Berichten

LISSE EN DE TREKVAART HAARLEM-LEIDEN

De trekvaart was van 1657 tot 1860 in gebruik. Het verleden, het heden en de toekomst worden besproken. Vooral de perikelen rond de aanleg komen aan de orde.

Marca Bultink.

Nieuwsblad Jaargang 20 nummer 3, 2021

Van 1657 tot 1860 werd de Trekvaart Haarlem-Leiden gebruikt voor e trekschuitdienst. Aan de Leidsevaart in Lisse stond het commissarishuis Halfweg, waar ook het wisselpunt van de paarden was. Wat is er uit de tijd van de trekschuit anno 2021 nog te zien in Lisse?

Kaart van J.Dou, van 1678, herzien in 1746, met Sixenburg naast Halfweg en de paal (Reg Archief Leiden PV 70295

De Trekvaart Haarlem-Leiden vormde de ontbrekende schakel in het Hollandse trekvaartennetwerk. Vanaf 1657 vertrokken volgens een vaste dienstregeling dagelijks negen trekschuiten vanuit zowel Haarlem als Leiden. De schuiten werden getrokken door een paard, dat aan een lange lijn op het jaagpad liep en dat in Lisse werd gewisseld. De passagiers zaten op het dek onder een dekzeil of comfortabel in de roef. De schuit gleed met een vaartje van zeven kilometer per uur over het water en reizigers bereikten in vier uur tijd veilig hun bestemming. Buitenlandse reizigers spraken vol lof over dit Nederlandse vervoerssysteem, dat uitsluitend bedoeld was voor personenvervoer van stad tot stad. Daarom wordt de trekvaart wel de “intercity van de Gouden Eeuw” genoemd. In de periode 1657-1860 zijn op het traject Haarlem-Leiden naar schatting 13,2 miljoen reizigers vervoerd.

Personenvervoer

De volkstrekschuit omstreeks 1850, ook op de voorplaat,litho van R. de Vries Jr. (Scheepvaartmuseum Amsterdam)

De trekvaart Haarlem-Leiden was niet bedoeld voor goederenvervoer. Passagiers mochten in de trekschuit alleen handbagage meenemen. De trekvaart met zijn vaste bruggen was voor grotere schepen ongeschikt en voor zeilschepen grotendeels verboden terrein. Kleine schepen die getrokken of geboomd werden, mochten wel van de trekvaart en het jaagpad gebruik maken, als ze tol betaalden. Voor goederenscheepvaart bleven het Haarlemmermeer en Leidsche Meer de aangewezen route. Nadat de trekschuitdienst in 1860 stopte is de Leidsevaart nog een eeuw lang gebruikt voor goederenvervoer, zoals zand, bloembollen, mest en riet. Deze periode laat ik omwille van de ruimte buiten beschouwing.

Over het trekschuitbedrijf en het reizen per trekschuit kunt u meer lezen in de dit jaar verschenen Atlas van de trekvaarten in Zuid-Holland en in het jubileumboek Blauwe ader van de Bollenstreek, dat in 2007 verscheen ter gelegenheid van het 350-jarig  bestaan van de Leidsevaart en Haarlemmertrekvaart. Aan dit boek en aan de gelijknamige tentoonstelling hebben de historische verenigingen in de regio een grote bijdrage geleverd.

Aanleg van de trekvaart
De aanleg van de 29 km lange trekvaart was een gezamenlijke onderneming van de steden Haarlem en Leiden, die allebei de helft van de aanleg en de exploitatie betaalden. In april 1656 ging het voorbereidende werk van start en in de winter van 1656-1657 werd het duin ten noorden van Hillegom doorgraven. In maart 1657 begonnen aannemers met het graven van de vaart, het verbeteren van de jaagpaden en de bouw van stalgebouwen en tolhuizen. Er werden tien stenen en vier houten bruggen gebouwd, waarvan de stenen bruggen al snel te steil en te smal bleken. Daarom werden ze vervangen door houten bruggen met een middenpijler. Dat was ook zo bij de Halfwegsebrug in de Delfweg. Op 1 november 1657, anderhalf jaar nadat het besluit voor de aanleg werd genomen, startte de dienstregeling van de trekschuitdienst. Naar hedendaagse begrippen is de Trekvaart Haarlem-Leiden wonderbaarlijk snel aangelegd, zeker als je bedenkt dat al het graafwerk met de hand is uitgevoerd. Dit was mogelijk omdat bij grote
delen van de trekvaart gebruik gemaakt werd van bestaande veenwateringen, die tussen de hogere strandwallen liepen. Het verbreden en rechttrekken van deze vaarten bespaarde veel tijd en kosten. Soms werd een nieuw tracé gekozen en is iets verderop de loop van de oude watering nog zichtbaar.

Huidige Hardstenen paal bij Halfweg met wapens van Haarlem en Leiden, die de elzenhouten paal ter “Halfscheydt” verving

De Halfscheydpaal
Op 25 april 1656 sloegen de landmeters van de steden Haarlem en Leiden halverwege het traject een paal in de grond. Die maakte duidelijk voor welk deel van de vaart Haarlem verantwoordelijk was en waar het beheer van Leiden begon. Deze elzenouten paal stond zo’n 500 meter ten zuiden van de Delfweg, waar de Cromme Vaart uitmondt in de trekvaart, net ten noorden van de buitenplaats  Sixenburg. Aan deze paal ‘ter halfscheyd’ dankt de buurtschap Halfweg haar naam. In 1820 is de houten paal vervangen door een hardstenen paal met daarop de stadswapens van Leiden en Haarlem. Na twee eeuwen staat deze paal er nog altijd, met een inmiddels onleesbaar bordje erbij. Bij wegwerkzaamheden in 1992 is de stenen paal helaas gebroken. De gemeente Lisse heeft hem na reparatie weer teruggeplaatst, maar vanwege de veiligheid is hij toen iets verder van de weg gezet, met als gevolg dat de paal sindsdien op het grondgebied van Noordwijkerhout staat!
Die gemeente besloot in 2009 de grenspaal aan te wijzen tot gemeentelijk monument. 1

 

 

Ontwerp voor het eerste Huis Halfweg uit 1658 (ELO)

Het commissarishuis Halfweg
In 1658 werd direct ten zuiden van de Delfweg het Huis Halfweg gebouwd. Hier woonde de commissaris die toezicht hield op de trekschuitdienst en op de tolheffing. Hier was ook het wisselpunt van de paarden van de trekschuit. Aan de voorzijde van het commissarishuis was een fraai gedecoreerde zaal, die was bekleed met goudleer behang. Hier kwamen de bestuurders van de steden Haarlem en Leiden bij elkaar om de administratie te controleren en besluiten te nemen. Daarna volgde er een feestelijke maaltijd. Het Huis Halfweg was ontworpen door de Leidse architect Willem van der Helm. In de voorgevel van het huis zaten twee grote stadswapens, gemaakt door de bekende beeldhouwer Rombout Verhulst. Links in de gevel zat het wapen van Haarlem, rechts het wapen van Leiden. Het achterste deel van het gebouw bestond uit een stal voor 24 paarden. Ernaast was een weiland waar de trekpaarden konden grazen. Bij Halfweg werd ook tol geheven aan gebruikers van het jaagpad. Er stond alleen een slag boom,geen apart tolhuis; die stonden alleen in Heemstede en Oegstgeest.

 

 

 

 

Ontwerp voor het tweede huis Halfweg uit 1696 (ELO)

 

Het tweede Huis Halfweg
Dit fraaie commissarishuis brandde in 1695 tot de grond toe af, maar werd een jaar later herbouwd. In de stadsarchieven zijn verschillende ontwerpen voor de herbouw van Halfweg te vinden, waarbij Haarlem een hoger en luxer gebouw voor ogen had dan Leiden. Uiteindelijk koos men voor een hoofdgebouw van
één bouwlaag met kap, dat door een binnenplein was gescheiden van het stalgebouw. De enorme wapenstenen die de brand hadden overleefd, werden opnieuw ingemetseld in het gebouw. Op de tekening van het Huis Halfweg, die J. van der Kloot in 1772 maakte, zijn deze wapenstenen in de voorgevel niet te zien. Zitten ze achter de bomen, zoals eerder werd gesuggereerd door Brigitte Rink? 2 Of zijn ze bevestigd boven de toegangspoort naar het binnenplein in de zijgevel?

