De ambachtsgrenzen werden vroeger bepaald door herkenbare elementen in het landschap. De grens tussen Lisse en Sassenheim is praktische een rechte lijn. Wat was de herkenbaarheid in het landschap dat deze grens bepaalde? Aad van der Geest maakt duidelijk dat dit een dijk geweest kan zijn, die de ambachten langs de Oude Rijn moesten beschermen van het oprukkende water vanuit het noorden en het oosten. Dit was een zg Wendeldijk.
door Aad van der Geest
Uit de Aschpotter: Jubileumuitgave Stichting Oud Sassenheim 1990-2010
Zoals de titel doet vermoeden is de voet van de oude Wendeldijk thans niet meer traceerbaar. Het gaat hier om de oude Wendeldijk van het benoordenrijnse deel van wat we nu het Hoogheemraadschap Rijnland noemen. De toevoeging ‘oude’ impliceert tevens dat er op latere datum ooit een nieuwe dijk aangelegd zou zijn. Maar wat is nu eigenlijk een Wendeldijk? Hoe oud zou hij nu dan wel moeten zijn en hoe lang is dit vermaledijde stuk aardwerk al zoek en waar begon deze dijk dan wel?
Een Sidewende of Wendeldijk
Een samenloop van omstandigheden noopte de bevolking in het westen van het oude graafschap Holland haar blik te richten op de veenlandschappen ten oosten van de oude strandwallen. De groeiende bevolking werd als het ware oostwaarts gedwongen. Dat kwam mede door de vorming van de jonge duinen, wat in de loop van de 10de eeuw begonnen moet zijn, met de daaraan gepaard gaande overstuivingen van akkers en graslanden. Op het vruchtbare veen was het goed mogelijk om graan te verbouwen, maar het diende hiertoe wel ontwaterd te worden omdat dit graan pas goed groeit als de grond niet al te vochtig is.
Maaivelddalingen in noord-oost Sassenheim
In het begin groef men derhalve heel simpel afwateringsslootjes, die voor dit doel voor een bepaalde tijd afdoende bleken. Als gevolg van ontwatering en oxidatie (dit is het verdrogen van de bovenkant van het veen, dat vervolgens door de wind weggeblazen wordt) klonk het veen echter in en werd na verloop van tijd de waterhuishouding steeds problematischer. Men begon op lokaal niveau te werken met (restveen)dijkjes om het water buiten te houden. Wat in de tweede helft van de 10de eeuw een aanvang had genomen, bleek een goede 100 of 150 jaar later niet meer zo eenvoudig uitvoerbaar.
Een Wendeldijk is een dijk die haaks op de hoofddijk wordt aangelegd, met als doel: de bescherming van de oudst ontgonnen gebieden. Die lager gelegen gebieden kunnen zo beschermd worden tegen het drangwater van de naast liggende hoger gelegen gronden. Er kon toen namelijk nog geen gebruik worden gemaakt van windwatermolens; die kwamen pas later (1408).Bemoeienissen van lokale en regionale overheden bleken onvermijdelijk en zo ontstonden onderlinge afspraken en organisaties. Als rond 1163 de Rijnmond bij Katwijk verzandt, heeft men pas echt een probleem met de afvoer van het overtollige water. De (voorlopige) oplossing hiervan bestond uit de aanleg van een zogenaamde Wendeldijk.
Ouderdom van de Wendeldijk
Na de verzanding van de Rijnmond in 1163 en de problemen die dat qua waterafvoer in het gewest Rijnland met zich meebracht, probeerde Graaf Floris III dit probleem aan de oostgrens op te lossen door het leggen (of herstellen) van een dam in de Rijn, de zgn. ‘Suadenburgerdam’ (Zwammerdam). Hierdoor was hij verlost van watertoevoer uit het Utrechtse (het Westelijk Nedersticht). Niet dat de Utrechtse bisschop hier blij mee was, want keizer Frederik Barbarossa zelf moest er in 1165 aan te pas komen om het geschil te slechten. Helemaal verwijderd is de dam nooit. Later in 1202 en 1226 blijkt hij nog gewoon te bestaan. Intussen moesten 15 zogeheten ambachten van Rijnland hun blik noordwaarts richten om zich van het overtollige water te ontdoen via het Oude Leijdsche Meer. Dat was toen nog een min of meer zelfstandig binnenwater, dat in verbinding stond met het Haarlemmermeer en dat via het Spaarne weer op het IJ kon lozen. De oudste vermelding van het Leijdsche Meer stamt uit 1248, maar er moet iets van een voorloper geweest zijn. Waar anders kon Leimuiden in 1163 reeds op lozen? De stormvloeden van 1170 en 1196 veroorzaakten de scheiding tussen Friesland en West-Friesland, de vorming van de Zuiderzee (voorheen Flevomeer) en een open verbinding met het IJ, waarop zoals gezegd, het Spaarne weer kon lozen. Reeds vóór 1200 werden derhalve twee natuurlijke veenstromen, die indirect zelf al in het Leijdsche Meer uitkwamen, doorgegraven tot aan de Oude Rijn: te weten de Does en de Zijl.
