Berichten

Rozenhek van Keukenhof

Het vervallen Rozenhek van Keukenhof is verdwenen. De VOL heeft gevraagd of dit rijksmonment gerestaureerd kan worden.

Nieuwsflits

Nieuwsblad Jaargang 15 nummer 1, januari 2016

Bij het voorbereidende werk voor het bruggenboek werd de oude brug bij de Keukenhof onderzocht. Mogelijk is dit de oorspronkelijke toegang naar de Keukenhof  geweest. Oud Lisse heeft vragen gesteld over het hek dat bij de brug hoort. Dat is een rijksmonument, maar lijkt verdwenen te zijn. Nu maar hopen dat er een replica komt. In de sloot ligt mogelijk nog deel van een pijler en de natuurstenen kop. Of komt ook het hek nog boven water? Een rijksmonument houdttoch ook verplichtingen in!

Het oude Rozenhek is een rijksmonument, maar is verdwenen

De onderdoorgang van het Rozenhek

GERRIT SEGERS: van tuinbaas tot bloembollenkweker

Gerrit Segers wordt in 1847 tuinbaas op Keukenhof. Later wordt hij bollenkweker. Zijn geschiedenis en zijn geloof worden besproken.

door Laura Bemelman

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 3, juli 2015

Gerrit Segers is in mei 1805 in Beverwijk gedoopt. Hij trouwde met de negentienjarige Maria Sophia Buurman uit Amsterdam. Uit dit huwelijk wordt in april 1838 een zoon geboren, genoemd naar zijn vader Gerrit, maar hij wordt vooral ‘Junior’ genoemd. Zijn moeder overlijdt helaas al in de zomer van 1839, ze is slechts 21 jaar oud geworden. Ongeveer een jaar later hertrouwt Gerrit Segers met Alida Bierman. Uit dit tweede huwelijk zijn acht kinderen geboren, de eerste vijf in Heemskerk, de laatste drie in Lisse. Hun zoontje Cornelis is in april 1846 op tweejarige leeftijd overleden. In september van dat jaar wordt opnieuw een jongetje geboren en zoals dat dikwijls gebeurde, krijgt ook hij de naam Cornelis. Als het gezin in Lisse komt wonen is deze jongste Cornelis volgens het Bevolkingsregister van Lisse al een jaar oud en als geboorteplaats staat Heemskerk genoteerd, maar de geboorteakte is daar (nog) niet gevonden. Gerrit Segers krijgt op de Keukenhof in Lisse van baron en barones van Pallandt in 1847 werk als tuinbaas. Het gezin Segers mag in het oude tuinmanshuis op het landgoed wonen. De vorige tuinman, Pieter Donker, is een half jaar eerder vertrokken en ook de inwonende jager Johannes Kouwenhoven is al naar het jagershuis wat verderop verhuisd. Het gezin Segers is op de verhuisdag per schip op de losplaats bij Keukenhof aangekomen. De baron heeft Hendrik van Voorst, bouwman op de Keukenhofboerderij, opdracht gegeven met paard en wagen het gezin en hun huisraad op te halen. De goede vriendschap tussen de beide mannen is toen waarschijnlijk al begonnen. De 42-jarige Gerrit trekt met zijn vrouw Alida en de vier kinderen Gerrit, Jan, Henriëtta en de peuter Cornelis in de leegstaande tuinmanswoning. Ze hebben hun dienstbode Gerritje Mulder meegenomen en vader Gerrit krijgt ondersteuning bij het werk van de jonge tuinknecht Cornelis Berkel uit Lisse. Buurman Hendrik van Voorst, geboren in De Bilt en pas sinds 1840 in Lisse, woont op de boerderij, vlak naast hen op het landgoed Keukenhof.

Koetshuis vervangt de oude tuinmanswoning ca. 1850

 

Zowel Hendrik van Voorst als Gerrit Segers zijn in Lisse lid geworden van de Hervormde Kerk, maar beiden misten in die kerk veel in de prediking van Ds. Kooy. Zij vonden dat wel in de kerk (Gereformeerde Kerk onder het Kruis) in Noordwijk. Van Voorst was al langer in Lisse en maakte ook de overstap naar die kerk eerder. Door hun vriendschap gaat Gerrit Segers al snel regelmatig mee naar Noordwijk.

Terug naar de dorpskerk of ontslagen worden!

Ds. Kooy is er niet bepaald tevreden mee dat de tuinbaas van Keukenhof niet meer in de dorpskerk van Lisse komt. Enkele bronnen vermelden dat de dominee contact heeft opgenomen met baron van Pallandt om zijn tuinbaas voor de keuze te stellen: ontslagen worden of toch weer naar de kerk in Lisse gaan. Het valt te begrijpen dat dit voor Gerrit Segers een heel moeilijke keuze moet zijn geweest. Het is dan bijna winter en hij heeft een groot gezin. Wat precies de reden geweest is voor het vertrek van Gerrit Segers zullen we nooit helemaal te weten komen. Er blijven vraagtekens over het geheel, maar Gerrit zou zich door God gesteund geweten hebben en heeft de Keukenhof verlaten. Na zoontje Rengert was ook de kleine Wouter in de zomer van 1850 nog in de tuinmanswoning op Keukenhof geboren. Daarna noteert de ambtenaar van de Gemeente Lisse dat tuinbaas G. Segers met zijn gezin verhuisd is naar  huis nr. 198(a). Voor hem in de plaats op Keukenhof komt op de eerste november 1850 tuinman Dirk Mengelder. Die woont echter niet meer in het oude tuinmanshuis want dat is nu vervangen door het nieuw gebouwde koetshuis.

Woning van Gerrit Segers, Heereweg, ca. 1865

Het gezin van Gerrit Segers woont nu in het huisje aan het Oosteinde van Lisse, ongeveer het latere adres Heereweg 119. De baron geeft hen nog aardappelen mee voor de winter en hij heeft een vracht hout laten bezorgen. Hij zou zelfs tuingereedschap meegegeven hebben en een bedrag aan geld dat voor die tijd heel bijzonder moet zijn geweest. Als Elisabeth als jongste in 1856 in het nieuwe huis geboren wordt, telt het gezin acht kinderen. Gerrit heeft de Hervormde kerk van Lisse verlaten en gaat met Van Voorst en hun beider gezinnen elke zondag naar de kerk in Noordwijk. De oude mensen kunnen in de kapwagen rijden, de jongelui moeten het hele eind lopen.

Het kerkbezoek is een hele opgave en daarom beginnen ze met het houden van leesdiensten bij Gerrit Segers thuis, omdat hij een ‘grote’ kamer heeft. Maar de toeloop van belangstellenden is in korte tijd al veel te groot voor die huiskamer, waarop besloten wordt een eigen kerkje te bouwen. Dat komt op de Broekweg – nu Kanaalstraat – en is in mei 1865 in gebruik genomen. Dat waren de eerste stappen in een bijzondere kerkgeschiedenis van heel gelovige inwoners van ons dorp. Hendrik van Voorst en zijn vriend Gerrit Segers hebben hierin als pioniers en ‘immigranten’ een grote rol gespeeld.

Kerk Gereformeerde Gemeente Broekweg (nu Kanaalstraat)

Van tuinbaas tot bollenkweker

In de periode 1860-1870 vinden we het gezin Segers nog op hetzelfde adres aan de Heereweg. Vader Gerrit staat nu als akkerbouwer te boek. Volgens overleveringen uit de familie zou Gerrit voor zichzelf zijn gaan werken en is wel met de handkar door het dorp gegaan om groente te verkopen. Uiteindelijk is hij bloemenkweker geworden, zoals zovelen in die tijd in Lisse. Hij start een bollenbedrijf op grond waarvan hij eerder een deel verkocht heeft voor de bouw van de kerk. Waar de kerk heeft gestaan, is tegenwoordig een vestiging van C&A, op de plaats van de bollenschuur is nu het parkeerterrein van supermarkt Hoogvliet. Dochter Aagje wordt dienstbode aan de overkant van de Heereweg, bij de familie van wijninkoper Jullens, tot ze in september 1872 trouwt met bloemkweker en zaakwaarnemer Govert Cornelis Tromp. Ze gaan in huis nummer 4 vlak bij de Vuursteeglaan wonen. Zoon Gerrit Jr. is aanvankelijk winkelier in een pandje aan de Heereweg dicht bij de woning van zijn ouders aan de Heereweg. Kort daarna gaat hij als winkelier naar de Broekweg, vlak bij de kerk van de Gereformeerde Gemeente, waar zijn vader en diens vriend zich zo hard voor gemaakt hebben. In 1863 is Gerrit Jr. in Haarlem getrouwd met Martijntje van Heijningen. Hij gaat meewerken in de bollenbedrijf van zijn vader.

In 1876 overlijdt Alida Bierman, de vrouw van Gerrit Segers Sr., in 1882 overlijdt hij vervolgens zelf ook. Beiden woonden tot hun dood op het latere adres Heereweg 119. Nu is het aan de volgende generatie.
Gerrit Jr. volgt zijn overleden vader op in het bollenbedrijf aan de Broekweg, zijn halfzus Aagje is getrouwd, maar de andere broers en zussen wonen aanvankelijk allemaal nog thuis. Wouter wordt bloemkweker en trouwt in 1879 met de dochter van Abraham Moolenaar, de timmerman. Rengert trouwt in 1881 en wordt ook bloemkweker. In 1882 trouwt Cornelis, eveneens bloemkweker, met een dochter van bloemkweker en koopman Hendrik Nieuwenhuis. Iets ten zuiden van de Agathakerk verrijst in 1897 het bloembollenbedrijf van de gebroeders Segers, opgericht door Cornelis en Rengert Segers. Rond de eeuwwisseling van 1900 woont er een heel groepje broers en zussen Segers tussen ongeveer de Vuursteeglaan en de Agathakerk, op ‘steenworpafstand’ van het familiebollenbedrijf. Het bloembollenbedrijf is gevestigd in een imposant symmetrisch gebouw met puntdaken. De tekst op het gebouw laat niets aan onduidelijkheid over: ‘Wholesale Bulb Growers’. De zaken gaan zó goed dat het gebouw in 1909 met een verdieping verhoogd is. Dhr. Hulkenberg meldt in zijn boekje vol oude ansichten van Lisse, dat de klus voor f. 10.000,- door de Gebroeders Moolenaar is geklaard. Zij hebben de pannen stuk voor stuk van de schuren gehaald en de planken genummerd voor ze werden weggenomen. Na het verhogen van het bouwwerk is het dak weer op de eerdere wijze teruggeplaatst. De zaken gaan goed voor de Gebroeders Segers.