 

 

 

Niet Halfweg maar Het Schouwtje

Ontwerp zijkant

Het is een hardnekkig misverstand dat het Huis Halfweg te zien is op een tekening van de Engelse reiziger Samuel Ireland. Die reisde in 1789 door Nederland en maakte onderweg schetsen die hij thuis uitwerkte. In 1790 publiceerde hij zijn tekening “Half-way House between Leyden & Haerlem” (Huis Halfweg tussen Leiden en Haarlem, red.), die nog altijd wordt aangezien voor een afbeelding van het huis Halfweg in Lisse. Fons Hulkenberg zette hier al vraagtekens bij, omdat het huis niet lijkt op andere tekeningen van het Huis Halfweg. Bovendien loopt het jaagpad  aan de verkeerde kant van de vaart en ontbreekt de herberg.3 Aad van Kampen ontdekte dat Samuel Ireland in de tweede druk van zijn boek van 1796 een andere locatie noemt, die veel beter klopt: ”About two miles from Haarlem the annexed sketch was made” (De schets hiernaast is ongeveer 2 mijl van Haarlem gemaakt, red.). Ireland beeldde dus niet Halfweg af, maar het nieuwe Heerenlogement op de hoek van de Pijlslaan, dat we nu nog kennen als Cafetaria Het Schouwtje in Haarlem. Brigitte Rink publiceerde hierover al in 2007, maar in de archieven staat bij deze tekening nog altijd dat dit Halfweg in Lisse is.4

Afbraak van het Huis Halfweg

Wapensteen van de stad Leiden, ingemetseld in
de tuinmuur van Keukenhof (foto Marca Bultink)

In 1839 werd de spoorlijn Amsterdam-Haarlem geopend, die in 1842 werd doorgetrokken tot Leiden. De veel snellere trein streefde de trekschuit al snel voorbij. In 1860 werd de trekschuitdienst Haarlem-Leiden opgeheven en werden de schepen, paarden en gebouwen verkocht. Het overbodig geworden commissarishuis Halfweg werd nog tot 1860 gebruikt als herberg, maar op 1 maart 1860 werd het openbaar geveild. Vaak is vermeld dat het Huis Halfweg in 1867 werd gesloopt, maar uit een krantenbericht van december 1860 blijkt dat het gebouw  datzelfde jaar al geheel is afgebroken.5 In de literatuur over de trekvaart staat ook vermeld dat de eigenaar van de buitenplaats Keukenhof, Baron van Pallandt, het gebouw kocht, maar ook dat klopt niet. Uit het archief van de trekvaart blijkt dat logementhouder Pieter de Kan uit Noordwijkerhout het gebouw kocht, maar dat hij het alweer snel doorverkocht aan Engel Bakker en Lucas van der Lee uit Noordwijkerhout.6 De wapenstenen van Leiden en Haarlem zijn gelukkig bewaard gebleven. De steen met het stadswapen van Haarlem is ingemetseld boven de poort van het Magdalenaklooster aan de Kinderhuisvest in Haarlem. Baron van Pallandt van Keukenhof kwam in het bezit van de gevelsteen met het Leidse stadswapen en liet die inmetselen in de muur van de moestuin bij Frederiks Hof.

Goudleer behang
Wat is er eigenlijk gebeurd met het kostbare goudleren behang uit het Huis Halfweg? Deze met goudverf  bedrukte vellen leer zagen er niet alleen fraai uit, maar hadden ook een isolerende werking. Zowel tijdens de bouw als de herbouw was dit goudleer, in 1698 geleverd door Willem van Eijckelenburgh uit Amsterdam, de hoogste kostenpost geweest. Uit een advertentie blijkt dat Pieter de Kan in mei 1860 “het goudleer behangsel eener groote Kamer” en andere materialen uit het Huis Halfweg dat “voor afbraak” stond, te koop aanbood.7 Juist in de jaren 1861-1864 werd Keukenhof ingrijpend verbouwd en voorzien van torens om de buitenplaats het uiterlijk van een kasteel te geven. De torenkamer die een kostbare porseleinverzameling herbergt is voorzien van kostbaar goudleer. Volgens deskundigen is dit goudleer eerder gebruikt in een ander huis en dateert het uit de zeventiende eeuw.8 Het is onbekend uit welk huis het afkomstig is, maar het kan haast niet anders dan dat het goudleerbehang uit het Huis Halfweg in Keukenhof is hergebruikt. En misschien geldt dat wel voor nog meer bouwmaterialen? Hopelijk zijn hiervan bewijzen te vinden in het huisarchief van Keukenhof.

Buitenplaats en langs de trekvaart.

De aanleg van de trekvaart Haarlem-Leiden maakteook de westkant van de binnenduinrand bereikbaar en zorgde eind 17de eeuw voor een toename van het aantal buitenplaatsen in de landgoederenzone. Eigenaren van grond langs de trekvaart hadden immers het recht mee te varen met de trekschuit en mochten er ook met hun eigen jacht varen. In de buurt van de trekvaart in Lisse zijn kort na 1640 de buitenplaatsen Sixenburg en Keukenhof gebouwd, dus nog voordat de trekschuitdienst van start ging. Daarna volgden Houtlust en Voorburg.

Andere gebouwen op Halfweg
Toen de trekschuitdienst van start ging, werd ten noorden van de Delfweg een herberg gebouwd, De Bonte Hengst. Die ondervond al snel concurrentie van de kastelein in het commissarishuis Halfweg, maar de herberg aan de noordkant van de brug, ook wel het Veerhuis genoemd, hield het wel langer uit. In 1860 is op die plek een nieuwe herberg gebouwd, die in 1972 is afgebroken. Ook het café Spoorzicht dat naast de herberg stond, is gesloopt. Wat er nog wel staat, is het huis van de Leidse schippers, dat aan de noordoostkant van de Halfwegsebrug staat. Het Leidse schippersgilde kocht dit huis in 1781 om op Halfweg in Lisse te kunnen overnachten. Nadat de trekschuitdienst stopte, verkochten zij het aan Keukenhof. Dit huis is in de 19de eeuw herbouwd, maar het staat nog altijd naast de brug.

Het verleden zichtbaar en beleefbaar

Foto: Onlangs zijn wegwijzers met informatiepanelen op zeven plekken langs de Trekvaart geplaatst. Foto: Marca Bultink

Hoewel veel gebouwen zijn afgebroken, zijn in Lisse nog aardig wat historische elementen uit de tijd van de trekschuit te zien. Langs de Leidsevaart en Haarlemmertrekvaart zijn sinds kort wegwijzers met informatiepanelen te zien, die de geschiedenis van de trekvaartdienst Haarlem-Leiden laten herleven.

Noten
1. Van Kampen (2010)
2. Rink, VOL 6-4 (2007)
3. Hulkenberg (1971)
4. Rink, VOL 7-1 (2008)
5. Advertentie Leydse Courant, 17 december 1860 (ELO)
6. Van Kampen, Notities Trekvaart.
7. Advertentie Opregte Haarlemsche Courant, 5 mei 1860 (NHA)
8. Haverkamp (2008), p. 32.

Bronnen
* Archieven: Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO), Noord-HollandsArchief (NHA) en Hoogheemraadschap van Rijnland (HHR).
* F. Haverkamp: ‘Het goudleerbehang van de porseleinkamer’ In: Jaarboek Kasteel Keukenhof (2008), p. 25-37.
* A.M. Hulkenberg: Keukenhof (1975).
* A.M. Hulkenberg: ’t Roemwaard Lisse (1971)
* A.M. van Kampen: ‘Halfscheidpaal Halfweg’. In: Geo-Info (2010), p. 4-11.
* A.M. van Kampen: Notities uit de trekvaart-archieven. DVD in bezit van de Vereniging Oud Lisse.
* R. Pots, J. Knoester e.a.: Blauwe ader van de Bollenstreek (2007).
* B. Rink: ‘Herdenking 350 jaar Trekvaart met historie
Huize Halfweg.’ In 3 delen verschenen in Nieuwblad vande  Vereniging Oud Lisse, jrg. 6-3 (juli 2007), p. 15-21,
jrg. 6-4 (okt. 2007), p. 11-17 en jrg. 7-1 (jan. 2008), p. 9-14.
* M. Wellenberg en A. van der Zee: Atlas van de trekvaarten in Zuid-Holland (2021).

 

WINTERS VAN TOEN BIJ HALFWEG

Aad van Kampen (1944-2012) schreef 9 jaar geleden zijn jeugdherinneringen op van de winters bij Halfweg en op Barmsloot en op de Leidsevaart. Diverse families worden genoemd.

