Berichten

Oud Nieuws: Een kapitale hofstede aan de Veenderlaan (2)

De buitenplaats “Berkhout” was van grote klasse. De entree, de hofstede zelfde nieuwe boomgaard, het vinkenhuis, het zomerhuis en de vijver worden besproken.

door Dirk Floorijp

Jaargang 20 nummer 3, 2021

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632-Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. Het ging om de buitenplaats die later bekend werd als “Berkhout”. In 1691 werd een acte opgemaakt. Dat het over een kapitale hofstede ging blijkt wel uit de acte. In dit Nieuwsblad worden enkele zaken over onderhoud en de verbetering van het landgoed uitgelicht.

Getuigen
Maar liefst 17 personen legden getuigenissen af. Hun beroepen worden genoemd: tuinlieden, arbeiders, timmerlieden en een metselaar. Uit de getuigenissen blijkt dat er heel veel mensen betrokken waren bij de verbetering en het onderhoud op het landgoed. De periode van de getuigenissen loopt van 1681 tot 1690.

Entree bij de hofstede
Een kapitale hofstede vraagt om een fraaie entree. Over het onderhoud aan de pilaren aan de poort staat er: …hadden regt gewonnen ende ondervangen, en daaronder een geheel nieuw fundament hadden gemaakt met twee leggende balken van omtrent vijftien voeten ieder lang…..daarop gewrogt vier kespen, daar ’t metselwerk op geschoeijt, ende gefundeert was. Ende dat sulks wel hadde gekost tenminste dertig guldens, behalve ’t maken van de dammen. Een van de genoemde arbeiders, Cornelis Clase Stellingwerve getuigt dat hij met 4 à 5 andere personen in de somer van de jaren 1682 ofte 1683 aan het vereffenen van ’t bleijkveld ende de plaats voor de deur, welke met verscheijde lompe heuvelen oneffen was, tenminste twee dagen had gewerkt, ende dat daardoor het bleijkveld ende pleijn voor de hofstede netter ende sierlijker was geworden ende wel tenminste tien gulden had gekost.

De Hofstede
Timmerman Klinkenberg verklaart dat hij aan de hofstede hadde getimmert. Er wordt ondermeer gemeld: een venster in de kelder met nog twee groote vensters met kasijnen in het bloemkamertjje. Metselaar Jan Vlaanderen zegt in de keuke ende gange van de hofstede een nieuwe vloer had geleijt en de ook ander metselwerk gedaan en dat naar sijn oordeel alleen de vloer tenminste 16 gl. Had gekost. Samen verklaren ze Het muurtje van de haardstede in de keuke was uijtgebroken, uitgeset en vermaakt soo van steen als hout, alsook ’t geheele huijs van buijten en het hek ende banken was geverft.

Nieuwe boomgaard
Getuige Cornelis Jochemse Witteman verklaart al in den jare 1682 van een perceel land  omtrent achthonderd roeden, dat van slegte stoffe was had doen opregten een braven nieuwen boomgaard sijnde daar tevoren maar weinig boomgaard, ende meer gans niet fleurig,nog vrugtbaar. Dat moet toch zo’n 1,5 ha zijn geweest. Bovendien verklaren Witteman en getuige Jan Dirkse Klinkenberg, de timmerman, de boomgaard insonderheijd seer met ende sierlijk van paden ende anders had onderhouden. Gerrit Willemse Rode en Adriaan Florisse van der Wolf verklaren dat sij in
den jare 1683 ….. hadden opgemaakt de slooten om de boomgaard… ende daar voren bedongen ende ontfangen een somme van 19 gulden en 6 stuijvers ende vrij bier, behalven ’t gene andere verdiend hadden. Dat vrij bier komt vaak terug in de acte. Blijkbaar was het een goed gebruik om naast de gewone betaling ook vrij bier te verstrekken.

Vinkenhuis
Bij een kapitale hoeve ontbreekt het vinkenhuis natuurlijk niet. Timmerman Juriaan Bruijnse Vreeburg heeft op ordre en versoeke als timmerman gewrogt ende gemaakt had aan de speelhuijsen of vinkenhuijsen ….. ende dat hij selfs op eene tijd agter den anderen, aan een van deselve met sijn knegts alleen aan arbeijdsloon had verdiend vijfentwintig guldens eene stuijver, ende dat het voorsz: een speel of vinkenhuijs bijna geheel vernieuwd, ende soo in arbeijdsloon als hout en spijkers na sijn oordeel tenminste hadden gekost een somme van vijftig guldens. Het vangen van  vinken was een soort sport en een gebraden vinkje gold als een lekkernij. Blijkbaar mocht zo’n hobby wat kosten. Jan Dirkse Klinkenberg, timmerman, kwam in actie voor een vinkevlugt, een vinkekas int vinke kamertje. Prijzen staan er bij: De vinkenvlugt 30 gl. De vinkekas 10 gl.

Zomerhuis
Timmerman Jan Dirkse Klinkenberg en metselaar Jan Vlaanderen verklaren een somer of washuijs
van groot gemak ende nuttigheijt aan gemelde hofstede had aangebouwd … dat daartoe nieuwe delen ende ander nieuw houtwerk was vertimmert, ende dat het houtwerk ende arbeijdsloon, behalve de glasen, omtrent ende tenminste hadde gekost een somme van 60 gulden.

Vijver
In het vorig nieuwsblad lazen we al over de krioelende karpers. Het moet wel een grote vijver geweest zijn die in de loop der jaren werd vergroot en verfraaid. Lambert Pieterse Berendregt verklaart dat hij met sijn vader Pieter Symonse, …… ten minsten vijf a ses dagen hadden gediept ende omtrent vier voeten verwijt, ende daar voren ontfangen ijder 24 a 25 stuijvers des daags vrij bier. Gerrit Sijmonse Berendregt verklaart drie agtereen volgende jaren, na de voorgemelde eerste verdiepinge ……..de vijver telkens meerder hadde verdiept ende verwijt, ende bezig geweest agt of negen dagen ende daarvoor ontfangen eene gulden vijf stuijvers daags. Ook lezen we in de acte over een brugge over de vijver met een hekje item schutten in de vijver.

Ede Bovenstaande is maar een klein deel van wat de getuigen verklaren ijder in den sijnen des noods, ende
daartoe versogt sijnde met eede te sterken. Dankzij deze onder ede afgelegde verklaringen krijgen we een klein beetje een idee van hoe zo’n voorname hoeve reilde en zeilde. ■

Berkhout tot Lis staat er rechtsboven, een tekening van C. Pronk 1725
Cornelis Pronk tekende het in 1715 zo

EEN KAPITALE HOFSTEDE AAN DE VEENDERLAAN, deel 1

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632- Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. De buitenplaats “Berkhout” waar het over gaat, wordt met geen naam genoemd en heeft waarschijnlijk pas na 1681 zijn naam gekregen. . In dit Nieuwsblad wordt alleen het verband met Jan Six behandeld.

Nieuwsflits

Jaargang 20 nummer 2, 2021

Berkhout heeft een lange geschiedenis en het verzorgingshuis verwijst naar deze mooie buitenplaats en houdt deze naam in ere. Berkhout stond daar van 1645 tot 1775. Cornelis Pronk tekende het in 1715 zo.

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632- Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. De buitenplaats “Berkhout” waar het over gaat, wordt met geen naam genoemd en heeft waarschijnlijk pas na 1681 zijn naam gekregen. Er wordt alleen gesproken over een hofstede aan de Veenderlaan. De heer Jan Six is er meerdere keren gaan kijken, zelfs op de boeldag, om deze te kopen, doch heeft ervan afgezien om welke reden dan ook. Hij liet daarna in 1689 Sixenburg bouwen aan de Leidsevaart.