Bollenkwekerij Segers Heereweg

Een familiegeschiedenis in bloembollen

Aan de overkant van de Heereweg woont zus Aagje Tromp-Segers, daar vlakbij woont broer Cornelis en iets verderop Wouter. Rengert woont naast het bollenbedrijf, met zijn tweede vrouw. Broer Jan is nooit getrouwd, heeft enige tijd buiten Lisse gewoond en trekt daarna in bij zijn broer en diens gezin bij de kwekerij. Ook de zussen Henriëtta en Elisabeth trouwen niet. Ze wonen enige tijd op zichzelf aan de Heereweg en trekken dan bij hun broer Cornelis in. In tegenstelling tot zijn halfbroers en zussen woont Gerrit Jr. niet op de Heereweg rond Agathakerk en Vuursteeglaan. Hoewel hij start als winkelier en arbeider in het bollenbedrijf van zijn vader, ontwikkelt ook hij zich tot bloemist. Hij woont met zijn vrouw op verschillende adressen op de Kanaalstraat, maar steeds rondom de daar gekoesterde kerk en het bollenbedrijf. Hij en zijn vrouw krijgen vier kinderen, maar twee ervan overlijden op jonge leeftijd. Zoon Gerrit is nauwelijks twee jaar oud geworden en zijn jongere broertje Arie overlijdt al binnen het eerste levensjaar. Dan blijven over Gerrit van 1866 en zijn twee jaar jongere zus Cornelia Maria. In hun directe omgeving woont jarenlang ook Gerrit Mijnders, metselaar en leeftijdgenoot van Gerrit Segers Jr. Beiden zijn heel actief voor de kerk waar ze zo dicht bij wonen. Over Gerrit Mijnders en zijn geschiedenis heb ik eerder uitgebreid geschreven, in ons Nieuwsblad van januari 2014. Hierin schreef ik ook dat Gerrit Mijnders de kerk bouwde op grond die Gerrit Segers daarvoor verkocht heeft.1 Dat de dochter van Gerrit Mijnders en Josina Beijer uiteindelijk in 1893 met de zoon van Gerrit Segers en Martijntje van Heijningen trouwt, kan nauwelijks toeval geweest zijn. Hoe is dat al vaker gezegd? Het oog van de liefde ziet dikwijls niet ver? Josina Mijnders en Gerrit Segers wonen na hun huwelijk tussen de beide ouderparen in. Er worden tussen 1894 en 1902 in Lisse zes kinderen geboren. Twee ervan zijn als heel jonge kinderen overleden, de rest groeit op rond de kerk in de Kanaalstraat. Zij zijn uiteindelijk allemaal op hogere leeftijd overleden en begraven in Lisse.

Ook de volgende generatie in de bloembollen

Gerrit Segers Jr. (geb. 1838), is uiteindelijk in de Kanaalstraat (tot kort daarvoor nog Broekweg) overleden in 1910 en zijn vrouw overlijdt daar drie jaar later. Gerrit Mijnders overlijdt in 1919 twee huizen verderop, waarna zijn weduwe Josina Beijer naar de Haarlemmermeer vertrekt. De jongste Gerrit Segers (geb. 1866) zet het bollenbedrijf van zijn vader voort. Pieter Johannes Segers is de kwartierdrager van dit Lisses Kwartiertje. Hij is in oktober 1898 geboren als zoon van Gerrit Segers en Josina Mijnders. Hij trouwt in 1926 in Gouda met Alida Clazina Valk. Ook dit gezin woont in Lisse in de Kanaalstraat vlak bij de ouders van Pieter Johannes. Het spreekt wel bijna vanzelf dat ook deze Segers bloemist wordt: hij zet op zijn beurt het bedrijf van zijn vader voort, het bollenbedrijf blijft de naam Gerrit Segers dragen. De bollenschuur staat op het binnenterrein achter de Kanaalstraat en direct achter de kerk. Die kerk in de Kanaalstraat wordt na talloze verbouwingen om met de toename van het aantal gelovigen mee te kunnen groeien, verlaten voor een nieuwe kerk aan de Tulpenstraat. Die wordt in 1936 in gebruik genomen en de oude kerk is verkocht aan Dirk Schouten en nu zit het kledingfiliaal van C&A al tientallen jaren op deze plek. Pieter Johannes Segers werd 84 jaar oud en zijn vrouw 73 jaar.
Beiden zijn begraven op begraafplaats ‘Duinhof’.

1. Volgens ‘Uw trouw is groot’ van C.J. Segers, zou dit echter de bouw van de tweede kerk betreffen: ‘Door de uitbreiding van het ledental (…) besloot de kerkeraad tot de bouw van een tweede kerk. Deze kerk werd gebouwd direct grenzend aan het eerste kerkje aan de Kanaalstraat (…) Op 25 mei 1866 werd dit kerkgebouw in gebruik genomen (…)’

Bronnen:

Genealogie en gegevens uit ProGen VOL; Bevolkingsregisters Lisse; Keukenhof – A.M. Hulkenberg; Uw trouw is groot – C.J. Segers; informatie van familieleden Segers.

17 RIJKSMONUMENTEN VAN KEUKENHOF

Alle rijksmonumenten van landgoed Keukenhof worden genoemd.

Sporen van vroeger (Lisser Nieuws).

10 februari 2015.

door Nico Groen

We vervolgen onze wandeling langs alle 35 geregistreerde rijksmonumenten in Lisse. Nu komen die van landgoed Keukenhof aan de beurt. Volgens het boek uit 2010 ‘Wandel- en fietsroutes Zuid en Noord: Monumenten’ van de Vereniging Oud Lisse staan er 17 rijksmonumenten op het landgoed. Daar is .in 2010 het stationsgebouw van Lisse door aankoop bijgekomen. De meeste gebouwen zijn in de loop van de tijd gerestaureerd.
• Boerderij Middelburg met karnmolen, Loosterweg-Noord 6. Vroeger heette deze boerderij uit de 17e eeuw ‘Mo(r)schveen’. Het voorhuis is in 1868 gebouwd.
• De schaapskooi met riet gedekt op het kruispunt van Loosterweg- Noord en de Stationsweg. Deze kooi uit de 19e eeuw is in 1992 herbouwd.
• De stal van het Jagershuis uit 1926 met als adres Stationsweg 51.
• Boerderij ’t Lammetje Groen, Stationsweg 53/55 . De boerderij dateert oorspronkelijk uit 1650. Later is het uitgebreid.
• Dubbel woonhuis ’t Hoogje met adres Stationsweg 164 en 166. Het dateert uit de 18e eeuw.
• Spoorwegstation, Stationsweg 57 en 59. Het station is gebouwd in 1904/1905.
• Het complex Keukenhof bestaat uit diverse rijksmonumenten. Dit bevat onder anderen, parkaanleg met o.a. de toegangspalen met natuurstenen siervazen bij de oude entree, de oude oprijlaan zelf en het kasteel Keukenhof gebouwd in 1641.
• Het Zwitsers speelhuis in de Frederik’s hof met de z.g. koude bakken (met één gerestaureerd raam) en de oude muren. Oorspronkelijk gebouwd in 1850.
• Het eendenhuis is een z.g. follie. Een romantisch huisje met een schijn duiventil. Follies werden in de 19e eeuw voornamelijk voor de sier neergezet. Het Engelse folly betekent nutteloos gebouw.
• Het koetshuis, tuigkamer, paardenstallen, woningen en tuinmanswoning zijn gebouwd in 1857-1858.
• De hofboerderij van Keukenhof is gebouwd in 1643. Het bakhuisje en karnmolen zijn nog niet gerestaureerd.
• Het washuisje met vrijstaande buitenpomp dateert uit de 18e eeuw.
• Het Sparrenhuisje gedekt met riet heeft een origineel raam

 

 

Van alle 93 gemeentelijke en 35 rijksmonumenten staan er foto’s in het wandel- fietsrouteboek met een uitgebreide beschrijving. Vaak staan er meerdere foto’s en tekeningen uit vroegere tijden bij. Dit boek is te koop bij de plaatselijke boekhandel en bij de Vereniging Oud Lisse.

 

 

 

Het kasteel zelf is een van de rijksmonumenten

Het romantische eendenhuis-follie is een van de rijksmonumenten van Lisse. Foto Nico Groen

Boerenhofstede Middelburg of Morschveen vanaf 1579

De geschiedenis van boerderij Middelburg wordt gegeven wat eigenaren en pachters betreft vanaf 1579 tot heden.

2014

Door Arie de Koning

Eindredactie Nico Groen

 

Op 11 december 1572 begon het jarenlange beleg van de stad Haarlem.

Lisse had door het beleg van Haarlem door de Spanjaarden enorme schade opgelopen op alle gebieden. Gezag ontbrak volkomen en de bevolking leed verschrikkelijk onder de totale anarchie. Ook de landerijen, die zo florissant ieder jaar hun oogsten opbrachten, waren grotendeels verwoest. De pachters waren, zover zij het hadden overleefd, niet in staat de pachtsommen te voldoen aan de meestal stadse eigenaren. Zij werden zonder mededogen failliet verklaard. Ook kleinere boeren die het hadden aangedurfd om grond te kopen werden na de ”troebelingen”, zoals deze ellendige tijd bekend is geworden, failliet verklaard. Wat een persoonlijk leed dit aanrichtte laat zich raden. Dit bood voor anderen, die deze destructieve periode goed hadden doorstaan, de mogelijkheden om te investeren. De één zijn dood was de ander zijn brood.

Maerten Ruychaver

Zo was er Maerten Ruychaver, poorter van Haarlem, een welgesteld en vermogend man. Hij was handelaar in buskruit. Hij was diverse malen burgemeester van Haarlem en Hoogheemraad van Rijnland geweest. Hij had goed garen gesponnen tijdens de gevechten rond Haarlem en Leiden. Zijn handel in buskruit was wat wij nu zouden zeggen booming business. Hij was geboren in 1546 als zoon van WilIem Jacobsz Ruychaver, brouwer en schepen van Haarlem, en van Guerte Pouwelsdr van Outschoten. Op 28 oktober 1570 was hij in Hillegom getrouwd met Alyt van der Laen, dochter van Nicolaes van der Laen, de bekende burgemeester van Haarlem. Maerten was eigenaar was van de hofstede Veenenburgh gelegen tussen Hillegom en Lisse. Op eerste kerstdag in 1626 overleed Maerten Ruychaver op zijn hofstede Oostende bij Hillegom.