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 4, 2020

Adrianus (Aad) Maria van Kampen (12-6-1944/25-8-2012) schreef dit artikel ca. 9 jaren geleden en dankte voor de bijdragen aan dit artikel de families Van Kampen, Vrijburg, en Wijnands.

Zodra je als kind op Halfweg kon lopen, werden gelijk de eerstkomende winter de schaatsen ondergebonden. Kinderen van Halfweg kunnen zich volgens mij niet herinneren dat ze ooit hebben leren schaatsen. Het was een aangeboren talent! Zodra je als kind op Halfweg kon lopen, werden gelijk de eerstkomende winter de schaatsen ondergebonden. Kinderen van Halfweg kunnen zich volgens mij niet herinneren dat ze ooit hebben leren schaatsen.
Het was een aangeboren talent!

Winter 1961/1962
De kinderen zijn vermoedelijk Dirk de Klerk en Henk van den Bosch.

Als de vorst aanhield kreeg de Barmsloot ook wel Spoorsloot de voorkeur. Deze sloot, parallel lopend aan het spoor, begon in het noorden bij de spoorbrug, waar de Zandsloot naar Keukenhof en de Ringvaart onderdoor liep en eindigde bij de Mallegatsspoorbrug, waar de Mallegatssloot naar De Engel begon. Ook werd er nog volop op de vijvers geschaatst van het Keukenhofpark, voordat het in 1949 als bloementuin werd ingericht. Maar met name op deze Barmsloot was het altijd een drukte van belang. Veel schaatsliefhebbers uit het dorp Lisse, maar ook uit Noordwijkerhout, zochten dit ijs op. Met regelmaat vertrok er een schaatstreintje met schaatsfanaten vanaf de brug aan de Stationsweg richting de zijsloot naar boer Van Noort aan de Loosterweg. Als er sprake was van een echte strenge winter was het schaatsfeest helemaal compleet. Dan kon er geschaatst worden op de Leidsevaart. Vooral in de oorlogsjaren waren er strenge winters en werd er veel op de vaart geschaatst. Bij Piet van Tol op nummer 9 en bij Dirk van Kampen op nummer 14 kon je chocolademelk, anijsmelk, ijsmoppen of erwtensoep kopen. Ook werd er bij sneeuwval op de vaart gezamenlijk een ijsbaan gemaakt. Opstaande ijsschotsen en ijsranden werden door middel van een heuse ijsschoffel weggeschoffelt en weggehakt.

Stoomsleepboot en ijsbreker
De steenfabriek Arnoud uit Hillegom, later genoemd Van Herwaarden, had in verband met de zandtransporten via de trekvaart er grote baat bij de vaarroute zo lang mogelijk open te houden. Bij een snel invallende vorst had de ijsbreker geen kracht genoeg om het ijs te breken. Bij een geleidelijk invallende winter wel. Wij, als jeugd, werden behoorlijk ‘pissig’ als deze ijsbreker van De Arnoud werd ingezet. De scheldwoorden aan het adres van de kapitein van de sleepboot waren niet van de lucht en sommigen van ons hadden het lef om zelfs vlak voor de ijsbreker op het ijs te gaan staan. Maar spectaculair om de ijsbreker aan de gang te zien was het zeker. Tot in de oorlogsjaren 1940-1945 was er nog sprake van een stoomsleepboot. Als deze sleepboot, met achter zich een tiental zandbakken, bij de houten Halfwegbrug aankwam, moest de schoorsteen omlaag om er onderdoor te kunnen. De lol was dan om van de brug af een grote hoeveelheid sneeuwballen in het dan zichtbare vuur te gooien. De scheldwoorden kwamen toen van de kant van de kapitein.

Type schaatsen
De gebruikte schaatsen waren meestal van vóór de oorlog. Al je familieleden hadden er al op geschaatst. Mijn schaatsen waren in ieder geval knap oud. Ze waren voorzien van een schitterende brede krul. Met een verhitte ijzeren staaf was er een grote R en een L ingebrand, anders wist je niet wat links of rechts was. De clou was om de schaatsen met veters of schaatsbanden zo strak mogelijk onder je schoenen of laarzen zien vast te binden. De ellende was altijd dat ze naar gevoel altijd te strak of te los zaten. Vervolgens werd er overgestapt op Friese doorlopers en daarna op houten noren. De ijzeren noren, met name het merk Ballingrud, werden eerst echt populair in de strenge winter van 1956. Zo’n paar schaatsen kostte in die tijd maar liefst ƒ 90,-. Die werden eigenlijk alleen nog maar gekocht door echte wedstrijdschaatsers. Met name de jongens van Kaptein van de Delfweg en de ‘Vrijburgies’ van de vaart waren heel rap en wonnen wel eens een kortebaanwedstrijd, georganiseerd door een schaatsbaanvereniging in de omgeving. De jongere meisjes vermaakten zich meestal eerst op blokzijlers en vervolgens op houten draaiers van de firma Nooitgedagt. Wilden ze vervolgens op vrijersvoeten gaan dan was het zaak een mannelijke partner te vinden, die ook de kunst machtig was, om samen zwierend hand in hand van de ene kant van de sloot naar de andere kant over het ijs te schaatsen. Met name waren dit de Halfwegse jongeren, die nog vóór de Tweede Wereldoorlog waren geboren. De ijstijd, zowel als de kermistijd, waren bij uitstek geschikt om een verkering te vinden. Maar het was ook wel oppassen geblazen. Je kon je ook op te glad ijs begeven en dan was een blauwtje gauw opgelopen.

Schaatsplekken rond Halfweg
Allereerst werd de Tochtsloot achter de huizen bij het land van Arie Wijnands getest op sterkte. Dat gebeurde al na twee of drie dagen vorst. Met voldoende sterkte was de hele Halfwegse jeugd te vinden op de Tochtsloot. Op de zondagmiddag kwamen ook de opgroeiende jongeren en sommige ouders. Hield de vorst aan, dan verplaatsen met name de oudere kinderen hun ijsplezier. Via een klein slootje door het weiland van boer Smit werden de tochtsloten in de Zilkerpolder, beginnend bij boer Rotteveel bereikt. Vandaar uit konden langere tochten gemaakt worden en kon ook met name de Schulpsloot bereikt worden met de stomp van de in 1948 afgebrande molen. De kinderen van Dobbens, Wijnandsen en van Van Kampen, die in De Zilk naar school gingen, konden in de winter een heel stuk
afsnijden dwars door de Zilkerpolder over vaarten en sloten.

Winterkou

In onze tijd hadden we uiteraard geen dubbele ramen, was er geen isolatie en hadden we geen cv op de kamer. Als je ‘s morgens je bed uitkwam, stonden bij stevige vorst de bloemen op de ramen. Deze ontstonden door de grote luchtvochtigheid. Het vroor in de slaapkamer net zo hard als buiten. Soms  lag je te rillen van de kou in je bed en kreeg je als extra verwarming van die zware legerjassen over de dekens gegooid. Als er een sneeuwstorm was, kon je de sneeuw ‘s morgens op je slaapkamer vinden of op de overloop. De sneeuw drong gewoon onder dakpannen door en door de kieren van het dakbeschot. De enige verwarming was de kolenkachel in de huiskamer. Door de vele ervaring, mede ook afhankelijk van het type kachel en kolen (antraciet), was moeder des huizes meestal in staat de kachel ook ’s nachts op een heel laag pitje brandend te houden. Als het niet lukte, was ze ’s morgens, soms al om zes uur, in de weer om met houtblokjes en krantenpapier de kachel weer ‘aan de praat’ te krijgen. Het eerst wat je deed als je beneden kwam, was rond de warme kachel gaan staan en je op te warmen. Gebreide wanten en oorwarmers zorgden er buiten voor dat de winterkou een beetje te harden viel. Voor koude voeten waren klompen, gevuld met stro, ideale opwarmers.