 

Compareren
Op 27 juni 1691 passeert een akte waarin meerdere getuigenissen zijn vastgelegd over de hofstede aan de Veenderlaan. Voor de schepenen Jacob Ottense Kranenburg en Adriaan Aelbertse van den Bos compareerden, tegenwoordig zouden we zeggen verschenen, maar liefst 17 personen om te getuigen voor Sijburg van der Horst, de weduwe van mr. Adriaan van Gorcum. Deze Adriaan was de vader van de al eerder overleden mr. Hannard van Gorcum. De getuigen zijn volgens de akte alle van competenten ouderdom en versogt sijnde omme der getuijgenisse der waarheijt ende verklaart waaragtig te wesen.

Tijdsbeeld
De getuigenissen geven een interessant kijkje in het buitengebeuren van de hofstede. Daar wordt in een volgend Nieuwsblad nog verder aandacht aan besteed. In dit Nieuwsblad wordt  alleen het verband met Jan Six, heer van Vromade en Wimmenum ( A’dam 1618– A’dam 1700), behandeld. Jan Six was sinds 1679 lid van de vroedschap van Amsterdamen werd er in 1691 tot burgemeester benoemd. Recent verscheen het door Vereniging ‘Oud Lisse’ uitgegeven boek ‘Sporen van Six in Lisse, De voetafdruk van een Amsterdams familie op een dorpsgemeenschap in de jaren 1640-1763’

De getuigenissen
Over Jan Six laten we de 2e getuige Philips Dirkse van Steijn, een van de tuinlieden, aan het woord. Het getuigt dat hij: ten versoek ende met ende benevens ‘d heer Jan Six, burgemeester der stad Amsterdam terwijl de voors: hofstede te koop stond op de plaats was geweest, ende de boomgaarden naukeurig hadden besien, ende den ouden boomgaard niet euvel, dog den nieuwen boomgaard heel wel hadden bevonden, in voegen dien heer daar van heel
wel voldaan was Blijkbaar was Jan Six niet erg onder de indruk van de oude boomgaard, maar was hij zeer zeker tevreden over de nieuwe boomgaard. Diezelfde Van Steijn wordt later in de verklaring nogmaals aangehaald. Hij verklaart dan: dat hij ten tijde hij met de burgemeester Jan Six de hofstede was besien ende daarna nog alleen op desselfs ordre tot verscheijde malen op de hofstede hadde geweest, terwijl de voorsz: hofstede te koop stond, ook in de vijvers telkens, ende selfs ook op den dag van het boelhuijs, van de req, van de liefhebberie ’t welk des daags na de verkoopinge van de hofstede was, gesien hadde dat overvloedig vele groote carpers, ende andere vissen in de vijver waren, ende in de bijten met groote menigte door malkander crioelden, ende door drongen. Blijkbaar was de belangstelling van Six voor de hoeve zo groot dat hij meerdere keren met Van Steijn is gaan kijken in de tijd dat de hoeve te koop stond. Dan kijken ze ook naar de vijvers. Op de dag na de verkoop van de hoeve bezoeken ze samen ook het boelhuis. Bij een boelhuis wordt een veiling van de inboedel gehouden. Of Six wat kocht van de boedel blijkt niet uit dit stuk, maar dat zijn belangstelling voor de hoeve in Lisse groot was is duidelijk.

Sixenburg
De hoeve aan de Veenderweg werd dus niet gekocht door Six. Mogelijk oriënteerde Six zich breder in onze omgeving. Vanaf 1657 werkte men aan de Trekvaart van Haarlem naar Leiden. In 1658 was het veerhuis Halfwegen gebouwd, eigendom van de steden Leiden en Haarlem. In 1689 ontving de stad Leiden, eigenaar van de gronden zuidelijk van het veerhuis, het verzoek om percelen in erfpacht te krijgen en een brug met een “steenen voet over de togtsloot “ te mogen bouwen, ten zuiden van het huis Halfwegen, met de bedoeling om aan de Trekweg een bouhuijs en boomgaard aan te leggen. De aanvrager en later bouwer is Jan Six. Na de bouw van het huis dient Six nog een verzoek in voor vrijdom van tol bij het passeren van het tolhek. Het is aannemelijk dat Jan Six zeker ’s zomers dikwijls op Sixenburg heeft vertoefd. Zouden de vijvers bij de hoeve aan de Veenderweg dan nog zo’n overvloed aan grote karpers hebben gehad als toen hij ze op de dag van het boelhuis in de bijten door elkaar zag krioelen? ■

 

Ligging Volgens de Verponding van 1735 lag buitenplaats Berkhout in de Oude Mosveense buurt, als nr. 60. Ten westen van de Heereweg, ten zuiden van de Veenderweg, ten noorden van het afgegraven Berkhouter Duintje. De huidige locatie is om en nabij woonzorgcentrum Berkhout, Berkhoutlaan 15. Oostelijk van Berkhout lag de moestuin, westelijk het bos van Berkhout, vóór hofstede De Wolff.

Buitenplaats Berkhout

 

 

Veenenburgbrug gesloopt?

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                 

20 oktober 2020

door Nico Groen

 Begin september stond er een aanvraag bij de gemeenteberichten in het LisserNieuws voor het vervangen van de Veenenburgbrug. Deze brug uit 1928 ligt in de Loosterweg Noord bij de grens met Hillegom. Omdat het een unieke, grotendeels originele brug is, heeft de Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” een reactie naar de gemeente gegeven.

Het is in de ogen van de VOL een monumentwaardige brug, die niet gesloopt, maar gerestaureerd zou moeten worden. Ook zou het de status van gemeentelijk monument moeten krijgen. Uniek zijn de jaagpaden onder de brug. De brug is gemaakt van kalkzandsteen. Dat is bijzonde,r omdat daaruit het verband blijkt tussen de zandafgravingen, de kalkzandsteenfabriek en het omliggende landschap.

Gebouwd in 1928

De brug is gebouwd in 1928 over het Veenenburg-Elsbroekkanaal, die gerealiseerd was om afgegraven zand te kunnen vervoeren. Schepen tot ongeveer 120 ton konden zonder bezwaar de brug passeren. Naast de unieke jaagpaden aan beide kanten onder de brug, heeft de brug ook een mooie, maar vervallen leuning met een oud bord met naam en datum er op. Op de uiteinden van de brugleuning stonden 4 beschermingspalen. Daar zijn er nu na bijna 100 jaar nog 3 van over. De brug is door deze bijzondere kenmerken zeker het restaureren waard.

Kalkzandsteenfabriek

Op 24 september 1903 werd bij de grens van Lisse en Hillegom de kalkzandsteenfabriek ‘Arnoud’ opgericht door Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek van Ammerstol. In augustus 1904 begon men voor het eerst zandstenen te produceren. De grondstof bestond voor een groot deel uit afgegraven duinzand, dat afkomstig was uit de streek tussen Lisse en Hillegom. Later moest men het zand betrekken uit de duinen bij de Ruigenhoek, waardoor later het Oosterduinsemeer of Comomeer is ontstaan. Dit zand werd in grote, met elkaar verbonden sleepbakken door kleine sleepbootjes over het Steengrachtkanaal, de Leidsevaart en het Veenenburg-Elsbroekkanaal naar de fabriek vervoerd.

De Veenenburgbrug werd door het eigen personeel van de fabriek gemaakt met natuurlijk als voornaamste materiaal kalkzandsteen. Iets nieuws waren de jaagpaden (70 cm breed), die onder de brug doorliepen. De fabriek was eigenaar en dus onderhoudsplichtig. De gemeente Lisse eiste wel een waarborgsom, voor het geval de fabriek zou verzaken met het onderhoud. Dit systeem van een waarborgsom eindigde in 1980. De brug werd toen overgenomen door de gemeente Lisse.

