Berichten

De geheimzinnige kist (2)

Nog foto’s toevoegen

Nee, het is geen doos van Pandora of de kist van Hugo de Groot. Het afsluitmechaniek is een mooi stukje vakmanschap. Maar de kist van Johan van Stijn geeft niet al zijn geheimen prijs.

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 3  2023

Vorige keer werd verteld over de fraaie kist met de indrukwekkende sleutel. Konden er wat raadsels over de kist worden opgelost?

Hoe ziet de kist eruit?
Het is een heel robuuste smeedijzeren kist, met breed bandijzer dat met klinknagels, in een soort bloemmotief, aan de kist is bevestigd. Je kunt nog zien dat de kist zelf donkergroen geverfd is geweest. De afmeting is: lengte 74 cm x diepte 44 cm x hoogte 45 cm. Aan de zijkanten zitten grote hengsels. Met twee personen heb je vast nog een fikse til aan de kist. Aan de voorkant is een fraai slot te zien, althans dat denk je, maar daar word je volkomen misleid want dat is een nep-sleutelgat met een nep-sleutelplaat van fraai gedreven ijzerwerk. Het echte sleutelgat zit op het deksel. Dat gat is verborgen onder het smeedwerk van een klinknagel dat weggedraaid kan worden. Er zitten twee grote overslagbeugels aan de voorkant. Helaas is er daar een van beschadigd. Aan de binnenkant van de deksel vallen meteen de twee fraaie, opengewerkte en gespiegeld geplaatste dekplaten op. Je herkent er een soort fabeldierfiguren in, waaronder
een papagaai en een Jeroen Bosch-achtig staartbeest. In het midden een achtkantige bezettingsbus met een mechaniek dat, door het draaien van die mooie sleutel, zorgt dat de schoten naar buiten komen. Het is een samengesteld slot met elf schoten. Vier voor, vier voor de hoeken en aan achter- en zijkanten een. De sleutel kan in de bus rondgedraaid worden doordat de kepen in de baard van de sleutel exact overeenkomen met de metalen bezettingsplaatjes in de bus. De sleutelbaard van deze kist is buitengewoon complex en telt liefst zes lagen. De schoten vallen onder de uitstekende binnenrand van de kist. Aan de linker binnenkant is nog een opbergvak dat geopend wordt met een tweede, ook fraaie sleutel. Ook hiervan is het slot weer kunstig weggewerkt.

1960
Van Stijn vertelde dat hij de kist ongeveer in 1960 had gekregen. Dat was een aanknopingspunt om verder te zoeken. In 1960 blijkt het feest te zijn geweest in de Agathakerk. De kerk van Lisse bestond toen namelijk 500 jaar als zelfstandige parochie. Daarvoor hoorde de kapel van Lisse bij de parochie van Sassenheim. Om de viering luister bij te zetten was er een historische tentoonstelling in het Patronaatsgebouw aan de Bondstraat. We mochten enkele stukken uit het archief van de Agatha parochie inzien en daar vonden we een bewijs. Bij de bewaarde kaartjes die stonden bij de voorwerpen op de tentoonstelling was een kaartje met de tekst: “ijzeren kist 2e hands gekocht in 1840 zie blz. 124”. Die verwijzing sloeg op het jubileumboek ‘’De Aagtenkerk van Lisse’’, dat de heer Hulkenberg schreef ter gelegenheid van het jubileum.

A.M. Hulkenberg (1915-2003)
Deze befaamde amateurhistoricus van onze regio, waarover wel een heel Nieuwsblad te vullen zou zijn, begon zijn carrière als onderzoeker en schrijver eigenlijk na de vraag van het parochiebestuur om een boek te schrijven over het 500-jarige bestaan van de parochie. Hulkenberg dook in diverse archieven, worstelde stapels documenten door en werd steeds beter in het lezen van oud schrift. Die publicatie over de Aagtenkerk uit 1960 werd een
enorm succes en was de opmaat voor een hele reeks boeken en tijdschriftpublicaties van zijn hand. Daarnaast was hij een zeer aimabel mens. Johan van Stijn vertelt dat hij door de heer Hulkenberg, galant zijn hoed afzettend, altijd begroet werd met een: ‘’meneer van Stijn, u bent een belangrijk persoon’’, waarna de hoed met een elegant gebaar weer opgezet werd.

Kerkrekening 1559
In het herdenkingsboek staat op twee plaatsen iets over een kist. Dat gaat over kerkrekeningen. Hulkenberg noemt enkele van deze rekeningen uit de 16e eeuw van voor de reformatie. De Grote Kerk is dan nog de enige kerk in Lisse. Enkele voorbeelden van die oude kerkrekeningen uit 1559:
-Kosten die sanghers en clercken na ouder gewoonte alle jaers op kerstnacht nae den dienst verteren -Van kerkmeesters haer portie… ende noch een kanne wyns -Kosten en inkomsten voor het verhuyren van land Die oude rekeningen werden gecontroleerd door Niclaes van Mathenesse, Heer van Dever. Een soort kascontrole dus. Hij noteert bij de uitgaven van werklieden die reparaties aan de kerk uitvoerden: Het sal profitelicker ende oirberlicker wesen voor dye kercke, tymmerage, reparasye, hoe tsellefde soude mogen wesen, te besteden op dye werckludens hoor eygen montcosten, also dye kerck geen cost wyl geven. Blijkbaar was de kerk toen een poot uitgetrokken en moesten de verteringen voortaan zelf betaald worden. En dan staat er over de rekeningen: En nu sluiten wij de rekeningen haastiglijk in de goeden stercken nueuwen kiste om de bryeven ende ander secreten van de kercke daer inne te besluyten ende te beaweren. Die kist is dan net aangeschaft voor 6 pont en 10 sc (munteenheid pond en schelling). Het zal een verantwoorde investering zijn geweest om de waardepapieren van de kerk veilig te stellen.

Gevolgen van de reformatie
Maar dan komt de reformatie. In Lisse verloopt de splitsing van de leer vrij rustig. Aanvankelijk kerken de aanhangers van de nieuwe leer zelfs in de Oude Pastorie, niet in de dorpskerk dus. Dat was voor de verwoesting van de kerk in 1574. Na het herstel van de kerk kwam het gebruik aan de volgers van de nieuwe traditie. De volgers van de oude traditie moesten uitwijken naar een schuil(schuur) kerk. Die moet er in 1672 al zijn geweest aan het Mallegat (aan de Achterweg, voorbij de Catharijnelaan). Rond 1700 werd aan de Lisser kant van de Mallegatsloot, een meer dan gewoon fraaije pastoorswoning gebouwd. Rond 1710 komt er een nieuwe schuilkerk en wordt de oude schuilkerk afgebroken. De nieuwe kerk werd aan die meer dan gewoon fraaie pastorie vast gebouwd. De kerkrekening van 1559 werd hiervoor al genoemd. Dan is er een gat in de financiële verantwoording. In 1798 volgt weer een oud archiefstuk over de financiën: Arm en kerkboek wegens Den Uytgaaff en ontvangst In der Gemeente Lisse waarna in de archiefstukken de uitgaven en inkomsten weer keurig te volgen zijn.

Franse tijd
Intussen is het nog steeds zo dat de protestanten kerken in de dorpskerk en de rooms-katholieken weliswaar een kerk hebben, maar die ligt wel heel ver van het dorp af. Maar sinds 1798 is er een staatsregeling om Alle Kerk-Gebouwen en Pastorij-Huijsen der voormaals Heerschende Kerk door het plaatselijk bewind, natuurlijk onder allerlei voorwaarden, te laten toewijzen aan de gezindte met de meeste leden. Dat zou voor Lisse betekenen dat de Grote Kerk aan de roomsen kon worden toegewezen. Daar kwam natuurlijk hevige discussie over en zelfs in 1809 is men het nog niet eens. De Assessor van de Koning, van Lodewijk Napoleon dus, komt met een compromis zodat de katholieken een nieuwe kerk kunnen bouwen in het dorp. Dat heeft nog heel wat voeten in de aarde en die nieuwe kerk komt er pas in 1842. Dat had mogelijk te maken met het zwak functioneren van de pastoor die sinds 1816 verantwoordelijk was voor de Lisser parochie. Al die tijd gaan de roomsen de lange weg vanuit het dorp naar de kerk aan de Achterweg. Pal naast de parochiale gebouwen daar ligt boerderij Bloemhof.

Kerkrekening
In 1840 overleed de oude pastoor en kon zijn opvolger, pastoor Van der Hoven, “puin gaan ruimen”. De administratie is een totale wanorde. In het Arm- en kerkboek vanaf 1799 staat wel van alles, maar de oude pastoor had allerlei zaken door elkaar geboekt. Men vindt nog een zak met 1400 gulden, maar verder lijkt er geen touw aan vast te knopen. Reden om de armenzorg administratief los te koppelen van de overige kerkelijke rekeningen en in 1840 volgt er weer een kerkrekening. Met diverse vermelde reparatiekosten en aankopen. Op blz. 124 uit het boekje van Hulkenberg staat dan inderdaad onze geheimzinnige kist vermeld als een aankoop: voor f.40 is een ijzeren kist gekocht die herinneringen oproept aan de goeden stercken nyeuwen kiste van 1559. Daaruit mag je aannemen dat die kist uit 1559 er dan niet meer is. Verdwenen bij de troebelen rond de vernieling van de kerk in 1574? Of later pas? Had het te maken met het feit dat er in 1840, bij het verscheiden van de pastoor, zo’n administratieve puinhoop werd aangetroffen? We zullen het wel nooit weten. De nieuwe pastoor Van der Hoven is zeer actief. Vele malen staat in de kerkrekening van 1840 na den haag voor de kerk f. 5.32. De pastoor wil de toegezegde kerkenbouw in het dorp vlot trekken. Die nieuwe kist kon goed dienst doen.

Bouw
Dat gaat lukken! Een waterstaatsingenieur adviseert gunstig.
Er volgt nog wat geharrewar, nota bene uit eigen
kring van gelovigen die dicht bij de oude kerk woonden.
Die kerk was toch goed genoeg en wie moest dat allemaal
betalen? Pastoor komt met zijn argumenten, de verantwoordelijke
aartspriester doet nog een duit in het zakje
en spreekt van beuzeltaal. Bovendien, en dan moeten we
bedenken in welke tijd dit speelt, waren de tien ondertekenaars
minvermogenden. Daar hoefde je in die tijd
blijkbaar geen rekening mee te houden. Financiële problemen
zijn er echter te over, het is een slechte tijd. Pastoor
schrijft: een felle ramp……doordat zeer velen van mijne
gemeentenaren een aanmerkelijk verlies aan vee ondergaan
hebben. Maar de pastoor is een echte doorbijter. De
aartspriester zei eerder over hem: de pastoor is rigoreus
katholiek. Zijn ijver wordt beloond, op 30 juni 1842 kan
pastoor Van der Hoven zelf de eerste steen voor de kerk
leggen en op 19 juni 1843 wordt de kerk geconsacreerd. Er
zal een verhuizing zijn geweest van de Achterweg naar de
nieuwe kerk en pastorie. De zeventiende-eeuwse kelken,
die na de reformatie van de Grote Kerk naar de schuilkerk
gingen, kregen nu een plaats in de nieuwe kerk. Maar wat
gebeurde er met de kist waar men in 1840 nog zo blij mee
was. Zou die naar Bloemhof verhuisd zijn omdat ze in de
nieuwe omgeving niet meer nodig was? Kwam er met de
nieuwbouw een veilige opbergplaats voor de waardepapieren
en was de kist overbodig?
Bloemhof
Vanaf 1722 is een reeks eigenaren en bewoners bekend van
boerderij Bloemhof. In 1840 woont er Hendrik Meijer. Het
kan dus zijn dat de kist, die in 1840 gekocht is, een paar
jaar later, toen de kerk in het dorp in gebruik genomen
was, verhuisd is naar Hendrik Meijer. Alle volgende bewoners
van Bloemhof zullen dan die geheimzinnige kist in
de kelder gehad hebben. In 1950 wordt de boerderij verkocht
aan P.C.T. Warmerdam. Deze gaat er ook wonen.
Het lijkt aannemelijk dat Warmerdam de kist beschikbaar
heeft gesteld voor de tentoonstelling in 1960.
Neurenbergse kist
De kist zelf levert nog wel iets op. Het blijkt een Neurenbergse
kist te zijn. Neurenberg was een bloeiend centrum
voor de ijzerindustrie, waar dit type kisten werd gemaakt.
Er zullen zeer veel van dergelijke kisten gemaakt zijn.
Neurenberg werd daarom een typenaam voor deze kisten.
Die dateren uit de 16 /17e eeuw en werden gebruikt om
kostbaarheden in te bewaren. In de 19e eeuw ging men
voor deze kisten ook wel de term ‘Armada kist’ gebruiken,
in de veronderstelling dat dit soort kisten gebruikt
werd om het goud in de Spaanse Armada (de gewapende
vloot) te beschermen. De kisten hebben een ingewikkeld
sluitmechanisme. Dat heeft onze kist zeker met zijn 11
schoten. Ook het verborgen sleutelgat hoort bij dit soort
kisten. Eigenlijk horen aan de overslagbeugels ook sloten
te hangen en was het gebruikelijk dat zo’n kist alleen
geopend kon worden met meerdere personen, die gezamenlijk,
ieder met een slot/sleutelcombinatie, zo’n kist
konden openen. En was het deksel open dan kon je zonder
de goede sleutel nog niet bij de inhoud van het kleine
waardenvakje in de kist. Zo garandeerde je dat er geen
fraude werd gepleegd. Er waren veel van dit soort kisten
in omloop, want dit was in die tijd een veilige manier
om waardepapieren en andere kostbaarheden te bewaren.
Kerken gebruikten vrij algemeen dit soort kisten als geldof
archiefkist. Op internet vind je meerdere oude kerken
waar nog zo’n kist aanwezig is. Soms weet men niet eens
wat erin zit en is de sleutel zoek.
Conclusie
Er blijven helaas veel losse eindjes aan het verhaal van de
kist. We moeten aannemen dat dit de kist is die de parochie
aangeschaft heeft in 1840. Je zou zeggen dat de fabeldieren
van de dekplaten die het ingewikkelde slot sieren
een indicatie geven voor een meer precieze datering,
maar helaas, de contacten met en mailtjes naar diverse
personen hebben niks opgeleverd. Misschien ook wel
passend bij zo’n kist dat veel in nevelen blijft gehuld. Wel
kun je concluderen dat het heel gelukkig is dat de heer
Van Stijn deze kist geruild en daarmee gered heeft. Want
het had dus maar een haar gescheeld of hij was verschrot
tot oud ijzer. Voorbeelden van kerkelijk erfgoed dat in
de loop der eeuwen verdwenen is, zijn er genoeg. In zijn
boekje noemt Hulkenberg daarvan wat voorbeelden als
het Petrusklokje en een zilveren Godslamp. Ook in die
gevallen is het waarom van het wegdoen niet te achterhalen,
maar waarschijnlijk waren het indertijd weloverwogen
beslissingen en werd de grote waarde niet gezien. De
beslissing om de kist van de hand te doen was in de jaren
60 volkomen begrijpelijk. Tijden veranderen. Gelukkig
is de kist nog in Lisse bewaard gebleven en moeten we
accepteren dat veel van de geschiedenis rond de kist duister
blijft. Een uitdaging voor wie verder wil speuren