In 1202 beloofde Graaf Dirk VII de toch nog (of weer) bestaande dam bij Zwammerdam op te ruimen als Utrecht als tegenprestatie drie wateringen zou graven. Vanaf Oudshoorn (nu Alphen a/d Rijn) was dit de Woudwetering, die liep tot aan het huidige Paddegat bij Roelofarendsveen. Het eerste gedeelte vanaf Alphen heet tegenwoordig Heimanswetering, Deze Woudwetering ging over in de Roelevaert, die we moeten zoeken langs het traject van het huidige Zuid- en Noordeinde in ‘Roele-vaerts-veen’ (Roelofarendsveen). Deze Roelevaert kwam weer uit in de Googh, die uiteindelijk uitwaterde op het Leijdsche Meer. De Googh heette later ‘Molentocht’. Hier mee waren de drie Utrechtse weteringen een feit. Als de Braassem zijn huidige vorm gehad zou hebben, was de route over het Zuideinde volstrekt onlogisch geweest. Maar de verbinding van de Woudwetering met de Googh, via Zuid- en Noordeinde (de Roelevaert), is de meest voor de hand liggende. De Does kan via de Wijde en Nauwe Aa bij het Paddegat de Woudwetering/Roelevaert overstekend een route hebben gevolgd naar de Oude Wetering. Mogelijk komt hier ook de gemeentegrens door de Braassem vandaan. In 1226, na wéér geharrewar over de Zwammerdam, besloten Holland en Utrecht zeven sluizen in de Wendeldijk aan te leggen, waarvan Utrecht er drie zou moeten onderhouden. Aanvankelijk zal de Wendeldijk mogelijk slechts een eenvoudige (restveen?) dijk geweest zijn, maar voor deze gelegenheid zal hij toch verhoogd en verzwaard zijn, ook al vanwege het nieuwe gevaar uit het noorden. Een exacte datering van de Wendeldijk is natuurlijk uitgesloten, maar vanaf 1200 kan hij in enigerlei vorm toch wel aanwezig zijn geweest.
De Wendeldijk is al eeuwen zoek
Twee geweldige stormvloeden van 20 november en 28 december 1248 vergrootten de al eerder ontstane Zuiderzee en het IJ. Het gevaar voor nog meer wateroverlast vanuit het noorden bedreigde het Rijnland. Dit probleem werd opgelost door het leggen van de zgn. Spaarndam op de plek waar het Spaarne uitkwam op het IJ. In 1253 gaf Graaf Willem II toestemming voor de aanleg van een schutsluis t.b.v. de scheepvaart, omdat het verschil in waterniveau bij tijd en wijle te groot moet zijn geweest of omdat de ongetwijfeld reeds aanwezige spuisluizen hier te klein of te onhandig waren. De Spaarndam bestond uit een Zijdwinde of Wendeldijk vanaf de Santpoortse duinen tot aan de monding van het Spaarne (de huidige Slaperdijkweg). Dan volgde de eigenlijke Spaarndam, die weer doorliep op de zogeheten Zeedijk, aangelegd aan de zuidoever van het IJ richting Amsterdam (de huidige Hoge Spaarndammerdijk). Ten westen van Amsterdam sloot deze dijk aan op één of ander gigantisch dijkwerk dat doorgelopen moet hebben tot ergens aan Waddinxveen en diverse trajecten moet hebben gekend. Dit geheel was in feite de Zwammerdam en de beheersbare opening in de Rijn bij de plaats Zwammerdam zelf, slechts het doorlaatpunt van het Rijnwater. Vanaf Waddinxveen tot aan Wassenaar/Waalsdorp werd Rijnland beschermd door de Zijdwinde of Ovenzijdwinde, de latere landscheiding tussen Rijnland en Delfland/Schieland.