Veenenburg

De brug is vernoemd naar buitenplaats Veenenburg, die liep van de Heereweg tot de Haarlemmertrekvaart. Landhuis Veenenburg, waar baron Arnoud nog een tijd woonde, stond net ten noordwesten van de brug. Het eerste landhuis met bijgebouwen werd waarschijnlijk kort na het graven van de trekvaart (1657) gebouwd. Deze mooie buitenplaats werd in 1913 gesloopt. De gebouwen, tuinen en duinen maakten plaats voor bloembollenbedrijven. Veel zand is toen afgegraven. Dit is ter plaatse nog goed te zien door de hoge ligging van de Loosterwegen. Vóór het afzanden lagen deze wegen op de laagste delen van de duinen.

De Veenenburgbrug met uniek jaagpaden onder de brug.
Foto: Nico Groen

 

 

Rembrandt en het bruggetje van Six

Rembrandt van Rijn bezocht regelmatig Jan Six op zijn landgoed Elsbroek. Daar tekenede hij waarschijnlijk “Het bruggetje van Six”.

Sporen van vroege (LisserNieuws)                                                          

5 november 2019

Door Nico Groen

 

Het jaar 2019 is uitgeroepen tot het Rembrandtjaar omdat het zijn 350ste sterfjaar is. Door de vele activiteiten en promotie is u dat ongetwijfeld niet ontgaan. De vraag kwam of Lisse of Hillegom nog iets te melden  heeft over Rembrandt. Rembrandt was regelmatig op bezoek bij de familie Six op landgoed Elsbroek in Hillegom,  net ten noorden van Lisse. Hij zou daar een bruggetje geschetst hebben.

Landgoed Elsbroek

Tot 1867 bevond zich ten noorden van Lisse het uitgestrekte land­goed Elsbroek. Van 1642 tot 1801 is de naam van de familie Six onlosmakelijk aan deze buitenplaats verbonden geweest. In 1867 is het landgoed van 782 ha in delen verkocht. Het landhuis is in 1870 gesloopt. De eerste van de leden van deze familie was Jan Six (1618-1700), die in zijn vrije tijd, naast het schrijven van gedichten en toneelstukken, ook in schilderen geïnteresseerd was. Hij stond op goede voet met Rembrandt. Op een mooie dag in het jaar 1645, zo gaat het verhaal, logeerde Rembrandt bij zijn vriend Six op landgoed Elsbroek. Rembrandt toog naar buiten om in de landelijke omgeving van Elsbroek het een en ander vast te leggen in zijn schetsboek. Zijn tekenwerk wilde maar niet vlotten omdat het 14 juni was. Zijn geliefde Saskia was namelijk 3 jaar daarvoor op 14 juni 1642 gestorven. Tegen half twaalf kwam Six terug van zijn werk in Haarlem. Rembrandt zat nog steeds achter zijn schetsboek te mijmeren. “En”, vroeg Six, “hebt gij uw schetsboek met eenige mooie schetsen voor schoone schilderijen verrijkt ?”, waarop Rembrandt antwoordde dat hij die ochtend niets had uitgevoerd. “Alle duivels te paard op een houtvlot! Wat zijt ge dan lui geweest! Dat zijn we niet gewend. Maar het is jammer van die mooie dag”, zei Six. Zijn vriend wilde het echter niet opgeven en wilde met hem wedden om vijf gouden dukaten dat hij in een half uur tijd nog een mooie schets kon maken. Die weddenschap is door Rembrandt nog juist op tijd gewonnen en heeft ons de ets, bekend als ‘Het bruggetje van Six’ opgeleverd. Het betreffende bruggetje zou over de Elsbroekervaart, de vaart langs de tegenwoordige Singel, gelegen hebben. Het torenspitsje aan de horizon is dan de Hillegomse St. Maartenskerk. Rembrandt stond dan met zijn rug naar Lisse, toen hij het bruggetje tekende.

Uit de Volksalmanak van ‘Het Nut’ in 1883

 Bovengenoemd verhaal is ons overgeleverd door van Loenen’s ‘Beschrijving en kleine Kroniek van de Gemeente Hillegom’,   in 1916 verscheen. Van Loenen dankte het verhaal op zijn beurt aan Ds. W.P. Wolters, die het wat uitgebrei­der publiceerde in de Volksalmanak van ’Het Nut’ in 1883. “Of het op historie berust is niet uit te maken”, zo lezen we aan het einde van het verhaal, al zal Rembrandt ongetwijfeld als goede vriend van Six, vaak diens buitenplaats te Hillegom bezocht hebben.

Bovenstaande beschrijving komt uit een artikel van Rob Pex uit het allereerste Nieuwsblad van de VOL in 2002.

Foto: Het bruggetje van Six, getekend door Rembrandt in 1645.

Foto uit het eerste Nieuwsblad van Oud Lisse uit 2002.

PARELTJES VAN DE BOVENSTE BOEKENPLANK: Abraham Rademakers

I

Door Ria Grimbergen

In de bibliotheek van de VOL bevindt zich een facsimile uit 1967 van Rhynlands fraaiste gezichten van Abraham Rademaker.

In de achttiende eeuw was in de Republiek der zeven Vereenigde Nederlanden grote belangstelling voor topografie. Het genre van de topografische prenten bloeide. De inwoner van de Republiek was trots op zijn land en zijn identiteit. Afbeeldingen van buitenplaatsen en kastelen waren zeer gezocht bij verzamelaars. Uitgevers speelden in op de verzamelwoede door gravures in boekvorm uit te brengen.

 

Een van hen was de Amsterdamse uitgever Leonardus Schenk, die een zaak had op de Vijgendam,
nu het Damrak. Hij trok dichter Gysbert Tyssens (1693-1732). aan voor de teksten en tekenaar Abraham Rademaker voor de prenten. Vanaf 1728 verschenen van het duo in rap tempo boeken over buitenplaatsen in de buurt van Amsterdam, zoals Hollandsche Arcadia in 1730 over de “lustplaatzen” aan de Amstel. In 1732 bracht Schenk Rhynlands Fraaiste Gezichten ofwel Vues de Rhynland op de markt, waarin de schoonheid en rijkdom van de Rijnlandse buitenplaatsen wordt getoond. De uitgave bevat honderd prenten van Rademaker, die “naar het leven” de “lustplaatzen, heerenhuizen en dorpen” van Rijnland tekende. De toevoeging naar het leven is belangrijk, want de tekenaar gebruikte ook wel bestaande oudere prenten voor zijn topografische werk. Voor de hedendaagse belangstellende in de geschiedenis van dorp of stad is dit heel verwarrend, omdat een veronderstelde situatie uit 1730 in werkelijkheid die van soms wel een eeuw eerder weergeeft. Honderd procent waarheidsgetrouw zijn de prenten niet. Rademaker voegde elementen toe en liet weg wat hem niet beviel.

