Berichten

Na de dood van de pastoor startte de bouw van de nieuwe R.K. kerk deel 1

De oude kerk, de noodkerk en de nieuwe kerk wordt beschreven. Op 24 mei 1902 werd de eerste steen van de nieuwe kerk.

door Arie in’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 5 nummer 2 april 2006

Uit de geschriften van chroniquer Arie Raaphorst (3)

Reeds lang vóór dat er eindelijk eene nieuwe kerk werd gebouwd, was het oude kerkgebouw veel te klein voor de steeds toenemende bevolking van de R.K.Kerkgemeente. De uitgebreide en omvangrijke werkzaamheden van den bouw eener nieuwe kerk waren echter véél te zwaar voor de zwakke schouders van de beminnelijke herder der parochie, de Zeer Eerwaarde Heer H.Th. van Vlasselaar.  Eenieder ondervond het dat de kerk veel te klein was, maar ook eenieder was er ten volle van overtuigd dat de werkzaamheden van den bouw eener nieuwe kerk niet gelegd mochten worden op de steeds in krachten afnemende schouders van Pastoor van Vlasselaar, en daarom wachtte men de tijd af ….
De tijd was eindelijk daar, want op 8 januari 1901 ging de droeve mare door het dorp: “Pastoor van Vlasselaar is dood.” Hij die 32 jaren lang de zachtmoedige en beminnelijke herder was geweest van de Parochie van de H.Agatha, was niet meer. Zelden is er een mensch geweest die oprechter beweend is geworden dan hij; beweend niet alleen door de katholieken zelf, maar evenzeer door de niet-Katholieken van allerlei rang en stand. Met hem daalde ten grave een raadgever voor iedereen en een vriend voor allen, zonder onderscheid en bovendien een weldoener der armen zonder weerga.
Zijne nagedachtenis zal dan ook blijven voortleven in de harten van allen die hem hebben gekend.

Hemelsche glimlach
Geen wonder dan ook dat een ontelbare menigte zijn lijk hebben bezocht; dat lijk wat daar stil en onbeweeglijk neerlag in zijn laatste rustplaats maar met dezelfde Hemelsche glimlach om de lippen als altijd. Hij is begraven in het priestergraf, rustend in de schaduw van het kruis. Eene eenvoudige blauwe zerk siert zijn graf. Dat zijne ziel de hemelsche rust geniet is de hoop van mij, maar ik ben er verzekerd van. Ook van allen die hem ooit hebben gekend. Pastoor van Vlasselaar werd opgevolgd door de Zeer Eerwaarde Heer B.J. Klekamp, pastoor te Oude Tonge. Zoodra de opvolger van de oude pastoor benoemd was, werden er plannen ontworpen voor een nieuwe kerk.

Noodkerk
Doordat de nieuw te bouwen kerk gesticht moest worden op dezelfde plaats waar de oude stond, moest er vooraf een noodkerk worden gebouwd.
In het voorjaar van 1902 werd er ter plaatse waar nu de Bondstraat is, een groot houten gebouw opgetrokken. Zoodra deze noodkerk gereed was werd zij plechtig ingewijd door de Pastoor-Deken van Warmond De Zeer Eerwarde Heer Smeulders. De oude kerk werd spoedig daarna voor afbraak verkocht en gesloopt. Niet lang daarna werd begonnen met de storting van het beton, want paalfundering was niet noodig. Het werk vorderde voorspoedig, want op 24 mei 1902 had de plechtige eerste-steenlegging plaats door de Zeer Eerwaarde Heer Smeulders, Pastoor-Deken van Warmond.
De gedenksteen waarin zich de oorkonde bevindt van de eerste-steenlegging is geplaatst in de hoekpilaar van het Zuidertransept tegen de kant van de H.Jozephkapel. Het opschrift luidt als volgt:
Hunc primarium lapidum
Posuit R.adm Ds.Nicolaus
Johannes Smeulders Dec._s
Novic_s.. a.d.VI kal.Jun.
MCMII
Wij hebben tot op heden steeds gesproken van den bouw eener nieuwe kerk, maar eigenlijk dient gesproken te worden van Kerk en Pastorij.
De Pastorij, een groot gebouw in Oud-Hollandche stijl opgetrokken, was vóór de kerk reeds afgewerkt, omdat de Pastoor was gehuisvest in het pas voltooide St.Agathagesticht, en de beide kapelaans bij de kerkmeester J.Riggel.

Uitdagend opschrift
In verband met den bouw van de pastorij willen wij nog opmerken dat er een kwestie ontstond tusschen de Pastoor en de Burgemeester over het opschrift in den steen boven de portiek en de hoofdingang. De Pastoor had hier later in bijtelen het volgende:
Dije dit niet an mogt staen
Moet maer voorbije gaen.
Deze spreuk was genomen uit de dichtwerken van Paulus Potter. De Burgemeester nu meende dat dit opschrift eene uitdaging was voor de andere kerkelijke gezindten en stond er daarom op dat dit opschrift zou worden verwijderd.
Ik voor mij heb het altijd een zeer kleinzielig idee gevonden van de Burgemeester, hoewel ik van de andere kant moet getuigen dat dit opschrift enigszins onbegrijpelijk was en ook absoluut met geen enkele gebeurtenis hieromtrent in verband was te brengen.
Enfin, de steen werd weer glad gehakt en de volgende dag prijkte deze met een ander opschrift en van de volgende inhoud namelijk
Anno Domino MCMII
Eindelijk was de kerk zelve gereed en op Donderdag 6 augustus 1903 werd zij door Z.D.H. Mgr. van de Wetering, aartsbisschop van Utrecht, plechtig ingewijd.

Copyright © 2006 Vereniging Oud Lisse

DE SLUIKBEGRAVING AAN DE GRACHTWEG

In een archeologisch rapport over Grachtweg 1A, het kaaspakhuisje van Langeveld, staat dat een beerpunt en een paar afvalkuilen werd gevonden. Er werd ook een houten kist met een skelet gevonden. Het skelet moet vóór 1818 begraven zijn.

door R.J. Pex

Jaargang 4 nummer 4, oktober 2005

Dit artikel is eigenlijk een vervolg op het eerder in dit nieuwsblad verschenen verhaal over de geschiedenis van “het kaaspakhuisje van Langeveld”, ofwel Grachtweg 1a, tegenwoordig bewoond door familie E. Plantenberg. Toen laatstgenoemde een garage naast het huis wilde verbouwen, waarbij wat grondwerk verricht moest worden, stuitte hij op een aantal in archeologisch opzicht interessante zaken, namelijk een beerput en een paar afvalkuilen.

In een beerput werd over het algemeen huishoudelijk afval gedeponeerd. Dit kan archeologen een redelijk inzicht verschaffen in onder meer zaken als de welstand van de bewoners van wie het afval afkomstig is. Thans is een archeologisch rapport van 35 pagina’s opgesteld door Menno Dijkstra (van huis uit archeoloog), Leo den Hollander en Hans van der Meulen. Het behandelt bovengenoemde vondsten, alsook een wat meer lugubere vondst, die reeds in het eerste artikel over Grachtweg 1a ter sprake werd gebracht. Het betreft een menselijke begraving, die tevoorschijn kwam bij het verdiepen van de vloer in het achterste deel van het huis.