Ander ijs- en sneeuwvermaak
Bij sneeuwval was het als kind naast het gebruikelijke sneeuwballen gooien en sneeuwpoppen maken, ook sport een lange glijbaan bij de Halfwegse brug te maken. Dit vanwege de aflopende helling. Ook schroomden we niet om onze slee met een touw vast te haken aan de autobumper van de spaarzaam voorbijkomende auto’s. Bij flinke sneeuwval togen we ook naar de hoge berg tegenover de huizen op het ‘Witte Hoogie’ bij de ingang naar het kasteel Keukenhof om daar met volle vaart van af te sleeën. Als de ijsperiode door dooi ten einde liep, was het voor met name de waaghalzen weer feest. Het was een ware kunst om van de ene schots op de andere schots springend, de overkant van de sloot te halen, het zogenaamde ‘ijssiebommen’. In hun jonge jaren haalden de meeste Halfwegse jongeren menig nat voetje en soms een heel nat pak. Het kon de pret, zelfs niet met het uitzicht op straf thuis, niet drukken. Sommige oudere Halfweggers kunnen zich nog herinneren dat hun vaders van de nood een deugd maakten door wat paling te verschalken. Hierbij werd een gat in het ijs gemaakt. Vervolgens werd er een nacht lang een takkenbos in gehangen en de volgende morgen er snel uitgetrokken en op het ijs gegooid. Succes verzekerd! De tussen de takken gekropen palingen lagen voor het oprapen.

Tot slot.

1962/1962. Nico van Kampen
met echtgenote Rie van Ruiten

Terwijl de twee winters van 2009 en 2010 toch aardig koud waren met veel sneeuw en ijs, vinden oudere Halfweggers nog steeds dat de winters vroeger veel kouder en veel strenger waren. Maar ach dat vonden hun ouders en grootouders ook al! Of hadden ze misschien toch wel gelijk?

Monument grenspaal bij Halfweg met ANWB-bord

De grenspaal bij Halfweg is gerestaureerd en voorzien van een nieuw ANWB bord. Het is nu een gemeentelijk monument van de gemeente Noordwijkerhout. De kosten van restauratie en bordje worden gedeeld door de gemeentes Lisse en Noordwijkerhout.

Nieuwsflitsen

NIEUWSBLAD 9 nummer 3, juli 2010

De Gemeente Lisse heeft op woensdag 26 mei op verzoek van de amateurhistoricus en oud-Halfwegger Aad M.van Kampen een nieuw ANWB bord geplaatst bij de grenspaal (halfscheidpaal) te Halfweg op de grens van Lisse en Noordwijkerhout.

Grenspaal bij Halfweg voorzien van een nieuw ANWB bord en aangewezen als Gemeentelijk Monument door Gemeente Noordwijkerhout.

Het oude ANWB bord dat in 1999 (ook op verzoek van Aad van Kampen) was geplaatst was niet goed leesbaar meer en er zaten storende zetfouten in. Ook biedt het nieuwe ANWB bord meer ruimte voor tekst die door van Kampen nu uitgebreid is.
Van Kampen had zijn verzoek al in 2009 bij de Gemeente Lisse ingediend, maar er ontstond discussie met de Gemeente Noordwijkerhout die de paal wilde aanwijzen als gemeentelijk monument van Noordwijkerhout, omdat de paal op het grondgebied van Noordwijkerhout stond. Nadat naderhand metingen werden uitgevoerd door het Kadaster, kwam men inderdaad tot de conclusie dat de paal nu een paar centimeter op het grondgebied van Noordwijkerhout staat, net over de grens met Lisse. Deze grens loopt n.l. door het midden van de sloot naast het Houtvesterslaantje zoals ook van Kampen concludeerde uit het proces-verbaal uit 1818. De Vereniging Oud Lisse en de Gemeente Lisse waren er echter van overtuigd dat de oorspronkelijke paal op het grondgebied van Lisse stond. Op 5 november 1992 was de paal echter door graafwerkzaamheden ten behoeve van wegverbreding door midden gebroken. Op verzoek van de Gemeente Haarlem (toen nog eigenaar van het noordelijke deel van de Trekvaart) is door de Gemeente Lisse de reparatie van de beschadigde paal uitgevoerd en is vermoedelijk na de restauratie de paal iets verplaatst. Hierdoor staat de paal nu net een paar centimeter links van de grens, die door het midden van de sloot naast het Houtvesterslaantje loopt.

Gemeentelijk monument
Noordwijkerhout heeft de paal nu als gemeentelijk monument aangewezen en heeft Lisse laten de weten de helft van de kosten voor haar rekening te nemen, waardoor deze zaak nu in de minne is geschikt. Zie ook het nieuwsblad van juli 2009 en het boek “Grenspalen te Lisse” van Dr. A.J.Kölker in 2010 uitgegeven door de Vereniging Oud Lisse.

De scheidspaal staat nabij Leidsevaart nr 29 en is geplaatst in 1820, omdat de in 1657 speciaal geplante bomen om de plek te markeren waren verdwenen.

HALFWEG DE TREKVAART VAN LEIDEN NAAR HAARLEM

Aad van Kampen heeft een artikel geschreven over de historie en plaats van de Halfscheidpaal, de grenspaal van Halfweg.  Tot op de dag van vandaag markeert een eeuwenoude, in de berm van de Leidsevaart, de trekvaart, stenen paal het punt halfweg tussen Leiden en Haarlem

door Aad van Kampen

Geo-Info, meinummer 2010

Stenen paal uit 1820 markeert ‘halfscheid’

. Toen de trekschuit nog voer, stond hier een herberg waar ook de paarden werden gewisseld. De pleisterplaats was eigendom van de gemeente Haarlem. Eerst kortgeleden is dit stukje grond teruggegeven aan Lisse

De 29 kilometer lange trekvaart tussen Leiden en Haarlem werd in 1657 in een recordtijd gegraven. Al in 1640 had een aantal Leidse textielhandelaren een verzoek ingediend voor een directe verbinding over water met Haarlem. Tot 1656 kon de aanvraag worden tegengehouden, bang als de concurrentie was voor andere vormen van vervoer. Maar de trekvaart was vooral bedoeld voor passagiersvervoer.
Waarom was de trekschuit zo’n populair vervoermiddel? Dat had te maken met het comfort van deze vorm van vervoer. De schuit – een lange, smalle boot met kajuit waarin zo’n vijfendertig passagiers konden worden vervoerd – had een constante snelheid van 7 kilometer per uur. De zitplaatsen waren voorzien van kussens en een ijzeren pot met brandende turf zorgde voor wat warmte. Vrouwen konden hun stoofjes gebruiken en de mannen konden een pijpje opsteken. Gespuugd werd er in een gezamenlijk potje of kwispedoor, dat op een gemeenschappelijke tafel stond.

 

Dampige reizen

Er werd overigens stevig gerookt tijdens de reis, dus het moet een dampige atmosfeer zijn geweest in het ruim. Ter ventilatie zaten er vier raampjes in de roef, bij regen en wind afgedekt met zeildoek. De reis nam overdag zeven en ’s nachts negen uur in beslag en kostte, omstreeks 1750, zeventien stuivers. Doordat bij iedere boerderij, bij elk dorp en iedere buitenplaats werd gestopt om passagiers in en uit te laten stappen of om goederen uit of in te laden, was deze vorm van vervoer niet altijd even efficiënt. Diligences en postkoetsen waren echter duurder en gingen minder frequent. En er waren ook nog weinig verharde wegen. Dat werd pas beter na 1806 tijdens de Franse bezetting, toen Lodewijk, de broer van Napoleon, tot koning van Holland werd benoemd. Iedereen lachte om zijn gevleugede woorden: ‘Iek ben Konijn van Olland.’
Halverwege lange trajecten werd even halt gehouden. De passagiers konden dan de stramme ledematen strekken, het gemak (toilet) bezoeken of een hapje eten. Dat deden ze op de route Haarlem-Leiden in Halfweg, een huisje dat vlak aan de vaart lag. Het is helaas is afgebroken.
Iedere trekschuit had drie man personeel: een schipper, een knecht en een jagertje. Dit jagertje, een jong ventje, mende het trekpaard dat over het smalle jaagpad liep en de boot voort trok. Alleen wanneer de boot een brug naderde werd het paard losgekoppeld. De schipper boomde dan de schuit door de openstaande brug, waarna het paard aan de andere kant weer werd ingespannen.

Weilanden en duinen

Omstreeks 1750 ging de trekschuit om de twee uur. Om half zeven ’s avonds vertrok de laatste boot. De reis was niet zo boeiend. Volgens de Engelse toerist avant la lettre Robert Cooper stonden er bijna geen buitenhuizen langs het traject, hooguit wat kalkovens. Daarna hoofdzakelijk lage weilanden met op de achtergrond de duinen. In de buurt van Haarlem werd het terrein weer wat hoger, maar door de rijen knotwilgen, elzen en beuken had je vanaf de trekvaart nauwelijks uitzicht.
Door verharding van de doorgaande wegen, de betere diligences, maar vooral door de komst van de spoorlijn in 1842 werd de trekschuitdienst steeds minder rendabel. Dat leidde in 1860 tot het opheffen ervan. In het topjaar 1677 werden 148.397 personen vervoerd. In 1811 waren het er 32.520 en in 1844 maakten slechts 5.128 personen gebruik van de trekschuit.