Elke pagina in het boek bevat twee gravures met een kort onderschrift in het Nederlands en Frans met de naam van de buitenplaats en de eigenaar. Rademaker zal met de trekschuit naar Halfweg zijn gereisd. Hij begon zijn tocht door Rijnland volgens de titelpagina “Halfwegen Haarlem en Leyden” en de eerste prent van de honderd is dan ook die van de luisterrijke buitenplaats Merenburg, gelegen aan de Heereweg tussen Hillegom en Lisse. Vervolgens zien we afbeeldingen van Zandvliet, Rosendaal, Berkhout, Keukenhof, de kerk van Lisse (waar Radema ker zelf nog is gedoopt), Dubbelhoven en Huis ter Specke. Op de volgende prent zien we de naamloze “lustplaats van den Edele agtbare heer Pieter Six, Schepen en Raad der Stad Amsterdam”, waarmee Knappenhof, het latere Grotenhof wordt bedoeld. Tot slot het “Huys te Deveren” en Uitermeer. Op een uitzondering na zijn het namen die Lissers in enigerlei vorm nog vertrouwd in de oren klinken. Vervolgens reist Rademaker via Sassenheim en de andere dorpen in Rijnland naar Leiden en eindigt hij bij Leiderdorp.
De prenten worden voorafgegaan door een katern van zestien pagina’s met hoogdravende versregels van Gysbert Tyssens. Deze verdiende zijn brood met het schrijven van talloze toneelspelen en gelegenheidsgedichten. De man is weggezonken in de anonimiteit en Schenk gaf daartoe al een voorzetje door niet eens zijn naam te vermelden in deze druk van 1732. Het gevolg is dat zijn werk soms
wordt toegeschreven aan twee andere dichters die samen werkten met Rademaker, Matth. Brouërius van Nidek en Is. Le Lang.
De uitgave draait dan ook echt om de prenten van Abraham Rademaker, een autodidact met een enorme productie. Bladerend door “Rhynlands fraaiste gezichten” valt zijn vaardigheid in het weergeven van wolkenpartijen op. Een wolkendek is op elke prent te zien en niet een is hetzelfde, waardoor licht en schaduw steeds anders worden weergegeven. Lang werd gedacht dat Rademaker geboren was in Amsterdam, maar na de vondst van een ondertrouwacte uit 1706 kwam vast te staan dat Lisse
zijn geboorteplaats was, waarna men aannam dat hij tussen 11 september 1676 en 10 september 1677 werd geboren. Tot op verzoek van Deen Boogerd Jan van der Linden het doopregister van de Nederlands Hervormde Kerk doorvlooide en daar de vermelding vond dat op 5 september 1677 Abraham Rademaker was ingeschreven als zoon van Frederick Rademaker en Anna de Leuter.

Drie jaar na de verschijning van deze luxueuze uitgave overleed Rademaker, nadat hij in juni 1734 tijdens het tekenen in de open lucht bij Haarlem werd gemolesteerd door een groep mensen die hem bij vergissing aanzagen voor een katholieke moordenaar, en dat terwijl de man geen religie aanhing. Een uitgave als Rhynlands fraaiste gezichten was kostbaar en niet voor iedereen bereikbaar, maar de welgestelde eigenaren van de afgebeelde buitenplaatsen zullen zich zeker een exemplaar hebben aangeschaft. De prenten van Rademaker toonden hun status en dichter Tyssens bewierookte hun persoon en maatschappelijke positie en bezong het zoete buitenleven dat ze op hun lusthoven leidden.

In de bibliotheek van de VOL bevindt zich een facsimile, uitgegeven in 1967 naar de eerste druk uit 1732 door de Haagse uitgeverij Kruseman in een gelimiteerde oplage, gedrukt op zwaar papier en
gestoken in een foedraal naar ontwerp van Aldert Witte. Deze mooie uitgave toont Jos van Bourgondiën, de bibliothecaris van de VOL, u graag. Een originele uitgave uit 1732 zou een waardevolle aanvulling zijn voor onze bibliotheek!

Deen Boogerd schreef eerder over Abraham Rademaker in 2014 in jaargang 13 van het Nieuwsblad van de VOL, nummers 3 en 4. Zie verder: C. J. Kaldenbach, Abraham Rademaker [enz.], p. 165-179, in “ eeuwse kunst in de Nederlanden”. Delft, 1987.

Tekeningen van Abraham Rademaker

LANDSCHAPSVERANDERING: Van Wildernisse naar kleurenorgie

In de 17e en 18e eeuw onstonden buitenplaasen, die beschreven zijn door Ds. Craandijk. Grootschalige bollenteelt ontstond aan het begin van de 19e eeuw. In 1904 werd de Kunstzansteenfabriek Arnoud opgericht. De duinen werden afgegraven ten behoeve van de uitbreidende bollenteelt. Daar werden stenen van gemaakt. Later heette het bedrijf Van Herwaarden.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 2 juli 2019

Wat een bijzonder dorp hebben we toch. Lisse en De Bollenstreek zijn wereldberoemd dankzij de Keukenhof. Hoeveel foto’s zouden er gemaakt zijn met de fraai aangeklede Jacoba’s van het bloemenpark? Dat er in de tijd van Jacoba in heel Nederland nog geen tulp te bekennen was past wel in het met mythes omgeven leven van Jacoba van Beieren.

Terug in de tijd
Het is uniek dat een landstreek is vernoemd naar het product dat er geteeld wordt. De naam “Bollenstreek” kan nog niet zo oud zijn. Grootschalige bollenteelt ontstond in de tweede helft van de 19e eeuw. Ten noorden van Lisse in het begin van de 20e eeuw. Bewoond werd deze streek al lang. Ons dorp ontstond in de vroege Middeleeuwen op de meest oostelijke duinenrij (strandwal). In de Middeleeuwen waren de graven van Holland hier de baas. Het beheer lieten zij over aan houtvesters, die hun zetel hadden in Teylingen. Meestal woonden zij er niet. Een houtvester moest toezicht houden op de jacht in het grafelijk gebied en er voor zorgen dat de graaf en zijn hof beschikten over voldoende brandstof en wild voor op de grafelijke tafel. Het was een immens jachtgebied, die grafelijke Wildernisse. Er is een verhaal dat een eekhoorn van het  haagsche Bosch naar de Haarlemmerhout,  allemaal bij het domein horend, kon reizen zonder ooit de grond te raken. Jacoba van Beieren (1401- 1436) is wel de bekendste houtvester. Zij woonde de laatste jaren van haar leven op slot  Teylingen. Daar komt het verhaal over haar kruidentuin de Keukenhof vandaan. In haar jachtgebied, in de Wildernisse, vinden we de oorsprong van de naam Keukenhof. Op een kaart van 1589 staat ‘Cookenduin’ . Op een latere kaart staat ‘de Koecken Duyn’. Verschillende  schrijfwijzen, ook Cochenduin, wat allemaal te herleiden zou zijn tot Rode Duinen. Het zou duiden op duinen begroeid met heide. Minder prozaïsch dan de hof voor de keuken (de kruidentuin) van Jacoba van Beieren op Teylingen. Laten we beide verklaringen maar in ere houden.

Gouden Eeuw
In de 17e en 18e eeuw veranderde het aanzicht van onze streek aanzienlijk. De streek werd geroemd om zijn aantrekkelijke duinen, bossen en veenweiden. Dat trok bezoekers aan die in de zomer maar al te graag de benauwde steden wilden ontvluchten en geld hadden. Langs de Heereweg en in de buurt van de trekvaart tussen Haarlem en Leiden werden vele buitenplaatsen aangelegd. Natuurlijk met prachtige tuinen waarin men vast ook gepronkt heeft met de tulp die eind 16e eeuw in Nederland was gekomen. Keukenhof was een van die buitenplaatsen, het werd in 1641 gebouwd. Iets noordelijker was Zandvliet, ook met een zeer fraaie tuin, maar vooral beroemd om de exotische dieren die er gehouden werden. Omgeven door een woest oud duinlandschap lagen de buitens met hun gecultiveerde tuinen te pronken.