De sluikbegraving
De menselijke begraving, door Dijkstra ook wel als sluikbegraving betiteld, bestond uit een houten kist met daarin een skelet. Van het skelet was weinig meer over, daar de begraving zich op de grens met de grondwaterspiegel bevond. Daardoor was het ook niet mogelijk iets meer te zeggen over

Een fraaie vondst betreft een majolica-bord uit omstreeks 1625-1675 met een tulp. Dit is één van de vroegste vondsten. Foto M.F.P. Dijkstra

zaken als leeftijd en geslacht. Om te verklaren waarom de betreffende persoon niet op een reguliere begraafplaats terecht is gekomen, moeten we ingaan op een tweetal vragen, zo lezen we in het rapport, namelijk: Hoe oud kan dit graf zijn? Welke verklaringen zijn er aan te voeren voor de ongebruikelijke locatie?
Over de ouderdom valt helaas niets met zekerheid te zeggen. De begraving moet echter na de bouw van het huis (dus na 1743) hebben plaatsgevonden en vóór 1818. Met betrekking tot de vreemde ligging lezen we dat een aantal verklaringen met elkaar gemeen heeft dat bepaalde begravingen niet in gewijde grond mocht plaatsvinden. Dit was onder meer het geval met zelfmoordenaars, nog niet gedoopte kinderen, niet-christenen, geëxcommuniceerden en ter dood veroordeelden. Toch is deze verklaring niet afdoende, want dergelijke begravingen vonden uiteindelijk toch wel plaats op een afzonderlijk kerkhof. Men zou in dit verband ook kunnen denken aan een misdaadslachtoffer of aan een slachtoffer van onrust of oorlog. Ook in Antwerpen is ooit onder een keldervloer een soortgelijke vondst gedaan als in Grachtweg 1a en ook bij Dever zijn rond 1890 een drietal menselijke geraamten tevoorschijn gekomen bij graafwerkzaamheden.

De twee spaarpotten die gevonden zijn bij het pand Grachtweg 1a: een varkentje (boven) en een haantje (onder). Onder de vleugels van het haantje bevond zich waarschijnlijk een fluitje, zodat men naar zijn geld kon fluiten.

Vondsten uit de beerput en afvalkuilen
Op grond van datering van het vondstmateriaal komen de schrijvers tot de conclusie dat er grofweg drie perioden te onderscheiden zijn, namelijk de periode tussen circa 1675 en 1725, waarbinnen de meeste vondsten gerangschikt kunnen worden, de periode 1775-1825 en 1860-1900.
Het meeste materiaal dat is aangetroffen in de beerput en in de afvalkuilen valt onder de categorie aardewerk. Hieronder kan bijvoorbeeld een mineraalwaterkruik uit omstreeks 1800 gerangschikt worden. Ook is veel rood- en witbakkend aardewerk aangetroffen. Daaronder een bord dat waarschijnlijk is vervaardigd in de plaats Oosterhout in Noord-Brabant omstreeks 1750. Bovendien zijn veel “grapen”naar boven gekomen. Dit type kookpot wordt bij opgravingen veel gevonden en werd gebruikt voor het verwarmen en bereiden van voedsel.

Spaarvarkentje
De vroegste vondst uit deze categorie dateert uit de periode 1625-1675, dus nog van vóór de aanleg van de beerput. Mogelijk is deze kookpot nog lang in gebruik geweest voordat hij tenslotte in het laatste kwart van de zeventiende eeuw in de beerput terecht kwam. Voorts zijn er enkele olielampen geborgen, een kandelaar, een pispot en een tweetal spaarpotten. Eén van de spaarpotten betrof een varkentje van witbakkend aardewerk.

De twee spaarpotten die gevonden zijn bij het pand Grachtweg la: een varkentje (boven) en een haantje (onder). Onder de vleugels van het haantje bevond zich waarschijnlijk een fluitje, zodat men naar zijn geld kon fluiten

Toen dit voorwerp tevoorschijn kwam, zat er nog enig kleingeld in. Helaas waren de munten onleesbaar en daardoor ondetermineerbaar geworden. Het tweede exemplaar was een haantje. Onder de vleugels heeft waarschijnlijk een fluitje gezeten, zodat men aldus naar zijn/haar geld kon fluiten! Een andere vondstcategorie betreft het porselein. Echter, het gaat hier niet om Chinees porselein, zoals gebruikelijk, maar om een Europese variant ervan. Porselein was namelijk vanaf het begin van de zeventiende eeuw erg populair in Europa. Men ging dus zoeken naar wegen om dit materiaal zelf te kunnen maken. Zo ontstonden er in Europa in de achttiende eeuw diverse productiecentra, zoals Meissen in Duitsland en Limoges in Frankrijk. Naast aardewerk is er ook glaswerk tevoorschijn gekomen en verder natuurlijk veel tabakspijpen, die door hun vorm en grootte altijd vrij goed te dateren zijn. De meeste pijpen(koppen) die zijn gevonden dateren uit omstreeks 1710 en 1780.

Conclusie
Uit de vondsten kan, volgens Dijkstra, niet geconcludeerd worden dat de bewoners van dit deel van het dorp bijzonder rijk waren, noch laat het een bijzondere beroepsachtergrond zien. Het geeft eerder een beeld van “een gemiddeld huishouden”. Hierbij waren ook kinderen betrokken. Daar lijkt althans de aanwezigheid van een tweetal spaarpotten op te duiden.

Grachtweg 1a met deur naar de tuin (2019). Foto Nico Groen

 

 

Algemeende begraafplaats

Uit de notulen van de gemeenteraad uit 1873 wordt verslag gedaan over de afspraken ten aanzien van de Algemene begraafplaats bij de Grote Kerk. De kerk stelt 120 m2 ter beschikking aan de gemeente Lisse. Ook wordt vrije toegang verleent tot de gemeenteklok. De kerk houdt het recht voor om bomen op het kerkhof te planten of te verwijderen.

door Arie in ’t Veld

Nieuwsblad Jaargang 4 nummer 3, juli 2005

Wijlen de heer J.P Segers heeft vele markante bijzonderheden uit de geschiedenis van Lisse voor het nageslacht bewaard. Onder meer groef hij in heel oude raadsnotulen, die, voorzover we weten, voor een deel niet meer in de archieven van de gemeente Lisse terug te vinden zijn. We tekenden uit zijn geschriften het volgende op:

22 september 1873.
P. Veen wordt op zijn verzoek ontslagen als hulponderwijzer. De hoofdonderwijzer verzoekt verandering van schooltijden gedurende de vacature en wel van 9-11 uur, van 11.30-1.20 uur en van 2-4 uur, zullen slechts de leerlingen van een lokaal gelijk worden toegelaten; wordt toegestaan.

Klok, orgel en brandspuit
De kerk-kwestie-commissie legt een concept over door haar en het kerkbestuur samengesteld. Het kerkbestuur stelt 120 meter grond ter beschikking van de gemeente als algemeende begraafplaats, ten westen van de toren, onder toezicht van het gemeentebestuur. Het kerkbestuur zal de afscheidingsmuren daar stellen. De gemeente moet hiervoor 20 gulden per jaar betalen en tevens zorgen voor een uitgang met hek naar de Achterweg, voor toegang tot de grond, alsmede voor de klokkenist en de brandspuit.
Het gemeentebestuur stelt beschikbaar voor gemeenschappelijk gebruik het door de gemeente opgerichte lijkenhuis. Het kerkbestuur stelt zijn kerkhof ten alle tijden open als begraafplaats op dezelfde wijze als dat tot heden heeft plaats gehad.