Kist van Van Stijn

Oud Nieuws: Klopjes en kwezels

Uitgelegd wordt wat het verschil is tussen klopjes, kwezels, begijnen em nonnen. Het zijn allemaal vrome vrouwen.

Deen Boogerd

Jaargang 19 nummer 2, 2020

Op de lagere school leerden we een grappig liedje over een kwezelke. “Zeg kwezelke wilde gij dansen…” Ik dacht er altijd een wezeltje bij. Maar dit grappige liedje is een spotlied op vrome vrouwen, kwezels, kloppen, begijnen en nonnen.

zoek eens met deze link: https://youtu.be/VbUtI1yk6RM

Kloppen ook kwezels genoemd, legden geen kloosterlijke geloften af, maar eigen geloften aan een biechtvader. Zij leefden in soberheid, ook als zij vermogend waren. Zij waren lekenzusters dus zonder professie zoals kloosterzusters. Daarom konden de reformanten geen vat op hen krijgen. Zij leefden over het algemeen verspreid op zichzelf of bij familie. Hun eigen vermogen gaven ze ter beschikking aan de schuilkerken. Priesters vonden vaak een onderduikadres bij de klopjes. Ze gaven godsdienstles aan geïnteresseerden, eigenlijk waren zij met de lekenbroeders de behoeders van het katholicisme in de tijd van de reformatie. Door de katholieke geestelijkheid werden zij ‘de bloem van de kerk’ genoemd en werden zij vergeleken met de maagden uit de begintijd van het christendom. Hun opoffering was groot. Soms leefden klopjes ook in hofjesachtige wijkjes, zoals de bekendere begijnenhofjes met hun werkplaatsen. Tijdens de reformatietijd waren ze daar eenvoudig te vinden. Religieuze voorwerpen werden dan bij een inval van de schout in beslag genomen. Tegen de klopjes kon de schout weinig inbrengen omdat zij leken waren.

Na het Twaalfjarig Bestand werd dat anders. Er kwam een verbod voor klopjes om godsdienstles te geven. Later werd de klopjes verboden om met meer dan twee vrouwen onder een dak te wonen. Halverwege de 17e eeuw konden klopjes en kwezelkens weer wat vrijer leven omdat de regels wat minder strak werden gehanteerd.

Begijnen
De benaming ‘begijn’ zou afgeleid zijn van St. Begga. Zij is dan ook de patroonheilige van de begijnen. Ongeveer eind 11e en begin 12e eeuw ontstaan er onder invloed van economische, sociale, politieke en religieuze factoren vrouwengroepen die een andere levensstijl aan willen hangen, misschien wel de eerste vrouwenbeweging in West-Europa. Ze zijn religieus maar horen en bespreken het evangelie liever in hun eigen taal in plaats van in het latijn (volkstaal-
theologie). Een mannelijke variant van de begijnen waren de begarden (ook begaarden of bogaarden genoemd).

 

Zuster of non
‘Zuster’ is voor alle vrouwelijke religieuzen correct katholiek taalgebruik. De benaming ‘non’ heeft een kleinerende en kwetsende ondertoon. De benaming ‘non’ zouden we moeten vermijden. Een monnik wordt aangesproken als broeder ook niet als ‘hoi monnik’. Zo dient een kloosterlinge ook als zuster aangesproken te worden.

Jan Steen “Boerenbruiloft” 1672.
Foto Rijks museum Amsterdam

Pieter Brueghel de Oude ” Boerenbruiloft” 1567.
Foto Kunsthistorisch museum Wenen

Kunsthistorici zoeken tevergeefs naar de bruidegom in deze werken, blijkt uit beschrijvingen van de beide schilderijen. In meerdere zgn. “Boerenbruiloften” kom je dezelfde symboliek tegen, daar willen we wel wat meer over weten. Dus wie meer weet over symbolen, laat het weten. De bruid zit altijd voor een doek of kleed en er is nog meer symboliek. Alle verleidingen van het wereldse leven zijn afgebeeld en de “bruid” zit er bij als een godsdienstig, vroom mediterend meisje. De bruidegom zie je niet in dit overdadige tafereel, die heeft het klopje in haar hart gesloten. Hij klopte en zij heeft hem binnen gelaten, daarom neemt ze afstand van alles wat haar van Hem kan afleiden. Op het groene kleed boven haar hoofd hangt een treem (zeef) om onzuiverheden te ziften uit bijvoorbeeld melk. Boven haar hoofd om onzuivere gedachten tegen te houden naar haar geest. De tarweschoven met de hark zijn symbool van de oogst. Het klopje is die nieuwe oogst. Nu geeft Pieter Brueghel de Oude nog een ingetogen beeld van al deze zaken.

Jan Steen doet er wel wat schunnige schepjes bovenop. De wereldse verleidingen worden bedenkelijk gadegeslagen door het jonge stel links, terwijl het gekroonde devote kwezelke rechts bespot wordt. Ook hier symbolenv an de oogst in de vorm van gevlochten guirlandes en een hangende krans. Zoek de beelden maar op en vergroot ze uit. Help VOL om oude symbolen en hun betekenis te achterhalen. Symbolen zijn belangrijke cultuurhistorische gegevens

 

 

 

 

Ontwikkelingsplannen Protestantse Gemeente Lisse (PGL)

Nieuwsflits

Huis en kerk van Ruys aan de Heereweg en het ‘Klisterlaantje’.

Door de lange duur van de fusie van de kerken van PGL en de financiële situatie van PGL, heeft de kerkenraad nog niet kunnen starten met de verbouwing van de Grote Kerk en het bouwen van huizen op de locaties Pauluskerk en Geref. Kerk. De discussie met de overheid is namelijk nog niet afgerond en PGL vraagt aan de Gemeente Lisse welke elementen monumentaal zijn en behouden moeten blijven. Wel is het basisontwerp (van voor de PGL- fusie) aangepast, met minimaal te behouden elementen. Overleg met de Gemeente Lisse en HLT Erfgoedcommissie met inbreng van het Catharijneconvent moet nog gehouden worden. De Grote Kerk zal aan de binnenkant worden verbouwd. Het grafmonument van Willem Adriaan van der Stel, de vroegere gouverneur van de Kaapkolonie in Zuid-Afrika, nu in de ingang van de kerk, zal worden verplaatst naar de kerkzaal. De preekstoel in de kerk zal naar achteren worden geplaatst om meer ruimte te maken.
Het moment van verkoop van de Gereformeerde Kerk en de Pauluskerk is nog niet in te schatten. De PGL vraagt voor deze twee kerken wijziging van de bestemmingsplannen naar woningbouw en een besluit over de hoeveelheid te bouwen woningen. De schets van de Pauluskerk is in basis gereed maar de visualisatie moet worden verbeterd. Ook de schets van de Gereformeerde Kerk is gereed en is op woensdag 22 november 2023 door Jan Kippers, voorzitter van de PGL bouwcommissie, voor de omwonenden gepresenteerd in de Pauluskerk. Uit deze presentatie bleek dat de toren van de Gereformeerde Kerk volledig wordt gesloopt, samen met het verenigingsgebouw ‘De Klister’ en dat hierop appartementen en daarnaast huizen worden gebouwd. Veel omwonenden van plan ‘De Graaff’ achter de kerk, protesteerden hiertegen, omdat hun hierdoor veel parkeerruimte wordt ontnomen. Overleg hierover met de Gemeente Lisse volg.

Grote kerk buitenkant in 2023

Lisse 825 jaar en het geloof in Lisse

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                           

29 augustus 2023

 door Nico Groen

In het kader van Lisse 825 jaar is nu het ontstaan van de kerken in Lisse aan de beurt. In 1250 stichtte Willem II, graaf van Holland (1228-1256) een kapelanie of vicarie in Lisse. Zo’n vicarie werd meestal gesticht in een kapel. Mogelijk was er daarom al voor die tijd een kapel in Lisse.

Rond het jaar 1460 besloten de ingezetenen van Lisse een door een notaris opgestelde brief te zenden naar Rome. Daarin werd het verzoek aan de paus gedaan om toestemming te geven voor het stichten van een eigen parochie. Daarmee verzochten zij zich los te mogen maken van de parochie van Sassenheim. De inwoners van Lisse hoorden namelijk bij die parochie. De paus stond daar welwillend tegenover en gaf zijn toestemming. Maar paus Pius II bepaalde dat Lisse jaarlijks “vyf oncen louter silver” aan Sassenheim als schadevergoeding moest betalen. Op 27 april 1461 wordt de kapel tot een zelfstandige kerkparochie verheven. Men bouwde een kerk aan het Vierkant. Uit deze tijd dateren vermoedelijk de eerste vormen van de huidige grote kerk. Deze kerk had een ribloos gewelf, rondbogige galmgaten en was gemaakt van baksteen. Dit wijst op bouw in de vijftiende eeuw. Maar de toen nog losse toren was bekleed met de veel zeldzamere tufsteen uit de Eifel. Dit doet vermoeden dat de toren eerder is gebouwd dan het kerkgebouw. Toch houdt men het erop dat kerk en toren na 1461 zijn gebouwd, al wijst tufsteen op een oorspronkelijke datering uit de 2e helft van de 12e eeuw.  Het kan hergebruikt zijn.

Sint Aechten

Zowel de pastoor als de koster werden door de graven van Holland benoemd. De laatste kapelaan die vanuit Sassenheim de kapel van Lisse bediende, t.w. Dirck van Oosterwyck, werd de eerste pastoor van Lisse. De parochiekerk werd aan de Heilige Sint Aechten gewijd. Sint Agatha werd toen dus geschreven als Sint Aechten. De vraag dringt zich als vanzelf op of er toen een Aechtenweg achter de kerk om liep. Daarvoor zijn tot nu geen aanwijzingen gevonden. De R.K. gemeenschap houdt in de nieuwe kerk stand tot de beeldenstorm van 1566. De katholieken gingen kerken in de schuilkerk aan de Achterweg bij De Engel. Donjon Dever had ook een kerkzaal, evenals het oude Meerenburgh. Dit waren waarschijnlijk ook schuilkerken geweest.

In de Bataafs-Franse tijd (1795-1813) had de Nationale Volksvergadering zich uitgesproken voor de scheiding van kerk en staat. Dat resulteerde in de bouw van een nieuwe katholieke kerk bij ’t Vierkant in 1843. Deze werd in 1902 vervangen door de huidige Agathakerk, toen nog met een onstabiele spitse toren. De officiële kerk van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was de Nederduitsche Gereformeerde Kerk. In 1816 veranderde koning Willem I het reglement en de naam werd Nederlands Hervormde kerk.