De 19e eeuw
In 1803 werden de landgoederen Keukenhof en Zandvliet samengevoegd. De hoogtijdagen van de landgoederen waren voorbij. Veel eigenaren konden het financieel nauwelijks bolwerken. Keukenhof had het geluk in 1809 een vermogende nieuwe eigenaar te krijgen. Buitenhuis Keukenhof werd in de tweede helft van deze eeuw zelfs verbouwd tot “kasteel” en op het voormalige Zandvlietterrein konden de bekende tuinarchitecten vader en zoon Zocher een prachtige Engelse landschapstuin aanleggen. Die tuin wordt in het voorjaar bezocht door al die toeristen. Er is sinds de tijd van de Zochers wel wat veranderd, maar het oorspronkelijke tuinontwerp is nog heel duidelijk te herkennen. Benoorden Keukenhof vinden we nog de landgoederen Veenenburg, Lapinenburg en Elsbroek, waarover later meer. Voor veel eigenaren van landgoederen werd het een steeds groter probleem om de pracht en praal op hun goed in ere te houden. Verkopen of een andere bestemming zoeken was een lucratieve oplossing. Buitens werden gesloopt. Tuinderijen kwamen er voor in de plaats. In het duingebied werd zand afgegraven dat prima verkocht kon worden voor de aanleg van wegen, spoorlijnen en stadsuitbreidingen. Bovendien kwam er steeds meer vraag naar bloembollen en laat die afgegraven gronden nu prima geschikt zijn voor de bollenteelt. De uitdrukking bestond nog niet, maar nu zouden we spreken
van een win-win situatie.

Ds. Craandijk
Nederland, en zeker onze streek, veranderde in de 19e eeuw, totaal van karakter. Dat zien we fraai omschreven in het werk “Wandelingen door Nederland” van ds. Craandijk. In de periode van 1875 tot 1888 verschijnen 8 boeken waarin hij wandelingen in heel Nederland beschrijft. We laten hem even zelf aan het woord, uit zijn voorwoord, gedateerd 1874:
“Reizen is nu even gewoon, als ’t vroeger zeldzaam was. De afgelegen provinciën en hunne ‘achterhoeken’ komen in aanraking met de buitenwereld. Zij worden bezocht en hunne inwoners bezoeken steden en gewesten, vroeger voor hen aan ’t einde der aarde gelegen. Landbouw en nijverheid ontwikkelen zich, bij den goedkoopen en geregelden afvoer der producten en aanvoer der grondstoffen. ’t Onvermijdelijk gevolg is, dat het karakter van landschap en volk allengs verandert. Het eigenaardige gaat verloren, ’t eenvormige komt”.
De wandelende dominee was een goed waarnemer en zei:
Tijd is geld, zegt de bezige zoon der 19de eeuw. Tijd is genot, zegt de wandelaar van alle eeuwen”.
In deel 6 van zijn wandelingen was “Bij Leiden” aan de beurt. Hij beschrijft zeer uitgebreid wat hij onderweg ziet. Voor ons is zijn voorjaarswandeling van station Piet–Gijzenbrug naar station Vogelenzang van belang. Zijn sfeertekening:
Hoe verachtelijk zijn die liefelijke kinderen van Flora weggeworpen en hoe balsemen zij niettemin de lucht met hun geuren! Wij hebben de prachtigste witte, rozenroode, paarsche bloemen voor het oprapen, en wat voor honderden een vriendelijk sieraad hunner armelijke kamertjes zou zijn, dat ligt hier te vergaan. ’t Is den kweeker alleen om de bol te doen; de bloem heeft geen waarde voor hem, zelfs voor den mesthoop schijnt zij niet begeerd”.
Vol lof spreekt hij over het landschap. Zo zegt hij:
“Ruw en wild is het boschrijk duin van Keukenhof. Hoogten en dalkommen wisselen elkander af en telkens verandert het voorkomen van het landschap, maar bij iedere schrede vertoonen zich nieuwe schoonheden”.
Dan wordt de “binnenweg” naar Hillegom genomen die leidt naar de heerenhofstede Veenenburg. Daarover schrijft hij:
“Zandige heuvels, met dennen begroeid, wilde struiken langs hellingen en in valleijen, witte berken, hooge sparren, wier toppen boven ruige duinglooijingen uitsteken, geven nog altijd aan het landschap een woest en indrukwekkend karakter. Een zanderij bewijst, dat het werk der ontginning nog altijd wordt voortgezet. De scheiding tusschen de landgoederen Veenenburg en Lapinenburg is aangewezen door een hollen weg tusschen twee hoog begroeide wallen. ’t Moet hier een wildrijke jagt zijn en van ouds waren de ‘lapinen’, waaraan dit goed zijn naam ontleent, in den omtrek van Hillegom veel overvloediger, dan den geburen lief was”.
Die lapinen (konijnen), daar had men in het verleden wat mee te stellen gehad. In de Wildernisse liepen er genoeg rond, prachtig voor de jacht van de elite. Voor de eenvoudige bewoners van onze streek waren die konijnen een ramp. Ze vernielden de groentetuintjes, de bewoners mochten er niks tegen ondernemen. De belangen van de jagers werden beschermd. Honden in de duinstreek moesten worden ‘geblokt’ (een blok hout rond de nek gebonden) of zelfs gepoot (pootje gebroken). Er ontstond zo’n konijnenplaag (voor het gewone volk dan) dat zelfs de helmbeplanting van de duinen aangetast werd en er zandverstuivingen voorkwamen. In de tijd van de grafelijke Wildernisse was het recht van de edele om te jagen nog heel groot. Het karakter van het landschap zoals Craandijk het beschrijft sluit prachtig aan bij het schilderij van A. J. Eymer (1803-1863) op de hartpagina.

Veenenburg

Landhuis Veenenburg

Veenenburg (ten zuidwesten van de hoek Veenenburgerlaan/ Loosterweg en Frederikslaan) werd in de periode die Craandijk beschrijft bewoond door de familie Leembruggen. De familie was rijk geworden van de textiel (sajetspinnerij) in Leiden. Willem Leembruggen (1851-1899) had al een spoorzanderij net ten noordwesten van de grens tussen Hillegom en Lisse. Daar werden in 1897 bronzen voorwerpen gevonden die in 1930 aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden werden geschonken. Toen Leembruggen overleed was de oudste dochter net getrouwd met Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek tot Ammerstol. Het jonge echtpaar werd eigenaar van het landgoed. Daarmee werd het einde van het landgoed ingeluid. Duinen leverden geen geld op, afgraven en omzetten naar bollengrond wel. Er was veel vraag naar goede bollengrond en vraag naar zand voor de aanleg van wegen, dijken en voor bouwlocaties. Tel uit je winst. Afgraven dus! Baron van Hardenbroek gaat in overleg met de buren van landgoed Elsbroek (met Rustenburg en Lapinenburg). Met de andere buur, Keukenhof, wordt ook getracht tot een opzet  oor afgraven te komen, maar die had er weinig oren naar. Deze rijke adellijke familie had geen boodschap aan argumenten als financieel gewin, goed voor het algemeen belang, behoefte aan bollengrond enz. Zelfs de burgemeester van Lisse trachtte argumenten voor afzanden naar voren te brengen, maar zonder succes. Met de Hillegomse buren leidt het tot overeenstemming. In oktober 1901 volgt de aanbesteding voor een vaarweg naar de Ringvaart en de aanleg van een brug in de Leidschestraat. De plek is strategisch gekozen, waar de Leidschestraat de Ringvaart het dichts nadert. Januari 1902 is er een verzoek van de Maatschappij Veenenburg-Elsbroek  voor het aanleggen van een hulpspoor langs de Frederikslaan. De kranten uit 1901 en 1902 vermelden diverse houtverkopingen. 1 januari 1903 wordt een Vennootschap opgericht, de Maatschappij tot exploitatie van Gronden Veenenburg-Elsbroek, met als doel verhuren of verpanden, afzanden, exploiteren en vervreemden van onroerende goederen en het verrichten van alles wat daarmede in verband staat of daaraan in de ruimste zin bevorderlijk kan zijn. Men kan dus beginnen, de voorbereidingen zijn rond.