‘Algemeende begraafplaats’

Vrije toegang
Het kerkbestuur verleent vrije toegang tot de gemeenteklok, terwijl wederkerig de gemeente vrije toegang verleent tot het orgel. Het kerkbestuur zal voortaan weer gebruik mogen maken van het luiden der klok voor hun Godsdienstoefeningen. Het kerkbestuur zal de beschikking hebben over ruimte beneden in de toren tot het opbergen van baren, planken enz. Het kerkbestuur verbindt zich voor een en ander f. 20,- per jaar te betalen. Het gemeentebestuur erkent het recht van het kerkbestuur op de bomen, verleent het recht van boomplanten om het kerkhof en wordt na gehouden ,,delibiratie” besloten deze overeenkomst goed te keuren en op te zenden aan Ged.. Staten.

Voordracht
8 october 1873.
Met algemene stemmen wordt benoemd tot hulponderwijzer uit een voordracht van 3 de heer W.Tysma van IJlst.

Copyright © 2005 Vereniging Oud Lisse

Begraafplaats St.Agatha

Nieuwsflitsen

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

Links van het priestergraf ligt de oudste zerk. Hij dateert uit de 18de eeuw en is afkomstig uit de Nederlands Hervormde kerk aan het Vierkant. Het opschrift luidt: Grafstede van de Heeren en Meesters, waarna vijf namen volgen Toen de oude dorpskerk in 1938 een nieuwe verwarming kreeg en de houten vloer werd opengebroken, kwamen diverse zerken aan het licht, waaronder deze. De veronderstelling dat het om het graf ging van Lissese schoolmeesters, bleek niet juist. Toen bij het openen van het graf vrijwel geen gebeente, maar bonnetten, drie- en vierpuntige hoofddeksels en restanten van liturgische gewaden tevoorschijn kwamen: de Heeren en Meesters waren de Domini et Magistri van een oude katholieke kerk. (…) De kerkvoogdij schonk de grafsteen en de resterende inhoud aan de Agathaparochie. Onbekenden boden tijdens de Tweede Wereldoorlog de ontvreemde bonnetten en muilen in Lisse te koop aan voor een mud tarwe en zestig gulden. (Funeraire cultuur Bollenstreek van de  Vereniging de Terebinth, Rotterdam

Jan van der Jagt (1705-1762). De zoon van de schoenmaker bracht het tot schout en secretaris van Lisse

De geschiedenis van Jan van der Jagt wordt beschreven. Hij ligt in de Grote Kerk in hetzelfde graf als Jacob van Dorp.

door R.J. Pex

Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 3, juli 2004

 

In een voorgaand artikel in dit blad hebben we uitgebreid stilgestaan bij Jacob van Dorp, de sluwe schout-secretaris van Lisse. Een en ander naar aanleiding van de vondst van een fraaie grafzerk in de Grote Kerk. Volgens het opschrift op de zerk lag in het graf niet alleen Jacob van Dorp maar ook Jan van der Jagt, diens opvolger als schout en secretaris. Wat kan de reden daarvan geweest zijn? Waren de twee heren familie van elkaar? Of hadden ze op een andere manier een bijzondere band?
De geschiedenis van de familie Van der Jagt begint in 1695. In januari van dat jaar geven Cornelis van der Jagt uit Rijpwetering en Marytje Leenderts van Leeuwen uit Lisse elkaar het jawoord in de Lissese dorpskerk. Het echtpaar krijgt vier zonen, waaronder Jan, geboren in 1705.
Vader Cornelis verdient de kost voor zijn gezin als schoenmaker en leerlooier. Hij woont in 1742 aan de Heereweg nabij de Broekweg (tegenwoordig Kanaalstraat). Zijn zoon Leendert woont dan bij hem in met zijn vrouw en helpt zijn vader in het bedrijf. Hij was ongetwijfeld belangrijk in vaders’ ogen, omdat hij de oudste in het gezin was en dus zijn vader moest opvolgen in het schoenmakersbedrijf. Maarten, zijn andere zoon, was inmiddels het huis uit. Hij was gehuwd en in Warmond gaan wonen. Heel anders ging het met Jan, de op één na oudste.

Klerk
Aanvankelijk, zo blijkt uit de notariële archieven, was Jan klerk in dienst van schout Jacob van Dorp. Al op 14-jarige leeftijd treffen we hem aan op diens kantoor. Onder Van Dorp wordt hij in een aantal lucratieve baantjes geïntroduceerd. Zo blijkt hij in 1740, op de leeftijd van 35 jaar, schout te zijn van Voorhout. Al gauw woonde Jan bovendien in bij Van Dorp op zijn fraaie buiten Mossenhof, tegenover de dorpskerk. Jan had het ver geschopt en meer winstgevende ambten zouden nog volgen.

Schout en secretaris van Lisse en Hillegom, 1747
Op 3 oktober 1746 is Jacob van Dorp op de leeftijd van 83 jaar overleden. Evenwel, de een zijn dood is de ander zijn brood: Van der Jagt werd nu in de plaats van Van Dorp aangesteld tot schout en secretaris van zowel Lisse als Hillegom! Van deze gelegenheid werd door de schepenen van Lisse gebruik gemaakt om met de nieuwe schout-secretaris van Lisse een soort deal te sluiten. Voortaan zou in de dorpsrekening een aparte post worden vrijgemaakt van f.300,-, waarschijnlijk om de onkosten die de nieuwe schout en secretaris zou maken te dekken. Het was dus geen loon. Een vast loon of salaris genoot de schout of secretaris namelijk niet. Hij moest het ambt kopen van de ambachtsheer en door bepaalde voordeeltjes of gunsten die hij tijdens zijn ambtsverrichtingen genoot, voorzag hij in zijn inkomsten.
Zo viel de secretaris een vast bedrag per geschreven regel ten deel. (Vandaar dat Van Dorp had getracht zich met zoveel mogelijk zaken te bemoeien, want dat leverde hem meer schrijfwerk op!). Tegenover zo’n aanbod hoort natuurlijk ook een tegenprestatie. Voor wat, hoort wat! Met de schout werd overeengekomen dat hij een eventueel negatief saldo van de dorpsrekening uit zijn eigen beurs zou aanvullen! Tot aan zijn dood in 1762 heeft hij dit jaarlijks gedaan en zijn opvolger, Sennepart, zou dit gebruik voortzetten.

Het jaar 1747
Tijdens zijn loopbaan wordt schout Van der Jagt geconfronteerd met een aantal gebeurtenissen op zowel nationaal als internationaal niveau.
Sedert 1740 woedde er namelijk weer oorlog in Europa: de Oostenrijkse Successieoorlog. Het lukte de Republiek niet om in dit Europese conflict neutraal te blijven. En zo viel dan de koning van Frankrijk de Nederlanden binnen. In verband met de oorlog laten de Staten van Holland en West-Friesland een schrijven uitgaan waarin bepaald wordt dat er in elk dorp of stad “wekelijkse bedestonden” gehouden dienden te worden: een soort belasting, waarschijnlijk bedoeld om de oorlog te financieren. Jan van der Jagt heeft de brief “voor den volke” afgelezen en daarbij bepaald dat de eerste “bede” in Lisse op 17 mei 1747 zal zijn.
Wat er nog meer gebeurde in 1747: Willem Karel Hendrik Friso werd aangesteld tot stadhouder van Holland en West-Friesland. Reeds begaf hij zich naar Den Haag teneinde zijn nieuwe taken op zich te nemen. Mogelijk zou hij tijdens de reis ook Lisse aandoen! In zo’n geval, zo ordonneert schout Van der Jagt, zal de dorpsklok moeten worden geluid. “Gelasten verder Onse goede ingesetenen ende Burgerije ten voorszegde tijde een behoorlijke en regt gevoeglijke vreugde te bedrijven en zich te onthouden van buitensporigheden.”
Oktober 1747: wegens de “ongunstige loop van de tijden” (oorlog met Frankrijk) wordt bepaald dat er deze maand geen kermis zal worden gehouden.
Na de Vrede van Breda (in 1748) lag de stad Bergen op Zoom, waar door de Fransen was huisgehouden, er verlaten en geruïneerd bij. Schout Jan van der Jagt en de schepenen van Lisse hebben op 16 juni 1749 een collecte gehouden “door de gansche Jurisdictie van Lisse, van Huys tot Huys, tot opbouw van de kerk binnen de stad Bergen op Zoom (…) en tot het doen van uytreijkinge aan de door den Oorlog geruïneerde Ingesetenen”. Er is in totaal opgehaald 143 guldens en 16 stuivers “en drie gouden ducaten”.