Maerten begon failliete boedels op te kopen in Lisse. Op l juni 1579 kocht hij 5 morgen land tussen Veenenburgh en het land van Lysbet Jacobsdr van Nyenrode, het huidige bloemtententoonstelling terrein en de wildernissen. Dit land was in eigendom van Willem Jorysz. Deze had in 1563 het land gekocht. Hij was door de gevechten in “desolate toestand” gekomen en hij was failliet verklaard. In 1577 werd het land beschreven als “een hoeksken land en erfjen waar weleer ener huysken op gestaan heeft, leggende In de Banne van Hillegom”. Het faillissement van Willem Jorisz werd zondag 16 februari 1577 in de Kerk van Lisse afgeroepen na het zingen der psalmen en de preek. Kopieën waren te verkrijgen op het stadhuis van Leiden en op de woning van de schout van Lisse. Op 3 maart 1577 werd het land “gearresteerd” en door de schout en schepenen “gesteld in handen van de Koninklijke Majesteit”. Want Philips II was officieel nog steeds graaf van Holland. Hij was dus de wettige landsheer. Op de daarop volgende publieke verkoop werd Maerten Ruychaver eigenaar van het perceel voor 331 gulden. Waar Willem Jorysz was gebleven, vermeldt de geschiedenis niet.

De volgende aankoop van Maerten was weer uit een failliete boedel. Deze was van Cornelis Jans Florysz, alias Ruygeneeltje, getrouwd met Claesje Pouwelsdr, wonende aan de “Heerwech in ’t dorp Lisse”. Ruygeneeltje bezat onder andere land aan de Quadewech in de Lisserbroek en land in de Morschveen, groot 19 morgen. Ruygeneeltje had zich al diep in de schulden moeten steken en kon niet meer voldoen aan de aflossingen en werd in 1579 failliet verklaard. Deze schulden werden later door Maerten Ruychaver afbetaald. Cornelis Jan Florysz, alias Ruygeneeltje overleed in juni 1584.

De volgende failliete boedel, die Maerten opkoopt, was een perceel van 9 en 1/2 morgen land uit de desolate boedel” van Cornelis Ysbrantsz Rootgen op 13 juli 1584. Dit lag ook in de Morschveen en vormde één geheel met de vorige aankopen.

En als laatste, om de landhonger van Maerten te stillen, was er nog een “…zekere 1 hont lants ofte daaromtrent, bij der hoop, zonder mate met de voet gestoten”. Een klein stukje dat eigendom was van de Duinmeier Jan Gerytsz Hits. Ook dit stukje grensde aan Maertens vorige aankopen en aan het Nijenrode Duin, het huidige bloemtententoonstelling terrein. Op 29 mei 1582 kocht Maerten het voor “de somma van 35 guldenen, d’een helft gereed geld ende dandere helft over een jaar na datum”.

Dit toonde de diepe ellende waarin de boerenstand van Lisse zich na de “troebelingen” bevond. Het dorp zelf was zwaar beschadigd, de kerk beschoten door Spaans en Hollands geschut en deels afgebrand en vele inwoners hadden hun leven of have en goed verloren.

Middelburg

Ruychaver had een boerderij op zijn pas verworven bezit gebouwd. Dat was de geboortedag van de Buitenplaats Middelburg of Morschveen. Na het uiteenvallen van de buitenplaats werd de boerderij naar de buitenplaats vernoemd: “Boerderij Middelburg”. Ook werd de naam gebezigd in latere tijden als “de boerderij van Van Graven” naar de pachter destijds.

Op 17 september 1588 lezen we in de Rechterlijke Archieven van Lisse, dat Maerten Willemsz Ruychaver een woning met ongeveer 30 morgen land, ruim 26 ha, “gelegen in de Hooge Moschveenen te Lisse” heeft verkocht.

Op die dag verscheen voor Jan Reyersz, schout van Lisse en voor Cornelis Pietersz Boursgen en voor Mees Meesz Hoochcamer schepenen van Lisse “De eersaame Maerten Ruychaver, thans woonachtig op de huise van Bergendal te Voorhout“. Hij verkocht aan zijn zwager jonkheer Kapitein Arnoult van Duivenvoorde de woning met 30 morgen land. Ruychaver verklaarde “volkomenlijken vernoegd, voldaan ende wel betaald te zijn, den eersten penninge met den lesten, alles te goeder trouw en onder arg ende bedrog”. Niet vermeld werd wat dat bedrag dan wel was. Maerten Ruychaver verkocht aan zijn zwager “…zekere woning als huis, barg en schuur met ruim 30 morgen land gelegen aan diverse percelen over duin in de Hoge Mosvenen, strekkende van de Nyenrodens duinen af tot achter aan de vaart toe. Alles volgens de oude brieven, belast met 23 st erfhuur meest competerende Nicolaes van der Laen erfgenamen te Haarlem en 12 gulden en 10 st per jaar af te lossen met 200 gulden tbv Jr Johan Nicolaeszn. van Mathenesse” Dit onder overhandiging van de volgende brieven: “Een decreetbrief verleden door het Hof van Holland van 5 morgen land gekomen uit de boedel van Willem Joriszn, groot 12 bladen van 1-6-1579. Een eigendomsbrief van 8 bladen van 18 en 1/2 morgen land gekomen uit de boedel van Cornelis Jan Floriszn Ruygeneel van 28-9-1580 verleden voor de schout van Lisse. Dan nog een waarbrief van 1 en 1/2 hond land gekomen van Jan Gerritszn Hits van 29-5-1582 verleden voor de schout van Lisse. En nog een decreetbrief verleden voor de Baljuw van Rijnland van diverse percelen van landen groot 4 morgen, 2 morgen, 1 en 1/2 morgen en 2 morgen, gekomen uit de boedel van Cornelis IJsbrantszn. Rootgen van 18-7-1584”.

Arnoult van Duivenvoorde was afkomstig uit de adellijke familie van Duivenvoorde en was een zoon van jhr. Adriaen van Duivenvoorde, deken van Dordrecht. Hij werd luitenant-kolonel in het leger van de prins van Oranje, Frederik Hendrik. Hij was getrouwd met de zus van Maerten. Zij heette Geertruyd Ruychaver.

De eigenaar van de Buitenplaats woonde uiteraard niet zelf op de boerderij. Deze werd verpacht. We weten wie deze pachter was uit de rechterlijke Archieven van Lisse. Het was Hendrik Adriaensz Langeveld, afkomstig uit het Langeveld onder Lisse. Hij was getrouwd met Aegie Dircksdr en vijf kinderen zijn bekend: Adriaen, Lenaert, Jan, Cornelis en Aagje. Toen Hendrik overleed in 1612 werd zijn weduwe “bruikster” ofwel pachteres. In 1624 was de pacht overgegaan op Adriaen den Boer uit Noordwijk, die met dochter Aagje op 11 augustus 1619 in Lisse was getrouwd. In 1628 lezen we dat zoon Lenaert Hendriksz Langeveld de nieuwe pachter was geworden.

Jhr. Adriaen van Duivenvoorde, inmiddels kolonel, nam deel aan het beleg van Oostende in 1601 en liep daar de pest op, waaraan hij op 4 juni 1602 overleed. Zijn vrouw Jonkvrouwe Geertruyt van Duivenvoorde kwam in bezit van de Buitenplaats Middelburg. Zij trouwde in 1618 met jhr. Jacob van Thienen. Hij was Meesterknaap, ridder van Holland en West-Friesland en schout van Grootebroek.

Dan, op 7 februari 1633 was er weer nieuws over Mosveen. Jhr. Jacob van Thienen, “als man en voogd over Jonkvrouwe Geertruyt van Duivenvoorde” had, na een openbare veiling “de Buitenplaats Mosveen te Lisse aan Geryth Jacobsz Hulft” verkocht. Deze was woonachtig te Haarlem.

Het bezit werd beschreven als: “….zekere woninge, huijs, bargen, schuijren, potinge ende beplantingen met sijnen heintuinen ende boomgaarden, geleegen in den Ambagte van Lisse in de Hoochmosse Veenen, tesamen groot omtrent 29 morgen toegemaakt land behalve 4 morgen daaromtrent niet toegemaakt sijnde”. Al het land is: “bij den andere geleegen en in pacht bij Lenaert Hendricxz tot Langeveld”. De koopprijs was 10500 gulden te betalen in drie termijnen telkens op de eerste mei. Bijzonderheid bij deze verkoop was dat Geryth Jacobsz Hulft van katholieke gezindheid was.

Geryth Jacobsz Hulft kocht steeds meer land in Lisse. Op 10 april 1634 verschenen voor “..de schout van Lisse, Adriaen van Gorcum, Jonkvrouwe Elisabeth van Duivenvoorde, wonende te ’s Gravenhage, geassisteerd met jonker Gijsbert van Duivenvoorde, haar broeder”. Zij verkochten via Jan Hendricxz van Langeveld aan Gerrit Jacobsz Hulft, een stuk land in de Lisserbroek, “genaamd de Breede Boecamp”.

Een jaar later, op 23 maart 1635, verkocht Adriaen Adriaensz den Boer, woonachtig in Noordwijk en familie van Jan en Lenaert Langeveld een Loosterkamp in de polder van de Mosvenen, groot 2 morgen grenzend aan het land van koper Hulft. Adriaen den Boer zou het Loosterkamp voor tien jaar huren voor 60 gulden per jaar en de pachtsom aan niemand anders dan aan Lenaert Hendricxz vermogen over te doen. Lenaert was zoals bekend zijn zwager.

Frans Barentsz Cousebant

Ook imperialisten hebben last van vergankelijkheid, zoals ook Geryth Jacobsz Hulft. Hij overleed. Uit zijn huwelijk met Haesghen Willemsdr van Foreest, was een dochter geboren, Adriana. Zij was getrouwd met de puissant rijke, katholieke Haarlemse brouwer Frans Barentsz Cousebant, weduwnaar van Wyve Cornlisdr van Rijck. Hij was een zoon van Barent Wiggertsz en Magdalena Adriaensdr Kies van Wissen, die beiden in oktober 1603 aan de pest waren overleden. Deze ziekte maakte geen onderscheid tussen arm of rijk. Men zou Frans Barentsz Cousebant kunnen zien als de rijkste man van Haarlem. Door zijn huwelijk met Adriana Gerritsdr Hulft kwam Middelburg in handen van de familie Cousebant. Of het prettig wonen is geweest, is maar de vraag, want buurman Cornelis van Sypestein was een zeer onaangenaam mens waar de familie Cousebant heel wat mee te stellen heeft gehad. Maar dat een andere keer.

Ook werd ondertussen een aanvang gemaakt met de aankoop van land voor de aanleg van de Trekvaart van Leiden naar Haarlem. Cousebant verkocht 345 roeden land Hij ontving hiervoor van de stad Haarlem 207 gulden en 6 stuivers.

Op 20 november 1689 overleed Adriana (van der) Hulft. Reeds op 30 juni 1676 had zij, ziek te bed liggende, haar testament opgemaakt. Haar man Frans Cousebant, was al in juni 1667 overleden, maar de buitenplaats Middelburg behoorde aan haar. Van de onroerende goederen werden bij de “schiftinge, scheidinge en delinge” vijf loten gemaakt; voor elk van haar zoons één.

Lot nummer B was de “Woning tot Lisse en ’n obligatie” samen 12.000 gulden.