In Lisse scheidden in de 19e en 20e eeuw diverse stromingen zich af van de oorspronkelijke protestante kerk.

 

Schilderij van Gerbrand Slegtkamp (1833-1903) van de Oude Agathakerk, gebouwd in 1843

Lisse 825 jaar: Graaf Willen II stichtte in 1250 een kapelanie

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)                                                           

11 april 2023

 door Nico Groen

Lisse bestaat dit jaar op papier 825 jaar. Dit wordt groots gevierd in Lisse. De agenda staat op de website van de gemeente Lisse. In 1250 stichtte Willem II, graaf van Holland (1228-1256) een kapelanie of vicarie in Lisse. In de vorige ‘Sporen van vroeger’ zagen we dat Dirck van der Specke in 1250 was geboren als bastaardzoon van graaf Willem II. Het jaartal 1250 kan bijna geen toeval zijn.

Tijdens de Middeleeuwen kwam het regelmatig voor dat edellieden of gegoede burgers een vicarie stichtten in een parochiekerk of kapel. Er werd dan een priester aangesteld die met een zekere regelmaat memoriediensten moest houden. Dat wil zeggen dat hij missen moest lezen voor de ziel van de stichter van de betreffende vicarie en voor de zielen van zijn familieleden, om zo de tijd in het vagevuur te bekorten. De priester die aan een dergelijke stichting verbonden was, werd vicaris genoemd. In veel gevallen was hij een familielid van de stichter, want die had namelijk het recht om de vicaris voor te dragen: het zogenoemde collatierecht.
Na het overlijden van de stichter kwam dit collatierecht in handen van zijn erfgenamen. Om er voor te zorgen dat de vicaris in zijn levensonderhoud kon voorzien, ging de stichting van een vicarie gepaard met de schenking van landerijen of andere goederen, waarvan de opbrengst ten goede kwam aan de vicaris. Bij een vicarie moesten deze goederen geestelijk worden gemaakt (d.w.z. onder geestelijk recht worden gebracht). Daarnaast diende de stichting door de bisschop van Utrecht te worden bekrachtigd. Bij een vicarie kon de priester die de missen opdroeg niet worden afgezet. Wie de eerste vicarissen in Lisse waren is niet bekend. Ook is onbekend waar deze kapel heeft gestaan.

Sint Servaas
De vicarie van Lisse was ter ere van Sint Servaas. Waarom is de vraag. Lisse maakte in de dertiende en veertiende eeuw op kerkelijk gebied deel uit van de parochie van Sassenheim. De beschermheilige van deze parochie was Sint Pancratius. De naamdag van Sint Servaas is 13 mei (volgens de overlevering zou hij namelijk op 13 mei 384 zijn overleden). Samen met Sint Mamertus (11 mei), Sint Pancratius (12 mei) en Sint Bonifatius van Tarsus (14 mei) behoort Sint Servaas tot de zogenoemde IJsheiligen. De band met Sassenheim zou kunnen verklaren waarom de vicarie in de kapel van Lisse aan Sint Servaas werd opgedragen. Misschien koos men bij de stichting van de vicarie van Lisse daarom eveneens voor een IJsheilige.

De vicarie zal gesticht zijn door graaf Willem II om boete te doen vanwege de geboorte van zijn bastaardzoon.

1182

Er gaan stemmen op om 1182 te bestempelen als de eerste vermelding van Lisse. Er is weliswaar een onduidelijke vermelding van het woord lis in 1182. Maar in deze Latijnse oorkonde staat niet dat de gevierde bruiloft ‘te Lisse’ was, vandaar dat het officieel op 1198 wordt gehouden.

Foto: Tekening van de oude kerk zonder zijbeuk. Foto: Oud Lisse

 

Lisse 825 jaar, maar Lux en Liusna al 300 jaar eerder genoemd 

Sporen van vroeger  (LisserNieuws) 

14 februari 2023

door Nico Groen

  Lisse viert dit jaar het feit dat op papier het dorp 825 jaar bestaat. Het wereldlijk erfgoed dat Willibrord en zijn opvolgers nalieten aan de kerk van Sint Maarten te Utrecht is samengevat in de opgemaakte goederenlijst. Hierop staan de namen Lux en Liusna.

In de 8e en 9e eeuw had deze Willibrord met name ook in het westen vele bezittingen verworven, geschonken door vorsten, edelen en grootgrondbezitters. Deze schenkingen waren destijds vastgelegd op oorkonden, schenkingsakten en giftbrieven. Later werden deze in de eerste helft van de 10e eeuw allemaal in één keer aan het perkament toevertrouwd en gebundeld in ‘De Goederenlijst’ van de Sint Maartenskerk in Utrecht. In deze lijst, gebaseerd op de gegevens uit de 8e en 9e eeuw, worden Lux en Liusna genoemd. Diverse onderzoekers menen, dat Lux en/of Liusna als Lisse of in de buurt van Lisse gezien moet worden. Dit naar aanleiding van de volgorde, waarop de lijst is samengesteld.

 Licht en helder

Op het eerste gezicht lijkt het onlogisch, dat er 2 namen op Lisse zouden slaan. Maar is dat wel zo? De ‘na’ van Liusna betekende in de middeleeuwen ‘nabij’, ‘naast’ of ‘in de buurt van’. Liusna betekende dus zoiets als ‘in de buurt van Lius’. Aad van der Geest probeert in een artikel in het Dever Bulletin van 1991 verklaringen voor Lux, Liusna, Lis en Lisse  te vinden. De woorden ‘licht’ en ‘helder’ komen veelvuldig voor in dit artikel over zijn verklaring van ‘lux’, ‘liusna’ en ‘lis’.

‘Lius’ zou iets met licht te maken hebben. Een heldere waterloop of een kale heuveltop (blinkerd). Verder vermeldt Van der Geest ook nog, dat de plaats Ljusne in Zuid-Zweden, gelegen is aan de rivier de Lusn, wat ‘licht’, ‘helder’ en ‘glans’ betekent. Ljusne betekent dan ‘bij het heldere water’. Opmerkelijk is dat in de 16e eeuw de Zweedse plaats Ljusne geschreven wordt als Luxne.

Als het Latijnse woord ‘lux’ vertaald wordt naar het Nederlands, dan blijkt dit ‘kunstlicht’ te betekenen. Dit kan vroeger niets anders geweest zijn als ‘vuur’, ‘kaarslicht’, ‘brand’ en ’toorts’. Volgens een Deens woordenboek wordt het Latijnse ‘lux’ als ‘lys’ geschreven. Het Deense woord ‘lyse’ betekent ‘verlichten’ of ‘lichtgeven’. Beide Deense woorden lijken toch erg veel op Lisse. Temeer, omdat Lisse vroeger naast Lis ook als Lys of Lysse geschreven werd. Verder betekent het Zweedse woord ‘lyse’  ‘verlichting’.

Het Latijnse lux uit de 10e eeuw werd uitgesproken als ‘Luzz’. Het Iers-Keltische  ‘lius’ van ‘liusna’ uit de 7e eeuw werd toentertijd volgens Peter Berresford Ellis uitgesproken als het hedendaagse lus. De i was een toonloze toevoeging.  Ellis is bekend om zijn wetenschappelijke boeken over de Keltische geschiedenis. Dat leverde hem een groot aantal bekroningen op, inclusief een eredoctoraat aan de Universiteit van Londen. Om diverse redenen menen sommige onderzoekers, dat  het woord ‘liusna’ al heel oud is en mogelijk van Keltische afkomst.

Concluderend kan gesteld worden dat ‘lis’, ‘lux’ en ‘liusna’ ongeveer hetzelfde werden uitgesproken en dat het daarom waarschijnlijk om dezelfde woonplaats gaat. En dat de betekenis voor de drie woorden licht, helder, blinkerd, blank, vuur, brand of vlammen was.

Foto: ‘Waar de blanke top der duinen, schittert in de zonnegloed’. Zo kan het uitzicht van Liusna er hebben uitgezien.
Foto: Nico Groen

HET ,,ONSE VROUWE GHILDE” TE LISSE

HET ,,ONSE VROUWE GHILDE” TE LISSE

door A. M. HULKENBERG

Het mag wel een zeldzaamheid heten, wanneer men onverwachts een stichtingsbrief van een middeleeuws gilde in handen krijgt. 1)  Zulk een verrassing viel schrijver ten deel, toen hij in het familiearchief Heereman van Zuydtwyck, tussen charters en papieren betreffende leenmannen van het huis Dever, en de vicarie van Dever in de kerk van Sassenheim, een groot saamgevouwen perkament aantrof met het opschrift ,,te Lisse”. 2)  Jammer genoeg droeg het geen zegels of signaturen en was het bovendien ongedateerd. Men krijgt de indruk, te maken te hebben met een fraai afschrift, dat door deskundigen op het Algemeen Rijksarchief naar schatting gedateerd werd op het midden of de tweede helft van de vijftiende eeuw. Misschien is het van omstreeks 1461, toen Lisse door afscheiding van Sassenheim tot een zelfstandige parochie verheven werd. 3) Deze veronderstelling wint aan waarschijnlijkheid, wanneer wij zien, dat de goederen, de percelen, behorende tot het Onse Vrouwe ghilde binnen de grenzen dezer nieuwe parochie gelegen zijn.

Nu rijst de vraag, hoe dit stuk in het Familiearchief Heereman van Zuijdtwyck is terechtgekomen. In de jaren die ons bezighouden is Jonkvrouwe Clara van Haaften vrouwe van Dever, of juister gezegd: beleend met de ,,woninghe te Lisse mit vyf merghen lands binnen den hiemwerve”. 4) In eerste huwelijk is zij reeds jong gehuwd met Jan van Duvenvoorde (5) en in 1485 zal zij met de strijdlustige Walraven bastaard van Brederode een tweede huwelijk aangaan. Zij moet vrij oud geworden zijn; wel haast zeventig. Het valt te betwijfelen of zij altijd in Lisse heeft gewoond, maar het is toch heel goed mogelijk, dat de Lisser parochianen haar een afschrift van de stichtingsbrief ter hand hebben gesteld. Dit wordt des te waarschijnlijker, naar mate uit de stukken gaat blijken, dat ,,Jouffrou Claer” aan bovengemelde stichting van een parochie, een actief aandeel heeft gehad. Bovendien is de capellaan van Lisse, die in 1461 de eerste pastoor van de nieuwe parochie wordt, Theodorus of Dirc van Oosterwyc, aan haar verwant. Hij is haar oom, een broer van haar moeder. Op deze wijze worden de banden tussen het gilde en Dever wel bijzonder nauw. Door vererving is Dever in het begin van de 18e eeuw in handen gekomen van de familie Heereman van Zuydtwyck. De belangstelling van de eerste Heer van Dever uit dit geslacht, Frederik Jacob Heereman, voor oude stukken is onmiskenbaar. Ook de latere Heren van Lisse hebben de archieven altijd met zorg bewaard. Eerst te Utrecht, later in Roermond en ten slotte in de speciale archiefruimten van het slot Surenburg in het Münsterland. 6) Neen, aan de authenticiteit hoeft waarlijk niet getwijfeld te worden.

Wij gaan nu de inhoud van het stuk wat nader bezien. Twintig met name genoemde personen delen mede, dat zij na advies te hebben ingewonnen van goede en verstandige mensen, ter ere van God en Zijn gezegende moeder Maria een gilde, een soort broeder- en zusterschap, hebben opgericht. 32 Personen zullen er lid van zijn.

“Inden name des vaders ende des Zoens ende des heybghen gheests, amen. Wij claes symonqoen, claes claesz, jan dirricxz, jacob dirrixz, huych claesz, cornelis willemsz, henric willemsz, jan forysz, ysbrant pieterq jacob jacobsz, dirc gerrytsz, pieter eylersz, andries dircxz, claes heynricxz, jan htpricxz, matheus vranckenz, Pieter jansz, adryaen florysz, claes pietersz, Pieter claesz maken kond ende kenlic allen luyden dat wy by gueder wyser luyden raet ende troest in die ere goods en syn ghebenedide moeder maria een ghilde ende broderscap ende susterscap aenghenomen hebben gemaect ende gheordineert dair an sullen wesen twie en dertich ghildebroederen ende Susteren”.

Nieuwe leden worden slechts met algemene stemmen toegelaten. Men kan geen ,,halve stoel” bezetten, d.w.z. als men getrouwd is, moeten beide echtgenoten lid worden. Ongehuwde personen moeten beloven bij een eventueel huwelijk samen lid te worden, of uit het gilde te treden. Ieder echtpaar schenkt bij toetreden een pond was. Dat deze was is om kaarsen van te maken voor de kerkelijke diensten, is duidelijk. In plaats van een pond was kan men ook vier stuivers geven

“En alsoe en sel men nyemant sen dit selfde ghilde ontvanghen ten sy biden ghemeen ghildebroeders en susters wille ende consent. En ghene halve stoel te ontfanghen die een hele stoel heeft. Dat is te verstaen dat die man niet an dit selfde ghilde en sel gaen, heft hy een echte wyf sy sel dair mede an gaen. Ende en heeft hy gheen wittachtigh echte wyf soe sul hi moeten ghloven, dat hy een trouwede dat sy mede an sel gaen of mit allen wt te bliven. Ende des gelycx dat wyf alst van die man verseyt is. En voirt wye an dit ghilde gaet die sel den ghilde geve den stoel een pont was, die halve stoel een half pont was of vier stuuvers voirt pont was “.