Tussen 1286 en het einde van de 13de eeuw moet Rijnland omgeven zijn geweest en beschermd zijn, door diverse dijkwerken. De 15 oorspronkelijke ambachten waren vanaf 1253 reeds uitgebreid tot 24 ambachten, die allen gelegen waren aan of loosden op de Rijn. Sassenheim, evenals Lisse en Hillegom behoorden hier niet bij, want ze konden aan de oostkant zelfstandig lozen, maar ze waren wel dijkplichtig. Voorhout en Warmond zullen aanvankelijk via via op de Rijn geloosd hebben, maar vanaf 1327 kon dit op de Poelen bij Warmond (Hemmeer), na de doorgraving van de Dinsdagsewetering door de strandwal heen (bij de huidige Korenmolenbrug). De oude Wendeldijk, die dus de voorloper was van het geheel aan dijkwerken (gemakshalve aangeduid met de naam Spaarndam), was in 1310 in opspraak vanwege de sluisvisserij, die schade toebracht aan de spuisluizen of deze zelfs verstopte of blokkeerde. Dat het hier om onze Wendeldijk gaat is vrijwel zeker, want de voet van de Spaarndam werd altijd aangeduid als Zijdwinde en had geen sluizen. Deze lagen alleen in de Spaarndam zelf (in 1255 ‘Spernedam’ genoemd). In 1310 bestond de Wendeldijk dus nog, zij het als een soort slaperdijk. Maar daarna wordt het stiller rond onze dijk. In de 16de eeuw worden overblijfselen ervan nog genoemd als eigendom van de Heer van Alkemade. Later wist Jan van Hout (1542-1609), die onder andere stadssecretaris van Leiden was, er niet veel meer over te vertellen dan dat deze Wendeldijk volgens overlevering van Sassenheim naar Alkemade zou hebben gelopen. Op een 17de eeuwse kaart van J. R Dou komen we voorts nog de naam ‘Wendeldijckshouck’ tegen tussen de Kaag en de Nieuwe Wetering. Nog weer later komt deze illustere dijk een paar keer voor in enkele fantasievoorstellingen omtrent de geschiedenis van het Haarlemmermeer.
De voet van de oude Benoordenrijnse Wendeldijk
Oude volksverhalen willen nog wel eens een kern van waarheid bevatten en de overlevering, waar Jan van Hout het over had, kon wel eens kloppen. Een Wendeldijk is een land/binnen-dijk die haaks op de hoofddijk staat. De oost- en westgrens van ons dorp wordt gevormd door het water en onze oorspronkelijke zuidgrens door de oude Dam, die weer de grote bocht van de Oude Vliet volgde.
Onze noordgrens is echter een rechte lijk van west naar oost, haaks op de strandwal en deze grens is m.i. de voet van de oude Wendeldijk. Hoe zag dit er nu vroeger uit? In 1310 was er, zoals gezegd, nog steeds sprake van de Wendeldijk. De extreem hoge rivierwaterstanden van juni 1322 hadden een ernstige doorbraak van de Lekdijk Bovendams bij Vreeswijk tot gevolg. Daardoor stortten grote watermassa’s zich uit over het vaste land van Utrecht en Zuid-Holland. Deze overstroming leidde tevens tot de aanleg in 1330 van de Hoge Rijndijk dwars door Rijnland. Ook de Wendeldijk heeft zich blijkbaar niet kunnen verweren tegen de opgezweepte watermassa’s. Waarschijnlijk is toen de Dieperpoel en in ieder geval de Cleypoel gevormd. De Cleypoel was de zuidelijke uitloper van de oorspronkelijke Lisserpoel en bevond zich grotendeels op Sassems grondgebied.