Jubileum in 2007

Volgend jaar bestaat de Trekvaart 350 jaar. Het Cultuur Historisch Genootschap Duin- en Bollenstreek werkt aan een boek en een expositie. Ook Uw vereniging wil samen met Museum de Zwarte Tulp een tentoonstelling inrichten. Er bestaan ook plannen om een oude trekschuit opnieuw te laten varen tussen Haarlem en Leiden.

 

Leidsevaart: Grenspaal is gemeentelijk monument geworden

Het kan verkeren! De gemeente Noordwijkerhout heeft de grenspaal bij de Leidse trekvaart aangemerkt als gemeentelijk monument.  De VOL is blij met de aanwijzing als gemeentelijk monument. De geschiedenis van de paal bij Halfweg wordt beschreven.

Nieuwsflitsen

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 3, juli 2009

Het kan verkeren!” Door verplaatsing van de bekende grenspaal te Halfweg wordt deze paal nu door de Gemeente Noordwijkerhout als Gemeentelijk Monument aangewezen! Vanwege de veiligheid is de paal een metertje naar het westen geplaatst en staat daardoor in Noordwijkerhout.

(Halfscheidspaal gemaakt in 1820. Monumentnummer o575/5, bij Leidsevaart 29, opmerking Webmaster)

Uit betrouwbare bron (lid van de Monumentencommissie van Noordwijkerhout), heeft de Vereniging Oud Lisse onlangs (mei 2009) vernomen, dat de bekende grenspaal te Halfweg op de grens van Noordwijkerhout en Lisse door de Gemeente Noordwijkerhout voorgedragen wordt als gemeentelijke monument, hoewel de Gemeente Lisse deze paal in 2007 (waarvan men toen aannam dat deze op het grondgebied van Lisse stond), niet wilde waarderen als gemeentelijk monument! Deze grenspaal is een fraai versierde steen aan de Leidsevaart, welke in 2007 in verband met de 350 jarige herdenking al meer in het nieuws is gekomen.
Deze grenspaal of beter “Halfscheydtpaal” staat aan de Leidse Trekvaart bij Halfweg en dateert van 1820 toen bleek dat de eertijds speciaal daarvoor in 1656 geslagen elzenhoutenpaal was verrot. De paal is versierd met de wapens van de steden Haarlem en Leiden en de naam Halfweg. Het stuk vaart vandaar naar Leiden was eigendom van Leiden en moest door die stad onderhouden worden. Haarlem was eigenaar van de vaart naar het noorden. Vandaar de prachtige wapens op de paal. In het nabij gelegen huize Halfweg kwamen de commissarissen der steden bijeen en werden o.a. de trekpaarden gewisseld.
De heer Lieverse, voorheen belast met de archiefzorg bij de gemeente Lisse, vertelde dat de paal in de jaren tachtig van de vorige eeuw bij wegwerkzaamheden gebroken in de berm terecht was gekomen. Na een telefoontje van Fons Hulkenberg heeft hij toen actie ondernomen en werden de stukken door Gemeentewerken Lisse afgevoerd en door de Fa.Boot weer gerestaureerd. Om verdere ongelukken te voorkomen met passerende auto’s werd de steen, mede op advies van Hulkenberg iets verder van zijn oorspronkelijke plaats naar achteren gezet. Dhr. Lieverse heeft hierover een rapportje geschreven, dat natuurlijk nog wel in het gemeentearchief terug te vinden is. Iedereen, de gemeente Lisse en ook Fons Hulkenberg gingen er van uit dat de paal op het grondgebied van de Gemeente Lisse stond zoals op diverse oude kaarten ook aangegeven is. Bv. de oude kaart van de aanleg van de Trekvaart uit 1656 geeft duidelijk aan dat de paal oorspronkelijk in het grondgebied van Lisse geslagen werd. Ook een gemeenten kaart van 1850 geeft dit nog duidelijk weer.
Het blijkt dus dat de paal waarschijnlijk op de verkeerde plek is teruggezet, net op het grondgebied van Noordwijkerhout, die deze fraaie paal nu terecht als een gemeentelijk monument wil aanwijzen.
Dr. A.J.Kölker van de Vereniging Oud Lisse heeft in 2007 een inventaris van alle grenspalen in de gemeente Lisse gemaakt, inclusief deze paal en de Monumentencommissie toen voorgedragen deze als gemeentelijk monument aan te wijzen! De Gemeente Lisse had geen interesse daarin en heeft hier helaas van afgezien.
De Vereniging Oud Lisse is daarom verheugd dat de stille verhuizing van deze paal naar het grondgebied van de Gemeente Noordwijkerhout toch als positief resultaat heeft opgeleverd, dat de grenspaal nu als gemeentelijk monument wordt aangewezen en daardoor beschermd wordt voor ons nageslacht!! Waarvan acte!

 

Huidige plaats van de grenspaal bij Halfweg.

Het wapen van de sleutels van de gemeente Leiden staat op de ene kant. die van Haarlem op de andere kant.

Anno 2019 is de info is niet meer te lezen.

De verdwenen geit van Halfweg (1847)

Op 17 november 1847 werd in Halfweg een geit van Koos Marten vermist. De dader werd aangewezen. Het bleek een roddel te zijn.

door R.J. Pex

INHOUD Jaargang 7 nummer 2, april 2008

Uit het politierapport van Lisse, deel 9

Daar de buurtschap Halfweg het afgelopen jaar vaak in de publiciteit is geweest, onder meer vanwege de herdenking van 350 jaar Leidsevaart, leek het mij interessant het hiernavolgende incident, dat zich voor een belangrijk deel in deze buurtschap afspeelt, eens de revue te laten passeren. Het is ook weer ontleend aan de bekende politierapporten in het gemeentearchief van Lisse.

Blik op Halfweg vanuit het oosten, circa 1905/1910. Rechts de brug over de Leidsevaart. Coll. auteur

De ‘vette geit’ van Koos is weg!
Op 17 november 1847 bevond Jacobus Martens zich op het weiland bij zijn huis. Jacobus (1817-1859), in het politierapport ook wel Koos genoemd, woonde waarschijnlijk in de buurtschap Halfweg. Hij was gehuwd met Marytje Mens en wordt in de bevolkingsregisters aangeduid als ‘werkman’. Hij keek die dag dus uit over het weiland en het bleek hem al gauw dat ‘zijnen vette geit’ spoorloos verdwenen was! Korte tijd later vond Martens ‘de huid, de kop en de ingewanden’ terug in een sloot. Wie kon dat op zijn geweten hebben?

Het getuigenis van Cornelis Beijk
Spoedig sprak de hele buurtschap er schande van. Er was één persoon die beweerde van de hoed wel de rand te weten en dat was Cornelis Beijk. Hij wordt ‘arbeider, wonende te Lisse’, genoemd en dat is ook gelijk alles wat we over hem weten. Hij had heel wat te vertellen aan Martens. In aanwezigheid van Gerrit van Opzeeland [1] vertelde hij hem dat hij ‘dien morgen (van 17 november) den geit was tegengekomen’. Op zich wel heel opmerkelijk dat Cornelis zich zo’n goede voorstelling kon maken van deze specifieke geit van Martens. Het exemplaar dat hij zogezegd was tegenkomen kon immers zoveel eigenaren hebben….. Nog merkwaardiger wordt het verhaal als we lezen dat de veronderstelde geit in een zak werd meegevoerd door ‘een man die (…) hem niets dan binnensmonds brommend gegroet had en geschrikt scheen bij de ontmoeting’. Een wat schuchtere man dus die weinig van zich liet horen. Dat was natuurlijk heel verdacht!

Het is vast Jan Baik!
De man met de zak liep weer gauw weg en terwijl Cornelis hem nastaarde viel hem op dat zijn ‘houding, kleeding en omgang alle overeenkomst hadden’ met ….. Jan Baik! Het verhaal ging onmiddelijk als een lopend vuurtje door het buurtschapje en al gauw wist iedereen dat Jan Baik de dader was!