Veel bezittingen van het gilde worden niet genoemd. Men heeft een mooi, zwart kleed, om het afgestorven gildelid mede te bedekken. Dan is er sprake van vier ,,stalkaarsen” en een ,,schoon tertys”. Bij de stalkaarsen moet men vooral niet aan een veestal denken, al zijn de woorden stamverwant. Het zijn standkaarsen, die op een kandelaar gesteld, bij het lijk worden geplaatst. Natuurlijk om licht te doen schijnen op het lijk. Maar ook uit eerbied voor het lichaam, dat eens met Christus zal verrijzen. Een tertys of tortijs is een toorts of fakkel. Omdat zowel ir. De Graaff in de archieven te Leiden, als de heer Corneille Janssen in de oude papieren der St Bavo te Haarlem steeds het gewicht aan was vinden aangegeven, moeten wij wel aannemen, dat ook deze toortsen van was zijn vervaardigd. Dit ligt ook wel voor de hand. Vet is altijd als een afvalproduct beschouwd. Als een waardig brandoffer geldt slechts het vuur, dat ,,gevoed wordt door het smeltende was, dat moeder bij heeft voortgebracht voor de stof der kostelijke fakkel”. 7)

“Voirt sel men an dit ghilde houden een schoon swart cleet over die ghilde breders ende susters te spreyden sy doot syn. Ende vier stalkairsen ende een schoon tertys die broeder en susters mede te belichten als sy doot syn”. Bij overlijden van kinderen of inwonend personeel mogen de gildeleden gebruik maken van het lijkkleed en de kaarsen. De toorts mag men niet meenemen, op straffe van een boete van een pond was. En daar valt niet over te praten! “Ende wairt sake dat yemant van dese broederen of susteren enyghe boeden of kinderen die sy binnen horen huys hadden die oflivich worden, soe moghn sy nemen dat cleet ende die vier stalkaxzsen hoir kinderen of hoer boeden mede te belichten. Mer die tertys niet, op die boete van een pond was ende dat niet te verdraghen”.

Als een der broeders of zusters sterft, zal de deken van het gilde dat de anderen laten weten. Bij het uitdragen en begraven van de overledene moeten allen aanwezig zijn. Dat zij hun beste kleren aan moeten hebben, wordt hier niet speciaal vermeld. Misschien was dat vanzelfsprekend. 8) Wel volgt nog een grappige bepaling : zij mogen niet voortijdig weglopen ! De deken spreekt dan met de broeders een tijd af, waarop de plechtige uitvaartdienst zal worden gehouden, waarbij natuurlijk weer allen aanwezig zijn. 9)  Alles op bovengenoemde boete van een pond was. Elk echtpaar, ,,elcken stoel”, zal dan een duit offeren. Vrijgezellen geven een penning.

“ Item wanneer dat enich van den broeders of susters sterft soe sel cièn deken de broederen ende Susteren elx een weet doen aldair te comen dair men den dode wt draghen sel ende dan die dode ter airden helpen ende daer niet van daen te scheyden eer die dode begraven is op die boet voors. Ende dan sal den deken mitten broeders een tyt ramen syn wtuaert te doen, en aldair te comen op die boet voorseyt. Ende alghemeen dair over te offeren elcken stoel een doeyt, die halve stoel een penning”.

Natuurlijk wordt bij een begrafenis aan de armen gedacht. De vinders, de bestuurders van het gilde (10)  delen na de uitvaart voor drie ,,groot”, dat is voor 1,5 stuiver, aan wittebrood uit. Als een van de broeders of zusters buiten Lisse komt te sterven, kan binnen een maand na het overlijden nog een uitvaart worden gehouden. De deken zal met de ,,vinders” dan een dag daartoe bepalen. Wie niet verschijnt moet de hoogste boete betalen. Wel moet de overledene aan het gilde een pond was nalaten. Deze verplichting rust trouwens op alle leden, zo ver zij daartoe tenminste in staat zijn. Hierop worden geen uitzonderingen toegestaan.

“Ende die wtvairt ghedaen wesende soe sellen die vinders delen drie groet an schoon broot. Ende waert sake dat yemant van den broederen of Susteren buuten den ambacht storve ende den ghilde broders voldoen woude, dair sel den deken mitten vinders een pt toe ramen binnen syn mainstont, en hem dan te doen of hi in den ambacht ghestorven wair. Ende wye dat dair nyet en quaemen dat wair op die hoechste boet. Item soe wye wt dit ghilde ofivich wort, die sel dit ghilde gheven een pont was, alsoe veer als hy soe veel hbben an te verhalen ende nymant te verdraghen”.

De jaarlijkse feestdag van het gilde valt op zondag na ,,onse vrouwe lichtmis”, dat is dus binnen het octaaf van 2 februari. De keuze van deze dag lijkt wel wat vreemd. Wij zouden eerder aan Allerzielen of St. Barbara hebben gedacht (4 december). Van ouds vierde men op de veertigste dag na Christus’ geboorte het feest van ‘s Heren ontmoeting met de grijsaard Simeon bij de opdracht in de tempel. Waarschijnlijk heeft de kaarsprocessie die op deze dag werd gehouden, een oorspronkelijk Romeinse, heidense plechtigheid vervangen. Het dragen van licht was heel natuurlijk voor een omgang in het zeer vroege morgenuur langs straten en pleinen, waar hier en daar nog ruïnen lagen uit het heidense tijdvak. Later worden de kaarsen eerst plechtig gewijd. Zo ontstaan ommegangen met gewijde kaarsen, die zoals alle processies, al gauw het karakter kregen van boete- en bedetochten, waarbij donkere mantels gedragen werden. (Nog heden dragen de priesters de boetekleur paars.) Daarbij wordt gebeden, dat de christenen ,,na de duisternis en de gevaren dezer wereld, tot het onvergankelijk Licht mogen geraken”. 11) Omdat men geleidelijk aan meer licht liet vallen op de rol van Maria, is de naam ,,OnzeLieve-Vrouw Lichtmis” ontstaan. En nu wordt het wel duidelijker: boeteprocessies met veel kaarslicht en donkere mantels. Daarbij gebeden, waarbij Maria als ,,troosteres der bedrukten” en ,,porta coeli”, de deur des hemels, werd vereerd. Dat het feest viel in een rustige tijd, en dat in verschillende plaatsen een bestuurswisseling plaats vond, kan ook nog een rol gespeeld hebben. 12)  Er is hier sprake van een algemene inbreng. Ieder neemt nl. zijn eigen voedsel mee naar het huis, waar men ,,het gilde drinkt”. Reeds zaterdag tevoren heeft ieder een schoon tafellaken of een beddelaken gebracht. Natuurlijk mag men dit niet weghalen, voordat de maaltijd ten einde is. Maar bovendien zal men ook eerst de onkosten moeten hebben voldaan. Op zo’n manier is zo’n laken nog waarlijk een goed onderpand ! Bij overtreding volgt steeds de hoogste boete. Wie met zijn voedsel niet verschijnt betaalt hetzelfde. Nu volgt nog een verschrikkelijke bepaling : ,,gheen onsedicheyt of parlament in dit ghilde te bedriven”. Wie zou zo iets van deze vrome broederen en zusteren hebben willen veronderstellen! Onzedigheid en parlament, d.i. drukte, rumoer, woordenwisseling, twist en ruzie! Op de hoogste boete ! ! Men zal geschillen aan de deken en de ,,gemene broeders” moeten overlaten.

Nu komt nog een moeilijke passage, die misschien wil zeggen, dat de te betalen boete van het gilde los gezien moet worden van een eventuele boete, aan de burgerlijke overheid. Verder is het op de hoogste boete verboden, enigerlei wapen bij zich te dragen.

“Ende dit ghilde sal men alle jairs drincken des sonnendaghes nae onse vrouwe lichtmis, ende elcx syn spys dair te brenghen dairmen dit ghilde drincken sal. Ende des saterdaechs voir dat ment ghilde drincken sal soe sel elck een schoon linnen tafelaken of slapelaken brenghen dair men dit ghilde drincken sal ende wederom nyet van dair te nemen of sy en hebben dat ghilde gehdroncken ende vinders voldaan op die hoechtste boet. Ende wie dair oec niet en quaem mit syn spyse dair ment ghilde drinct dat wair op die boet voorseyt. Ende gheen onsedicheyt of parlament in dit ghilde te bedriven op die hoochste boet. Ende dairenboven te bliven an den deken mitten ghemeene broders, wes sy hem meer of seyden behalve die boeten opdat dair myns heren boeten nyet in stake. Ende gheenrehande wape by hem te hebben in dit ghilde op die hoochste boet”.

Waar gegeten en gedronken wordt, verzamelen zich de bedelaars en de armen. De vinders kopen 1,5 stuiver brood om dit uit te delen aan de armen voor de deur. Deze liefdedaad moet zijn ter intentie der overleden gildeleden.

“Item wanneer men dit ghilde drincken sal, soe sellen die vinders copen drie groet an schoon broot ende dat te delen den armen voir die doere dair ment ghilde drinct voir die ghestorven syn uten ghilde”.

Nu gaat de maaltijd beginnen. Te voren klopt de deken (op de tafel) en nodigt ieder uit een ,,Onze Vader” en een ,,Wees gegroet” te bidden, eveneens ter intentie van de gestorven broeders en zusters. Na het eten doen zij hetzelfde ,,met innig hart”.

“ Item als men sel gaen eten soe sel die deken cloppen ende ghebieden dat een yghelick broeder ende suster sel spreken een pater noster ende ave maria voir die broeders ende susters die wt den ghilde ghestorven syn, ende als dair ghegeten is des gheliicx mit innigher herten’

. De ,,schenk”, die het bier geschonken heeft, gaat nu rond van tafel tot tafel om voedsel te verzamelen voor de armen. Na de maaltijd deelt hij het hun uit en geeft hun ook te drinken van het gildebier.

“Item als men dair eet soe sal die schenc ommegaen van tafel tot tafel ende garen die proeve voir den armen ende delent den armen als dair ghegeten is ende geve den armen oeck drinke van dat ghilde bier”.

De volgende dag wordt het feest voortgezet. Eventueel kan er ook een andere dag worden gekozen. De dag begint met een Requiemmis. 13) Misschien heeft men in de kerk een katafalk opgericht. Men leest tenminste dat de ,,stalkaarsen” en de toorts branden. Ieder offert een duit of laat dit een ander doen. Met kleine lettertjes is tussen geschreven: ,,op die bort”, op de schaal. Vroeger bestond in verschillende streken het gebruik, dat de kerkgangers een stille tocht maakten rond de lijkbaar, die voor het priesterkoor stond opgesteld. Bij het passeren van de lijkkist neeg men het hoofd in de richting van het altaarkruis en daarna in de richting van de overledene. Daarbij offerde men in een aldaar gereed staande collecteschaal iets voor de armen. 14) Of hier ,,die hort” ook bij de katafalk stond opgesteld, weten wij niet. De koster, die tijdens de mis heeft gezongen, krijgt een stuiver.

“ Item des anderen daghes sal men laten doen eene misse van requiem of een ander dach die den deken mìtten ghemeen broeders dair toe raemt, soe sal men nemen die stalkairsen ende tertys die broeders ende susters mede te belichten die wt den ghìlde ghestorven syn. Ende elcken stoel te offeren een doeyt of te doen oferen op die bort ende sellen geven den coster een stuver voìr dese misse te singhen”.

Na de mis volgt een algemene vergadering, waarbij een viertal ,,goede” mannen, die daartoe door de deken en de vinders zijn uitgekozen, een kostenomslag maakt. Dat doen zij ,,blidelick”, dus zonder morren. De gekozene is daartoe op boete verplicht. Na de maaltijd die thans volgt, zal ieder zijn schuld voldoen.

“Ende als die mis ghedaen is soe sal men gemeen vergaderen ende blìdelick te rekenen wes sy sculdich syn by vier goede mannen die de deken mitten vinders daer toe kyest ende des den deken niet te weygheren op die boete vst. Ende als dair ghegheten is een yghelic dan te betalen wes sy schuldich syn of die vinders te vernoeghen op die boet vst”.

Nu genieten allen van een gezellige maaltijd, ,,ende wesen blidelic ende vrolick mit malcander”. Daarna wordt, zoals reeds gemeld, door ieder zijn schuld betaald.

“ Ende als dair is gherekent soe sullen die broederen ende susteren mit malcander gaen eten ende wesen blidelic ende vrolìck mit malcander. Ende als daìr ghegeten is, een yghelic dan te betalen wes sy schuldich syn of die vinders te vernoeghen op die boet voorseyt”.