Grondaankopen
Net als Van Dorp heeft Jan van der Jagt zijn geld geïnvesteerd in talloze obligaties en natuurlijk in grond. Dit gold als een goede investering, vooral in tijden van oorlog. Zo bezat Van der Jagt al gauw een tiental huizen in Lisse. Daaronder ook het buiten Mossenhof, waar hij samen met schout Jacob van Dorp had gewoond. Hij nam het er goed van: in een belastingkohier uit 1748 waarin de ingezetenen van Lisse worden aangeslagen op het verbruik van zout, zeep, turf, bier, vlees, etc. en het in bezit hebben van paard en rijtuig, wordt bij Jan van der Jagt ook een (relatief hoge) post genoteerd van 22 gulden voor het hebben van één of meerdere rijtuigen. Natuurlijk gebruikt hij ook “koffy en Thee” en bovendien wijn. Wijn was bij uitstek een luxe artikel, dat slechts in gebruik was bij de welgestelde burgerij. De meeste mensen dronken bier. Ook ter plaatse van de latere Woelige Stal aan de Grachtweg bezat Van der Jagt een huis en zo ook aan de Broekweg. Verder diverse percelen in de Lisserpoelpolder, de Lisserbroek, een huis met erf in De Engel, etc… Van der Jagt pakte het dus net zo aan als menig ander tijdgenoot gedaan zou hebben: veel grond en obligaties kopen en daar respectievelijk huur en rente van trekken.

De dichter in Jan van der Jagt, 1757
Iedere dag was Van der Jagt druk in de weer. Als schout en secretaris van Hillegom verveelde hij zich niet. Zo moest hij in laatstgenoemde hoedanigheid ook de belasting op het trouwen ontvangen. Op 14 januari 1757 is Huyg Tijsz Moraal gehuwd met Kaatje Blankert. Ze worden beiden ingeschreven in het gaarderregister. Jan van der Jagt voegt eraan toe: “Een jong paar, Ider maar 70 jaar!”. Een week later gaan Gideon Buytendijk en Jannetje Mes in ondertrouw. Nu komt de dichter in Jan van der Jagt in actie:
“Dit jaar begint met klugtig paaren,
Een oude voogd van sestig jaaren
Trouwt zijn pupil, is dat geen klugt?
Nog minderjarig en bevrugt
Getrouwd en na den eersten nagt
Heeft zij twee kinders groot gebragt
Geen neegen maanden zijn verloopen
Als deze vrouw nog ’t oog had oopen”.

Het wordt 1759. Een onplezierige tijding bereikt Van der Jagt: zijn vader is overleden. Hij werd begraven in de dorpskerk in grafnummer 71. De klok heeft nog twee uur voor hem geluid. Deze twee zaken geven aan dat Van der Jagt, evenals zoon Jan, waarschijnlijk al een behoorlijke welstand had bereikt. En dat terwijl hij toch als een eenvoudige schoenmaker begonnen was!

Uit het gaarderboek van de begrafenisrechten te Lisse: “Den 7 Januarij 1763 is in de Kerk tot Lisse begraven D.Hr Jan Van der Jagt Schout & Secretaris van Lisse & Hillegom”. En dan volgt een specificatie van de kosten, zoals daar zijn: ‘Voor ’t beste kleed’, ‘Voor ’t inzetten Van de overledene in de graffkelder’, Voor het gebruik van de baar’.tot aan ‘voor ’t schrijven en afleesen van den Afroeptekst’

Overlijden en nalatenschap
Op 31 december 1762 luidde opnieuw de doodsklok in Lisse, deze keer voor Jan van der Jagt zelf. Zo had onze schout zijn vader dus maar zo’n drie jaar overleefd. Hij stierf op de leeftijd van 57 jaar.
Net als Jacob van Dorp liet ook Van der Jagt een indrukwekkende erfenis na. En net als destijds na het overlijden van Van Dorp werd ook de nalatenschap van Van der Jagt geregeld door niemand minder dan Jacob Krighout, professor in de theologie aan het Remonstrantse seminarium te Amsterdam! Zelf was hij een neef geweest van Van Dorp en het lag dus voor de hand dat hij zich vanuit die hoedanigheid bemoeide met de erfenis van zijn oom. Uit geen enkele bron blijkt echter dat schout Van der Jagt familiebanden onderhield met Krighout. Of was Van der Jagt in de loop van de jaren zozeer bevriend geraakt met Jacob van Dorp dat hij langzamerhand als lid van de familie werd beschouwd? Inderdaad werd hij in hetzelfde graf als Van Dorp bijgezet .

Invloedrijk
Jacob van Dorp en Jan van der Jagt: namen die natuurlijk niemand zich meer zal herinneren. In hun tijd echter moeten ze een behoorlijke invloed op het dorpsgebeuren hebben gehad. Dat blijkt wel uit de vele stukken die ze hebben nagelaten. Vanwege dit laatste hebben ze – en dan vooral Jacob van Dorp – een heel eigen en persoonlijk stempel gedrukt op de Lissese archieven.
Bronnen: Nationaal Archief (NA), Rechterlijke Archieven Lisse; NA, Notariële Archieven Lisse en Voorhout; Gemeentearchief Lisse, inv.nr. 4, 225, 233

Dit is het onderste gedeelte van de zerk in de vloer van de Hervormde Kerk aan het Vierkant, waaronder twee schouten van Lisse begraven zijn geweest

 

 

 

Jan van der Jagt en Jacob van Dorp liggen in één graf in de Grote Kerk

Katholiek naslagwerk doop-, huwelijks- en overlijdensboeken

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 3, juli 2003

Nieuwsflits

De Archiefgroep van de Agathaparochie, bestaande uit de heren P. de Ridder, J.L. van Diemen en P.A.M. Wassenaar, heeft een register samengesteld op de doop-, huwelijks- en overlijdensboeken van de parochie over de periode van 1687 tot aan de invoering van de bur­gerlijke stand in 1812. Hiermee is de groep zeven jaar doende geweest! Maar het resultaat is er naar. Het naslagwerk van 375 blad­zijden bevat alle namen van katholieke Lissenaren die in de parochie in bovengenoemde periode zijn gedoopt, gehuwd en/of overleden. Het boek is uitgegeven in samenwerking met de afdeling Rijnland van de Nederlandse Genealogische Vereniging. Het eerste exemplaar is in het Kerkelijk Centrum in de Poelpolder uitgereikt aan pastor J.H. van Leeuwen.