De woning te Lisse, Middelburg dus, werd nauwkeurig omschreven als: “Een woninge met de landen daarbij gebruikt, alsmede het Heerschaps Huijs ende boomgaard gelegen tot Lisse”. De boerderij was voor 400 gulden per jaar verhuurd aan de weduwe Jan Claesse van den Helder.

Het woord “Heerschapshuis” wijst erop, dat het thans meer was dan een boerderij alleen. Waarschijnlijk was er tegen de voorzijde van de oude boerderij een nieuw gebouw gezet. Zomers kwam de eigenaar, het Heerschap dus, uit de stad met gezin lekker buiten wonen aan de voorzijde van de woning, terwijl de pachter het achterhuis en zijn boeren bedoening had.

Ik weet niet of er een vrouwelijke vorm van heerschap bestaat, maar Adriana weduwe Cousebant was eigenaresse van Middelburg. Zij had tot executeur-testamentair haar zoon Josephus benoemd, maar dat bleek een abuis. In haar testament lezen we: “Het is mijn wil dat het zal zijn Gerardus Cousebant”. En zo gebeurde het.

Lot nummer B, waartoe dit alles behoorde, werd getrokken door Josephus Cousebant. Hij was priester. Door het trekken van dit lot was de geestelijke Josephus Cousebant, zoon van Frans Barentsz Cousebant, dus heerschap geworden van de buitenplaats Morsveen of Middelburg in. Lisse. Josephus werd in juni 1633 in Haarlem geboren. Op 12-jarige leeftijd ging hij met zijn broer Gerardus naar Frankrijk. Daar werd hij opgenomen voor academisch onderwijs bij l’Académi Royale in het dorp Juilly. In 1651 en 1652 studeerde hij wijsbegeerte en theologie aan de Universiteit van Parijs. Hij promoveerde en ontving tevens zijn priesterwijding. Bovendien benoemde de Franse koning Lodewijk XIV hem op 19 juni 1662 tot zijn “conseiller et aulmosier”. Men zou denken dat zijn kostje daar gekocht was. Een glanzende carrière lag in het verschiet en ieder ander had alvast zijn naam verfranst in “Jarretière”. Op 21 juli 1682 keerde hij echter weer terug naar Haarlem en sloot zich aan bij de Hollandse Zending. Hij was bekend als een eerlijk toegewijd priester. Dat was een zeldzaamheid in die tijd. Hoeveel oog hij had voor misstanden en armoede blijkt uit het feit dat hij in 1667 “de Broederschap ter verlossing der slaven” heeft opgericht. Dit was juist in de jaren dat vele Hollandse kooplieden zich juist met diezelfde slavenhandel schandalig verrijkten. Hij werd Pro Vicaris van Haarlem.

Het was deze bescheiden pastoor Josephus Cousebant, die van 1690 tot aan zijn dood op 12 april 1695 eigenaar van Morsveen te Lisse was. Geen enkel archiefstuk herinnert aan deze beminnelijke man en toch zal hij veel in Lisse zijn geweest. Aan het Mallegat in het Pastoorshuis bij de schuilkerk aldaar, woonde een vriend en geestverwant van hem, Joannes van der Werve, pastoor te Lisse. Deze was een even beminnelijk man als hijzelf. Pastoor van der Werve overleed op 13-06-1697 in Lisse.

Executeurs-testamentair van Josephus waren zijn jongere broers Jodocus en Frederik Cousebant. Door het graven van de Trekvaart was een deel van het land van Cousebant afgesneden en lag ten westen van de Trekvaart. De buurman Sypestyn had oostelijk van de vaart nog bezit. Er werd door de executeurs-testamentair en door Andreas van Sypesteyn een ruil met gesloten portemonnee gedaan. Het land van Middelburg of Morsveen loopt nu in rechte baan van de Loosterweg tot aan de Trekvaart en dat is heden ten dage nog het geval.

Josephus Cousebant werd in Lisse opgevolgd door zijn jongere broer Jodocus. Deze was in 1676 gehuwd met Maria Adriana Crucius, dochter van Adriaen Crucius, lakenkoper in Haarlem, en Maria Keyser. Zij was reeds weduwe van Arent van Gouthoven. Het huwelijk heeft niet lang geduurd. Zij overleed al na 6 jaar in 1682.

Op 20 april 1701 werd een overeenkomst opgesteld tussen een aantal partijen, o.a. Pieter Dierquens, heer van Veenenburgh en baljuw van Noordwijkerhout, Hendrick van Hoven, heer van Keukenhof en Jodocus Cousebant, heer van Middelburg. Daarin verplichtten zij zich om de Buurweg, de latere Loosterweg-noord, recht te trekken, te egaliseren en met fraaie gewassen te beplanten. Dit werd inderdaad uitgevoerd. Jodocus Cousebant overleed in 1709.

Tijdens het korte huwelijk van Jodocus Cousebant en Maria Adriana Crucius was hun enige zoon geboren op 20 januari 1682 in Haarlem, genaamd Adrianus Franciscus Cousebant. Hij trouwde in 1707 in ’s Gravenhage met Maria Catharina Emonds, dochter van mr. Pieter Emonds, advocaat van het Hof van Holland en van Adriana Dymphna van Beeck.

Op zijn bruiloft kreeg de bruidegom als gift van zijn vader Jodocus de buitenplaats Middelburg. Middelburg had dus een nieuwe eigenaar. De hofstede en boerenwoning bleken nu verpacht te zijn aan Jan Jacobsz Naardenburg en wel voor 500 gulden per jaar, jaarlijks te betalen op 18 oktober. Deze datum viel samen met de jaarlijkse Haarlemse “Lucasmarkt”, sinds de middeleeuwen een vaste datum waarop termijn betalingen moesten worden betaald. Adriaen Francois Cousebant trad niet veel in het nieuws.

Op 29 november 1719, “des avonds de klok omtrent zeven ure”, maakte Adriaen Francois Cousebant, ten overstaan van notaris Jan Barnevelt te Beverwijk, zijn testament op. Niet dat hij oud, zwak of ziek was, maar hij was van plan een reis naar Frankrijk te maken. Ingegeven door “de broosheid des levens” wenste hij zijn testament te maken.

Hij reisde alleen met zijn “valet” (bediende) en benoemde zijn vrouw tot eventuele voogdes over hun minderjarige zoon Franciscus Bernardus. Later schreef hij nog in sierlijke letters nog zelf toe in het testament: “Mijn plaats op de Schillque (hofstede Breeland in de Zilk) wil ik niet verkocht hebben, want dat moet blijven tot uw en mijn zoons plezier”. Hij had het goed voor met vrouw en kind.

Op 9 juni 1722 verscheen voor de schout en schepenen van Lisse “den heer Adriaan Francoijs Cousebant”. Hij verklaarde aan de heren Nicolaas en Pieter Tiark, Tjarck of Tjark te Leiden verkocht te hebben “een woninge met omtrent 32 morgen 10 roeden land te Lisse”, waarbij inbegrepen “een groter en een kleiner bos”. Hierbij was ook inbegrepen een huis met een lapje grond aan de Leidse Vaart en een Loosterkamp en de Breede Boecamp gelegen in de Lisserbroek. Alles tezamen voor “8000 gulden in gereed geld”. Pachter op Morsveen was nu Jacob Jansz Naardenburg die zijn vader had opgevolgd als boer op de boerderij. We lezen in het archief dat Jacob op 19 mei 1717 in de katholieke schuilkerk aan het Mallegat met Wijntje Maertensdr van der Meer in het huwelijk was getreden. Jacob Naardenburg wer niet oud. Op 7 november 1738 overleed hij in Lisse en Wijntje werd zelf pachteres en bouwvrouw”. Er zijn vier kinderen van hun bekend: Jan, Maarten, Willempje en Maria. Op 8 juni 1745 hertrouwde zij met de welgestelde Warrebout Jurriaensz Vreeburg. Wijntje was zijn vierde vrouw. Vreeburg was niet alleen een groot vrouwenliefhebber maar ook een groot grondbezitter en had overal in Lisse bezittingen. Hij overleed drie jaar later op 29 mei 1748 en was Wijntje voor de tweede maal weduwe.

Het zg “Heerschapshuis” wat aan de boerderij was gebouwd was klaarblijkelijk weer geheel opgenomen in de boerderij. Dat is te lezen in het Quohier van den verpondingen. De Heren Tiark resideerden in de nabijgelegen buitenplaats Middelburg. Op de “boereplaats” van de heren Tiark werd regelmatig vee en hout uit de bossen van Mosveen verkocht. Zo ook op 9 maart 1728 toen er “koebeesten” verkocht werden. Aardig om te weten is dat in 1728 een koe ongeveer 26 tot 34 gulden opbracht volgens het Oud Rechterlijk Archief van Lisse.

Op 4 oktober 1745 was mr. Pieter Tiark in Leiden overleden, 49 jaar oud. Mr. Nicolaas Tiark, met wie Pieter het buiten Middelburg had gekocht werd niet meer genoemd als eigenaar. In zijn testament dat op 20 april 1750 werd uitgevoerd, kunnen we lezen over de inventaris van “Hofstede Middelburg met woning en 73 morgen en 200 roe lands”. Middelburg was door enige aankopen dus flink groter geworden.

Mr. Pieter Tiark had twee dochters. De oudste, Petronella Geertruyd overleed op 1749 op Middelburg. De jongste Maria Jacoba Johanna Tiark erfde dus het gehele bezit van haar vader. Zij trouwde in april 1750 in Leiden met Jean Baptist Francois George, graaf van Oultremont de Warfusée. Maar omdat het jonge paar zich toch niet in deze omgeving vestigde, trachtten ze zich van hun bezit in Lisse te ontdoen.

In ‘De ’s Graevenhaegse Woensdagse Courant’ van 14 November 1753 werd Morsveen aangeprezen als “… een voorname Huysmans-woninge, voorzien met een zeer bekwame schuur, huizine, bargen, stallinge voor diverse beesten, en voorts alle ’t gene tot een wel geconditioneerde huismans-woninge behoort…etc”.

Van een verkoop was echter niets terecht gekomen, Wel werd er een jaar later “Boelhuis” gehouden. Op 17 april 1754 werden voor schout en schepenen van Lisse koeien, jong vee, paarden, schapen en varkens, bouwgereedschap en verdere goederen verkocht. De publieke verkoop bracht bijna 3200 gulden op. Pachter Naardenburg was niet meer op Morsveen. Hij werd in dat zelfde jaar in 1754 pachter op Nieuw Zandvliet aan de tegenwoordige Stationsweg. Nieuwe pachter op Morsveen was de jonge Wouter Pietersz van der Swet, geboren In Noordwijkerhout en zoon van Pieter Cornelisz van der Swet en Cornelia Woutersdr van der Vlugt. Wouter van der Swet trouwde op 23 november 1755 in Hillegom met Aagje Joostendr van Diest, geboren in Hillegom. Wouter bleef tot zijn dood in 1806 pachter en boer op Morsveen.