Als een der gildeleden sterft kan zijn plaats door het naaste familielid worden ingenomen. Deze heeft dus de eerste rechten. Doet hij of zij zulks niet binnen de tijd van een jaar, dan zal de nieuw toetredende het gewone entreegeld moeten betalen. Dit was, zoals wij weten een half pond was of twee stuivers.

Item wanneer enich broeder of suster sterft soe sal die naeste van synre maeschap sine stoel binnen tsyaers besitten of mit allen quyt te wesen ende syn aenganc te betalen alst verclaert is.”

Als een der broeders of zusters ziek is, en daarom niet kan komen, dan wordt zijn of haar deel van het feestmaal thuisgebracht en kunnen zij aldus toch meedoen. Als er een buiten Lisse woont, kan het worden toegestuurd, indien ten minste iemand voor hem betalen wil.

“ Voirt wairt saeke dat enich broeder of suster alsoe cranck wair datten sy hoer ghilde niet bezoeken en mochten soe sal men hoer proven senden ende mit ons ghelden, of woenden sy buyten a’en ambacht, ende wouder yemant voir voldoen soe sal sal men hoir proven senden”.

Nu volgen nog enige korte ordemaatregelen. Het gildefeest zal gehouden worden op de plaats die daartoe is bepaald. Als de deken klopt, zal elkeen zwijgen. Wie in het bestuur of in een andere functie gekozen wordt, moet deze benoeming aanvaarden. Alles op de hoogste boete. Ook wie zich met woord of daad tegen de beslissingen van het bestuur verzet, wordt tot deze boete veroordeeld.

“Voirt wair men dit ghilde vint te drincken dair selt wesen op die boeten. Voirt als die deken clopt elck dan te swyghen op die hoechste boet. Voirt wye dat men deken of vinders of ander dyenstluyden kyest die sullent wesen op die hoechste boet. Voirt wat den deken mitten vinders wysen, die dair teghens seyde of dede dat wair op die hoechste boet.”

Alle gildeleden beloven en zweren zich aan de genoemde punten ,,wettig en volkomen” te houden. Zij zullen niemand tot het gilde toelaten, tenzij deze eveneens gezworen heeft zich te houden aan het bovenstaande reglement.

“Item soe sel elcken broeder ende suster gheloven ende sweren alle dese voorseyde punten te houden wittelic ende volcomelic, ende nyemant in dit ghilde te ontfanghen hy en swere te houden ende te doen al datter voirghenoemt is”.

Het is natuurlijk mogelijk, dat een gildebroeder of -zuster een jaar lang uit de landstreek was, en het gildefeest intussen reeds is gevierd en daarbij niemand voor dit medelid betaalde. In dit geval wordt dit lid slechts weer aangenomen tegen betaling van het entreegeld, een half pond was of twee stuivers.

“Item wanneer enich ghildebroeder of suster een jair lanc wten lande wair ende dat ghilde eens ghedroncken wair ende dair nymant uoir en voldede soe en sellen die broeders ende susters niet ontfangen sy en souden gheven alsoe veel als die dair nye an gheweest hadden”.

De deken moet deze brief bewaren en alle jaren op de gildedag laten voorlezen, opdat de leden weten, wat zij beloofd en gezworen hebben. Hij moet eveneens worden voorgelezen voor de nieuwe leden, zodat deze weten wat zij gaan beloven en zweren en waar zij zich toe verbinden. (Men moet bedenken, dat slechts zeer weinigen konden lezen en schrijven). Het reglement eindigt met de bepaling, dat als de deken wordt vervangen door een ander, hij deze brief aan de nieuwe deken altijd moet doorgeven.

“Item desen bryef sal bewaren den deken ende alle jairs als men die ghilde drinct soe sal hy desen brief doen lesen uoir die broeders ende swters om te weten, wat sy gheloeft ende ghesworen hebben. Ende men selse oick lesen die dair eerst an gaen op datten sy weten moeghen wat sy ghelouen ende sweren sullen ende hoe sy dat ghilde houden sullen. Ende den deken sal desen brief altyt over gheven als men enen anderen deken kyest ende hem verset”.

Over de activiteiten van het gilde is ons verder niets bekend. Evenmin of het gilde in de kerk van Lisse een eigen kapel of eigen altaar heeft gehad. Wel weten wij, dat in de kerk een beeld van ,,onse Lieve Vrouwe” aanwezig was. Wij vernemen namelijk van ,,zeeckere Riemen (= gordels), vijftighen (= rozenkransen) ende Ciraet dat dienende was tot Sinte Agatha (de patrones der parochie) ende onse Liever Vrouwe.“ 15)

Dat dit beeld in enige relatie stond met het Onse Vrouwe Ghilde blijkt echter uit niets. Aan grondbezit vinden wij in 1544 vermeld 90 roeden lands, gelegen in de Oostpolder. l6)  Omdat men in vroegere tijden met het oosten de plaats aanduidde, waar in de zomer de zon opkomt, moeten wij deze Oostpolder meer naar het noorden zoeken. Het land moet ongeveer gelegen hebben achter het huidige bedrijf Grullemans. Het is in 1544 verpacht aan Harder Willemss. Een ander stuk land is 151 roeden groot. Het is in pacht bij de weduwe Tryn Pieters. Dit land wordt het Truyenkrogtje genoemd. Het lag ongeveer ter plaatse van het huidige ,,land van Blokhuis”.

Als na de troebelen van de jaren 1572 en 1574 en daaromtrent, de rook en de kruitdamp zijn opgetrokken, horen wij opnieuw van het Onse Vrouwe Ghilde, alsmede van het Catarynengilde, dat eveneens in Lisse was gevestigd. Dat is op 17 november 1587. 17) Dan vergaderen ,,inde costerije huijsinge, staende aent Lisser Kerckhoff de WelEdelen, erntfesten, vromen Joncker Johan van Mathenesse, heer van Lisse Nijclaessone, tegenwoordig residerende op zyn Hoffstadt genaempt t’huijs (te) Dever, ls alhyer te Lisse, ter eenre”, en een groot aantal personen ,,ter andere sijde” om te komen tot de oprichting der H. Geestarmen. Deze personen, van wie er een aantal met naam en toenaam worden genoemd, zijn de ,,opsyenders ende onderwinders van de Vrouwen en Catarynengilden”. Het zqn: ,,Dirck Barthoutszoon van Betanyen, snijder (=kleermaker), . . Pouwels Reynoutszoen van Brouckhuijsen, Jan Jacobszoon Wassenaar alias Doncker, Jan Hendrickssoon van Egmondt alias Mol, Willem Adryaenssoon Schenaert, Pieter Aelbertszoon backer, Pieter Willemsen van Moerkercken alias vouger (=voeger, metselaar), ende Jan Dirk Jacobs van der Son, mit meer andere gebuyeren”.

De ,,voornoemde gildebroeders” hebben ,,beloeft en gegeven den jaerlicxe inkomen van pachten ende renthen”, die aan de gilden toebehoren, te samen bedragende de somma van 17 gulden en 10 stuivers. Het kapitaal hiervan werd geschat op 300 gulden. Dit is dus van de beide gilden samen. Van bovenstaande personen is niet meer te zeggen, tot welk gilde zij behoord hebben. De genoemde bronnen van inkomsten staan nog “int particulyer gespecifficeert”. De meeste landerijen hebben waarschijnlijk aan het Catarynengilde toebehoord. Op de 151 roeden van 1544, toebehorend aan het Vrouwengilde rust een erfpachtbrief van 2 gulden: ,, 1,5 hont lants met een tuyntjen gelegen in truyenkroft by de anderen”. In 1557 was dit in gebruik bij Jacob Jacobs Pluyer en na diens dood door zijn weduwe. Later wordt het gebruikt door de schout Cornelis Cornelis van Immerzeel. Op de 90 roe lands staat een erfpachtbriefje van 15 stuiver. Dit is een akker in het oosteinde aan het ,,oude banheck”. In 1554 was Pouwels Aelberts de ,,bruycker”. 17)

Met deze vergadering in het kostershuis is de historie van het Onse Vrouwe Ghilde voor goed ten einde. Alleen de naam leeft in de Morgenboeken van Rijnland nog lange jaren voort. De 90 roe in het oosteinde blijken in het bezit van de H. Geest-armen. De 1,5 hont in Truyenkroft zijn in 1812 bezit van de erfgenamen van de bekende bloembollenkweker Simon Cornelisse de Graaff. 18) Zij waren reeds eerder verkocht.

Thans is het Onse Vrouwe Ghilde geheel vergeten en de H. Geest-armen eveneens. 19) Het lijkkleed is versleten en de kaarsen zijn opgebrand. De grafkruisen zijn verdwenen, de lijken vergaan. Wat is onvergankelijk op deze wereld, behalve de vergankelijkheid .

Bronnen

  1. Zulke brieven blijken inderdaad zeldzaam. Enig vergelijkingsmateriaal vindt men in het Oorkondenboek van Groningen, dl. 11, nr. 613 ad tg en nr. 1 180. Hier betreft het echter niet een speciaal ,,begraafnisgilde”, maar een schoenmakersgilde en een gilde voor ,,messelers, tymmerluden, kystemakers, beeldesniders, stoeldriers ende holtsaghers”. Wel zijn er bepalingen betreffende de dode gildeleden en hun huisgenoten opgenomen.
  2. Perkament, + 41 x 36 cm. Voorlopig genummerd 100.
  3. A. M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse, 1960. Door stukken uit het Familie-Archief Heereman van Zuydtwijk heeft schr. in de geschiedenis van de Kerk van Lisse thans een ruimer inzicht gekregen.
  4. Het leengoed Dever wordt steeds met deze termen aangeduid. De vijf morgen binnen het allodiaal goed worden nimmer nader aangegeven.
  5. Gemeente-archief Schiedam, Familie-Archief Matenesse (inventaris Van Doornick) nr. 6.
  6. Reeds in 1724 vertrok Frederik Tacob Heereman van Utrecht naar Roermond. De archieven, die betrekking hadden op de Nederlandse goederen van het geslacht Heereman zijn reeds voor de oorlog naar het Algemeen Rijksarchief overgebracht. Na de oorlog is nog een aantal stukken hieraan toegevoegd.
  7. Alitur enim liquantibus ceris, quas in substantiam pretiosae hujus lampadis, apis mater eduxit. Uit de gezangen tijdens de Paasnacht om de Paaskaars, symbool van de verrezen Christus.
  8. Oorkondenboek van Groningen nr. 613 ad 19 vermeldt: ,,Ende so sal elck broeder of syn wijf miit oeren besten cleexleren komen voer dat huis, daer dat lijck in is, ende volgen den lijcke toe kercken”.
  9. Deze bepaling bevreemdt, omdat evenals thans, in de late Middeleeuwen de begrafenis pas na de uitvaart placht te geschieden. Misschien werd vanwege het gilde later nog een mis opgedragen, waarvoor dan dit gilde het stipendium betaalde. Het is ook mogelijk, dat in tijden van epidemieën, de overledenen zo spoedig mogelijk ter aarde werden besteld.
  10. Vinders zijn door de overheid aangestelde keurmeesters, die het gilde besturen. De vinders stelden de overtredingen vast en brachten ze aan bij de overlieden van het gilde. Zij hielden orde en waren scheidsrechters bij geschillen. Deken en vinders waren de aanklagers van de overtreder voor de rechter. Belediging van een vinder werd zwaar gestraft. Een ,,vriendelijke vinder” is een bemiddelaar in der minne. Van vinder is het woord ..vonnis” afgeleid. zoals ..schennis” van schenden. De naam vinder leeft tot op heden voort bij de sociëteit ,,Trou moet blijcken” te Haarlem. Deze sociëteit gaat terug op een oude rederijkerskamer. De bestuursfuncties dragen nog de oude gildenamen: keizer, prins. vinder en factor. (Verwijs en Verdam, en L. M. Metz, Woordverklaring 1937.
  11. Gebed tijdens de wijding der kaarsen op 2 februari.
  12. Inderdaad is 2 februari veelal de datum van de regeringswisseling in de stad. Dat iets dergelijks in Lisse ook het geval was, blijkt echter niet.
  13. De missen plegen genoemd te worden naar het eerste woord van de Introitus of Intredezang: Requiem aeternam dona eis, Domine. (Geef hun de eeuwige rust, o Heer.)
  14. Schrijver is tijdens de oorlogsjaren nog getuige geweest van deze overoude ceremonie in de kerk van Oud Zevenaar.
  15. Archief Nederlands Hervormde Gemeente Lisse, nr. 41.
  16. Morgenboeken van Lisse, Archief Hoogheemraadschap Rijnland, Leiden. –
  17. Archief gemeente Lisse, nr. 289. ,,Errectie en fundatie van den H. Geest-armen van Lisse van dato 17 novemb. 1587”. Van de activiteiten van het Catarynengilde is niets bekend.
  18. Zie over deze Johan van Matenesse het Leids Jaarboekje 1962, blz. 50. (Eveneens het jaar 1587.) Het is hier de eerste keer dat wij het Huis te Lisse als ,,Dever” vinden aangeduid. Het woordje ,,te” is, zonderling genoeg, later tussengevoegd. Echter met dezelfde hand.
  19. Familie-archief Heereman van Zuydtwijk, voorl. nrs. 2562, 2563, en 2564. Zie ook archief Ned. Hervormde Gemeente Lisse, nr. 5. Oorspronkelijk werd de ondersteuning van de armen van Lisse door de diakenen en de H. Geest-armmeesters onderling geregeld. In 1690 zegden de diakenen deze regeling op. Door de landbouwcrisis in het begin van de I8e eeuw gaf dit grote moeilijkheden. De fondsen der H. Geestarmen waren klein, en nauwelijks een derde der bevolking hoorde tot de Hervormde Gemeente. Nu blijkt, dat mr. Nicolaas van Loenen, die op verzoek van de ambachtsheer de zaak onderzocht, reeds veel moeite had met deze materie. Toen enige jaren geleden een stuk land behorende aan de H. Geestarmen werd verkocht voor de bouw van het Fioretti-college bleek niemand in staat vast te stellen, aan wie de afkomende penningen eigenlijk toekwamen.