SCHELM, GUYT, BEEST BLOEDSUYGER! Jakob van Dorp (ca 1663-1746)

Tijdens de restauratie van de grote kerk kwamen van onder de vloer veel grafzerken te voorschijn. Onder ander van Schout Jacob van Dorp (ca 1663-1746). Rob Pex gaat in op de stormachtige loopbaan, die begon in 1683. In 1707 werd hij Scout van Lisse. Vele strubbelingen in Lisse en diverse grondaankopen

door: R.J. Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 3, juli 2003

Om hoeveel zerken het precies ging in de Nederlands Hervormde Kerk oftewel de Grote Kerk in Lisse bleef lange tijd onduidelijk. Totdat tijdens de jongste restauratie de houten vloer werd verwijderd en bleek dat zich eigenlijk overal in de kerk wel zerken bevonden! Een zerk die de aandacht trok was gelegen naast de verhoging bij de preekstoel. Een dubbel graf voor de schouten Jakob van Dorp en Jan van der Jagt.

Het opschrift op de steen luidt: grafstede/van den heer/ jakob van dorp/ in zijn leven/ schout en secretaris/ van/ lisse en hillegom / overleden den 3 october 1746/ oud 83 jaren/ en/ van den heer/ jan van der jagt/ in zijn leven/ schout en  secretaris/ van/ lisse en hillegom/ overleeden den 31 december 1762/ oud 57 jaaren.

In dit artikel willen we ingaan op Jakob van Dorp. In een volgend artikel zal ook zijn opvolger als schout en secretaris van Lisse en Hillegom, Jan van der Jagt, aan bod komen.

Stormachtige loopbaan

De loopbaan van Van Dorp neemt een aanvang in 1683. In dat jaar wordt hij benoemd tot notaris. Schiedam was zijn eerste residentie, doch lang is hij hier niet gebleven: reeds in 1685 treffen we hem aan als notaris van het ambacht Nieuwveen. Dit ambt bekleedde hij tot 1693. Vervolgens was hij van 1694 tot 1707 notaris van het naburige Alphen aan den Rijn. Daar het secretaris- en notarisambt dikwijls door één en dezelfde persoon werd bekleed, is het aanne­melijk dat hij in deze jaren tevens als secretaris van genoemde dorpen heeft gefungeerd. Bovendien nam hij ook het schoutambt van Alphen waar voor de jeugdige Adriaan Rosenboom, in welke hoedanigheid hij voor het laatst vermeld wordt in 1711. In de notariëlen van Van Dorp komen vanaf 1688 opvallend veel Lissese inschrijvingen voor. Hieruit mag men concluderen dat hij vanaf dat jaar tevens als secretaris en notaris van Lisse fungeerde.

Schout van Lisse, 1707

In 1704 was schout Pieter van der Codde overleden. Als voorlopig schout werd nu secretaris Jakob van Dorp aangesteld. Uiteraard was het zijn wens dat deze voorlopige benoeming na verloop van tijd in een definitieve zou worden omge­zet. Extra inkomsten waren altijd welkom! Maar daar werd Van Dorp al spoedig in teleurgesteld toen de ambachtsheer, Adriaan de Wael van Vronesteyn, een heel andere kandidaat naar voren schoof: Nicolaas de Graaf. In april 1705 werd hij voorgesteld aan de voorlopige schout en schepenen van Lisse. Al spoedig deden zich allerlei moeilijk-heden voor. Zo had de nieuwe schout de grootste moeite zich in de Lisser dorpszaken in te werken, omdat de secretaris weigerde hem daarover helderheid te verschaffen. De Graaf schrijft later aan de ambachtsheer dat hij het als “een van de grootste quellinge des waerelts” ervaarde door zo iemand verraden te worden. Op 10 augustus had de nieuwe schout de secretaris nog in de rechtkamer (in De Witte Zwaan) “in bijwesen van Burgemeesteren (schepenen) uytgescholden voor een schelm, guyt, beest, bloedsuyger van de gemeente, Judas, Pharizeer, ende diergelijke…!” Ook met het vinden van een woning in Lisse had de schout de grootste moeite gehad. Nee, hij had het niet getroffen met zijn secretaris. Al gauw is schout Nicolaas de Graaf dan ook vertrokken. Hij werd opgevolgd door Reynier Brand. Doch ook deze heeft het in Lisse maar eenjaar volgehouden. Toen kreeg Van Dorp eindelijk zijn zin: hij werd aangesteld tot schout en is dat tot 1746 gebleven. Andere functies die Van Dorp bekleedde waren die van secretaris van het bal­juwschap van Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout en schout en secretaris van Hillegom. Met al die ambten had hij het dus maar druk!

Moeilijkheden met de kerkenraad, 1709

Twee jaar na zijn aanstelling tot schout van Lisse doen zich weer nieuwe strub­belingen voor. Dit keer met de kerkenraad. Ds. Velsen vertrok naar elders en er moest een nieuwe predikant in diens plaats worden beroepen. Van Dorp had kans gezien alle kerkelijke aangelegenheden aangaande deze zaak naar zich toe te trekken. De kerkenraadsleden waren pas later gaan nadenken over de gang van zaken en vonden het wel erg vreemd dat de schout hierin zo’n grote invloed had gehad. Al gauw brak er dan ook een discussie los over deze zaak. Van Dorp eigende zich met name het recht toe om de brief op te stellen waarin de ambachtsheer door de predikant op de hoogte werd gesteld van diens beroeping naar elders. De predikant was dus in dit geval ds. Velsen en hij werd beroepen naar Deventer.

De reden waarom Van Dorp zo dacht was simpelweg gelegen in het feit dat het met de voorganger van ds. Velsen (ds. Vonk) ook zo was gegaan! De ware toe­dracht van zaken was echter dat ds. Vonk op een goede dag toevallig de schout tegen het lijf was gelopen en hem gevraagd had of hij binnenkort nog aan de ambachtsheer moest schrijven en of hij hem dan tevens op de hoogte kon stel­len van diens beroeping. Die opdracht had de sluwe Van Dorp natuurlijk met dank aanvaard en nu beweerde hij dus dat het opstellen van een dergelijke brief tot zijn taken behoorde! Zo beweerde hij ook dat hij aanwezig moest zijn bij het opstellen van de beroepingsbrief, waarbij de opvolger van ds. Velsen naar Lisse werd beroepen. Ook hierin had de kerkenraad bij het vorige beroep verkeerd gehandeld door de schout wél aanwezig te laten zijn bij het opstellen van die brief. En zo waren er meer gelegenheden geweest waarin de kerkenraad door gebrek aan kennis en ervaring verkeerd had gehandeld en waar vervolgens Van Dorp handig op had ingespeeld door zich rechten toe te eigenen die hij niet had. Maar het mooiste moest nog komen. Toen de kerkenraad naar de classis toog om goedkeuring te verkrijgen voor de beroeping van de nieuwe predikant, ging ook de bemoeizuchtige Van Dorp mee. In de notulen van de kerkenraad lezen we: “de schout was bij ’t inleveren van het beroep tegens de sin van de kerken­raad en aller voorgaande gewoontes ook binnengelopen” en werd nu door de classis “nevens de anderen” als kerkenraadslid aangetekend! Hoe het bij latere beroepingen is gegaan, staat helaas niet vermeld. Wellicht hebben de kerkenraadsleden van de gang van zaken bij het vertrek van ds. Velsen en de beroeping van ds. Ruys geleerd. Ja, men kon maar beter voorzich­tiger zijn met zo’n sluwe schout-secretaris in de buurt…