Eerst nog kruiwagens en een schep in je knuisten, zo werden de boten gevuld. Met de graafmachine en de stoomlocomotieven op smalspoor en de kiepwagons ging het allemaal met een sneltreinvaart. Hier zijn echt bergen verzet, dat kunnen we wel stellen. Er is veel kleur op die ondergrond voor terug gekomen!

Kunstzandsteenfabriek De Arnoud
De ambitieuze baron had meer plannen. Er was een nieuwe techniek om stenen te produceren. In 1881 werd in Berlijn patent verleend “op een werkwijze ter vervaardiging van kalkzandsteen door inwerking van hogedruk stoom op een mengsel van kalkhydraat en zand….”. Zand in overvloed, kalk kon uit België aangevoerd worden. Er moest nog wel een fabriek ontwikkeld worden. Men liet er geen gras over groeien: Op 24 sept. 1903 werd bij de kamer van Koophandel ingeschreven ‘Kunstzandsteenfabriek Arnoud’. De fabriek komt bij het af te graven gebied tussen Hillegom en Lisse, dicht bij de Ringvaart. Het Veenenburg-Elsbroekkanaal wordt gegraven. Zand kon nu afgevoerd worden. In die tijd is praktisch alle transport over water. Transport met vrachtwagens kwam pas veel later. Dus materiaal voor de fabriek, kolen, kalk uit België, olie enz. werd aangevoerd met zeilschepen. De productie van stenen begint in augustus 1904. De geproduceerde stenen werden ook per schip afgevoerd. We kunnen het ons bijna niet meer voorstellen, maar toen De Arnoud begon was er geen waterleidingnet of elektriciteitsnet. Voor de fabricage van de stenen was stoom nodig en dus was er een eigen stoommachine en werd een generator aangedreven die voor verlichting en kracht zorgde. De productie van stenen was meteen een succes en kwam in 1904 al op 7 ½ miljoen uit. Wat zal het een bedrijvigheid geweest zijn bij de afgravingen, in en om de fabriek en bij de fabriekshaven. Veel handwerk, dus inderdaad was het goed voor de werkgelegenheid. Bedenk dat de holle wegen waar ds. Craandijk over rept nu meters boven het niveau van de bollenvelden liggen (Loosterweg, Veenenburgerlaan). We kunnen ons dan voorstellen hoeveel zand met het handje is afgegraven en afgevoerd. De graaf Van Lynden op Keukenhof bleef onvermurwbaar. Zijn goed wordt niet afgezand. Denkelijk was de sfeer tussen de beide adellijke heren er niet beter op geworden. Baron van Hardenbroek wordt in 1904 benoemd tot voorzitter van de harddraverijvereniging in Lisse, maar hij bedankt voor de eer. Hij schrijft: ‘dat hem gebleken is dat er in deze gemeente een partij bestaat zoo kortzichtig en ondankbaar betreffende algemeene diensten verricht in het belang der inwoners dat ik mij niet geroepen voel in andere opzichten het publiek aangenaam te zijn’. Bovendien bedankt hij voor de vereniging.

De afgravingen
De productie van stenen stijgt in 1914 naar 22 ½ miljoen. De afgravingen vorderen gestaag richting landgoed Veenenburg. De familie Van Hardenbroek laat zich uitschrijven uit Lisse. Het gezin vertrekt naar de nieuwgebouwde villa “Uyt den Bosch” aan de rand van de Haarlemmerhout (later werd dit de kraamkliniek). De afgravingen hebben dan Veenenburg bereikt en de villa wordt gesloopt. De afgravingen gingen blijkbaar vanaf het fabrieksterrein in noordelijke en zuidelijke richting. Omstreeks 1927 is het hele bos- en duingebied tussen Hillegom en Lisse afgegraven en omgevormd tot bollenland. Bollengrond was nog steeds schaars en de kopers en pachters waren er als de kippen bij. In 1924 was aan de Loosterweg grond voor ƒ11.000 per ha verkocht en aan de Leidschestraat voor ƒ12.000 per ha. Wat namen van bedrijven die er gronden gingen bewerken: Veldhuijzen van Zanten, Nieuwenhuis, Driehuizen, De Graaff. Niet alles werd verkocht als bollengrond. Aannemer Janssen kocht in 1927 voor ƒ3975,- een stuk grond in de punt van de Veenenburgerlaan en de Leidsestraat van ruim 13 are. Het bedrijf is er nog. Tussen Lisse en Hillegom is de afgraving compleet. De fabriek gaat door met afgraven en witte stenen produceren, het zand komt nu van Noordwijkerhout. Dat had weer gevolgen voor het landschap, grotere vaarten moesten gegraven tussen afgravingsgebied en fabriek. Vaarten en bruggen werden bekostigd door de fabriek. Namen (bijv. Veenenburgbrug, Baron van Hardenbroekbrug, Veenenburg- Elsbroekkanaal) verwijzen nog naar deze afgravingstijd. Twee brugnamen verwijzen naar vroegere bewoners van de Wildernisse, nl. de Rammelaars (mannetjeskonijn) brug en de Hippelaars (vrouwtjeskonijn) brug.

Het ontstane landschap
Hoe keek men in die tijd tegen de fabriek en de activiteiten aan? In 1916 verscheen het boek Beschrijving en kleine Kroniek van Hillegom van J.B. van Loenen. Hij maakt, net als ds. Craandijk indertijd, een wandeling. Hij loopt van Lisse naar Hillegom over de Heereweg en passeert de steenfabriek. Hij meldt:
“Het natuurschoon wint niet bij dit bedrijf! Het is inderdaad bedroevend om aan te zien, hoe die schoone  wildernisbosschen met hun hoog en laag – zulk een aangename afwisseling in het vlakke land – verdwijnen. Edoch, mooie wildernissen leveren geen practisch nut voor de samenleving op en de buitenplaatsen niet veel meer dan genoegen voor de bezitters, terwijl de intensieve bloembollencultuur, waarvoor de tot het vereischte peil afgegraven landen gereed gemaakt worden, en de zandsteenfabriek aan zeer velen blijvend werk verzekeren en bovendien het afzanden zelf weer velen anderen tijdelijk werk verschaft”.
In de maanden april en mei waren de bollenvelden natuurlijk prachtig en trokken veel toeristen. In de andere maanden was het maar een troosteloze, vlakke, kale toestand. Velen zullen vol heimwee gedacht hebben aan de tijd van de Wildernissen.

