussen de wal en het schip dreigden te geraken, de armen.
Armenzorg op het platteland
Het groeiend aantal armen noodzaakte tot een gecoördineerd stelsel onder regie van de autoriteiten en beperking tot bedeling van de zogeheten ‘eerlijke’ of ‘regte’ armen, zij die door oorzaken buiten hun schuld, zoals ziekte, handicap of ouderdom, niet in staat waren om te werken en een streng optreden tegen bedelaars en klaplopers die Europa overspoelden uit gebieden waar oorlog heerste. Deze rondtrekkende armen werden in vergelijking met de “eigen” armen gezien als oneerlijke armen. Ze waren gezond van lijf en leden en konden dus wel werken. Deze bedelfraude bereikte zijn hoogtepunt bij de uitgave van het boek “Liber Vagatorum” (het boek van de zwervers). Hierin werden alle trucs en allerlei soorten bedelmanieren, van stomme spelen tot het verstoppen van ledematen, uitgebreid uit de doeken gedaan. Het resultaat was een verbod op de bedelarij.
Op het platteland, dus ook in Lisse, had men ook te maken met rondtrekkende groepen armen, eerlijke en oneerlijke, groepen soldaten en groepen deserteurs. Het was de autoriteiten van Lisse er alles aan gelegen dat dit soort bezoekers zo snel mogelijk weer op weg te helpen om problemen te voorkomen, een brooduitdeling was meestal toereikend.
Op de smalle corridor in de duinen, begrensd door het Leidse meer in het oosten en de Wildernis in het westen, op de weg tussen Haarlem en ’s Gravenhage, lag het Ambacht Lisse zeer strategisch en allerlei gelukzoekers, bedelaars, allerhande troepen en deserteurs, kwam door Lisse op weg naar de grote steden. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat de versterking Dever op deze plaats is gebouwd; militaire controle over de doorgaande route.
We weten uit de oude archieven van Lisse wanneer de armenzorg is opgericht.
Op 17 november 1587 vergaderen in de ” costerije huijsinge staende aent Kerchof”, Jonker Johan van Mathenesse, heer van Lisse Nijclaessone, tegenwoordig residerende op Sijne Hoffstadt genaamd Dever alhier te Lisse ten eenre, en een groot aantal lieden ten sijde. Zij vergaderen om te komen tot de oprichting van de Heilige Geest Armen. Deze lieden, van wie er een aantal worden genoemd, zijn de zogenaamde “opsyenders ende ondervinders” van het Onse Lieven Vrouwe Gilde. Genoemde personen zijn onder andere: Dirc Barthoutssoen van Betanyen, van beroep snyder (kleermaker), Jan Jacobssoen Wassenaar alias Doncker, Pauwels Reynoutszoen van Broeckhuijsen, Jan Hendricxsoon van Egmondt alias Mol, Willem Adryaenssoon Schenaert, Pieter Aelbertssoen backer, Pieter Willemsen van Moerkercken alias vouger (metselaar) en Jan Dirk Jacobssoen van der Son, “mit meer andere gebuijren”.
De voornoemde Gilde-broeders hebben beloofd en gegeven de jaarlijkse inkomsten van pacht en rente die toebehoren aan de Gilde, te samen de somma van 17 gulden en 10 stuivers. Het geschatte kapitaal aan land en obligaties wordt geschat op 300 guldens. Hieruit blijkt dat er in Lisse niet een absolute noodzaak was te veranderen van armenzorg wat voorheen door het bovengenoemde gilde werd verzorgd.
De Heilige Geest Armen
De oprichting van de Heijligen Geest Armen zal een gevolg zijn geweest van een andere koers die gevaren werd door de leiding van de Roomse Kerk op het gebied van armenzorg onder druk van het gemor van de burgerij op het voorgaande beleid van dezelfde Kerk. Anders dan de naam zou vermoeden is de Heiligen Geest Armen geen parochiale instelling geweest, maar stond onder toezicht van het dorps bestuur die de Armmeesteren aanwees die volgens een rouleersysteem twee jaar in functie bleven.