Grondaankopen, 1698-1740

Jakob van Dorp verdiende aardig wat aan de vele ambten die hij bekleedde. Zijn neef, Jakob Krighout, vermeldt in 1746 of 1747 aangaande de “revenuen” van de ambten die zijn oom jaarlijks genoot, “dat onderstelt word, dat se jaar­lijks wel 1500 guldens zouden beloopen hebben”. Hij belegde deze gelden in vele obligaties en in grond. Overal bezat hij wel huizen en landerijen. In Hillegom had hij “Een Huysmans woning genaamd het Huys in’t Veld (…) in de Oostpolder of Zandlanerpolder”, in Voorhout een huis “aan den Heereweg en de Dingsdaagse Schoubare watering” en “onder Alfen” een huis met steenoven in de Steekterpolder. Voorts verscheidene huizen en landerijen in Waverveen, Alkemade, Roelofarendsveen, Nieuwe Wetering, Moordrecht, etc, etc. Ook in Lisse zien we hem na diens aanstelling tot schout in 1707 overal gronden aan­kopen. In 1716 koopt hij “Een Huys en Erve aan den Heereweg in de Poelpolder tegen over de Parochiale kerk in Lisse”. Het was een vrij ruime woning, want hij betaalt er in de verponding (belasting) van 1725 het bedrag van 6 gulden en 3 stuivers voor, terwijl het meest gebruikelijke bedrag voor een doorsnee woonhuis ongeveer l of 2 gulden was. Het blijkt te gaan om de bui­tenplaats Mossenhof. Zo’n huis midden in het dorp gelegen, was voor de schout natuurlijk bijzonder aantrekkelijk. Mogelijk heeft Van Dorp het buiten dan ook zelf bewoond. Ook Willem Jakobus Sennepart (schout van 1763 tot 1777) bewoonde “het lustig Mossenhof”, zoals Jan de Graaff het in zijn Lisser Arkadia noemt. In 1726 koopt Van Dorp een huis in De Engel, in 1732 een huis in de “Oostpolder” van Lisse, dus in het Oosteinde (richting Hillegom). In het­zelfde jaar koopt hij “Een Huysmanswoning, Zomerhuys” etc. aan, tezamen met een groot aantal percelen in de Lisserpoelpolder en Roversbroek. Tenslotte verwerft hij op l maart 1740 het eigendom van de helft van “een woning met hare Boomgaard, Elssingelen, Teelland” etc. gelegen tussen de Heereweg en Achterweg. Het wordt aan de noordzijde begrensd door de “Viersteeg”. In de 16de eeuw was deze woning een dependance geweest van het Sint Elisabethgasthuis te Haarlem, l Een andere aankoop is van heel andere aard, namelijk die van een “grafstede” in de Grote Kerk van Lisse.

Het graf in de Lisser dorpskerk, 1739

Van Dorp wordt oud en op 3 februari 1739 heeft hij dan ook een graf in de kerk van Lisse gekocht. Het graf was afkomstig uit de failliete boedel die Cornelis Adriaanse Molin had nagelaten, waarover Van Dorp sinds 1738 het bewind voerde. Al gauw ging hij ertoe over de nalatenschap te verkopen, teneinde de schulden die erop rustten te kunnen voldoen. De schout nam zijn kans waar en kocht het graf “aan en ten behoeve van hem eijgen selfs in sijn particulier”. Inmiddels was in het graf reeds het het stoffelijk overschot van Cornelis Molin bijgezet. Vanwege dit laatste wordt de voorwaarde gesteld dat de koper de begrafene “daar in sal moeten laten rusten ten minste den tijd van vier jaren”. Daarna mocht het graf dus geruimd worden en moest de overledene maar op een andere plek begraven worden. Het graf wordt omschreven als “een bemesselde dubbelde grafsteede aan de suydmuur van de kerk, bij den Toorn, beneden het glas daar het wapen van Adriaan van Gorcum schout tot Lisse in geschildert is”. Aanvankelijk lijkt dus het bewuste graf op een heel andere plek (meer rich­ting de toren) gelegen te hebben dan zoals dat recentelijk is vastgesteld (min of meer in het centrum van de kerk, nabij de preekstoel). Nu, laatstgenoemde locatie was ook veel meer overeenkomstig de rang en status van een schout als Van Dorp. Het zal dus ongetwijfeld met zijn instemming gebeurd zijn.

Laatste levensjaren, 1742-1746

In zijn laatste levensjaren woonde Van Dorp op het buiten Mossenhof “tegen­over de Parochiale Kerke” aan de Heereweg. Volgens een kohier van de perso­nele quotisatie (personele belasting) uit 1742 had hij hier een “meijd” in dienst. Daarnaast woonde bij hem een weduwe in genaamd Catarina van Slingeland en Jan van der Jagt, “Schout, ende Secretaris van Voorhout”, die hem als schout en secretaris van Lisse en Hillegom zou opvolgen. De Lissese schout staat aangeslagen in klasse 10, wat betekent dat hij f60 moet betalen, veel meer dan wie ook. Hierbij zijn echter meegeteld de inkomsten die hij vanuit zijn ambt als schout en secretaris van Lisse en Hillegom genoot. Daarnaast schijnt Van Dorp ook gedurende korte tijd het schout- en secretarisambt van Bennebroek bekleed te hebben. In december 1742 werd hij hierin opgevolgd door Matheus Gruepin. Echter, de ambtelijke molens werkten ook toen al zeer traag. Nog tot in 1744 stond Van Dorp aangeslagen in de tiende klasse, terwijl hij toen al bijna twee jaar geen schout en secretaris van Bennebroek meer was! Hij klimt dan ook in de pen en schrijft in het wat wollige taalgebruik van die tijd: “Den getaxeerde allenieert onder Eerbiedigste reverentie nu nog dat hij in de Quotisatie van den 16. Novemb. 1744 uytdrukkelijk is geconsidereert als schout ende secretaris van Bennebroek, welke twee ampten hij bekleede in den Jare 1742 maar dat hij al in decemb. 1742 ende sulks lange voor het arresteren van dese personele quotisatie van het bekleeden van die ampten, ende genot van de revenu is gediscontineert”, etc. Het komt erop neer dat “dese quotisatie van 60 gis. werden gediminieert (verminderd) ende gebragt onder de agste classe”, wat uiteindelijk in 1746 dan ook is gebeurd (al werd hij getaxeerd in de negen­de klasse). De nieuwe aanslag bedroeg nu f 50.

Jakob van Dorp is op 3 october 1746 op de hoge leeftijd van 83 jaar overleden.

De nalatenschap, 1746

Maria van Dorp, een zuster van de overleden schout werd benoemd tot algeheel erfgename. Wat dat voor haar betekende wordt onmiddellijk duidelijk als we de uitgebreide lijst of “memorie” bekijken die Jakob Krighout, een zoon van Maria van Dorp, van de erfenis van zijn overleden oom heeft opgesteld. Krighout heeft er een hele kluit werk aan gehad. Allereerst blijken zich in de nalatenschap talrijke obligaties te bevinden. Gezamenlijke waarde zo’n 115.000 gulden. Een enorm bedrag voor die tijd! Volgt een uitgebreide lijst van de onroerende goederen die de overledene had bezeten. Ook deze categorie vult ettelijke pagina’s. We hebben zijn bezittingen reeds in vogelvlucht besproken. De lijst is ondertekend door Jakob Krighout en gedateerd op 5 januari 1747. Op diezelfde datum zijn genoemde goederen getaxeerd voor de successiebelasting. De Lissese goederen leveren hierin f4.290 op.

Van Dorp vond zijn laatste rustplaats in het graf dat hij in 1739 had gekocht. In de Grote Kerk.