Het traject van onze noordgrens dwars door de huidige Poelpolder heen is opmerkelijk en moet ver voor 1322 reeds bestaan hebben. Een akte uit 1346 geeft aan dat ‘den Cley-Poele’ toen in ieder geval al bestond. Was onze noordgrens jonger dan 1346, dan zou hij beslist om de Cleypoel heen gelegd zijn, maar de grens loopt er dwars doorheen. Ondanks het landverlies bleef men de oude grens handhaven, mogelijk geijkt door twee herkenningspunten op de west- en oostoever, te weten de restanten van een oude dijk. Op 7 mei 1322 vormde de Wendeldijk blijkbaar nog de noordelijke begrenzing van de heemwerf en de 16 morgen land van Heer Dirk van Sassenheim. Hij woonde op de oude Hofstede, die was gelegen ergens in de buurt van het huidige Huis ter Leede. In 1329 komen er een kleine 4 morgen land bij en schuift de noordgrens van Heer Dirks leen op naar de beek bij ‘De Engel’, die dan juist door de strandwal gegraven is,vergelijkbaar met de Dinsdagse-wetering onder Warmond in diezelfde periode.
Nogmaals de voet
Bodemprofiel Sassenhem NO
De enige verklaring van het traject van onze noordgrens zit m.i. verborgen in het feit dat deze grens van oudsher op iets herkenbaars in het landschap geijkt moet zijn geweest.
De huidige Elbalaan is exact de grens tussen zand en veen. Vanaf hier (en wel precies tussen huisnrs.42 en 44) moet de voet van de Wendeldijk destijds richting de oude moerasburcht ’t Althuys gelopen hebben, ’t AIthuys is te identificeren met de plek waar zich tegenwoordig de kaasboerderij van Pennings bevindt.
De Wendeldijk liep vanaf deze verhoging in het landschap noordwaarts, oostwaarts om zuidwaarts af te buigen naar wat nu de Julianalaan op De Kaag is, die in het algemeen gezien wordt als een onderdeel van de Wendeldijk. Uiterlijk rond 1281, maar mogelijk eerder moet er een kunstmatige grens getrokken zijn tussen Sassenheim en Lisse. In ieder geval komt Lisse in dat jaar als zelfstandig ambacht voor, inclusief een schout. Als volgens de overlevering de Wendeldijk zijn aanvang had in Sassenheim, dan is m.i. onze noordgrens met Lisse de enige kandidaat om het traject van deze grens te rechtvaardigen. Noch in de Bonte Krielpolder noch in de Hellegatspolder zijn zand of puin-banen teruggevonden langs of op het traject van onze noordgrens. Maar als de Wendeldijk van oorsprong inderdaad een restveendijk was, is dit ook niet verwonderlijk. Als er bovendien al een spoor van was, dan blijkt dat in de 16de eeuw reeds verleden tijd geweest te zijn. Tot nader tegenbericht houden wij de Sassenheimse noordgrens voor de voet van de oude Wendeldijk.
De grens tussen Sassenheim en Lisse loopt bijna recht. Grenskaart Sassenheim- Lisse. COLLBN Port 13 N 9 blad 7
Bronnen:
De landscheidingen tussen Delfland, Rijnland en Schieland, J.L van der Gouw. Uitgeverij Verloren, Hilversum 1987.
De Nederlandsche Leeuw, 76e jaargang nr. 12, december 1959. De oude Hofstede te Sassenheim en haar bewoners, L. J. van der Klooster. Holland en het water in de Middeleeuwen, diverse auteurs. Uitgeverij Verloren,
Hilversum 1997. Hoogheemraadschap van Rijnland, Mr. S. J. Fockema Andrae. Heruitgave: Drukkerij Canaletto, Alphen aan de Rijn 1982.
Op weg naar Sijtwende, W. de Jonge en de Archeologische werkgroep Voorburg, 2001. Schets van Zuid-Hollandse watersnoden in vroeger tijd, Mr. S.J. Fockema Andrae,
Zuid-Hollandse Studiën III. Drukkerij Die Haghe NV. Voorburg, 1953. Vissen in veenmeren, Petra J.E.M, van Dam. HV.H. uitgeverij Verloren, Hilversum 1998. Waterstaat in stedenland, Het Hoogheemraadschap van Rijnland voor 1857.
Milja van Tielhof, Petra J.E.M, van Dam, Uitgeverij Matrijs, 2006.