Om iedere schijn van fraude te voorkomen moest ieder jaar een degelijke jaarrekening gepresenteerd worden waarin precies werd vermeld waar de inkomsten vandaan kwamen en waar de uitgaven aan uitgegeven waren. Deze moest ieder jaar door de heer van Lisse of zijn gevolmachtigde goedgekeurd worden. De pastoor had enkel een adviserende taak.
De Kerk had natuurlijk het allerbeste overzicht over het wel en wee van haar parochianen waardoor de Armmeesteren maatwerk konden leveren. Met het groeien van het dorp zal er meer maatwerk geleverd zijn maar dit was van korte duur. Vijf jaar na de oprichting van de Heiligen Geest Armen raasde de Reformatie ook over Holland. Zelfs Lisse onderging het ten volle en toen het weer tot rust kwam was het Roomsche geloof verboden en was de Kerk overgegaan in handen van de Gereformeerden. Het was voor veel mensen zeer verwarrend. Wat bleef waren de Heiligen Geest Armmeesters. Deze organisatie welke in haar korte bestaan zo slagvaardig had gehandeld was te kostbaar om op te heffen.
Zoveel ervaring hadden de protestanten niet opgedaan in hun verbanningsoorden dat zij het zich konden permitteren deze organisatie op te heffen. De Protestante Diaconie werd naadloos overgenomen en men ging op de oude manier en met gebruik van de oude kapitalen en beleggingen verder. Alleen om Armmeester te worden moest men Protestant zijn. Armoede was in de vroeg moderne tijd overigens een vrij relatief begrip. Wie onvoldoende kon beschikken over de noodzakelijkheden voor het dagelijks bestaan, zoals men aan zijn stand verplicht was, kon men arm noemen. Hieronder viel de armoede van een jonge weduwe met kleine kinderen die onvoldoende inkomen had om haar gezin onderdak, gevoed, gekleed en ’s winters warm te houden. Maar ook de koopman of ambachtsman, die door ziekte of economische tegenslag verarmde zodat hij beneden zijn stand moest leven kon men arm noemen. Het blijkt uit de Rekeningen van den Heiligen Geest Armen dat de grootste groep armen te bestaan uit gewone gezinnen waarin én de ouders én de kinderen werken, maar er niet in slagen voldoende inkomen te genereren. Opvallend is dat de hele groep bestaat uit mensen welke geen toegang hadden tot land, pachtland dan wel te verstaan. De investering was blijkbaar niet op te brengen voor deze mensen. Mensen die in normale tijden er net in slaagden rond te komen maar bij tegenslag direct afhankelijk werden van de armenzorg. Bijvoorbeeld door ziekte. Wie voor langere tijd op één plek woonde had doorgaans de beschikking over een netwerk van buren, familie, geloofsgenoten, vrienden of werkgever waarbinnen met elkaar over en weer hielp. Was de tegenslag echter voor langere tijd, dan was een meer structurele ondersteuning nodig. Overigens was arm zijn absoluut geen schande. De arme mens was immers het evenbeeld van Jezus die ook niets bezat. Door de arme te helpen kwam dat weer ten goede van je eigen zielenheil en dat was in die tijd heel belangrijk. Dat verkortte namelijk de tijd welke de overleden goede gever in het vagevuur door moest brengen alvorens opgenomen te worden in de hemel. Het was dan ook vanzelfsprekend dat de ontvanger van de gulle gaven, de arme, zou bidden voor de gever, ook dat was goed voor zijn zielenheil.
Vaak wordt verondersteld dat de armoede op het platteland wel meeviel en onder het percentage van de grote steden moet hebben gelegen, maar is dat altijd waar?