Bronnen:

  • Notariële archieven Nieuwveen en Alphen aan de Rijn in streekarchief Rijnlands Midden te Alphen aan de Rijn
  • A.M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse
  • ‘Uit het kerkelijk archief van Lisse’. Eenendertigdelige reeks door W. Marinus in Hervormd Lisse van 21-2-1959 tot 04-02-1961
  • Gemeentearchief Lisse inv.nr.225

1 Bij de aanleg van de Westelijke Omleidingsweg in 1983/84 zijn hier nog interessante archeologische vondsten gedaan.

2 Krighout was professor in de theologie aan het remonstrantse seminarium te Amsterdam.

De grafsteen van Jakob van Dorp, schout en secretaris van Lisse en Hillegom. De steen lag in de Nederlands Hervormde Kerk nabij de preekstoel. Na de renovatie van het kerkgebouw is de steen neergelegd in het middenschip. Op de steen is te lezen dat Jakob van Dorp overleed in 1762, in de ouderdom van 83 jaar.
Foto: Hans Smulders

BEGRAFENISVERENIGING ST. BARBARA JUBILEERT

In 1902 werd de begrafenisvereniging Sint Barbara opgericht. De geschiedenis van de vereniging wordt besproken.

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 2, april 2003

Arie in ’t Veld

Foto’s uit het archief van Sint Barbera

Op 18 november 1902 werd op initiatief van kapelaan De Korte in Lisse een vereniging opgericht waarbij van begin af aan bekend was dat het geen vrolijke boel zou worden. Het was de begrafenis­vereniging St. Barbara. Uit nood geboren eigenlijk, want meer en meer bleek dat het welhaast on­doenlijk werd om bij een overlijden alleen maar te kunnen steunen en vertrouwen op de zogenoemde burenhulp.

Alleen wat het begraven op zichzelf betrof hoefde dat niet. Dat kon goed worden geregeld, want meestentijds fungeerde de koster tevens als uitvaartverzorger en was er vaak wel een tuinman in de buurt die een graf kon delven. Maar al met al bleef het behelpen. Tot de Begrafenisvereniging St. Barbara werd opgericht. Een geweldig initiatief en alhoewel niemand graag stil staat bij het gegeven dat de enige zekerheid in dit leven is dat de dood er een einde aan maakt, werd in menig huishouden over het lidmaatschap nagedacht. Goed, het kostte (letterlijk) een paar centen per week, maar dan was je er ook van verzekerd dat als het moment was aange­broken, er een beroep gedaan kon worden op de inzet en kennis van zaken van een vereniging die zonder winstoog­merk de gehele uitvaart kon verzorgen. Voor een kwartje per jaar, in één of twee termijnen te betalen, werd je lid. Dat sloeg aan, want onmiddellijk schreven zich 55 mensen in als lid. Om niet helemaal met lege handen te staan, werd op de eerste bestuursvergadering van maart 1903 besloten om een voorschot uit de afdelingskas van de Rooms Katholieke Volksbond te aanvaarden voor de aanschaf van hand­schoenen en rouwstrikjes voor de dragers.

Heden overleed...

Organisatorisch viel er echter nog heel wat te doen, want men beschikte wel over een flink portie enthousiasme, maar de verenigingskas was leeg. Er moest worden gespaard voor de nodige voorzieningen. In het begin was dat overigens niet veel anders dan een paar capes die iedereen, groot of klein, pasten en een kamerscherm waarachter de overledene, meestal thuis, werd opgbebaard. En dat thuis opbaren was geenszins gemakkelijk. Sommigen beschikten

over een gescheiden voor- en achterkamer, zodat men de overledene in een aparte ruimte kon opbaren. Heel veel huizen hadden echter niet eens een slaapkamer. De bedstede was voor het opbaren van een overledene natuurlijk niet geschikt. Twee stoelen en daartussen een deur boden dan uitkomst. Timmerman van Zon uit De Engel kwam dan langs om de maten van de overledene te nemen en korte tijd later werd die reis herhaald. Maar dan met de handkar en daarop de kist. En: de klok moest stil, de kachel uit en als het even kon de ramen open. En als het allemaal niet uitkwam, dan werd de overledene bij een buur of familie­lid opgebaard. En vervolgens ging de aanzegger de deuren af. In plaats van kaarten… In vol ornaat en met de steek op het hoofd werd in de omgeving aangebeld en op statige wijze de overlijdensboodschap verkondigd. Te beginnen met de woorden: ‘Heden overleed…’

De deur én het boek dicht

Drager wordt je niet uit roeping. Het is ook geen vak en geen liefhebberij. Drager word je in verreweg de meeste gevallen, omdat je dat wordt gevraagd. Een oud-drager van de St. Barbara vereniging weet zich te herinneren: ‘En we hebben het meegemaakt dat we met twee man de kist met een overledene moesten transporteren. Dat was kunst­en vliegwerk. De hele familie stond in de gang toe te kijken en allerhande opmerkingen te maken, maar niemand stak ook maar een enkele vinger uit. Sterker nog: bij de voordeur hield het helemaal op. De deur werd achter ons gesloten en daarmee was voor de familie kennelijk het boek dicht, want niemand getroostte zich de moeite om naar het mor­tuarium te gaan en de werkelijke begrafenis mee te beleven. Natuurlijk hebben we over zoiets wel een mening, maar dat, laten we nooit blijken en we laten ons er ook niet tegenover derden over uit’. Er brak een keer paniek uit in het bejaardentehuis de Pius (waar nu het Uitvaartcentrum Lisse staat). De drager: ‘Op een gegeven moment bleek dat de rouwkamer finaal in elkaar was gezakt en dat de overledene nog maar nauwelijks was terug te vinden. De zaak stond (het was allemaal  armoe en dus behelpen in die tijd) opgestapeld op kisten en werd hier en werd daar een beetje gesteund. Kennelijk heeft iemand bij het weggaan tegen zo’n kist gestoten of per ongeluk geschopt, waardoor de zaak is gaan wiebelen, om uiteindelijk helemaal om te vallen.’ Het gezegde luidt dat rangen en standen met de dood vervallen, maar met name in vroegere jaren was dat bepaald niet het geval. Ook niet bij het begraven. Verschil in de financiële mogelijkheden was natuurlijk al snel zichtbaar aan het gebruikte transportmiddel voor het vervoer van de overledene. Dat was bijvoorbeeld de koets. Verschil in klasse (en dus in geld) was er tevens in het aantal dragers en de kerk kende eveneens de diverse klassen. Aan de bewoners van het bejaardenhuis Huize Pius werd indertijd bijvoorbeeld meegedeeld dat Klasse 1A het hoogst was en dus ook het kostbaarst. Daar waar de Missen in de andere klassen als gezongen H. Mis werden aangekondigd, werd in deze klasse gesproken over de ‘plechtig’ gezongen H. Mis. Dat betekende concreet: Drie heren en een koor en ook zingen tijdens het wegdragen van de kist. En bij Klasse 1A werd ook het altaar geheel in het zwart overtrokken en alles sfeervol aangekleed met gordijnen en lopers, alsmede het plaatsen van 48 kaarsen. Kosten: 350 gulden, inclusief klokluiden, beaarding op het kerkhof, grafrecht en grafmaken. Klasse 1B was nagenoeg hetzelfde, maar het woordje ‘plechtig’ was niet aan de orde. En dat kostte dan vijftig gulden minder. Het goedkoopst was Klasse 3B, met een gezongen H. Mis, het altaar gedeeltelijk zwart bekleed en tien kaarsen. Daar moest men het dan maar mee doen.