 

Tekst en foto’s overgenomen uit het Leids Jaarboekje 1963 pag 141

 

Rondom de Kerk van Lisse

Rondom de Kerk van Lisse

A. de Graaf

Afbeelding van Lisse uit 1583

De kaartboeken van het Elisabethsgasthuis te Haarlem, welk gasthuis ten zuiden der kerk bij de tegenwoordige Vuursteeg een hofstede bezat, bevatten van de kerk te Lisse een tweetal belangwekkende afbeeldingen. Het kaartboek van 1550 geeft het kerkhof als geheel ronde omwalling, terwijl de kerk slechts als idee is weergeven, zoodat wij hier mijns inziensgeen afbeelding mogen zien. Betrouwbaarder is een afbeelding van 1583, die den toren onbeschadigd toont naast de geheel daklooze kerk. Hoewel waarschijnlijk tijdens het beleg van Leiden in 1574, toen alle dorpskerken rondom de belegerde stad, behalve die van Noordwijk en Voorhout, werden verwoest, ook het torendak van de kerk te Lisse verbrand werd, is dit reeds vroeg hersteld.

Een aanwijzing hieromtrent vinden wij in een rekening uit 1590 van den koster en schoolmeester Cornelis  Cornelisz Lausduyn, waarin deze zich als volgt beklaagt: “Ick hebbe mede te kosten gehadt ende laten maken, opten bovensolder vande thoorne, de duvenesten, mit een valdoor ende slot er aen mettet coopen van de duven, ende de tost daertoe gegeven twee jaerlang tswinters int leggen van de sneeuw, ende tsomers inde hongermaendt, zonder eenige baetdaer off gehadt te hebben, alsoe ende door reden dat alle de oude duven, mit de opbouwinge ofte timmeringe van de thoorne, verjaecht ende verwildert waren, sulcxs dat ick de jonge twee somers lang laten vliegen hebbe en altoos gevoert omme weer te beter in de voedinge te comen.

Detail van Afbeelding van Lisse uit 1583

Al twelck my staet van vuytleggende tosten, mit tgeen dat ick inde zelve jaren hadde mogen prouffyteren ter somma van 3 ponden grooten vlaems.” Uit de klacht van den koster, dat hij menig duivenboutje heeft moeten missen, tengevolge van het herstelwerk aan den toren, danken wij dus het bericht dat voor 1590 dat herstel heeft plaats gehad. De kerk, doch niet het koor, werd hersteld in 1592. Tusschen kerk en koorruimte werd een boven het dak uitstekende topgevel gebouwd, die wat het ondergedeelte betreft uitgevoerd werd als vulling van een grooten, over de breedte der kerk geslagen boog; deze boog overspant ook nu nog het ruim der kerk. In dezen topgevel is met groen verglaasden steen over een hoogte van ongeveer twintig lagen het jaartal 1592 aangebracht. In het midden boven den boog bevindt zich een poortvormige opening, waarschijnlijk eerst met een luik afgesloten en daarboven bij den nok een uitspringend pilastertje, terwijl de gevel met vlechtingen is afgewerkt. Het geheel is thans onder het kerkedak verborgen, de bovenzijde van pilaster en vlechtingen is afgekapt daar het pannendak nu over dezen binnengevel doorloopt. 1)

Tot 1592 werd blijkens kerkerekening gepreekt in het pastoryhuis, evenals thans staande aan den Grachtweg bij het Vierkant. De tijd waarin ook het koor hersteld en bij de kerk getrokken werd, is nog niet vastgesteld, doch moet op ongeveer 1645 geschat worden. Aan weerszijden werd de kerk gesierd door gebrandschilderde glazen, waarvan er acht vermeld werden en welke blijkens rekening geschonken waren door de steden Leiden, Amsterdam, Rotterdam, Alkmaar, Den Haag en Haarlem, door het dorp of de gezworens van Lisse en door den Schout Adriaen van Gorcum. Hoewel er in dit gedeelte tien raamopeningen waren, is de mogelijke oplossing, dat toen aan de noordzijde in het midden een deur was, terwijl aan de zuidzijde een preekstoel voor een blind raam stond opgesteld.

Een orgel vinden wij reeds vermeld in 1559 wanneer aan Meester Gielis den Organist tot Noortwijk twee pond twee schellingen betaald wordt ,,daervoor hij de trompetten gestelt heeft in den organe deser kerke”, terwijl in 1542 Mr Jan Claes van Hillegom als coster en organistmeester is aangenomen. Omtrent de klokken vermeldt de kerkerekening van 1559, dat toen de kleine klok overgegoten is. Ook vermeldt dezelfde rekening ,,voor een nieuw uurwerk op de groote klok”. In 1608 vinden wij een nieuwe windvaan vermeld met het wapen van Lisse erin, bij den koperslager Gijsbert Cornelisz van der Morsch te Leiden gekocht. Wat de kerksieraden uit den tijd vóór de hervorming betreft, vinden wij een verklaring, dat zekere riemen (gordels) en vijftigen (rozekransen), behoorende tot de beelden van Onse Vrouwe en Sint Agatha, verkocht zijn, benevens een ,,subbory” (ciborie). De eerste predikant was Johannis Cornelii, in de protocollenboeken ook als Johannes Corneliszoon van der Schelling naast zijn echtgenoote Meinsje Ockersdr. vermeld. Hoewel de reformatie op het platteland in deze streken veelal een geleidelijk en vreedzaam verloop had, blijkt in Lisse een zekere Jeroen Dammaszn Cluft een strijdbaar aanhanger van de oude leer geweest te zijn. In de rechtboeken van Baljuw en Welgeboren mannen van Noordwijkerhout vinden wij dat hij in 1591 ,,hem gepurgeert heeft aangaande der heimelijke papistige vergadering tot sijn huis bij eenen Dirck Jacobsz oft andere pape”. Wat later wordt hij beboet, omdat hij te Katwijk den predikant van Lisse beleedigd heeft. Deze JeroenDammasz Cluft, geboren ongeveer 1531 als zoon van Dammas Gerrit Dammasz alias Cluft en Jonge Agniese, behoorde tot een van ouds gevestigde onwelgeboren familie en had zijn woning in den omtrek van het Buurtschap De Engel, waar eertijds de herberg ,,In den witten Engel” was. Gehechtheid aan oude gebruiken werd ook beboet. Zoo ontving Claes Meynerts, herbergier te Hillegom, een boete van tien pond, omdat er met vastenavent te zijnen huize ,,danspal” gehouden is. Gerrit Cornelisz (zoon van Cornelis Claesz alias den Admiraal en Marytje Philipsdr) wordt ook beboet, want hij heeft met ,,vastenavont op den veedele” gespeeld. Een gemakkelijk mensch was deze vedelaar overigens niet; herhaaldelijk is hij beklaagde bij vechterijen; eenmaal weet hij zich alleen te verdedigen met de merkwaardige verklaring, dat ,,zijn getuigen zijn over zee en zand”. De neiging om vechterij buiten vervolging te houden is groot, meermalen worden boeten uitgedeeld tegen verwonde personen, die vertrokken zijn ,alvorens hen rechtelijken voor twee welboren mannen besien te laten hebben” of anders gezegd de wond te hebben laten ijken. In 1597 heeft men te Lisse ,snachts na meydagh ontrent drie uren danspal gehouden” ten huize van Cornelis Cuyper (Cornelis Pietersz van der Codden, waart in de Zwaan) waarbij Aelbert Dignums de Roo den baljuwsbode de deur uitgooide. Ook vele delicten van hooien en werken op Zondag komen in de dingboeken voor. Zoowel op de afbeelding van 1550 als die van 1583 staat de kerk op een vrijwel rond kerkhof. Deze vorm wijst mogelijk terug op een zeer ouden toestand, waarbij er slechts een begraafplaats en nog geen kerk of kapel was. De zuidzijde van het kerkhof vertoont thans een rechte lijn, waarachter de kosterstuin is. Een kerkerekening omstreeks 1620 geeft een post te zien voor het afkarren van den kosterstuin om de graftweg daarmee op te hoogen.

Benoorden de kerk ligt het Vierkant, een langgerekt plein, omstreeks 1580 nog genaamd het groene veld of de groene weijde van Lis, waarover aan de westkant de weg van Haarlem naar Leiden liep en de verschillende herbergen als ,,de Swan” later de witte Zwaan, ten Noorden daarvan de herberg ,Het roode hart onder den groenen Eyck”, later genaamd ,,in de drie wouldt-vriesen” (naar de gebroeders De Vries van Oninga, zonen van Harmen de Vries Wipkesz en Anna Wybens), terwijl ten zuiden de herberg ,,Het Wapen van Lis”, later de stopplaats der postwagens was. In de richting Haarlem langs den Heereweg lagen nog de herbergen ,,In den Coningh van Bohemen” en ,,De Couden Oven”. De ,,groene Eyck” is mogelijk de gerechtsboom geweest, waaronder Schout en geburen recht spraken, een vonnis te Lisse door den Asing Jan  Harmens in 1564 gevraagd, is nog bekend.2) In 1560 wordt deze boom vermeld; dan woont Pieter Adriaen Huygensz in het ,,het huis onder den grooter eyck”. Over dezen eikenboom zijn herhaaldelijk geschillen, zoo matigt in 1599 Harmen de Vries zich het eigendom aan en wordt met het dijksrecht van Rijnland bedreigd, terwijl in 1643 eene Jan Dircxsz den eikenboom heeft omgehakt en voor dertig carolusgulden aan den timmerman Jan Cornelisz Vlaanderen verkocht, terwijl hij zich verder nog aan een ypenboom vergrepen heeft.

Terugkeerende tot de kerk vinden wij in het voorportaal,een deel van het vroegere koor, de monumentale witmarmeren wapensteen van Wilhem Adriaen van der Stel, op de hofstede Uittermeer op zeventig jarigen leeftijd overleden den zesden November 1733 en zijn gemalinne Maria de Hase, in den ouderdom van 55 jaren op den eersten Juni 1723 overleden. Deze steen is uit het schip der kerk overgebracht en hier op een hardsteenen voetstuk neergelegd. Bij het verbeteren der vloeren in het najaar van 1938 zijn verscheidene belangwekkende zerken aan den dag gekomen, die thans op het kerkhof zijn neergelegd, alleen het middendeel bij den preekstoel, dat niet opgebroken werd, kan thans nog verrassingen bergen. De oudste grafsteen, twee voet in het vierkant, bevat geen nadere aanduiding dan een wapen binnen een verdiept medaillon, hetwelk heraldisch links een leeuw toont en rechts een ankerkruis. Ook werden brokstukken gevonden van een wapensteen, mogelijk van een lid der in deze streek welgeboren familie Van der Leth. Het wapen heeft in de middenbaan twee maalkruizen, boven een tweetal pluimen en een ledig onderveld. Helmteeken: eengroot maalkruis. Randschrift: Hier leyt begraven den E . . . . . . . . . Cornelis . . . . . . . . . . . . en starf den 18en novemb. 1611. Een groote en fraaie steen toont het wapen Van Castricum: een (zwarte) burchttoren op een (zilver) veld, helmteeken een uitkomende leeuw. Randschrift: Hier leyt begraven Claes Cornelisz Castricum, stierf anno 1616. Een verdere wapensteen is die van Heer Gerardvan der Laan, bewoner van het huis ter Spekke, welk schild een keper en een drietal vaten toont. Boven aan prijkt de zinspreuk FATA VIAM INVENIENT, beneden: Obijt Gerrardt Van der Laen 16 February 1635, A AETATIS SUAE 82. Eenvoudiger zijn de grafsteenen der familie Corsteman, omstreeks 1600 groote grondeigenaars. Zoo sprak van 1580 tot 1584 Adriaen Cornelisz Corsteman recht als Welgeboren Man van Rijnland, een onderscheiding die toen in Rijnland niet uitsluitend met afkomst, doch met grootgrondbezit samenhing. In het baljuwschap Noordwijkerhout, waartoe ook Voorhout, Lisse en Hillegom behoorden, werd nog in veel later tijd geen grondbezit doch een welgeboren afkomst geeischt, behalve voor degenen die het ex-officio waren, namelijk de schouten en hun familie, welke laatsten evenwel niet in de overigens geringe fiscale voorrechten der welgeborenen deelden. Later zijn de Corstemans te Lisse verdwenen, doch treffen wij te Leiden de in Lisse geboren Nicolaes Claesz Corsteman van Rodenburch, welke 13 Januari 1664 trouwt met Agatha Arnoldusdr van Leeuwen en woont op het Rapenburg, het tweede huis van de Breestraat naar de Langebrug toe.