Lezend in de Kohieren van het Zout en Zeep van de jaren 1680 en 1685 berekende ik dat in Lisse 3% van de huishoudens bedeling ontving. Ter vergelijking in Noordwijk lag dit percentage op 8%, in Berkel op 11%, ’s Gravendeel 4% en het Noord-Hollandse Graft zelfs op 14%. Hier steekt Lisse zeer gunstig af maar voor een verklaring voor deze verschillen is meer onderzoek nodig. Bedenk dat in deze tijd het percentage in de stad Delft op 15% lag.
Om te zien of deze 3% de normale standaard was in Lisse hebben we de Rekeningen van de Heilige Geestarmen nodig. In het Gemeente Archief van Lisse zijn deze aanwezig voor de periode 1587 tot en met 1729, een goede 140 jaar. Hierin moeten we meer kunnen vinden. Probleem was de kwaliteit waarin deze Kohieren zich bevonden. Veel van de boeken waren uitgehold door de muizen en het gebruikte handschrift toonde veelal overeenkomsten met het Assyrische spijkerschrift. Zo ben ik begonnen de kohieren te transcriberen om meer duidelijkheid te verkrijgen samen met leden van de Genealogiegroep van de Cultuur Historische Vereniging Oud Lisse, Dirk Floorijp en Leo van der Geer. De eerste resultaten kwamen binnen en na een vluchtige analyse viel op dat het aantal mensen wat bijstand ontving of “gealimenteerd werd” ongeveer gelijk bleef maar ook viel me op dat de namen van de gealimenteerden nauwelijks veranderden. Blijkbaar waren er een aantal vaste klanten van de Armenzorg niet uit hun armoede te halen met de geboden bijstand. Helaas werd in de Kohieren niet vermeld de reden van hun armoede, wel dat zij meestal een groot aantal kinderen bezaten. Zo bezaten de Heilige Geest Armen een huijsje aan het Kerkhof die aan daklozen ter beschikking kon worden gesteld. Een enorme luxe voor een plattelands dorp. In dit huijsje konden twee gezinnen gehuisvest worden en de bedoeling was dat er enige bijdrage in huur zou worden betaald. Ik vond dat sedert mei 1695 ene Pieter Pieterse Berendregt met zijn grote kinderschare daar woonde en dat hij daar nog steeds woonde in mei 1729 en dat hij geen huur kon betalen wegens onvermogendheid. In 35 jaar had hij geen kans gezien zijn positie te verbeteren! Waarschijnlijk was deze Pieter zwaar gehandicapt anders was dit nooit toegelaten.
Uit de kohieren blijkt dat er een systeem bestond van bijstand in natura, zoals schoeisel en kleding, voeding als brood, en geld. Helaas wordt niet per persoon gespecificeerd wat de behoeftigen kregen alleen een totaal bedrag. Alleen in 1695 wordt vermeld dat er aan de armen was geleverd 102 Roggebroden en 51 Tarwebollen a 30 gulden 5 stuivers en 10 penningen. Ook boter ter waarde van 10 gulden 16 stuivers en 12 penningen stond op de lijst evenals loon voor de Chirurgijn voor zijn heelkunsten. Aan geld werd in 1695 gemiddeld 20 gulden uitgekeerd voor 8 personen per maand.
In de leesbare gedeelten van de Kohieren is de Rekening zeer transparant, uitgebreid wordt verklaard hoe de kas werd gevuld en ook hoe de kas werd benut. De Heilige Geest kas werd gevuld voor een groot deel door renteopbrengsten uit Losrente brieven en Obligaties uitstaande bij de overheid. Solide beleggingen. Verder uit inkomsten van landbezit in de vorm van Erfpachten, collectes bij de uitgang van de Kerk (niet in de Kerk) of langs de deuren verkregen. Uniek waren de extra leges welke werden geheven bij handelstransacties aangegaan voor het Gerecht van Lisse ten behoeve van de armen, boetes opgelegd door de Schout kwamen geheel ten goede aan de Armen en een percentage van de openbare veilingen of Boelhuizen die werden bedongen voor de armen. Er was zelfs in de loop der jaren een heus Armenbos ontstaan waarvan de houtopbrengst voor de armenkas was bestemd. Als in oktober de kramen voor de Lisser Kermis arriveerden kregen zij allemaal een bezoek van de Schout welke om ” Recognitie” kwam. Met andere woorden betalen of wegwezen van de Kermis. Het was verrassend wat de Schout zoal bij elkaar bedelde.