Op 27 april 1781 was het er dan toch van komen. Schout van Lisse, Jacobus van Lutsenburg, vergezeld door schepenen Jeremias Rouwens en Jan Hits, ontvingen de heren Willem Pietersz van Egmond en Xavier Gerritsz van der Hout. Zij waren procuratiehouders van Maria Jacoba Johanna Tiark. Zij deelden de bestuurders van Lisse mee dat “op 20 april 1781 in het Heerenlogement aan den Burg binnen Leiden, de buitenplaats Middelburg is verkocht aan de heer Egbert Bosch te Amsterdam, in gerede en contante gelden, alles zonder archlist of bedrog”.

Egbert Bosch was geboren in Amsterdam op 25 juni 1721 als zoon van Arent Bosch en Aletta Thesingh. Hij was een welgesteld man, doopsgezind, en verstokt vrijgezel. In Lisse bezat hij reeds de hofstede Voorburg aan de westzijde van de Trekvaart waar hij ’s zomers graag vertoefde. Gerekend naar zijn geboortedatum in het doopsgezinde doopboek van de kerk ’t Lam in Amsterdam was hij dus al zestig jaar toen hij Middelburg kocht. Egbert Bosch overleed op 2 mei 1788 in zijn riante woning aan de Keizersgracht in Amsterdam. Hij was toen al geen eigenaar meer van Middelburg. Op 11 december 1783 verscheen voor schout en schepenen van Lisse de heer Ysbrand van Watering, “Meester Metselaar alhier, procuratie hebbende van den Wel Ed. Geb, Heer Egbert Bosch”. Hij had de buitenplaats Middelburg en de boerderij voor 8000 gulden verkocht aan “den Wel Edele Gestrenge heer Matthijs Ooster, Heer van Meygisfelden in Holstein, koopman, assuradeur, commissaris en schepen te Amsterdam”. Verder was deze Matthijs regent van het Leprozenhuis en directeur van de Levantse Handel. Ook was hij sinds 1781 eigenaar van de buitenplaats Santvliet te Lisse. Hij was geboren op 28 oktober 1747 in Amsterdam als zoon van Matthijs Ooster en Maria Cornelia Quenlon. Hij had dus als 33 jarige al aardig zijn zakken weten te vullen. Hij trouwde met Clara Hillegonda Hooft die hem drie kinderen schonk, die allen jong overleden. Matthijs overleed in 1842 in Utrecht op 94 jarige leeftijd.

Samengaan van Middelburg en Keukenhof

Op 14 mei 1797 verkocht Matthijs Ooster Middelburg aan Lucas Jan Michielsz Boon, koopman te Rotterdam voor de somma van 8000 gulden contant en een “custingbrief” van 5000 gulden. Lucas Boon, was geboren in Delft als zoon van Johan Michiel Boon, luthers predikant, en Johanna Adriana Swijggelman. Hij werd gedoopt op 4 juni 1758 in de Lutherse kerk te Delft. Hij was niet voor niets koopman en hij ontdeed zich zo snel mogelijk weer van zijn pas verworven bezit. Hij had daartoe zijn zwager, Jan Bartholomeus Snellen, gemachtigd. Op 22 april 1800 vond in het Rechthuis van Lisse (Witte Zwaan) de openbare verkoop van Middelburg plaats. Na veel geharrewar werd de koper uiteindelijk Simon Petrus Joosten, commissionair uit Amsterdam, die Middelburg kocht voor 10.200 gulden. Een pikant detail was dat Simon weduwnaar was van Sara van Hoboken, jongste dochter van Abraham van Hoboken en Anna Scheltes. Anna was na het overlijden van haar dochter in 1807 eigenares van Keukenhof geworden. Toen zij op 2 juli 1808 in haar huis aan de Keizersgracht overleed, was Simon Petrus Joosten zowel eigenaar van Middelburg als van Keukenhof!

Dat Simon Petrus ook nog pretenties in de poëzie had blijkt uit een gedicht dat hij maakte ter gelegenheid van het huwelijk van zijn dochter Alida Sebilla met Hendrik Sleebes. Daarin ging overigens de hele familie Joosten zich te buiten “aan Huwelijksche Gezangen”. Hij liet dit in een boekje optekenen.

De Franse tijd was een onzekere tijd. Simon neemt het zekere voor het onzekere en doet zowel Keukenhof als Middelburg in de verkoop. Grote aanplakbiljetten prijzen het goed en onder punt zes kunnen we lezen:

“…Ene capitale en weldoortimmerde huismanswoninge, gelegen aan de Loosterweg, genaamd Middelburg, voorzien van ene stallinge voor 30 stuks hoornvee en 3 paarden met deselfs dorsvloer, ruime schuiringe, zomerhuis, wagenhuis, karnmolen, capitale kelder en varkenshokken. Twee vijf roeden hooibergen, ruime werf met opgaande bomen, een boomgaard mitsgaders met een strook bos halverwege de Loosterweg van de woninge halversloot tot aan de scheidinge van ’t bos aan de brugge met ende beneffens de daarbij gehorende nombre van 30 morgen, 150 roeden allerbest wei hooi en boslanden als één partij groot 25 morgen en 450 roeden geleegen bij, aan en omme de woning,..”.

En dan te bedenken dat het hier alleen om Middelburg ging. Keukenhof en de resten van Zandvliet vielen onder andere punten op het aanplakbiljet. Vrijwel de gehele polder van de Hooge Morsvenen was opgenomen in het landgoed Keukenhof.

Op 2 november 1806 was Wouter van de Zwet, pachter en boer op Middelburg overleden. Wouter had maar één zoon, die als zijn opvolger in aanmerking kwam, Simon van der Zwet. Maar deze was reeds boer op “Lammetje Groen” . Er was voor Middelburg dus geen opvolger. Dus werd er op 9 april 1807 een “Boereboelhuis” gehouden, Wat dit opbracht weten we niet ,want daar zijn helaas geen rechterlijke archieven van bewaard gebleven. Vast staat dat de nieuwe pachter, boer Jacob Leenslag werd.

Jacob Leenslag was gedoopt op 13 mei 1781 In de Gereformeerde Kerk in Hattem als zoon van Hendrick Leenslag en Barbera Jacobsdr Swaanepol. Jacob Leenslag overleed op 27 maart 1860 in Sassenheim. Hij was getrouwd met Willemijntje van Broekhuizen geboren in Leiden, Zij overleed op 30 mei 1823 in Sassenheim. Zij schonk hem twee zonen, Hendrik en Willem. Een boerin was absoluut noodzakelijk op een boerderij dus Jacob hertrouwde op 4 april 1824 in Sassenheim met Haasje Magdalena van Leeuwen, geboren op de Kaag.

Zoals gezegd was het volop Franse Tijd: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap werd alom verkondigd. Van de gelijkheid kwam eigenlijk vanaf het begin niets terecht. Er waren mensen die veel gelijker waren dan anderen. In deze tijd werden veel landerijen in kleine stukjes verkocht; je kon niet weten. Buitenplaatsen raakten in verval door gebrek aan onderhoud en de schitterend aangelegde tuinen werden vernietigd. Te vrezen was dat Keukenhof ook zou verloederen.

Mr. Johan Steengracht van Oostcapelle

Maar op de heugelijke dag 2 oktober 1809, of moet ik zeggen op de 2e van de Wijnmaand, werd Keukenhof met alles wat daartoe behoorde, dus ook Middelburg, gekocht door jhr. Mr. Johan Steengracht van Oostcapelle. Hij was geboren in 1782 in ’s Gravenhage en overleed In 1846. Door deze verkoop maakte de Keukenhof een stap in de richting van het adeldom en kwam een einde aan Amsterdams burgerdom.

Direct begon Steengracht zijn bezittingen uit te breiden. Het was weliswaar een moeilijke tijd maar geld scheen bij hem geen rol te spelen. In 1820 kocht hij de Klopperslanden, een stuk wei of hooiland dat geheel omgeven werd door zijn land. De weg daarna toe, het Klopperslaantje was al in 1783 door Keukenhof aangekocht. Een strook bos van 2 morgen was toen gekocht door Arij van der Zaal, timmermansbaas binnen ’t Vierkant te Lisse. Keukenhof moest ook hem recht van overpad geven op het Klopperslaantje. In de bepalingen werd beschreven wat voor soort overpad werd bedoeld. Er werd gesproken over wagens, paarden, hout, hooi of te voet. Maar ook vlas stond er onopvallend bij. Het betrof hier het “rauwvlas”, dat in augustus vanaf de Zuid Hollandse eilanden en uit Zeeland aankwam in de Gracht te Lisse. Deze werden vervoerd naar de Klopperslanden om te worden “geroot” in de sloten en beken aldaar. Daarna werd het in “kapellen” op het land gezet om te drogen. De stank die hier van af kwam, verjaagde zelfs de waterratten en de Lisser koeien stonden met de kont in de wind. Dus voor de omliggende buitenplaatsen was het ook geen pretje. Eigenaar Steengracht kon dus niet het eeuwig gegeven recht van overpad intrekken, want dat was juridisch niet mogelijk.

De pachter op Middelburg in deze tijd was Maarten van der Vlugt, geboren in 1770 in Voorschoten, Zijn vrouw Keetje Veldhoven was in Stompwijk geboren in 1777. Toen haar man op 3 april 1830 overleed werd zijn vrouw bouwvrouw. Na haar overlijden op 18 oktober 1835 nam zoon Arend de pacht van zijn moeder over. Op l mei 1836 trouwde hij met Jannetje van Graven, dochter van Ceel van Graven en Clara van Bourgonje. Hij was pachter van Nieuw Zandvliet. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren Arie, Selis en Clara. Selis volgde zijn vader op als pachter boer van Middelburg. Hij was geboren op 9 oktober 1843 in Lisse. In 1877 trouwde hij met Hendrika van Rijn uit Voorhout. Daarna volgden leden van de familie van Graven de familie van der Vlugt op. Selis had namelijk een eigen boerderij gekocht in Voorhout.

In 1846 nam dochter Jonkvrouwe Cecile Marie Steengracht het landgoed van haar vader over. Zij trouwde met Carel Anne, baron van Pallandt. Cecile Marie overleed in 1899 waarna haar dochter Cornelia Johanna van Pallandt, geboren op 4 maart 1840 in ’s Gravenhage, eigenaresse werd van Keukenhof en Middelburg. Zij trouwde op 10 oktober 1861 In Lisse met Jan Carel Elias, graaf van Lijnden. De volgende eigenaar was Jan Maurits Dideric, graaf van Lijnden en als laatste in de rij weer een Jan Carel, graaf van Lijnden.