“Ik zal Baik den hals afsnijden!”
Iedereen was natuurlijk verontwaardigd over de vermeende daad van Baik. Ze zouden hem maar wat graag achter slot en grendel willen hebben! Maar er is er natuurlijk altijd één die wat verder wilde gaan. Het was Jan Verhoeven ‘onderopzigter op den spoorweg bij Halfweg’. Na Van Opzeeland dus de zoveelste spoorwegarbeider! Op 29 november, dus 12 dagen nadat de geit van Martens was verdwenen, had hij ‘een vrolijken partij in zijn huis’. In hetzelfde huis, waarschijnlijk gelegen aan de spoorweg, woonde een zekere vrouw Van der Klugt. De weduwe P.H. Molenaar, waarschijnlijk Geertruida van Beek (1801-1868), herbergierster in het latere Spoorzicht op de noordwestelijke hoek van de Delfweg en de Leidsevaart, was juist op bezoek bij haar. Ze kon alles horen wat Verhoeven tegen zijn gasten vertelde. Het ging over Jan Baik. Verhoeven zei letterlijk: “Ik zal een mes nemen en Baik den hals afsnijden, zoo als hij den geit van Koos (Jacobus Martens) gedaan heeft !”. Later kwam de herbergierster Jan Baik tegen en waarschuwde hem met de woorden: “Pas maar op dat hij u niet krijgt, want hij zal u den hals afsnijden, zoo als gij het den geit gedaan hebt !”.

Het is inmiddels wel duidelijk dat Baik zich niet bepaald op zijn gemak gevoeld moet hebben met al die dreigementen en verhalen die over hem de ronde deden…

Een storm in een glas water…
Gelukkig bleek het een storm in een glas water, want op 1 en 2 december zijn bovengenoemde personen voor de veldwachter of de burgemeester verschenen. Cornelis Beijk, van wie het hele verhaal over Jan Baik afkomstig was, moet zich wat schuldig hebben gevoeld, want hij verklaart: ‘Dat hij echter alleen geweest zijnde en de ontmoeting (met de man met de zak) wat onverwacht, hij niet stellig durft te verklaren den persoon van Jan Baik herkend te hebben…’. Op de vraag van de veldwachter of de verdachte persoon die Cornelis tegen het lijf was gelopen ‘niets bepaalds gezegd had, waaruit men het vermoeden tegen J. Baik had opgemaakt’ werd door Cornelis ontkennend geantwoord.

En daarmee was dan de hele zaak afgedaan. Voor Jan Baik echter zal de schrik er goed in gezeten hebben!

Conclusie
Bij het doorlezen van de politierapporten valt steeds weer op dat roddel en achterklap een belangrijke rol gespeeld moeten hebben rond het midden van de negentiende eeuw in een kleine gemeenschap als Lisse en dat de gevolgen daarvan voor de betrokkenen heel vervelend konden zijn. Het was dan destemeer zaak om, wanneer bepaalde feiten boven water kwamen, deze vast te laten leggen door een notaris of (in ons geval) door de veldwachter/burgemeester. Reeds eerder behandelden we een soortgelijke zaak: een hardnekkig roddeltje dat door iemand in de lokale herbergen verspreid was. Het zou je maar overkomen dat je beticht werd van een zaak waar je zelf in het geheel niets van af wist! In het Lisse van rond 1850 was dat echter allemaal mogelijk.

Noten
[1] Gerrit van Opzeeland (1802-1876) was spoorwegarbeider en woonde met zijn vrouw Anna Hoekman aan de huidige Stationsweg in het zogenaamde Lammetje Groen, de oude boerderij uit de zeventiende eeuw die nog altijd bestaat. Zie: A.M. Hulkenberg, “t Lammetje Groen” te Lisse, in: Leids Jaarboekje 1973, p. 156, 157.

Geraadpleegde bronnen:
-Gemeentearchief Lisse inv.nr. 1115 (politierapporten)
-J.L. van Diemen, P. de Ridder, P.A.M. Wassenaar, Lisse, Parochianen van St. Agatha 1813-1903, Reeks Genealogische Bronnen van de dorpen rondom Leiden 10 , pp. 27, 166, 178, 271.
-A.M. Hulkenberg, Lisse in oude ansichten II (derde druk, Zaltbommel 1987), p. 27.
-A.M. Hulkenberg, “’t Lammetje Groen” te Lisse, in: Leids Jaarboekje 1973, p. 156, 157.

Copyright © 2008 Vereniging Oud Lisse

350 JAAR HERDENKING TREKVAART MET HISTORIE HUIZE HALFWEG (3)


 

Kaart uit 1850. Op deze kaart is naast de grens- of scheydtpaal ook het Veerhuis rechts de Delfweg al aangegeven. De kaart is van 1850 want de spoorlijn staat immers al op.

 

Halfweg nieuwe buurtschap in Lisse

Buurtschap Halfweg staat nu op de kaart met de 5 geplaatste plaatsnaamborden. De onthulling door de burgemeester vond plaats na een lezing van Brigitte Brink over de historie van Halfweg.

Nieuwsflitsen

Nieuwsblad Jaargang 6 nummer 4, oktober 2007

Een deel van Lisse, bij de Leidsevaart, heet binnenkort buurtschap Halfweg. Om dit te onderstrepen worden er op vijf plaatsen borden met deze benaming geplaatst. De feestelijke onthulling hiervan door enkele bewoners van Halfweg is op zaterdag 29 september 2007.

Het college ontving begin dit jaar verzoeken om een deel van de Leidsevaart de naam Halfweg te geven. Die waren afkomstig van de Vereniging Oud Lisse, de Stichting Cultuur Historisch Genootschap Duin- en Bollenstreek en van de heer Aad van Kampen, oud-bewoner van Halfweg. Dit in het kader van het 350-jarig bestaan van de Trekvaart. Het college besloot deze verzoeken te honoreren.

Halfweg
Het gebied bestrijkt in noordwestelijke richting het allerlaatste stukje Stationsweg tot de Delfweg ter hoogte van het Houtvesterslaantje. Op de Leidsevaart begint Halfweg bij de gemeentegrens met Noordwijkerhout en loopt het tot de gemeente- grens met Hillegom. Het fietspad richting Noordwijkerhout hoort bij Halfweg tot het Houtvesterslaantje.

Geschiedenis
Dit jaar is het 350 jaar geleden dat de Trekvaart tussen Haarlem en Leiden werd gegraven. Op 25 april 1656 hebben de heren Andries van der Walle en Joris Gerstecoren, landmeters van de steden Leiden en Haarlem, “op de hoeck van de cromme Vaert, bewesten Lisse, een hondt ende vijftigh roeden besuijden de Delft als halfscheid een elsenpael in de gront gestooken, dienende als baecken ende hoe dat in de jaere 1658 het gemeene landthuijs is gestelt halffwegen de beijde steden aen de Delftwegh”. Dat was het prille begin van de Trekvaart en van de buurtschap Halfweg. Op 1 november 1657 kwam hier de eerste trekschuit langs.

 

 

De onthulling van het naambord HALFWEG

Voor meer foto’s zie: picasaweb.google.nl/lecbru

Copyright © 2007 Vereniging Oud Lisse

Herdenking 350 jaar Trekvaart met historie Huize Halfweg (2)

In deel 2 wordt de brand van het commissarishuis (huize Halfweg) in 1696 en de herbouw besproken.

door Drs. Brigitte Rink

Nieuwsblad Jaargang 6 nummer 4, oktober 2007

Huize Halfweg herbouwd na brand in 1696

In september 1696 brak er brand uit in het Commissarissenhuis. Het brandde tot de grond toe af. Snel werd er besloten dat het gebouw hersteld toch zou worden op de oude fundamenten.. De kosten bedroegen ca. 12.000 gulden. Jacob Roman kreeg als stadsarchitect de opdracht om een nieuw ontwerp te maken. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de volgende tekeningen van zijn hand zijn. Er zijn twee series niet gedateerde tekeningen; met negen en acht tekeningen.

De eerste serie met acht tekeningen laten een ontwerp zien met een koepeltorentje. Erboven is een flapje geplakt waarop een eenvoudiger puntdak is ontworpen. Hiervan zijn een vijftal afgebeeld.

 

Voor met torentje

Voor zonder torentje

 

 

 

 

 

 

 

 

Het huis heeft twee verdiepingen en een hoog dak. De sterk naar voren springende middenrisaliet heeft brede raamindelingen naast de deur. In de versiering zijn de wapens van Leiden en Haarlem te herkennen.