Er zitten wel behoorlijke verschillen van jaar tot jaar in de boekhouding. Dit zou te maken gehad kunnen hebben met de strengheid van de winters want de Armmeesteren verstrekten ook brandhout of turf aan de behoeftigen. We zoeken verder. Lisse is een van de weinige dorpen in Zuidholland waarvan de Rekeningen van de Heilige Geest, belastingregisters en doop, trouw en begraafboeken van de Hervormde Kerk voor deze vroege periode beschikbaar zijn. Data van de Hervormde Diaconie ontbreken helaas maar de Hervormde Kerk groeide in Lisse maar heel langzaam dus aangenomen mag worden dat de Heiligen Geest in Lisse het grootste deel van de armenzorg voor het dorp bediende, maar nogmaals, de Heilige Geest en de Diaconie waren feitelijk één “bedrijf”.
Vooral in het begin van zijn bestaan kreeg de Heiligen Geest Armen een vuurdoop. Eind jaren 1590 was er sprake van een langdurige periode van zeer hoge voedselprijzen. Er waren hiervoor meerdere omstandigheden verantwoordelijk. Zowel in 1595 als in 1597 was er sprake van misoogsten in grote delen van Noordwest Europa. Holland zelf kreeg in die jaren te maken met omvangrijke overstromingen, terwijl het gebied in het tussenliggende jaar 1596 ook nog een muizenplaag te verwerken kreeg. De gevolgen waren dat jarenlang de prijs van rogge, het belangrijkste broodgraan, ver boven zijn normale niveau uitstak zoals in grafiek 1 duidelijk wordt aangegeven. Ook weten we uit andere studies dat in de jaren 1597 en 1598 bij de armenzorg in de steden in Holland het water aan de lippen stond.
Er werden grote hervormingen in de steden doorgevoerd om de problemen het hoofd te kunnen bieden. In de dorpen was hervorming niet nodig maar de Rekeningen laten ons zien dat er ook in Lisse problemen waren ontstaan. Dit waren bekende jaren van tekorten aan het einde van de 16e eeuw. Hoe was dat in andere jaren? Laten we het einde van de 17e eeuw eens nemen, de eeuw die volgens onze schoolboekjes een “Gouden Eeuw” moet zijn geweest. We zullen een tijdsbestek van 10 jaar nemen voor een ruim gemiddelde. We beginnen met het jaar 1696 en gaan tot 1705. Wat blijkt: in de 10 jaar tussen 1697 en 1705 werden in totaal zeventien huishoudens regelmatig bedeeld door de Heilige Geest. Opvallend was het relatief grote aantal weduwen en alleenstaande vrouwen welke bedeeld werden. Ook waren er twee gezinnen welke de gehele periode bedeling ontvingen inclusief woonruimte. Ook zien we in het duurtejaar 1699 het totaal aantal bedeelde huishoudens bijna verdubbelen van 9 naar 15 gezinnen. Dit bewijst dat de hoogte van de graanprijs wel degelijk invloed had op het aantal behoeftige huishoudens in Lisse. Nemen we de gehele tijdsduur van 1587 tot 1729 is het gemiddelde aantal bedeelde huishoudens in Lisse 12.