De eerste grafsteen luidt: Hier leyt begraven Adryaen Cornelisz Corsteman starf den 25-en January 1588. Het graf was gedekt met een drietal dunne platen (schaliën) uit leiachtigen hardsteen. De middenplaat bevatte veelal het grafschrift der echtgenoote, deze was Maritje Jansdr. Tetrode. Deze middenplaat ging in dit geval verloren en er is toen in later tijd een andere schalie toegevoegd, die luidt: ,,ende Maddeleentje Jansdr syn huisvrouw en starf den 25 Augustus Anno 1614”. Deze laatste was evenwel de huisvrouw van Pieter Cornelisz van der Codden, waard in de Zwaan.

Buiten de kerk ligt nog een grafsteentje met inschrift: Hier leyt begraven Adryaen Adryaensz Corsteman starf den 29 Julius anno 1602. Diens weduwe Catryn Claesdr sGravemade hertrouwde Cornelis Pieters op Kocxhorn te Wassenaar. De grafstede van den gerechtsbode van Lisse geeft met strakke romeinsche letters het zevenregelig grafschrift HIER LEYT BEGRAVEN WOUTER- LENERSE VAN CALCKER OVDT – ONTRENT 70 JAER ENDE RVSTEN – OPTEN SEVENDEN JUNY ANNO 1598 – ENDE MARGRIETE PIETERSDR – SYN HUISVROVWE EN RVSTEN – OPTEN 13 JANVARY 1602. Een ander lid der dorpsgemeenschap was de schoolmeester Wiard Takesz van der Blom. Rond een medaillon, waarin een wapenschild met huismerk, mogelijk uit de letters H en N samengesteld, is in gothische karakters uitgebeiteld: ,,Hier leyt begraven Wier Takesz, schoolmeester tot Lys en starf den 16en maert Ao 1611 en syn huysvrou Aryaentje Jansdr van Tienden starf den 24en maert 1611.” Buiten de kerk is bij den toren nog ingemetseld een steen met het volgende inschrift: ,,Hier leyt begraven Jacop Hendricksz Heck scoelmester tot lis starf den 12 en February 1610”; dit was de ambtsvoorganger van Wiert Takesz. Verder werd in het midden der kerk nog een zware steen gevonden, die blijkens inschrift de grafstede dekte van een vijftal pastoors te Lisse uit het laatst der zeventiende en de eerste helft der achttiende eeuw, waaromtrent de Heer J. P. Raaphorst o.a. in de Leidsche Courant van 29 Nov. en 2 en 6 Dec. 1938 een belangrijke bijdrage schreef. Deze steen werd aan het R.K. Kerkbestuur overgedragen.

De reeds vermelde buitenplaats ,,Huis ter Spekken” van de familie Van der Laen, omstreeks 1600 op grootscheepsche wijze gebouwd, waarvan Rademaker een fraaie afbeelding geeft, werd reeds ongeveer 1740 afgebroken, waarbij de voordeur voor 25 gulden voor de pastorie werd aangekocht. Het  orspronkelijke stamhuis van de welgeboren familie Van der Spekken lag waarschijnlijk wat dieper in het binnenduin, waar een tiental jaren terug sporen van een bouwwerk gevonden werden. 3)

Claes Cornelisz van Castricum, wiens grafsteen reeds werd genoemd, in gerechtelijke stukken merkwaardigerwijze altijd als .Claes Cornelisz alias backer” aangeduid, was pachter van de aanzienlijke boerenhofstede ,,Den Burg”, behoorende aan de familie Pynssen, welke op de kaart van 1583 voorkomt. De weduwe van Castricum, namelijk Neeltje Cornelisdr Verdel, dochter van Cornelis Maartensz en jonge Geertruid Adryaensdr Corsteman, hertrouwde in 1620 met Pieter Cornelis Keyser en bleef op de hofstede wonen. Naderhand is hiernaast aan de zuidzijde nog een hofstede gebouwd, welke thans nog als ,Zwanendrift” bestaat.  De naam ,Den Burg” wijst naast de vrij talrijke vondsten van kloostermoppen van groot formaat (33 X 17 X Sr/, CM.) wel op een vroege vestiging en hier moet mijns inziens de eerste burcht van Lisse gelegen hebben, mogelijk het stamhuis der Heeren Van Lisse. In verband hiermede is een oud bericht omtrent de fundeering van een achthoekigen toren bij het graven van den Ringsloot van den Poelpolder misschien van belang. Achter de plaats van de hofstede ,,Den Burg”, welke vermoedelijk omstreeks 1650 weggebroken is, ligt thans een vrij omvangrijk boschje, halvemaanvormig tegen de ringsloot aan en voorheen door een sloot van het weiland gescheiden. Mogelijk houdt de grond hier nog sporen verborgen. De naam van dit ,,Paulusboschje”, waarvan nog geen verklaring gevonden is, zou mogelijk op een gekerstende heilige plaats aan den oever van den Poel (thans Poelpolder) kunnen wijzen.

De geschiedenis van het huis Dever, waarvan thans nog slechts de resten van een woontoren met metersdikke muren over zijn, is zeer onzeker. Uit de afbeeldingen in de prentverzameling van het gemeentearchief te Leiden en een serie schilderijtjes van G. Leembruggen in het Museum de Lakenhal aldaar, valt af te leiden dat in het begin der 17de eeuw een nieuw heerenhuis aan de straatwegzijde tegen den ronden kant van dit bouwwerk werd opgetrokken. Na den blikseminslag in 1848 is dit heerenhuis zoodanig vervallen, dat het van lieverlede in elkaar viel, zoodat de oude kern weer overbleef. Deze thans nog als bouwval behouden woontoren, die met het vierkante gedeelte in den breeden grachtvijver stond en met zijn halfronden kant het slotplein beheerschte, was ook aldaar niet de eerste vestiging. Immers het Gemeentearchief te Leiden heeft uit ongeveer 1730 een afbeelding van de ,,Ruïn van het ,,Oude huys te Deevere op de Voorplaats”.4)

Het is een langwerpig gebouw, dat m.i. aan de noordzijde van het slotplein gestaan moet hebben, en mogelijk de woonplaats was van Gerrit die Ever, die als houtvester in dit gebied optrad.5).

Dat deze zaalbouw ook weer niet de eerste vestiging was, is gebleken uit vele ter plaatse opgedolven scherven, waarbij ook Germaansch primitief aardewerk, kogelpotten en Pingstdorfer werk vertegenwoordigd waren, zoodat deze plaats ook in de eerste tien eeuwen onzer jaartelling wel bewoond zal zijn geweest. Ongetwijfeld zal dit in het broekIand vooruitgeschoven lage duin, dicht bij den vischrijken Poel, ook voor zeer vroege bewoners een aantrekkelijke verblijfplaats zijn geweest. De grondige omwerking tot bollenland van dit terrein maakt het evenwel zeer moeilijk uit de poovere resten verdergaande gevolgtrekkingen te maken.

Lisse, Herfstmaand 1940.

A. F. DE GRAAFF.

Craandijk geeft in zijn ,,Wandelingen door Nederland” 2de druk, Zuidholland, 2de druk, Zuidholland, blz. 277 een tamelijk uitvoerige beschrijving van den toestand in het midden van de 19de eeuw.

1) Vele gegevens in dit artikel verwerkt, zijn ontleend aan het archief der Ned. Herv. Kerk te Lisse, afschriften van eenige dezer stukken bevinden zich in hit Gemeente Archief te Leiden.

2) Gemeente-archief Lisse

3) Vermeld in rekeningen van de rentmeesters van Noord-Holland in 1343: ,,lijfhuren tusschen Lisserbeke enter Specke”.

4) Catalogusnr. 11660

5)  Zie voor de geschiedenis der bewoners en eigenaren: Leidsch Jaarboekje 1915, bladz. 57, idem 1921/22, blz. 55 e.v.; en de Nederl. Leeuw 1909, blz. 199.

Tekst en foto’s overgenomen uit het Leids laarboekje 1941 pag.167

 

De Grote kerk uit Rijnlandse gezichten van A. Rademaker

De Kerkbank. Zit het goed zitten? (4)

Grote veranderingen zijn op til voor de Grote Kerk. Naast kerkdiensten moeten er na de verbouwing allerlei culturele activiteiten kunnen plaatsvinden. Dit keer aandacht voor de geschiedenis van de banken. ‘Op de website van Oudlisse.nl is een nieuw fotobeeldverhaal te vinden van de grote kerk.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 21 nummer 4, 2022

De Grote Kerk wacht grote veranderingen. Het gebouw moet rendabeler worden en krijgt daarom een meer multifunctioneel karakter. Zouden de veranderingen ten koste van de banken kunnen gaan?

Oudste periode
In de beginperiode van onze Grote Kerk stonden er beslist geen rijen kerkbanken. Mensen gingen wel vaak naar de kerk. Iedereen was katholiek. De kerk had een functie als bestuurlijk centrum en had zeker ook een sociale functie. De inrichting van de kerk was totaal anders. Het altaar was het centrale punt. Er zullen knielbanken geweest zijn en voor een hooggeplaatst persoon was er vast een zitplaats. Er waren heiligenbeelden. De mensen vroegen heiligen om hulp en bescherming. Op kerkelijke feestdagen werden processies gehouden. Het geloof was meer een visuele belevenis. Een dorpskerk als in Lisse zal sober zijn geweest, maar weelderige elementen van aanbidding, zoals in steden wel te zien waren, werden ergernissen. Diverse twistpunten op geloofsgebied leidden uiteindelijk tot een scheuring.

Na de reformatie

De meeste inwoners van Lisse bleven katholiek volgens de oude traditie. Vlak na de reformatie, omstreeks 1573, kerkten de volgers van de nieuwe richting in de Oude Pastorie, niet in de Grote Kerk dus. In 1574 werd de kerk verwoest door Spaanse bombardementen en restte een ruïne. Na het herstel kwam de Grote Kerk aan de Nederduits Gereformeerden (later hervormden genoemd). De inrichting van de kerk veranderde. Niet meer was het altaar, dat aan de oostzijde moet zijn geweest, het belangrijkst. De preekstoel voor de predikant werd centraal geplaatst, waarschijnlijk op de plaats waar hij nu ook staat. Alles was gericht op “het woord”. Daar moest je rustig en aandachig naar kunnen luisteren. Op een bank dus.

Status
De zitplaatsen in de kerk weerspiegelden ook je sociale status. Rijken begonnen hun eigen kerkbanken te kopen. De herenbanken stonden dicht bij de preekstoel, de banken voor de minst draagkrachtigen stonden het verst van de preekstoel. In die tijd werd dat als vanzelfsprekend
beschouwd. Vrouwen en mannen zaten niet in dezelfde banken. De meeste banken hadden een soort lessenaar waar de bijbel of het liedboek opgelegd kon worden. Samen zingen was een belangrijk element van de dienst geworden. De meeste mensen hadden wel wat onderwijs
gehad en dankzij de boekdrukkunst konden bijbels en liedboeken wijd verspreid worden.