Zijaanzicht rechts

achterzijde zonder dak

 

 

Plattegrond met losstaand stalgebouw

 

Het stalgebouw is achter een binnenplein geprojecteerd en staat nu los van het huis. Het binnenplein wordt afgesloten met twee deuren.

De tweede serie bestaat uit 9 tekeningen waarvan er hier vier zijn getoond. Het huis bestaat uit een kelderverdieping, een iets verhoogde begane grond en een zolderverdieping met een groot zadeldak. Het middendeel is bedekt met een fronton waarin een klok is geprojecteerd. Het stalgebouw is voorzien van ronde luchtgaten.

De plattegrond van dit gebouw kwam overeen met de plattegrond op de kadastrale Minuutkaart van 1818 . Uit geen enkele tekening van het huis was echter gebleken hoe de verbouwing van 1695 er uit had kunnen zien.

Uitsnede van de Kadastrale Minuut kaart van 1818,
waarop de plattegrond van het huis Halfweg goed te zien is.

 

Ontwerp in kleuren voor Huize Halfweg aan de Trekvaart te Lisse Ref.Archief Leiden PV78051

Deze gekleurde tekening waarop twee ontwerpen voor het huis zijn afgebeeld, was wel bekend. Het bleef echter gissen welk ontwerp nu echt was gebouwd. Nu kon dit raadsel opgelost worden.

De derde serie tekeningen bracht namelijk de uitkomst. De ontwerpen zijn eenvoudiger en waarschijnlijk van de hand van de stadstimmerman Leendert de Windt. Het verschil van de bovenste gekleurde tekening en de ongekleurde tekening zit in de plaatsing van de wapenstenen tegen de daklijst aan. En de blindnissen boven de deurpartij in plaats van de guirlandes. Daardoor paste de gekleurde tekening van de achterzijde van het stalgebouw ook bij dit complex.

 

Voorzijde

Zijaanzicht met losstaand Stalgebouw

 

 

Plattegronden Halfweg

 

Wapenstenen van Leiden en Haarlem uit huize Halfweg

Wapensteen van Leiden

Wapensteen van Haarlem

 

De wapenstenen, gemaakt door de beroemde beeldhouwer Rombout Verhulst, werden na de brand hersteld en aan de achterzijde vlak gemaakt zodat ze dan beter pasten in de muur.

De steen met het wapen van Leiden was merkwaardigerwijze aan de noordkant ingemetseld, en de steen van Haarlem zat in de zuidelijke kant van huize Halfweg. Zie de boven afgedrukte ontwerptekening PV78051.
Daarachter lagen de vergaderkamers van de respectievelijke steden. De grote steen met het wapen van Leiden, rechts, is thans ingemetseld in de muur van de tuin van Keukenhof. Die van Haarlem bevindt zich sinds 1882 in de toegangspoort van het voormalige Magdalenaklooster, Kinderhuisvest 17 te Haarlem. Zie bovenstaande foto’s.

Er is een inventaris gevonden waarin beschreven staat hoe die commissarissenkamers ingericht waren. De kamer van Haarlem was voorzien van een spiegel met een vergulde lijst, goudleer behangsel dat in 1698 door Willem Eyckelenburgh geleverd was voor f. 609.4.0. en een stuk schilderij voor de schoorsteen. In de kamer van de stad Leiden stond hetzelfde en in de kamer boven de keuken hing nog een schilderij waarop een weverij is afgebeeld , waarschijnlijk door de Goudse schilder Christoffel Pierson.

Huize Halfweg pentekening door J.van der Kloot uit 1772 (Gem.Archief Lisse)

In het archief van Lisse bevindt zich een pentekening van het huis. Nu was het mogelijk de plannen die ooit ingediend waren als ontwerp voor het nieuwe Commissarissenhuis te verbinden met wat er werkelijk was gebouwd. De tekening is gemaakt door J.van der Kloot in 1772. Het huis dat als bovenste tekening van Leendert van der Windt is afgebeeld is blijkbaar gebouwd. Veel is er niet veranderd vergeleken met het oorspronkelijke gebouw van Willem van der Helm. Alleen de stallen vormen geen geheel meer met het huis.

De scène vooraan laat een deel van een trekschuit zien, en op de kant is het jagertje bezig een nieuw paard naar de schuit te leiden. Er wordt wat gepraat, en er plast iemand tegen de boom. De tekening komt aardig overeen met de plattegronden en de andere ontwerpen die we hiervoor gezien hebben.

De tekening toont echter niet de wapenstenen. Dat bleek te ingewikkeld en bomen ervoor zijn een handige tekentruc om dat te verdoezelen. We zien van de voorzijde dat de deur in het midden is gesitueerd en dat ernaast aan elke kant een halfbreed venster is. Dan ernaast aan beide kanten twee kruisvensters. Ook de zijkant is in beeld gebracht. Daar zaten ook kruisvensters in. Het muurgedeelte met daarin de poort naar de binnenplaats en daarachter de stal. Met één venster, een deur en weer een venster. Daarachter de hooiberg. Aan het einde is een fraai hek te zien. Aan de rechterkant is een omheind stuk waar een kar voor staat, en een koetsje voor de schuur.
Hier is echter geen tolhek te zien. Ook de brug is niet afgebeeld, en dat is toch jammer, want nu is niet goed te plaatsen hoever het huis van de weg af stond.

Met de aanleg van de spoorweg Haarlem-Leiden in 1842 was de tijd van de trekschuiten voorbij. In 1860 werd het huis Halfweg van de hand gedaan , waarna het in 1867 gesloopt.

Klik hier voor het volgende deel

Copyright © 2008 Vereniging Oud Lisse

Herdenking 350 jaar Trekvaart met historie Huize Halfweg (1)

In een uitgebreid artikel wordt het begin van de Trekvaart beschreven. Daarna wordt de geschiedenis van het Huys Halfwegen beschreven.

door Drs. Brigitte Rink

Nieuwsblad Jaargang 6 nummer 3, juli 2007

Inleiding
Het vrachtvervoer door Holland ging bijna altijd over het water. De Romeinen gebruikten al de grote rivieren de Rijn en de Maas als de gemakkelijkste waterwegen om goederen over te vervoeren. Goederen zoals tufsteen uit het Eiffelgebergte dat voor kerkenbouw werd gebruikt, wol uit Engeland voor de lakenindustrie van Leiden en Haarlem en hout en graan uit de Scandinavische landen, en wijn uit Frankrijk en Duitsland. In het binnenland ging bier, baksteen en nog veel meerover het water. Al deze goederen worden per zeilschip vervoerd, soms over zee, dat heette dan de soute vaert, maar meestal over de rivieren. Als er gevaren werd, dan konden ook passagiers meegenomen worden. Vaak waren het gevaarlijke tochten, vooral als er over zee gevaren moest worden. Over de rivieren en het IJselmeer werd de soete of gecostumeerde vaart genoemd. Altijd bleef men afhankelijk van de wind.

Twee kaarten, één zonder en één met trekvaarten

Over de zandwegen gingen karren en koetsen. Na de tachtigjarige oorlog die eindigde in 1648 met de Vrede van Munster, of zoals het ook wel is genoemd de Vrede van Westfalen, werd het veiliger om te reizen. Het voert hier te ver om alle waterwegen met de daarin gelegen tollen en dammen te bespreken, maar een belangrijke stad als Gouda, was voor zijn welvaart afhankelijk van de tol die geheven werd bij de Donkere sluis, die midden in de stad lag. Dat was onder andere de reden dat deze stad zich erg verzette toen de handelaren van de steden Haarlem en Leiden, een aanvraag indienden bij de Generale Staten om een Trekvaart te mogen graven. Het was ook represaille omdat Leiden en Haarlem erg gekant waren tegen de aanleg van een trekvaart naar Amsterdam. Toen de vroedschap van Gouda echter zelf nogmaals vroeg om een octrooi voor de trekvaart naar Amsterdam, zagen Haarlem en Leiden hun kans schoon om hun eigen aanvraag door te drukken.
In 1656 werd toestemming verkregen en onmiddellijk gingen twee landmeters, te weten Joris Gerstekoren van Leiden en Andries van der Walle van Haarlem een traject uitzetten. Het hele traject besloeg zo’n kleine 30 kilometer. Er zijn 41 tekeningen van het traject gemaakt.
Een aantal voorbeelden van deze kaarten die door hen zijn getekend komen hier aan bod.