©Arie de Koning 2014

Boerderij Middelburg in 2014

Uitgave 7e jaarboek Kasteel Keukenhof

Het thema is schilders en schrijvens. 17 Brieven uit Nederlands-Indië worden besproken, evenals 2 wapenschilden. Ook middeleeuwse handschriften en getijdenboeken komen aan de orde.

Boekbespreking

NIEUWSBLAD Jaargang 13 nummer 1, januari 2014

In de serie jaarboeken Kasteel Keukenhof verscheen in november 2012 jaarboek VII: “Kasteel Keukenhof: schilders en schrijvers”, onder redactie van Gerard Jaspers.e.a. In dit bijzonder interessante zevende Jaarboek Kasteel Keukenhof worden schatten uit de bibliotheek, het huisarchief en de kasteeltuin belicht.

Annechien Bertheux beschrijft in een uitgebreid artikel de 17 brieven uit het familiearchief op kasteel Keukenhof van H.W.D.W. baron van Lynden (roepnaam Hein) aan zijn moeder Elisabeth Susanna van Singendonck (16 brieven) en aan zijn broer Carel (l brief) tijdens zijn verblijf in Nederlands-Indië: “Zeventien brieven uit Nederlands-Indië van Hendrik Willem Dirk Wouter baron van Lynden 11 december 1873-10 maart 1877″. Deze brieven geven een duidelijke weergave van de reis van Hein van Lynden naar, en zijn verblijf in Nederlands-Indië

Hein van Lynden (1849-1877) is de jongste zoon van Johan Maurits graaf van Lynden (1807-1864) die in 1853 een handelsmissie leidde via Batavia naar Japan om de shogun daar een portret van koning Willem III aan te bieden, (zie vijfde jaarboek van Kasteel Keukenhof). Hein is 24 jaar als hij vanuit Marseille op reis gaat naar Nederlands-Indië. Waarom hij gaat is niet duidelijk. Waarschijnlijk had hij schulden gemaakt. Aangekomen in Java reist hij via Batavia en Buitenzorg naar de theeplantage van W.A. Baud. Daar wordt hij ernstig ziek en na zijn herstel gaat hij werken voor een suikerfabriek en koffieplanters. Een groot aantal van de brieven is, zoals gewoon voor de adel in die tijd, in het Frans geschreven. Ze geven een goed inzicht van al zijn belevenissen in Nederlands-Indië, naast nieuws ook praktische informatie en persoonlijke gevoelens van eenzaamheid, grote teleurstellingen o.a. met W.A. Baud en heimwee. Hein is in Indië op 28 jarige leeftijd overleden op 28 december 1877 en heeft helaas zijn moeder en broer nooit meer teruggezien.

Rob Pex geeft in zijn artikel “Twee bijzondere wapenschilden” uitleg over het tweetal fraai gerestaureerde gepolychromeerde wapenschilden, die in de hal hangen van Kasteel Keukenhof. Deze wapenschilden geven

het rechthoekige wapen van de familie van Schoonhoven weer en een ovaal wapen waarop het huwelijksbord van de families Van Schoonhoven en Witheyn staan aangegeven. Hoe kwamen deze wapenschilden ooit in Keukenhof terecht? Daar is door onderzoek van Ignus Maes en het Centraal Bureau voor Genealogie duidelijkheid over verschaft. Uit de in het artikel aangegeven stamboom van Pieter van Schoonhoven (1684-1767) getrouwd met Maria Anna Witheyn (1686-1763) blijkt dat zijn kleindochter Hillegonda Petronella Meerman (1742-1799) getrouwd was met Claudius van der Staal, die de vader was van Daniel Pompejus Johannes van der Staal (1774-1858), eigenaar van Wassergeest vanaf 1804. Wassergeest kwam in 1852 in handen van Johan Frederik Steengracht. Na zijn overlijden kwam het via zijn zus Cecilia Maria Steengracht, die in 1837 met Carel Anne Adriaan baron van Pallandt getrouwd was, waarschijnlijk in handen van landgoed Keukenhof.

Kortom het lijkt er op dat deze wapens via Wassergeest de weg hebben afgelegd naar Keukenhof.

Dr. Gerard Jaspers beschrijft in zijn artikel “De terugkeer van een middeleeuws handschrift in de bibliotheek van kasteel Keukenhof’

op een zeer boeiende wijze de terugkeer van het 150 jaar lang bij de familie van Lynden in bezit geweest zijnde prachtige perkamenten middeleeuwse handschrift “Gebedenboek in handschrift “. Graaf Jan Carel Elias van Lynden was er zeer aan gehecht en liet het handschrift in 1946 vanuit kasteel Keukenhof meeverhuizen naar zijn nieuwe verblijf in Sint Michielsgestel. Helaas werd het bij zijn dood in 2003 naast andere unieke stukken, die oorspronkelijk uit kasteel Keukenhof kwamen, door de erfgename aan derden verkocht. Op een wonderlijke wijze wist Gerard Jaspers dit handschrift m.b.v. de Van Lynden society in 2012 weer te bemachtigen voor de bibliotheek Keukenhof. Gerard beschrijft met prachtige afbeeldingen dit unieke middeleeuwse handschrift dat uit ca. 1470 (de tijd van de Moderne Devotie) dateert en drie, waarschijnlijk in een (Noord) Hollands klooster in het Nederlands vertaalde, getijden omvat: ” De getijden van de Heilige Geest, De getijden van de Wijsheid en Die langhe cruys ghetide”. De herkomst en ook de vorige eigenaars van dit “Gebedenboek in handschrift” ‘m de afgelopen 220 jaar (l 793-2013) worden uitgebreid beschreven. Via de schoonouders van Nicolaas Steengracht (1714-1840) en zijn kleindochter Cecilia Maria Steengracht (1813-1899) als erfgename, kwam het boek in de bibliotheek van Keukenhof terecht.

Ir. Leo Wevers legt in zijn artikel ” De restauratie van de Blauwe en Rode Salon op kasteel Keukenhof’ uit, hoe de restauratie van het interieur van het sinds 1943 ontruimde kasteel gerealiseerd is. Jan Carel Elias graaf van Lynden wilde na WO II niet meer op Keukenhof wonen zodat het kasteel tot 2010 zeer terughoudend onderhouden werd. Dank zij de inspanningen van het bestuur van de Stichting Keukenhof konden geldschieters worden gevonden die aan de restauratie van het interieur in 2010 en 2011 bijdroegen.

De auteur vermeldt, dat hij na een langdurig overleg over restauratievisies en bouwhistorisch onderzoek, het restauratieplan gemaakt heeft, dat tot een prachtige renovatie en authentiek kleurherstel van de Blauwe- en Rode Salon geleid heeft. De Rode Salon werd zuiver conserverend hersteld. In de Blauwe Salon werden de prachtige plafondschilderingen van Johannes Stortenbeker uit 1854 gerestaureerd, naast het weer aanbrengen van de oorspronkelijk in de Blauwe Salon aanwezige Alpenschilderijen van Gaspar Wolf als reproducties op de wanden.

Kortom, het resultaat is schitterend zoals uit de afbeeldingen in het artikel blijkt.

Sylvette Terwindt geeft in haar artikel over “Johannes Stortenbeker in kasteel Keukenhof’ achtergrond informatie over het zeer gerenommeerde Haagse schildersbedrijf “Willem Stortenbeker en zoon”, aan wie barones Cecilia Maria Van Pallandt-Steengracht in 1849 opdracht gaf voor het beschilderen van het plafond van de Rode Salon. Enkele jaren later volgde in 1854 de opdracht voor het schilderen van het plafond van de Blauwe Salon. Beide plafonds werden door Johannes Stortenbeker beschilderd met een prachtig decor. In de Rode Salon, die dienst deed als eetkamer, heeft hij het plafond verdeeld in cassetten en gevuld met putti en dierenfiguren als achtergrond. De Blauwe Salon, die dienst deed als ontvangst- en feestruimte, was de mooiste kamer van het huis en het plafond werd voorzien van cassetten met beschilderingen van grootse, uitbundige en kleurrijke allure. Dit is met veel prachtige afbeeldingen in kleur toegelicht in dit artikel.

Kortom een bijzonder interessant jaarboek!

Dit jaarboek omvat 117 blz. en is gebonden en geïllustreerd. Uitgeverij Verloren. ISBN: 978-90-8704-406-0; Prijs: €12,-

Keukenhof 7e jaarboek

 

Grote Schoolvakantie in 1963

Deen Boogerd beschrijft zijn jeugdactiviteiten in 1963.

Door Deen Boogerd

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 3, juli 2013

schoolvakanties rond 1963, was het toen echt heel anders? Vakantieherinneringen van een zestiger uit de tijd dat de meeste moeders elk dubbeltje moesten omdraaien alvorens het uit te geven. Computerspelletjes? Natuurlijk niet!….. Ganzenborden, dammen, schaken, halma, kaarten en natuurlijk mens erger je niet, maar alleen als het slecht weer was. Met beter weer trok je er op uit naar het Reigersbos om hutten te bouwen, voetballen op het landje van Cardol, stoepranden op straat, busjetrap en belletje lellen bij de buren tot ze d’r helemaal gek van werden. Voor hun kon de vakantie niet kort genoeg zijn.

Als het goed weer was ging je zwemmen in de Ringvaart bij de draaibrug, wel gevaarlijk door de enorme zuigkracht van de boten. Als je ouders het zich konden veroorloven werd je toch maar liever naar het Sassemse zwembad gestuurd daar was immers toezicht. Altijd dringen in de rij tot de ketting los ging, links de meisjes rechts de jongens. Af en toe was het gemengd zwemmen wohh…maar kwam niet te dicht bij de meisjes want dan werd je terug gefloten en na drie keer fluiten werd het gemengd zwemmen afgeblazen en de stouteriken naar huis gestuurd. Voor een stuiver kon je een puntdrop of een spekkie kopen bij het loket in dat tochtgangetje. Stond je daar veel te lang te klappertanden met je handdoek over je magere schoudertjes. “Zal ’t het zijn?” “sppspspekkie mmevrouw” “wah zeggie jochie?” Ze deed het erom! Naar Langevelderslag ging je als het echt mooi weer was, maar met tegenwind stapten we bij de Ruigenhoek af en was “het kleine zeetje” groot genoeg voor veel plezier. Spelen bij de bunkers en in de rest van het stukje oorlogsverleden. Ook daar moest je uit kijken, in het wat diepere gedeelte lag onder water een muur, daar moest je niet bovenop duiken dat deed pijn als je geluk had. Het kleine zeetje kon zo nu en dan ook flink meuren. Als het te lang warm bleef kwamen de vissen boven drijven met hun buikje omhoog. Dan fietste je toch wel liever een stukje verder tegen de wind in naar het strand en de frisse zeelucht.