Een foto uit de oude doos (1955): zo werd Henri Kuijpers begraven, de grondlegger van de Katholieke Illustratie, een tijdschrift dat in geen enkel katholiek gezin ontbrak. De overledene werd plechtig ten grave gedragen op de  begraafplaats achter de Agathakerk. Voorop een kapelaan met het kruis, daarachter vier misdienaars met wierook en wijwater, daar achter de pastoor en een tweede kapelaan. De
kist is op de schoudersbgenomen door zes dragers. Achter de pastoor lopen enkele zangers.

Hoge zijden

De statige ‘kachelpijpen’ die de hoofden van de dragers sierden, de hoge zijden hoeden, zorgden overigens wel vaker voor (ingehouden) hilariteit. Zoals de hoed van de drager die kennelijk wat te royaal op z’n hoofd zat en pardoes het graf inwaaide net voordat de kist zou zakken. Een pijnlijk moment natuurlijk, maar desalniettemin werd de procedure gestopt, zodat de ongelukkige man in het graf kon klauteren om zijn hoofddeksel terug te halen.

Wijwaterballet

Als drager speel je een rol. Onbekommerd laat je alles wat je hoort en wat je ziet over je heen gaan. Het tonen van emotie is niet aan de orde. En dat is wel eens moeilijk. Zoals die keer dat meneer pastoor pittig met de wijwaterkwast zwaaide en door de een of andere oorzaak het wijwater in niet geringe hoeveelheden alle kanten uit spetterde. De in zijn nabijheid staande rouwenden waren kletsnat. De overvloed werd veroorzaakt door een drager die hulpvaardig het emmertje wijwater vasthield, maar het ding even iets omhooghaalde op het moment dat de pastoor de kwast er in doopte. Het behoeft geen betoog dat deze drager achteraf stevig door het bestuur is onderhouden over zijn kunstje. Maar soms gaan de dingen ook als vanzelf. Zoals die keer dat de St. Barbara vereniging een begrafenis in Haarlem verzorgde. Niks aan de hand natuurlijk, want de vereni­ging had op het moment dat dit verzoek kwam, al heel veel ervaring opgedaan. Maar je kon natuurlijk wel eens van het pad raken. Zoals in Haarlem letterlijk gebeurde. Tot buiten de kerk ging alles goed, maar daarna ging het mis met de drager die voor de stoet uit het kruis torste. Een taak die het nodige aan respect en concentratie vergt. Je ziet en hoort dus niet alles. Zeker niet, zoals deze drager, als je ook nog aan de doverige kant bent. Eenmaal op het kerkhof liep de man in de richting van een hoop zand in de veronderstelling dat zich daar het pas gedolven graf zou bevinden. Het gesis en de op zachte toon aangegeven waarschuwingen hoorde hij niet. Op een gegeven moment ging het rouw­gezelschap dan ook een andere kant uit terwijl de kruis­drager rechtstreeks richting zandhoop bleef koersen. En daar stond hij dan. Geheel alleen.

In de kist

De dood en begrafenissen spreken ons levenden niet zo aan. Het liefst gaan we er in een grote boog omheen, ondanks de wetenschap dat de dood onvermijdelijk is. Maar er zijn ook mensen die er geen enkele moeite mee hebben om tijdens het leven alvast de nodige maatregelen voor hun overlijden te nemen. Zoals die man die alvast op zoek ging

Een vooroorlogse lijkkoets in vol ornaat getrokken door twee omfloerste aarden
op de Heereweg met op de achtergrond het oude stadhuis van Lisse. Daarnaast de kosterswoning van de Hervormde Kerk. Die heeft de slooplust in de jaren zestig wel doorstaan.

naar een kist naar zijn smaak en deze liet opslaan. Een tijdje later kwam hij terug met het beslag en toen was wat hem betreft de zaak voor elkaar. Er is zelfs ooit eens een persoon geweest die ver voor zijn verscheiden een kist aanschafte, deze naar Lisse liet komen en in de kist klauterde om te ervaren of het allemaal wel paste en hij comfortabel kwam te liggen.

Maar niet alles is van tevoren te regelen. Zoals bij de man die oorspronkelijk in Lisse woonde, maar naar Australië was geëmigreerd. Najaren werd Nederland weer bezocht. Maar daar waar vreugde over het weerzien moest heersen, kwam groot verdriet, want de emigrant overleed in zijn geboorte­dorp. De kinderen wilden het stoffelijk overschot persé in Australië hebben. Dat gaat echter niet zo maar. Besloten werd toen om vader te cremeren, waarna de urn met daarin de as op de retourticket van de overledene in de cockpit van het vliegtuig is teruggevlogen.

 

DE GRAFSTENEN VAN DE GROTE KERK: SCHELM, GUYT, BLOEDSUYGER


Bij de restauratie van de grote kerk werden een aantal interessante grafzerken gevonden.

door Rob Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 4, oktober 2002

Na jaren van voorbereiding is men op 6 mei 2002 begonnen met de restauratie van de Grote Kerk, aan de Heereweg 250 in Lisse. Bij het verwijderen van de houten vloer werden een aantal interessante grafzerken ontdekt, waarvan hier een korte opsomming volgt:

Grafzerk Langevelt

In het gedeelte voor de preekstoel werd een zerk aangetroffen met dit randschrift.

Het jaar van overlijden moet zijn 1624. Maarten Jacobs was timmerman van beroep. Binnen het randschrift treffen we dan ook boven zijn wapen (een grote ster) onder meer een tweetal molenwieken aan. Naar het wapen moet nog onderzoek worden gedaan.

 

 

 

Grafzerk van der Upwich

In het portaal bevond zich onder het grafmonument van Van der Stel een zerk met het hiernaast afgebeelde opschrift.

Het betreft hier een dochter van J.B. van der Upwich die in 1804 was geboren en in hetzelfde jaar is komen te overlijden. Later zijn nog een tweetal andere kinderen van Van der Upwich in hetzelfde graf bjjgezet. J.B. van der Upwich was zich omstreeks 1793 in Lisse komen vestigen. Vanaf 1812 was hij adjunct-maire van Lisse (een soort plaatsvervanger van de burgemeester).

Grafzerk van Jacob van Dorp

Een derde grafzerk werd aangetroffen naast de verhoging bij de preekstoel en ongeveer vanaf de eerste bank en/of bank van de ambtsdragers onder de verwijderde houten vloer met het hiernaast afgebeelde opschrift.

Jacob van Dorp moet dus uitgaande van het grafopschrift omstreeks 1663 zijn geboren. Hij was vanaf omstreeks 1688 notaris in Lisse en dus waarschijnlijk tevens secretaris. Maar…

Van Dorp wilde meer! Hij ambieerde eveneens het schoutambt. Als in 1704 schout Pieter van der Codde komt te overlijden, wordt in zijn plaats Nicolaas de Graaf aangesteld. Van Dorp maakte hem het werken echter dusdanig onmogelijk dat hij al gauw vertrok. Zijn opvolger, Reynier Brand, deed hetzelfde, waarna de secretaris het schoutambt naar zich toetrok. Eerder had er nog in het rechthuis (De Witte Zwaan) een scheldpartij plaatsgevonden waarbij De Graaf de sluwe secretaris had ‘uytgescholden voor een schelm, guyt, bloedsuyger van de gemeente, Judas, Pharizeer, ende diergeljjke’.

Dit zijn de meest opmerkelijke grafstenen die tot op heden zijn aangetroffen tijdens de restauratie. Andere grafstenen zijn meestal kleiner en alleen genummerd. Voorts werd er nog een andere grote grafsteen gevonden richting de toren, maar die leek geen opschrift te hebben. Ook de onderkant van de steen was niet bewerkt.