Koud

Van een verwarmd kerkgebouw was natuurlijk geen sprake. Maar de preken duurden zeker veel langer dan we nu gewend zijn. De synode van Dordrecht van 1574 besloot zelfs dat een preek maximaal een uur mocht duren. Houd dan maar je aandacht bij de preek wanneer je langzamerhand door en door koud wordt. Een speciale zandloper op de kansel hielp de dominee om de tijd in de gaten te houden. Gelukkig werden de banken op houten vlonders geplaatst, maar koud bleef het. Daar werd wel wat op gevonden: de stoof. In een testje deed men een gloeiend kooltje of turf en dat zette men in een stoof. Het leidde tot een beroep dat inmiddels weer helemaal verdwenen is, de stovenzetster. Meestal een bijverdienste voor een armere vrouw. Het was ook wel de taak van de koster. Aanpassingen Door de eeuwen heen zijn er diverse aanpassingen aan gebouw en interieur van de Grote Kerk gepleegd. Sommige daarvan hadden direct gevolgen voor de zitplaatsen. Cornelis van der Zaal (1762-1839), van de bekende timmermansfamilie van het Vierkant, beschrijft begin 19e eeuw zo’n aanpassing: In het jaar 1817 den 10de februari ben ik begonnen de Gereformeerde kerk te veranderen.
Eerst heb ik het koorhek veranderd. Daar was in het midden een doorgang met 2 hekdeuren, waar een grote herenbank voor stond, zoals deze aan het toreneind nog staat. Daar is de hoge achterwand afgenomen en voor de banken geplaatst, die aan het toreneind staan. Dan 2 deurhekken uit het midden genomen en aan iedere zijde ingebracht en het middenvak weer dicht gemaakt. Met hetgeen er voor die
deur uit is gekomen aan de koorzijde en aan de kerkzijde heb ik een 3/4 dm dicht schot gemaakt en daar de preekstoel tegen gezet, die op de zuidzijde tussen het 2de en 3de glasvak stond, zoals het misschien 200 jaar was geweest, maar zeer ongemakkelijk om te spreken en daarom het meeste veranderd en ook voor een betere inrichting en orde in de herenbanken, die toen allemaal tegen de marktzijde aan stonden heb ik verplaatst. De bank die nu bij het koorhek naar de zuidzijde staat, stond toen aan de noordzijde en de herenbank daarnaast heb ik losgemaakt en naar het koorhek verplaatst. Ook de bank die daarop volgt heb ik naar voren verplaatst de vier banken die aan het toreneind tegen de muur stonden heb ik los gemaakt en naar de zuidzijde verplaatst tegen de eerste bank, zoals ze nu staan. Daarna is er een nieuwe bank bijgekomen. De kleine bank heb ik 5 en 6 dm ingekort en naar de noordzijde overgebracht en die aan de zuidzijde ook ingekort in evenredigheid, aan weerszijden even veel, want er waren 11 kleine banken naar het toreneind en de zuidzijde en 6 kleine banken bij het koorhek en het doophek rond de preekstoel. Ik heb dat werk in dier voege verricht: de eerste en tweede week heb ik met een knecht het koorhek veranderd en de herenbank losgemaakt en in de 3de week het doophek afgebroken en in het koor in orde gemaakt met de banken en lessenaars, waar nog twee oude banken stonden. Vervolgens heb ik met 3 knechten in de vierde week de preekstoel en alle banken verzet en in de 5de week verder de boel opgeknapt en in orde gebracht.

In 1822 komt er een nieuw orgel
Van der Zaal krijgt samen met Van Ingen een bouwopdracht. Zijn dagboek vermeldt: Zo kwamen wij beiden overeen om het met een zitplaats voor de organist en de trapper voor de som van f 420 gulden te maken. En zo zijn wij aan het werk gegaan. Later ontstaan problemen en trekt Van der Zaal zich terug. Met een beetje leedvermaak meldt hij nog wel: moest het van de ene zijde tot de andere zijde van de kerk gemaakt worden om plaatsen te verhuren, zoals het nu is en toen is het voorfront ook verlengd en nog beelden er op gekocht, zodat zij toen veel geld te kort kwamen. Uit het dagboek krijgen we een beetje een idee van de inrichting van de kerk en blijkt wel dat er ook in die tijd gezocht werd naar een goede opstelling terwijl de financiën de mogelijkheden beperkten.

Mejuffrouw C.J. van der Beek
In 1858 veranderde er blijkbaar het een en ander aan de Grote Kerk wat ook weer effect had op de zitplaatsen. Of de financiën op orde waren is niet duidelijk maar met dank aan mejuffrouw C.J. van der Beek kon er gigantisch veel gebeuren. De kerkenraadsnotulen van 26 september 1858 vermelden: den 26 september 1858 was voor de gemeente Lisse een heugelijke feestdag. Haar kerkgebouw, hetwelk voor rekening van Mejuffrouw C.J. van der Beek inwendig onder het opzigt en bestuur van onze predikant, smaakvol was vernieuwd en verfraaid geworden, wordt op dezen dag plegtig aan den dienst des Heeren toegewijd. Gedurende 4 maanden werden de godsdienstoefeningen in het koor gehouden. Wat zitplaatsen betreft weten we ook wat er allemaal gedaan werd:
– stoelen in het ruim vervangen door banken met Amerikaansch linnen bekleed
– de predikstoel verhoogd en met beeldhouwwerk versierd geworden
– het zogenaamde doophekje waarin de leden van de kerkeraad en de kerkvoogden tot dusver hunne zitplaatsen hadden was weggenomen en daar voor in de plaats gesteld een bank die, als balustrade met ijzeren lofwerk versierd, het ruim der kerk van den predikstoel scheidt, en
binnen wier ruim van nu voortaan de Avondmaalstafel zal geplaatst worden.
– De luifels boven de banken ter regter en linkerzijde van den preekstoel, waren weggenomen. Het zal geen verrassing zijn, de uitvoering van dit alles was in handen van een Van der Zaal, nl. kleinzoon van de eerdere en naar hem genoemde Cornelis van der Zaal als meester-timmerman. De kerk heeft nog meer aan mejuffrouw Van der Beek te danken. De kerkenraadsnotulen van begin 1861 melden dat dankzij haar: Het ruim der kerk  voor vrouwen zitplaatsen bestemd, en de kerkeraadsbank voorzien zijn van doorlopende en vaststaande stoven.

Weer een renovatie
Cornelis van der Zaal hield een dagboek bij dat nog steeds in de familie is. Daarin is over de kerk in 1906 een opmerking geplaatst door nazaat Albertus (1853-1937). In 1906 is door mij, Albertus van der Zaal en H. Marseille en J. van Hemert de kerk weder veranderd, omdat er te weinig plaatsen waren. Toen is de preekstoel weder naar zijn vorige plaats verplaatst tussen het 2de en 3de raam……. De banken in de kerk zijn gedeeltelijk vernieuwd en omgedraaid, zoodat de menschen naar de preekstoel kunnen zien, de scheiding tusschen de kerk en het koor is 6,50 meter achteruit gezet en daarboven een galerij gemaakt en zijn door die verandering zoveel plaatsen gewonnen, dat er …menschen meer een gehuurde plaats konden krijgen. Jammer dat hij op de … geen aantal heeft ingevuld. Uitbreiding kerk In 1923 werd de kerk uitgebreid met een zijvleugel aan de noordzijde. Ook dit heeft weer een herschikking van het interieur tot gevolg. Nieuwe banken werden aangeschaft.
Architect J.C. Brand jr. maakte maart 1923 een tekening met daarop aangegeven de nieuwe bankindeling.

Oorlogsjaren

Een verandering in maart 1943 was niet zo vrijwillig

Ook in de oorlogsjaren vonden er wat aanpassingen plaats. Het klankbord, de zijbanken, de katheder en het doophek werden gesloopt. De kerk was in die tijd vaak overvol, wat ook kwam doordat er nogal wat Katwijkers moesten evacueren en hier terecht kwamen. Men spaarde zelfs voor een tweede hervormde kerk. Er zijn uit die tijd plattegronden voor de verhuur van zitplaatsen, met een markering naar prijsklasse. Er waren 8 categorieën variërend van f 6,50 tot f 18,- per jaar. De banken op de begane grond zijn genummerd van 1 t/m 559. Nummers 163 t/m 166 ontbreken en 1 t/m 12 komen 2 keer voor, dus totaal 564 zitplaatsen. Verder zijn er nog 48 niet genummerde stoelen aangegeven in het liturgisch centrum. Op de begane grond zijn dus 612 plaatsen. Op de koorgalerij zijn 45 plaatsen en op de orgelgalerij 7 ongenummerde zitplaatsen. Samen 664 plaatsen en toch waren het er in die tijd soms te weinig.

Restauratie 2002
Een uitgebreide restauratie vond plaats in 2002. Binnen en buiten werd onderhanden genomen. Men kerkte een tijd in zorgcentrum Rustoord. In die tijd werd ook gedacht aan het inwisselen van de banken voor stoelen. Heel comfortabel zit je natuurlijk niet op zo’n kerkbank. Maar dat idee moest worden verlaten omdat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dat afkeurde. De inrichting van de kerk was juist heel bijzonder vanwege het gave interieur uit de jaren twintig. Kerkbanken uit die tijd zijn een zeldzaamheid.

Plan
De tijd van enorme hoeveelheden benodigde zitplaatsen is voorbij. De Protestantse Gemeente Lisse heeft besloten 2 kerkgebouwen te sluiten. De Grote Kerk zal grondig aangepast moeten worden, zodat er in de toekomst naast kerkdiensten ook exposities, concerten en andere culturele activiteiten een plek kunnen krijgen. Een hele opgave om zo’n opzet rendabel te krijgen. Zeker wanneer je denkt aan de huidige energiekosten. Moeten we de stoofjes weer in ere herstellen? Het laatste woord zal er nog niet over gezegd zijn, maar de renovatie zou zo maar ten koste kunnen gaan van de banken. Natuurlijk in zekere zin jammer. Een multifunctioneel gebruik zal zekere offers vragen. maar de kerk kan zo haar sociale functie behouden.

De kerk zoals ze er in 1730 bij stond. Tekening van H. van Leth

 

Kerkzaal in 1955 met het oude Dekker-orgel van 1917

 

De zijvleugel in aanbouw, het betere metselwerk

 

De dorpskerk heeft heel vaak in de steigers gestaan. In 1954 stond de toren in de steigers voor een grote beurt, links voor die tijd, rechts na 1954.
In 2002 werd ook de binnenkant eens flink onder handen genomen en stonden er heel wat steigers binnen.

 

De kerkrenovatie in 1992

 

De kerkrenovatie in 1992

 

Bij de kerkrenovatie in 1992 kwam het jaartal 1592 naar voren

 

 

In 1542 was er al een orgel in de Grote Kerk

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)                                           

22 november 2022

door Nico Groen 

Grote veranderingen aan de binnenkant zijn op til voor de Grote Kerk. Naast kerkdiensten moeten er na de verbouwing allerlei culturele activiteiten kunnen plaatsvinden. Omdat het een rijksmonument is, mag er aan de buitenkant geen grote veranderingen plaatsvinden. Ook aan het orgel zal niet veel veranderd worden.

Rond 1300 raakten orgels in de kerk in gebruik. In Lisse was er in de 16e eeuw een. Uit de archieven blijkt dat in 1542 Mr Jan Claes van Hillegom als organistmeester is aangenomen in de Grote Kerk. Uit de ‘Voorlopige lijst van Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst van de Provincie Zuid-Holland uit 1915’ blijkt in Lisse een orgel uit 1822 aanwezig te zijn. Dit zou een Knipscheer-orgel zijn geweest. Drie generatie orgelbouwers telde de familie Knipscheer.

In 1858 wordt volgens de kerkenraadnotulen de Grote Kerk flink opgeknapt. Er staan diverse werkzaamheden vermeld. In verband met het orgel staat er: “Het orgel, hetwelk voor rekening van iemand, wiens naam niet genoemd mag worden, insgelijks in- en uitwendig geheel was vernieuwd en verfraaid en nu weer een waar sieraad der kerk mag heeten”. Die vernieuwing van het orgel was opgedragen aan de firma N.A.G. Lohman, orgelmakers te Leiden. Lohman is de naam van een bekende familie van orgelbouwers. Je vindt in ons land, bijvoorbeeld hier in de buurt in Warmond, nog verscheidene Lohman-orgels. Schrijver Maarten ’t Hart speelt geregeld op het Warmondse Lohman-orgel. Het Knipscheer-orgel van Lisse werd in 1917 echter van de hand gedaan en kwam terecht in de gereformeerde kerk van Vriezenveen. Het werd verkocht voor f 2.500,-.

In Lisse werden orgelbouwers uitgenodigd mee te dingen voor het mogen bouwen van een nieuw orgel. De bouw werd gegund aan de firma A.S.J. Dekker uit Goes. Het werd een pneumatisch kegelladen-orgel. Kosten ongeveer f 60.000,-. De kwaliteit ervan liet te wensen over. In de dertiger jaren was al een grondige restauratie nodig.

Huidige Flentroporgel uit1961

In 1961 werd het huidige orgel in de Grote Kerk geplaatst. Restauratie van het Dekker-orgel vond men onverantwoord, iedere cent aan restauratie besteed zou weggegooid geld betekenen. De firma Flentrop uit Zaandam verzorgde het nieuwe orgel, met mechanische sleepladen toegerust. De firma Flentrop is sinds 1903 nationaal en internationaal actief in orgelbouw en orgelrenovatie. Ook na de aangekondigde veranderingen in de Grote Kerk zal het orgel vast een prominente plaats blijven innemen, zowel in de eredienst als in concerten. Laat de registers maar open gaan!

Nieuwsblad van de VOL

Bovenstaande gegevens komen uit het laatste kwartaalblad van de Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse”. Daarin staat een uitgebreid artikel van Liesbeth Brouwer over het orgel van de Grote Kerk. Dit kwartaalblad is, zoals elk kwartaalblad, te koop voor 5 euro per stuk tijdens de inloop op dinsdagmorgen. De bladen zijn gratis voor leden.

 

Foto: Het orgel van de Grote Kerk

Foto: Protestante Gemeente Lisse

 

Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse”

Info@oudlisse.nl