Groenendaal bij Heemstede met de kinderboerderij en de speeltuin was ook zo’n plek met dat speciale vakantie gevoel. Een paar uur daar gaf je al het gevoel van een hele dag genieten. Was je al wat ouder dan ging je werken op het land, wieden langs die eindeloos lange bedden en dan weer terug alsof er nooit een eind aan kwam. Veel liever liep je mee met de rooimachine, om bakken of manden te verwisselen. Als je snel kon bollenpellen kon je daar ook een goed zakcentje/kostgeld mee verdienen. Voor je het wist was die mooie zomer alweer voorbij en zat je weer in de schoolbank luidkeels plaatsnamen op te dreunen van de aardrijkskundeles. De echo galmt nog door in mijn hoofd van Hillegom, Lisse, Sassenheim, Noordwijk binnen, Noordwijk zee, Katwijk binnen, Katwijkzee .enz. leuke plekken in de vakantie maar niet in de schoolbanken!

‘Het Kleine Zeetje’, bij de Ruigenhoek. Een olieverfschilderij van Piet Horsman uit
1965

‘Het kleine zeetje” bij de Ruigenhoek l maakte deel uit van het Twistduin wat toebehoorde aan de Gravin Cornelia j Johanna van Lynden Pallandt wonende in het kasteel de Keukenhof. Het Twistduin lag zuidelijk van de Delfweg en oostelijk | van de Herenweg die nu parallel ligt aan de provinciale weg. De gravin gaf in 1904 de opdracht om het Twistduin af te zanden en liet het Steengrachtkanaal l aanleggen zo ook de bijbehorende bruggen. Alle sloten werden gegraven ten behoeve van de zandafvoer (zandsloten). ‘Het kleine zeetje’ maakte onderdeel uit van die zandwinning. Westelijk van Landal- Dunimar bungalowpark ligt nog steeds de betonnen laad/loskade waar de boten werden volgestort om daar vandaan via de Steengrachtkanaal, Leidsevaart en de Arnoudsloot naar de kalkzandsteen fabriek van Herwaarden bij Hillegom te varen.

 

 

BOEKRECENSIE: Uitgave 6e Jaarboek Kasteel Keukenhof

In deel 6 worden globes, oorkonden en botanica beschreven. Ook de verpachting van de heerlijkheid Lynden in Gelderland komt aan de orde. Het huisarchief van Keukenhof en het boek De florum cultura worden beschreven.

6e Jaarboek kasteel Keukenhof

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 4, oktober 2012

In de serie jaarboeken Kasteel Keukenhof verscheen in september 2012 jaarboek VI: “Globes, oorkonden en botanica op kasteel Keukenhof’ onder redactie van G.J.  Jaspers.e.a

In dit bijzonder interessante zesde Jaarboek Kasteel Keukenhof worden schatten uit de bibliotheek, het huisarchief en de kasteeltuin belicht. Dr. Gerard Jaspers geeft in een kort artikel weer hoe een oorspronkelijk uit de collectie van Kasteel Keukenhof afkomstig schilderij “Sint-Nicolaasavond” van de Haarlemse schilder Richard Brakenburg, eind oktober 2011 bij Christie’s in Amsterdam weer boven water is gekomen.

Dr. Peter van der Krogt, expert op het gebied van historische globes, geeft een uitgebreide omschrijving van de historie van globes en brengt de twee “Library Globes” voor het voetlicht, die aanwezig zijn in de bibliotheek van Kasteel Keukenhof. Deze fraaie globes zijn in 1851 door Charles Smith vervaardigd en zijn toen door Carel Anne Baron van Pallandt (1813-1899) aangekocht.

Dr. Gerard Jaspers behandelt een aantal zeer interessante historische stukken uit het Gelderse voorgeslacht van Jan Carel Elias graaf van Lynden (1837-1900) die in 1861 trouwde met Cornelia Johanna barones van Pallandt. Onder deze documenten, die nu aanwezig zijn in het huisarchief van Kasteel Keukenhof, is een zeer bijzondere oorkonde uit 1345 die “De verpachting van de jurisdictie in de heerlijkheid Lyenden in Gelderland aan hertog Reinald III (1345)” omschrijft. In de omschrijving van dit document geeft Gerard Jaspers zicht op de sinds 1345 wijdvertakte stamboom van het adellijke geslacht van Lynden die in het Betuwse Lienden zijn wortels heeft. Piet de Baar geeft een interessante inleiding over “Het huisarchief van het kasteel Keukenhof’. Ook beschrijft Gerard Jaspers het boek “De florum cultura” uit de bibliotheek van Kasteel Keukenhof, een rijk met gravures verlucht botanisch handboek uit 1633 van de Romeinse jezuïet Giovanni Battista Ferrari. Co Mesman buigt zich in het laatste, eveneens botanische artikel, “Duivelse dingen rond het Kasteel” over de bijna vijftig paddenstoelen die hij op het landgoed Keukenhof aantrof. Kortom een bijzonder interessant jaarboek!

Dit jaarboek omvat 119 blz. en is gebonden en geïllustreerd. Uitgeverij Verloren. ISBN: 978-90-8704-301-87; Prijs: €12,-

Na de verschijning eind september 2012 van het zesde Kasteel Keukenhof jaarboek zet de hoofdredacteur Dr. Gerard Jaspers, gezien zijn leeftijd (hij is inmiddels 80 jaar), echter een punt achter zijn inspanningen, die tot de productie van deze 6 prachtige jaarboeken hebben geleid. Naar een opvolger wordt nog gezocht!

Jan Pieter molenaar van de Lageveense molen deel 2

De Lageveense molen heeft een vlucht van 18.40 meter. Na de brand in 1890 is de molen herbouwd  door molenmakersbedrijf Melman uit Warmond. Dit artikel en het artikel in het vorige Nieuwsblad met veel informatie is gebaseerd op Molenwereld 2000-9-192. 

door Andries Veloo

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 1, januari 2012

JP in de Lageveense molen (foto Andries Veloo,21 maart2011

Zijn molen

De molen heeft een vlucht van 18,40 meter, de diameter van het scheprad is 4,02 meter en de schoepbreedte is 32 cm. Na de brand in 1890 is de molen herbouwd door molenmakersbedrijf wed. J.A. Melman te Warmond. Dezelfde molenmaker bouwde tegelijkertijd de Munnikenmolen te Leiderdorp. Het was kennelijk een groot molenmakersbedrijf, want ze bouwden twee nieuwe wipmolens in een jaar en hadden daarnaast ook nog het normale onderhoudswerk aan de bij hun in onderhoud zijnde molens. Bijzonder aan de Lageveense molen is het veelvuldig gebruik van Amerikaans grenenhout. Het tafelement is gedeeltelijk beton. Merkwaardig is, dat de beide schijfl open helemaal uitgevoerd zijn met schietstaven, dus in het bovenblad met ronde konische gaten, waarover een gesmede ring is geplaatst die aangeklemd wordt met gesmede vleugelmoerbouten. De staven kunnen dus gedraaid worden zonder het schijf uit elkaar te nemen. In het Zuid-Hollands Molenboek van 1961 is te zien dat de wieken nog stroomlijnneuzen volgens het systeem van A.J. Dekker heeft. In 1961 is er een nieuwe stalen buitenroede gestoken. Die kreeg toen fokken, waarschijnlijk zijn alle stroomlijnneuzen toen vervangen voor fokken. Toen in 1978 het molenmakersbedrijf De Gelder vanuit Valkenburg/Oegstgeest verhuisde naar Arkel in de Alblasserwaard, kwam de molen bij de fi rma Verbij in onderhoud. Bij de polderconcentratie van 1979 kwam de Lageveense molen in eigendom van het Hoogheemraadschap van Rijnland, district Middengeest. Voor de concentratie kreeg fi rma Verbij de eerste onderhoudsklus: het vernieuwen van de schepradkast en betonnen vloeren storten op de bestaande houten waterloop vloeren. Alle materialen en gereedschappen moesten over de trekvaart geroeid worden, daarna over het spoor gesjouwd (toen al zeer druk bereden) en daarna weer over de bermsloot geroeid worden, waarlijk niet ongevaarlijk.

Molenaars

De molenaars Leo Cozijn en zijn zoon Bart hebben zo jaren naar de molen gevaren, ze hadden dus gewoon twee roeiboten nodig. In het Keukenhofbos werd begin 1950 een gemetseld vijzelgemaaltje neergezet, dat alleen in noodgevallen werd gebruikt. In 1990 werd het gemaaltje gerenoveerd en er kwam een pomp in. De molen kwam toen buiten gebruik, waarna de molen werd overgedragen aan de Rijnlandse Molenstichting. De vergunning van de spoorwegen om over het spoor naar de molen te lopen werd toen ook opgeheven. Vader Leo Cozijn en zoon Bart zagen ervan af om als vrijwillig molenaar nog langer de Lageveense te malen. In 1995 vond een forse restauratie plaats. Dat betrof bijna het gehele bovenhuis. Jan Hoogenboom heeft er veel aan gewerkt. De molen stond uit zijn werk en als JP met de molen draaide kon hij vanuit het nieuw voor de molenaar getimmerde kamertje het onderschijf zien draaien door een rookglazen ruitje. Jan dacht: Ik zal JP eens ‘verrassen’, en plakte over de staven kalenderplaten van schaars geklede dames, een grap die door JP wel gewaardeerd werd. De molen staat op een hele mooie plek in de Lageveense polder. Er bevindt zich wel een bos op het ZW, maar verder is de biotoop redelijk. De vorige (beroeps)molenaar was Leo Cozijn uit een zeer oud molenaarsgeslacht. Deze Leo kwam begin jaren ‘30 als machinist op de schuin tegenover de Lageveense molen gelegen Hoogeveense molen. In deze molen dreef een motor het scheprad aan. De dorpstimmerman had de molen in onderhoud, ook de gaande werken. Volgens Leo, die een gezellige prater was, stond er geen kam op steek en viel er met de molen niet te malen. Leo zou Leo niet zijn, als hij bij het polderbestuur niet zou aandringen op herstel van de gaande werken om weer op wind te kunnen malen. De fi rma De Gelder kreeg opdracht de molen weer maalvaardig te maken, zodat Leo kon kiezen tussen op de motor, of op de wind te malen. Het werd dus overwegend windbemaling. Leo viste graag, had een tuinderij en een bloemkwekerij tussen de Leidsevaart en de spoorlijn. Door dreigend brandstoftekort tijdens de tweede wereldoorlog besloot het polderbestuur om de Hoogeveense molen in 1939 te voorzien van Dekkerwieken. Leo vond dat er niets ging boven Dekkerwieken. Ze kunnen best 160 enden gaan en zijn dan nog goed stil te zetten, met fokken lukt dat niet, vond hij. Leo kreeg steun van zoon Bart, die zich meer ging ontfermen over de Lageveense. Op 94-jarige leeftijd overleed Leo Cozijn op 30 januari 2000 (Zie Molenwereld 20009-192). Zoon Bart volgde zijn vader op als molenaarmachinist van de Hoogeveense polder. Zo maalt de molen voort.