Bij voorbeeld in 1680 waren er negen huishoudens die bedeling ontvingen. Verdeeld over zes weduwen met kleine kinderen, één weduwe zonder kinderen, één vrouw alleen en één compleet gezin met vader, moeder en drie kinderen boven de tien jaren waar van er één in de oorlog was. Lisse had toen in 1680 een bevolking van 290 inwoners. Er waren 48 zg Capitalisten, 233 arbeiders of ambachtslieden en 9 armlastigen. Hierbij komen we uit op een percentage van ruim 3% en dat ligt ongeveer gelijk met de gemiddelden welke we vinden in de andere jaren en komt overeen met het reeds gevonden percentage in 1680. Hierbij steekt Lisse goed af bij andere dorpen. Door hoge graan- en voedselprijzen en de strengheid van de winter waren er tekorten op de balans in 1679, 1698, 1699, 1700 en 1701. En vanaf 1702 waren de uitgaven torenhoog maar werd de balans sluitend afgesloten en later werden zelf bescheiden overschotten in de Rekeningen gemeld zoals in het jaar 1729 toen het boekjaar werd afgesloten met een overschot op de balans van twee honderd twee guldens en elf stuivers. Het jaar ervoor had men nog een tekort van 149 gulden. Het systeem had gewerkt in Lisse.
Anders was de situatie in de steden.
Door de enorme toeloop van mensen die niets meer bezaten , werd de situatie dikwijls onbeheersbaar. Zo ook in de stad Leiden waar de Armmeesteren constateerden dat de geschonken goederen of gelden niet altijd goed werden besteed. Vaak vond men een bedeelde laveloos in de kroeg waar hij zijn geschonken geld voor nieuwe schoenen belegde in alcoholische versnaperingen. Er zou een enorm controle systeem moeten worden opgezet. Men ging daarom over op het verstrekken van een muntje, gemaakt van lood. Een “loodje” genaamd in de volksmond waarmee men bijvoorbeeld bij de bakker brood kon kopen. Als de bakker voldoende muntjes had kon hij deze bij de Armmeesteren in leveren voor geld. Kroegbazen konden dat niet. Men zegt dat hier het gezegde “zijn laatste loodje leggen” van af zou stammen, ofwel hij is overleden. Het zou zo maar kunnen.
Conclusie
In perioden van voedselschaarste en hoge prijzen heeft het dorp Lisse ook alle zeilen moeten bijzetten maar de schade bleef desondanks te overzien. Er was geen sprake van massale trek naar de steden van hongerende inwoners van Lisse. Dat is mijns inziens te danken aan het feit dat Lisse in normale tijden via de stedelijke markten hun graan inkochten. Daarmee was in duurdere tijden een kant en klaar netwerk voorhanden maar had Lisse ook een zekere morele aanspraak op een deel van de in de steden aanwezige graanvoorraad. De Heilige Geest Armmeesteren van Lisse reageerden daadwerkelijk op prijsstijgingen door én hogere uitkeringen te verstrekken én meerdere bedeelden toe te laten. Let wel dat de uitkeringen uiterst sober gebeurden, men werd er niet beter van maar men bleef wel in leven en ook niet onbelangrijk, werd men bedeeld, hoorde daar bij wel een begrafenis van de Armen in een graf van de Armen.
Bronvermelding:
J.A. Faber, Dure tijden en hongersnoden in pré-industrieel Nederland
Remi van Schaik, Prijs- en levensmiddelen politiek in de Noordelijke Nederlanden van de 14e tot de 17e eeuw: bronnen en problemen
Gemeente Archief Lisse Inv.nr.229,289,290,291,293,294,295 (Transcripties)
www.oud.noordwijk.nl H. Schelvis: Zout zeep heere en redemptiegeld 1680
Peter van der Krogt; Berkel: familiegeld 1680
Ingrid van der Vlis: Leven in armoede. Delftse bedeelden in de 17e eeuw.
Dekker: Holland in beroering
Cult.Hist. Ver. Oud Lisse Arie de Koning: Resolutieboek van Schout en burgemeesteren van Lisse 1681-1795
Jessica Dijkman: Het dagelijks brood
Dirk Floorijp: Fotografie en controle transcripties
Leo van der Geer : Transcripties