De naoorlogse tijd

Als je goed luistert kan je de stoomfluit nog horen

Nederland moet weer opgebouwd worden. Landgoed Keukenhof is eigendom van Jan Carel Elias van Lynden (1912 – 2003), maar hij woont niet meer op het terrein. Kasteel en landgoed  ebben zwaar te lijden gehad in de oorlogsperiode. Bollenkwekers moesen hun bedrijven weer opbouwen en zochten een terrein om hun producten te tonen. Het is begin 1949 wanneer burgemeester Lambooy de suggestie van een tentoonstelling op voormalig Zandvliet oppert. Graaf Van Lynden vond het een prachtige bestemming. Met de inkomsten van de verhuur voor de tentoonstelling kan hij deels de restauratiekosten van het kasteel betalen. In 1949 wordt de stichting Nationale Bloemententoonstelling Keukenhof opgericht. In het najaar gaan de eerste bollen de grond in. Het blijkt een ongekend succes. In het voorjaar naar de bollen, de velden tussen Hillegom en Lisse zijn onvoorstelbaar mooi. Een bolbloemexpositie op een oud landgoed bezoeken is onvergetelijk. Bloemententoonstelling Keukenhof blijkt al snel een blijvertje. Na het overlijden van de laatste graaf komt de verantwoordelijkheid van het landgoed bij een stichting te liggen. In 2015 speelt burgemeester Spruit van Lisse nog een bemiddelende rol om tot een betere afstemming tussen landgoed en bloemententoonstelling te komen. De Stichting Graaf Carel van Lynden wordt opgericht. Ruim 100 jaar eerder was er weinig waardering, ook vanuit het Lisser  gemeentebestuur, voor de halsstarrigheid van de eigenaren van Keukenhof. Maar wat mogen we de Van Lyndens dankbaar zijn. De herinnering aan een oud duinlandschap is op het landgoed Keukenhof nog steeds te zien. Benoorden het park is dat landschap verdwenen en vervangen door bollenvelden. Maar bij een uitbreiding aan de noordoost kant van het bloemenpark werd toch een link gelegd naar het oude landschap door het terrein af te sluiten met nieuw aangelegde duinen. Daarvandaan en ook vanaf de Keukenhof-molen (uit Groningen) heb je een pracht uitzicht over de bloemenvelden die er kwamen dankzij de afgravingen door de maatschappij Veenenburg-Elsbroek. De fabriek die zo een groot aandeel had in het ontstaan van dit landschap is te zien. Jammer dat die schoorstenen verdwenen zijn. Dan had het verhaal kunnen luiden dat die schoorstenen lager waren dan de hoogste afgegraven duinen. En graag nog een keer, (oudere Lissers herinneren het zich nog) die stoomfluit laten horen. Dat zou het sprookje van dit door vele handen geschapen landschap compleet maken.

 

De woning van De Wolff is een monument

De monumentale status van de woning wordt besproken. In deze woning zit een gewelfde kaaskelder die duidt op de oude stal, die hier vroeger was. 

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)

26 februari 2019

door Nico Groen 

Zoals u ongetwijfeld heeft gelezen heeft de eigenaar van de bollenschuur van boerderij De Wolff het plan de bollenschuur, die aan het woonhuis is gebouwd, te slopen. Dit om een nieuwe woning te bouwen los van het bestaande huis. Daartoe moet het bestemmingsplan ter plaatse gewijzigd worden. Het college van B&W van Lisse heeft daar in principe geen bezwaar tegen. Tegen dit plan zijn zienswijzen ingediend om sloop van de bollenschuur te voorkomen. De vraag is of de staat van de schuur en de cultuurhistorische waarde ervan zodanig zijn, dat ook de bollenschuur een gemeentelijk monument kan worden.

 

De woning met een gevelsteen waarop 1603 staat, is al een gemeentelijk monument. Het was vroeger een woning met aangebouwde stal (boerderij De Wolff). Later is de stal bij de woning getrokken om een groter woonhuis te realiseren. Bij de redengevende omschrijving van het monument door de organisatie Dorp, Stad en Land is te lezen, dat het huis zijn waarde ontleend aan 17e eeuwse elementen met 18e eeuwse aanpassingen in de woning. Volgens de beschrijving zijn deze bijzondere elementen en de ouderdom hiervan van bijzonder hoge architectonisch historische en unieke waarde.

Gewelfde kaaskelder

Het oudste gedeelte is een gewelfde kaaskelder met gemetselde trap en gewelf uit het begin van de 17e eeuw. Dit is een overblijfsel van de oude stal. Ook de plavuizenvloer en een alkoof komen uit die tijd. Het tegelwerk in de keuken stamt uit de 18e eeuw. In de kamers zijn tegelplinten met op de tegels een scala aan kinderspelen en dierfiguren. De woning heeft overal kenmerkende balkenplafonds. De bovenverdieping was vroeger in gebruik als hooizolder. Daar zijn nog oude gebinten en spanten met pen en gat verbinding te zien. Dus zonder spijkers of schroeven.

De voorgevel is aan de lange kant van het huis en is te zien vanaf de Stationsweg. Het geheel bestaat uit één bouwlaag met een hoog en steil dak. Nagenoeg in het midden van de voorgevel is de voordeur met daarboven een bovenlicht met een levensboom. Links daarvan zijn 2 hoge raampjes met nog een deur helemaal aan de zijkant. Zijn dit overblijfselen van de aangebouwde stal?

Sinds kort is duidelijk dat de bollenschuur in 1908 tegen de woning is aangebouwd en niet in de zestiger jaren, zoals beschreven staat bij de beschrijving van de monumentale woning. Met dit rapport is men toen op het verkeerde been gezet en daardoor werd de schuur niet monumentwaardig bevonden. Het Cultuur Historisch Genootschap Duin- en Bollenstreek en de VOL streven alsnog toewijzing tot monument na.

In de door hen ingediende zienswijze om behoud van de bollenschuur staat onder andere dat juist de combinatie van groot cultuurhistorisch belang is: de combinatie van de boerenhoeve (huis en aangebouwde stal) uit de 17e eeuw met de bollenschuur uit 1908 en de veranderingen aan het geheel in de loop van tijd. De lage venige strandvlakte tussen de Van Lyndenweg en het vroegere Berkhouterduin (waar nu ongeveer woonzorgcentrum Berkhout is) was vroeger in gebruik als boerengrond met veeteelt (vandaar de kaaskelder). Later werd het zand vanuit de ondergrond naar boven gehaald. Hierdoor ontstond een voor bollenteelt ideale zandgrond Daarom is toen de bollenschuur gebouwd.

Het hele verhaal van verandering van natuur naar kleinschalige landbouw en vervolgens naar onze befaamde bloembollencultuur is bij de woning met de aangebouwde stal, gecombineerd met de bollenschuur goed zichtbaar te maken en mooi te vertellen.

De voorgevel van de woning met 2 deuren.
Foto: Nico Groen

 

 

Foto: Nico Groen

Sloop van de bollenschuur van De Wolff?

Het CHG heeft, samen met de VOL daarom een zienswijze ingediend om de bollenschuur van De Wolff te behouden voor de toekomst. Argumenten worden genoemd.

Sporen van vroeger (LisserNieuws)   

12 februari 2019

door Nico Groen

De eigenaar van de bollenschuur van boerderij De Wolff is van plan de bollenschuur te slopen en een nieuwe woning te bouwen los van het bestaande huis. Het betreft het complex op de hoek van de Stationsweg en de Van Lyndenweg. Daartoe moet het bestemmingsplan ter plaatse gewijzigd worden. Het college van B&W van Lisse heeft daar in principe geen bezwaar tegen. De bollenschuur is aan het huis vastgebouwd.

 

De woning vóór de schuur is een gemeentelijk monument en was vroeger een woning met aangebouwde stal (boerderij De Wolff). Later is de stal bij de woning getrokken voor realisatie van een groter woonhuis. Op een kaart uit 1603 staat op deze locatie al een boerderij getekend. Getuigen van de oude bebouwing zijn een 17de eeuwse gewelfde kaaskelder met gemetselde trap en gewelf, een vloer van plavuizen en een alkoof.

In 1908 is aan boerderij De Wolff een bollenschuur gebouwd voor Bollenbedrijf De Vroomen. Een voor die tijd kenmerkende bollenschuur met openslaande, grote deuren voor natuurlijke ventilatie. Later, waarschijnlijk in de dertiger jaren zijn deze hoge deuren vervangen door kleinere stalen ramen. De gevels zijn daarbij gedeeltelijk dichtgemetseld en er zijn ventilatieroosters aangebracht voor mechanische ventilatie van de bollen. Een logisch gevolg van de technische ontwikkelingen in die tijd.