 

Uitgave 5e Jaarboek Kasteel Keukenhof

In het 5e jaarboek staat  een verslag van een reis naar Japan in 1855, een artikel over waaiers en Amerikaanse meisjesboeken op kasteel Keukenhof.

Redactie

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 4, oktober 2011

In de serie jaarboeken Kasteel Keukenhof verscheen in augustus 2011 jaarboek V: “Dagboek van een reis naar Japan (l 855), waaiers en Amerikaanse meisjesboeken op kasteel Keukenhof’, onder redactie van G.J. Jaspers.e.a.

Dit vijfde jaarboek omvat een bijzonder interessant artikel over “Het reisdagboek van Johan Maurits graaf van Lynden in het archief van Kasteel Keukenhof’ door drs. Annechien Bertheux-Graatsma. Zij behandelt in dit omvangrijke (85 blz.) met 40 afbeeldingen gelardeerde artikel, het dagboek van de reis die deze graaf Van Lynden in 1855 gemaakt heeft via Engeland en Batavia naar Japan (Deshima). Dit handgeschreven dagboek is naast

andere documenten over deze reis in het archief van Keukenhof bewaard gebleven. Johan Maurits graaf van Lynden (overgrootvader van de laatste particuliere eigenaar van Keukenhof) was adjudant van koning Willem III. Zijn zoon Jan Carel Elias graaf van Lynden trouwde in 1861 met Cornelia Johanna van Pallandt, erfdochter van kasteel Keukenhof waarmee de Van Lyndens hun entree op Keukenhof maakten.

Johan Maurits graaf van Lynden maakte de diplomatieke reis naar Japan in opdracht van koning Willem III. Hij moest aan de shogun in Japan, naast de overhandiging van het radarship Soembing door kapitein-luitenant ter zee le klasse Gerhardus Fabius (in 1806 geboren in Lisse), als relatiegeschenk een levensgroot schilderij van koning Willem III overhandigen. Johan Maurits graaf van Lynden was zeer artistiek begaafd en maakte tijdens zijn reis vele schetsen en aquarellen. Van een aantal schetsen, die tijdens de heenreis naar Japan werden gemaakt, werd een groot centraal schilderij samengesteld bestaande uit 20 panelen, die naast de andere door Johan Maurits graaf van Lynden gemaakte aquarellen getoond en besproken worden in dit artikel. In het tweede artikel “Waaiers op kasteel Keukenhof’ beschrijft de  waaierdeskundige drs. Fransje Hovinga-van Eijsden de geschiedenis van waaiers en de herkomst van de elf historische waaiers die zich in het kasteel Keukenhof bevinden.

Het laatste artikel “The Lily Series in de bibliotheek van kasteel Keukenhof’ van drs. Loes Mooijman en Henk Duizer omvat een beschrijving van negen boeken uit de laatnegentiende-eeuwse reeks The Lily books die zich bevinden in de bibliotheek van Keukenhof. Deze educatieve boeken voor jonge dames van stand kreeg de jonge Aurelia Elisabeth gravin van Limburg Stirum eind negentiende eeuw cadeau van haar ouders. Zij trouwde met Jan Maurits Dideric graaf van Lynden en woonde tot 1924 op Wildlust. Daarna vestigden ze zich op Kasteel Keukenhof.

Dit jaarboek omvat 176 blz. en is gebonden en geïllustreerd. Uitgeverij Verloren. ISBN: 978-90-8704-238-7; Prijs: €17,-

Uitgave 5e Jaarboek Kasteel Keukenhof

Molens; Jan Pieter, molenaar van de Lageveense Molen (1)

Jan Pieter Molenaar was molenaar in de Lageveense Polder. Iedereen noemt hem JP. Hij is geboren op 3 maart 1931 in de Wategraafsmeer te Amsterdam. Vanaf 1995 was molenaar op de Lageveensepoldermolen.

door Andries Veloo

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 4, oktober 2011

Aan de Haarlemmertrekvaart staat in de gemeente Lisse de Lageveense molen. Met zijn rode bovenhuis is hij een echte blikvanger, ook voor de treinreizigers die hem vanaf korte afstand rijdend over de ‘oude lijn’, een van de eerste spoorwegen in Nederland passeren. Jan Pieter Molenaar heeft in het wereldje van de vrijwillige molenaars, en zeker in Rijnland, een bijzondere staat van dienst. ‘Iedereen’ kent hem.

Jan Pieter wordt door de Rijnlandse molenaars JP genoemd: vandaar dat we die naam in dit verslag ook maar aanhouden: JP dus. Hij is geboren op 3 maart 1931 in de Watergraafsmeer te Amsterdam. Zijn vader kwam uit Wormerveer en zijn moeder uit Benedenknijpe bij Heerenveen. Als kind zat JP op de Montessorischool en daarna volgde hij de H.B.S. Na de H.B.S. studeerde Jan Pieter medicijnen, daarna volgde de specialisatie chirurgie in het Weesperpleinziekenhuis te Amsterdam. De studie werd een tijd onderbroken, toen JP waarnam als huisarts te Vinkeveen voor een zieke collega. De specialisatie heeft JP alsnog afgemaakt; in 1964 te Dordrecht. Uiteindelijk werd JP chirurg in het Diaconessenziekenhuis te Leiden tot 1988. Jan Pieter heeft 3 zoons en een dochter en 10 kleinkinderen. Een zoon is verkeersvlieger bij de K.L.M., een andere zoon heeft eenadviesburo en de derde heeft ook medicijnen gestudeerd, zijn dochter is juriste in Leeuwarden.

Molens

Op molendag 1994 kwam JP kijken op De Hoop Doet Leven toen nog op de oude locatie te Rijnsburg bij Wim Waltman (ook bekend als Willem Bever). JP was altijd al geïnteresseerd in molens en toen Wim zei, dat er een opleiding tot vrijwillig molenaar bestond gaf JP zich direct op. Jan Pieter was een fanatiek (zee)zeiler, maar in 1980 kreeg hij rugproblemen. In 1972 was hij al aan een hernia geopereerd, in 1987 voor de tweede keer en in 1988 voor de derde keer. Na zijn laatste operatie heeft hij zijn boot verkocht, maar in 1990 kocht hij er samen met een oud-collega weer een tot 1994. Toen begon JP met de opleiding van het Gilde en wel bij Ruud Bax op de Hoogmadese Wip. In oktober 1995 slaagde JP op De Windhond te Woerden. Tijdens de opleiding maalde hij zelfstandig op de Oudenhofmolen te Oegstgeest en hij kwam ook vaak bij Philip Pijnnaken op molen De Put te Leiden. Als gediplomeerd molenaar kwam JP bij Piet Koger op korenmolen De Otter in Oterleek. Hij deed in 1996 de opleiding korenmolenaar. Daarna ging hij bijna een jaar naar Willem Roose op de Roode Leeuw te Gouda. Als fanatiek racefietser reed JP langs de Leidse aart bij Noordwijkerhout en zag over de vaart en het spoor de Lageveense molen staan, die toen in erg slechte staat verkeerde. Hij fietste een eind om en liep door de polder naar de molen en kreeg daarbij nog ruzie met een opzichter van Keukenhof, waartoe de polder behoort. JP informeerde bij Leen Vellekoop, toen nog de technische man van de Rijnlandse Molenstichting, om op de molen te mogen passen. Bart Kraan was eerder gevraagd om het erf wat bij te houden en de molen in de gaten te houden. JP kreeg de gevraagde toestemming. JP heeft de restauratie van de molen in 1995 helemaal meegemaakt. Later deed hij nog veel onderhoud aan de molen. Na het halen van het korenmolenaarsexamen ging hij bij Jan Lunenburg op korenmolen de Leeuw in Aalsmeer malen o.a met Ber Fort (nu molenaar op houtzaagmolen Bolwerksmolen te Deventer). In de plaats van Ber kwam Cees Hoogeveen naar De Leeuw. Samen met Cees is er heel wat gemalen, maar na een verschil van inzicht met het bestuur is JP vertrokken, niet lang daarna vertrok Cees Hoogeveen ook. In 2000 ging JP wonen op de Blauwe molen te Rijpwetering, een forse achtkante poldermolen; wel maalvaardig, maar helaas is de boezem afgedamd, omdat de kosten van onderhoud van de dijken te duur was.

Molenaar JP bij de Lageveense Molen
naast het spoor. foto Andries Veloo

Het peil in de voormalige boezem is nu ruim 20 cm lager dan Rijnlands boezem. Er is een overstort, maar met stevig malen komt het water te hoog en dat geeft dan problemen. Cees Hoogeveen ging naar de Lageveense en JP werd er tweede molenaar. In 2009 verhuisde JP naar Diemen en ging daar in een appartement wonen op 9 hoog, met uitzicht op het Usselmeer en het Amsterdam Rijnkanaal. Het appartemententcomplex heeft net als de Blauwe molen een blauwe kuip langs de dakrand.

Hoogeveen is nu al een paar jaar molenaar op de Hoop Doet Leven op de nieuwe locatie te Voorhout. Op de Lageveense molen is nu Rintje Jellema eerste molenaar en JP nog steeds tweede molenaar.

 

De polder

Frans Vena uit Aarlanderveen, molenmaker en molenaar van beroep heeft ontzettend veel kennis heeft van polders, molenaars en molens. Daar maak ik voor deze intervieuws dan ook dankbaar gebruik van. Hij heeft mij ook nu weer heel veel meegedeeld over de polder de molen en zijn molenaars. De Lageveense polder wordt begrensd ten NO door het Lisser Mallegat (de scheiding met polder Berg en Daal), de trekvaart (Leidse vaart) tot aan de Delfweg, inclusief de buitenplaats Keukenhof; aan de ZO-zijde begrensd door hoge gronden (binnenduinen), de Loosterweg en de Spekkenlaan, waarlangs de Duinsloot (boezemsloot) loopt. De polder heeft een oppervlakte van 200 ha. De inpoldering had plaats na een verzoek van eigenaars van landerijen tussen het Keukenduin, de trekvaart en het Mallegat in 1651. De molen maalde toen uit op de trekvaart. Toen er in 1842 een spoorlijn werd aangelegd door de Hollandsche Uzeren Spoorweg Maatschappij iets ten oosten van de trekvaart, precies over de plaats waar de molen stond, is de molen verplaatst. Er werd een bermsloot gegraven, waarop de molen uit ging malen en deze werd met een duiker onder het spoor door verbonden met de trekvaart. De bermsloot zou bij de Delfweg uitmonden in de trekvaart en in het Z-W in het Lisser Gat.

Wordt Vervolgd