Begin van de Trekvaart

Besteding van ’t graven ende maken van een trekvaart Tussen de steden HAARLEM EN LEIDEN. Op de 27ste februari anno 1657. Nieuwe Stijl/zijnde dinsdag. (Reg.Archief Leiden PV37550.1)

De landmeters hadden het hele traject in kaart gebracht en het bleek dat vlak bij de Delffweg, het midden lag van het uitgezette tracée voor de trekvaart.
“Op dinsdag, 25 april 1656 werd door de Heren Andries van der Walle en Joris Gerstecoren, gezworen landmeters van de steden Leiden en Haarlem op de hoek van de ‘cromme vaart’ ten westen van Lisse omtrent één hondt en vijftig roeden ten zuiden van de Delfweg, een paal van elzenhout in de grond gestoken”.
Als eerste baken in het landschap ging deze paal het ‘Halfscheyd’ markeren van de te maken ‘Treck-vaert’ en ‘Treck-wech’ tussen de steden Leiden ende Haarlem.

Op 27 september 1656 werd de eerste spade geslagen voor het graven van de doorgang door strandwal bij Vogelenzang/Bennebroek. Dit was een zware graafklus!!
De officiële aanbesteding vond plaats op 27 februari 1657, waarna het echte werk begon. Het trace van 28,4 km werd verdeeld in 49 stukken van ca 70 tot 200 Rijnlandse roeden of “parcken” ( 1 roede is 3,78 meter), waarop aannemers konden intekenen. 1150 arbeiders hebben in zeven maanden het werk geklaard. Zij kwamen v.n.l. uit West Brabant en Zeeland en verdienden 1 gulden/dag! ! De totale aanlegkosten bedroegen ca 423000 gulden (=200000 Euro). De vaart was 18,5 meter breed en 2,4 meter diep.
Op 1 november 1657 voer al de eerste schuit door de vaart!
Een “onmooglijk wonder” zei men in die tijd!!

Kaart t.b.v. aanleg Trekvaart bij Halfweg van Joris Gerstecoren en Adries m der Walle (1656) (Reg.Archief Leiden PV 32553.21)

Vlak bij bet Halfscheidt moest een brug worden gemaakt voor de Delfweg. Er werd grond gekocht, waarop een Commissarissenhuis werd gebouwd. Het werd Halfwegen genoemd, of zoals het nu heet Halfweg.

HALFWEG(EN)

Het midden van de afstand Haarlem Leiden was belangrijk om de inkomsten uit de vaar- en tolgelden te kunnen verdelen. Op de kaarten die de landmeters daarna van het hele traject tekenden kwam als markering een zonneroos en hun handtekeningen.

Klik hier voor het volgende deel

 

 

 

 

Huidige Hardstenen paal bij Halfweg met wapens van Haarlem en Leiden (zie foto hiernaast) die de elzenhouten paal ter “Halfscheydt” verving.

 

HET HUYS TE HALFWEG(EN)

Kaart van J.Dou, van 1678, herzien in 1746, met Sixenburg naast Halfweg en de paal (Reg Archief Leiden PV 70295

De elzenhouten paal is later vervangen door een van hardsteen waarop de wapens van de twee steden is uitgehakt, zoals boven te zien is.

Het huis Halfweg ziet u hier staan, naast de buitenplaats Sixenburg van Pieter Six, burgemeester van Amsterdam, die de eerste was die in zijn gebied de duinen liet afgraven om het zand te kunnen verkopen voor de uitleg van de steden Amsterdam, Haarlem en Leiden.

De kosten voor de gronden voor Halfweg bedroeg f. 1070,00, de bouw van het huis en de stallen aan de Delffweg bedroeg f. 7.260, de kosten voor het bouwen van de tolhuizen in Warmond en Heemstede was tezamen f. 5445. – en de aanbesteding van 8 trekschuiten bedroeg f. 48.864. Leiden had 8 schuiten en Haarlem aanvankelijk 6, waar later nog twee bijkwamen.
In een van de eerste verordeningen stond dat de “Schippers mogen niet aanleggen zonder dat iemand betaald heeft, zelfs niet aan de Delfweg, waar van paard wordt gewisseld, “maer sullen de Jongens op de Paerden rydende, gekomen zijn tot op vijftich roeden nae aen de Deffwech/ gehouden syn te blasen op een hoorn/ ten eynde een versch paerd uyt de stalle op de Treckweg ghebracht ende aende lyn daer de schuyt mede getrocken werdt /by den Commissaris op de Delff-wech vast gemaeckt mach werden /sonder dat de schippers aldaer eenighe persoonen sullen vermoghen aen landt te setten /die sy naederhandt wederom inne nemen /maer sullen de voornoemde Schippers gehouden syn sonder vertoeven voort te varen” (op straffe van een boete en, bij recidive, schorsing uit hun ambt).

Voor het huis was eerst een ontwerp gemaakt door de Haarlemse stadarchitect Salomon de Bray. Er waren al twee houten modellen gemaakt, maar zijn ontwerp stuitte echter in Leiden op verzet: ze vonden het daar veel te groot en te imposant. De kosten zouden wel navenant kunnen zijn.
Leiden stelde voor dat hun stadstimmerman, de architect Willem van der Helm een ontwerp zou maken. Het ontwerp ziet u hier.

Opstand en plattegrond, getekend door Willem van der Helm 1657 (Reg.Archief Leiden PV78054)

Het is een eenvoudig huis met een vrijwel vierkante plattegrond.
Breed 60 voet = ca. 18.85 m., de hoogte van de pui is 15 voet = ca. 5.65 m. en met het dak mee is het 30 voet = ca. 11.50 m. hoog. De diepte is ca. 58 voet = ca. 18.10 m. Een flink gebouw dus.
De stal is aan het huis gebouwd onder een dak. Het huis had 4 zadeldaken.
In het midden was een binnenplaatsje.
Bij het beschrijven van de plattegrond, kwam naar voren dat de twee kamers links bewoond werden door de commissaris die moest zorgen voor de paarden, voor het tolgeld en voor de “Sael van de heeren” zoals in de rechter ruimte staat geschreven. Achter de entree is het voorhuis, waarachter een open ruimte is, waar de deur van de trap zich bevindt, evenals de deur naar de stallen, de deur naar een pleetje, en de toegang naar de “sael” en een hardstenen wasbak met twee pompen. De trap heeft een bordes, en er lijken twee ramen in de muur van de achterkamer te zitten om licht in het trapgedeelte te krijgen. In de “sael”zijn twee deuren, één naar het voorhuis en één in naar de “lantaem”. In de achterkamer van de beheerder is het bed al aangegeven. De aangegeven trap naar beneden laat zien, dat er ook een soort kelder was onder de linkerachterkamer, en waarschijnlijk ook onder de “sael” De stal bood ruimte aan 24 paarden.

Het huis kon in 1658 bewoond gaan worden.. Twee hardstenen “fruytposten”, die vermoedelijk in de schoorstenen waren verwerkt en een ovaal dat in het fronton zat, en licht in het zoldergedeelte gaf, waren de enige versieringen aan het huis. De kosten ervoor bedroeg de som van f. 13-15-0.
Bij nader inzien wilden de bestuurders toch wat duidelijker aangegeven hebben dat het hier ging om een prestigieus bedrijfspand, en dat er wapenstenen van de beide steden nodig waren om dat te benadrukken.
Rombout Verhulst, de beroemde Vlaamse steenhouwer had op dat moment zijn werkplaats in Leiden. Hem werd gevraagd twee wapenstenen te houwen uit Bentheimer zandsteen. De rekening ervoor is bewaard gebleven, en dateert van 1660.
Rombout Verhulst diende een rekening in van 400 gulden, maar de uitbetaling werd aangehouden omdat daar nog over vergaderd moest worden om te zien of hij er wel alleen aan had gewerkt. Dat bleek niet het geval, er hadden ook stadssteenhouwers aan gewerkt, en die werden al door de stad betaald, dus hun loon dat werd van de rekening afgetrokken.
De betaling kwam op 315 guldens. De wapenstenen zijn dus later in het gebouw aangebracht, evenals een nieuwe vulling voor het frontispice.
Er is een vermoedelijk eenzelfde donkere baksteensoort gebruikt als voor de poortgebouwen van Leiden. Daardoor werd er later over het huis gezegd dat het een verbazend ruim maar akelig gebouw was, en de ligging koud, eenzaam en woest.

Copyright © 2007 Vereniging Oud Lisse