Aan de noordkant is de schuur in de zestiger jaren uitgebreid met een loods. Deze is niet in de stijl van de bollenschuur zelf gebouwd.

De vraag is hoe de bouwtechnische staat van de bollenschuur is. Zou de schuur eventueel behouden kunnen blijven en een nieuwe bestemming kunnen krijgen? Het lijkt van wel. Van de oorspronkelijke muur aan de noordkant van de bollenschuur zijn bijvoorbeeld nog mooie, oorspronkelijke stalen kozijnen aanwezig. Onderzoek daarnaar is wenselijk.

 

Zienswijze

Het CultuurHistorisch Genootschap Duin- en Bollensteek (CHG) zet zich al jaren succesvol in voor het zoveel mogelijk behouden van oude bollenschuren, al of niet met een nieuwe bestemming. Bijvoorbeeld als woonhuis met cultuurhistorisch gezien zo weinig mogelijk veranderingen aan de buitenkant van de betreffende schuur. Zij zijn tegen de sloop van waardevolle bollenschuren, waarvan bij De Wolff sprake lijkt te zijn.

Het CHG heeft, samen met de VOL daarom een zienswijze ingediend om de bollenschuur te behouden voor de toekomst. Landgoed Keukenhof dient zelf een zienswijze in om de bollenschuur vte behouden.

Bij bollenschuren zijn niet alleen de karakteristieke elementen zoals ventilatiedeuren en -ramen belangrijk, maar juist ook de veranderingen als gevolg van ontwikkelingen in de techniek en logistiek rond de bloembollencultuur. Dat heeft soms minder te maken met schoonheid dan met authenticiteit en ontwikkeling van karakter. Ook is de combinatie van de 17de eeuwse hoeve met de bollenschuur van groot belang. Daar is de ontwikkeling zichtbaar van de agrarische ontwikkeling in de Bollenstreek van de 17de tot de 20ste eeuw. Het gebied is gelegen op een plek met zeer hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het maakte vroeger een tijdlang onderdeel uit van het historisch Landgoed Keukenhof en omgeving (inclusief boerderij De Wolff met bollenschuur) is aangewezen als kroonjuweel cultureel erfgoed. Volgens het CHG en VOL moet ook om deze redenen de bollenschuur niet worden gesloopt.

Aan de zuidkant zijn de kenmerken van de bollenschuur nog goed te zien vanaf de Van Lyndenweg.. Foto: CHG

 

Buitenplaats Berkhout gesloopt in 1775

In het Lente Nieuwesblad van 2018 wordt uitgebreid ingegaan op het gebouw zelf en de bewoningsgeschiedenis. Het is heel interessant om dit artikel te lezen. Hieronder volgt een korte samenvatting.

Sporen van vroeger (Lisser Nieuws)

25 september 2018

door Nico Groen 

Het Nieuwsblad van de VOL is een kwartaalblad in full colour in A4 formaat van meestal 32 pagina’s. Dit blad is gratis voor leden van de VOL, maar ook op dinsdagmorgen te koop bij de inloop in de Vergulde Zwaan. In het Lentenummer 2018 staat een boeiend artikel over buitenplaats Berkhout, geschreven door Dirk Floorijp. In het artikel wordt uitgebreid ingegaan op het gebouw zelf en de bewoningsgeschiedenis. Het is heel interessant om dit artikel te lezen. Hieronder volgt een korte samenvatting.

Ligging bij het verzorgingshuis

De buitenplaats Berkhout is gerealiseerd door Hendrik Valkenaer in 1645. Hij was onder andere van 1633 tot 1662 ambachtsheer van Lisse. Hendrik was getrouwd met Florentina van Mathenesse. Zij was familie van de eigenaren van donjon Dever.

Buitenplaats Berkhout lag in  de Oude Mosveense buurt. Het huis had nummer 60. Alle huizen in Lisse hadden in die tijd een volgnummer.  Het lag ten westen van de Heereweg en ten zuiden van de Veenderweg. Deze laatste weg heette na 1905 Stationsweg en nu is dit gedeelte de Berkhoutlaan. Het buiten lag ten noorden van het Berkhouter Duintje, dat in de 17e eeuw werd afgegraven. De huidige locatie is om en nabij woonzorgcentrum Berkhout.  Oostelijk van buitenplaats Berkhout, richting Heereweg lag de moestuin. Aan de westkant tot aan boerderij De Wolff lag het bos van Berkhout. Buitenplaats Berkhout stond daar van 1645 tot 1775. Dus het werd na 130 jaar gesloopt.

Buitenplaats Berkhout heeft een belangrijke geschiedenis en het verzorgingshuis en de weg verwijzen naar deze mooie buitenplaats en houden zo deze naam in ere.

Verkoop van Berkhout in 1722

Op 17 mei 1722 wordt het buiten met alles er op en er aan verkocht aan luitenant-generaal J.A. von Barner. In het artikel in het Lentenummer wordt uitgebreid ingegaan op de levenswandel van deze generaal.

Bij de verkoop wordt de buitenplaats als volgt omschreven.  “Een schoone vermakelijke hofstede genaamt Berkhout, met desselfs huijsinge, boomgaarden, tuijnen, bloem en moesperken, binnen en buijtenlanen, bepotingen, beplantingen en al het gene daarin aard en nagelvast is. Begroot op twee morgen en vierhonderd veertien roeden, belend ten noordwesten de landerijen van mr. Isbrand de Bije oud burgemeester der stad Leijden en mr. Pieter Six, oud schepen der stad Amsterdam en ten noordoosten de Veenderlaan.” Daarbij hoorde ook nog “550 roeden land, recht voor de hofstede gelegen, voorts nog twee morgen land genaamd den hooge Kroft, ende akerenbos met den halven weg.”

In 1732 beschrijft Abraham Rademaker in ‘Rhynlands fraaiste gezichten’ Berkhout ook.

“Een zeer deftige huizing, waarop een torentje staat met klok en uurwijzer. ’t Heeft ook een ruim koetshuis en stalling voor 16 paarden, orangehuis, speelhuizen, grote en kleine hoenderhokken en ook duivenhokken, alsmede een bekwame plaats voor eenden. Alles modern getimmerd, diverse vakken met broeibakken, glazen trekkas, grotten, vijvers, starrebos met lanen daarom henen, daarin een viskom met een terras. Voor de ingang staat een fraai ijzer hek.”

Jammer, dat dit fraaie geheel in 1775 is afgebroken!

 

Gravure Berkhout door Abraham Rademaker 1732 in Rhynlands fraaiste gezichten

 

De grenspaal van Sypesteyn aan de Essenlaan

De grenspaal van Sypesteyn aan de Essenlaan is opgenomen op de website van Kasteel Sypesteyn in Nieuw Loosdecht.

Nieuwsflitsen

Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 3 Zomer 2018

De grenspaal van Sypesteyn aan de Essenlaan is opgenomen in de beeldbank en website van Kasteel Sypesteyn in Nieuw Loosdrecht. Na een bezoek in mei 2018 aan Kasteel Sypesteyn in Nieuw Loosdrecht werd de conservator van het kasteel drs. Rik van Wegen enthousiast, toen we hem vertelden dat er in Lisse een oude grenspaal uit 1768 van Sypesteyn stond (spreek dit uit als Siepesteyn adviseerde hij ons). Zie op de volgende pagina de foto van de grenspaal uit het boek ‘Grenspalen te Lisse’ van Bert Kölker dat Rik van Wegen werd toegestuurd.

Grenspaal met Sypensteyn en Van der Lyn.