Berichten

BUITENPLAATS “MIDDELBURG” TE LISSE

BUITENPLAATS “MIDDELBURG” TE LISSE

door A. M. Hulkenberg

Ten noordwesten van het dorp Lisse ligt aan de Loosterweg een oude, schilderachtige boerenhofstede, Middelburg. De rood-met-gele luikjes verraden dat ze tot het landgoed van de Graaf van Lynden, tot Keukenhof, behoort, maar ze is beter bekend als ,,de boerderij van Van Graven”. Middelburg is niet zómaar een boerderij; het is een huis met een lange historie, die tot ver in de zestiende eeuw teruggaat.

Nu deden zich bij het bestuderen van Middelburg allerlei eigenaardige moeilijkheden voor. Soms leek het wel of twee geheel verschillende personen tegelijkertijd eigenaar waren, of dat het verkocht werd en toch in dezelfde handen bleef. Ra, ra, hoe kan dat! Na lang zoeken bleken er ten slotte twéé huizen Middelburg te moeten zijn, op enige honderden meters van elkaar gelegen; de bekende boerderij en een huis dat later de ,,buitenplaats Middelburg” genoemd werd. Van deze buitenplaats had nog nooit iemand gehoord en er is bij mijn weten ook nimmer iets over gepubliceerd. Hij moest ten noordwesten gelegen zijn van de huidige boerderij, die trouwens vroeger meestal Morsveen of Mosveen werd genoemd. Toen ik mij na deze ontdekking nog eens ter plaatse ging oriënteren, zag ik dat juist het perceel van ,,mijn” Middelburg werd omgespoten. Inferieure bollengrond wordt door dit ,,omspuiten” voor de cultuur geschikt gemaakt. Aan een logge trekker was een zandzuiger gekoppeld. Met een grote slang werd het grofkorrelige kalkrijke zand, voor de cultuur van hyacinten zo ideaal, tot op vijf à tien meter diepte weggezogen en op het maaiveld gespoten. De bovenste grondlagen kalfden af en stortten naar de diepte.1) En zie, grote brokken bakstenen fundamenten plonsden in het water en verdwenen. Een paar oude bakstenen, een muntje ,,Hollandia”, een stuk van een ijzeren pot en wat brokken oud aardewerk, waaronder een scherf van een zestiende-eeuwse z.g. boerendans, bleven in de zuigslang steken. Dat was alleen maar lastig. . . Wat hangt het leven toch vaak van toevalligheden aaneen! Juist toen Middelburg geleidelijk aan oprees voor mijn geest, zakten de laatste brokstukken van het huis naar de diepte, voorgoed. . . Over dit sinds lang verdwenen Middelburg zal dit artikel handelen. De nog bestaande boerderij Middelburg, die slechts een dertigtal jaren, van 1722 tot 1753, met de buitenplaats verbonden is geweest, komt dan een volgende keer aan de beurt.

Joost van Veen te Alkmaar

Middelburg is voortgekomen uit Veenenburg en de gronden zouden in de achttiende eeuw ook weer tot Veenenburg terugkeren. De gebouwen zijn thans geheel verdwenen, voorgoed. Alleen zitten er misschien nog bakstenen van Middelburg in ,,Klein Veenenburg”, thans Loosterweg Noord nr. 3. Eigenaar van de gronden van Veenenburg en Middelburg was in 1544 Joost van Veen te Alkmaar.2) Misschien heeft Veenenburg wel evenals Bellesteyn, Bolesteyn, Loevesteyn, Sixenburg en zo vele andere huizen aan de stichter zijn naam te danken. Als ,,bruiker”, pachter, van de percelen waarop wij later Middelburg vinden, wordt dan een zekere Adriaen Willemsz genoemd. Joost van Veen was baljuw van Nieuburg bij Alkmaar, maar heeft met zijn echtgenote, Catharina van Teylingen en hun kinderschare ook lange tijd in Beverwijk gewoond.3) In 1575 werd hij baljuw en stadhouder der lenen van de grafelijkheid van Egmond, die hij 23 jaren bestuurd heeft. Zelf stamde hij ook op enigerlei wijze uit dit geslacht, al moest de familie steeds voor de erkenning vechten. Omstreeks 1560 had Joost een glas (-in-lood) aan de baljuw van Petten geschonken, waarin het ,,ongebroken” wapen van Egmond voorkwam. Lamoraal van Egmond, prins van Gaveren, was hierover zo kwaad geworden, dat hij ,,dat glas met een stok had willen aan stukken slaan”. Daarop had Joost van Veen het wapen laten ,,breken” met een blauwe barensteel, en hiermede had Lamoraal zonder meer genoegen genomen. Waarschijnlijk behoorden de Van Veens tot een basterdtak van het oude roemruchte geslacht. Joost overleed op 27 december 1598 en werd in de Grote Kerk te Alkmaar begraven. Zijn Lissese bezit was echter reeds lang te voren in andere handen overgegaan.

Van der Laen te Haarlem

,,Voor den oorlog”, dus voor het beleg van Haarlem en Leiden, was Veenenburg, alias ,,’ t Huys ter Pannen”, met Middelburg eigendom van de bekende Haarlemse burgemeester Nicolaas van der Laen, overleden in 1584. 4) Claas, die in het dagelijks leven brouwer was, maar als burgemeester ook zijn rol speelde tijdens het beleg van 1572/73, woonde in een royaal huis, de latere Bank van Lening, op de hoek van de Oude Gracht en de Kleine Houtstraat. Van hem is geen testament bekend en we weten dan ook niet hoe zijn nalatenschap onder zijn kinderen is verdeeld. Veenenburg en wat ertoe behoorde blijkt echter na zijn dood in het bezit van zijn dochter Anna, sinds 1592 weduwe van Mr. Artus, bastaardzoon van Reinoud III, heer van Brederode, burggraaf van Utrecht, heer van Vianen en Ameyde, ridder in het Gulden Vlies, etc. etc., en Anna Simonszdr. Mr. Artus zelf was raadsheer in het Hof van Holland geweest. 5) Kort na het overlijden van haar echtgenoot gaat Juffrouw Anna tot verkoop der Lissese goederen over. Veenenburg ofwel Ter Pannen, een ,,zeer grote woninge” met omstreeks 43 morgen grond doet zij over aan Jhr. Jacob van Duivenvoorde, heer van Opdam, de bekende admiraal. 6) Dan wordt ook Middelburg verkocht, dat nu een zelfstandige hofstede blijkt te zijn. 7)

Twee Leidenaars, Roos en Van der Beeck

Er waren overal biljetten aangeplakt en op 13 januari 1.593 vond ,,ten huize van Jan Gerrits Kessel, waard in de Zwaan” te Leiden de verkoping plaats. De herberg ,,De Zwaan” stond in het Maredorp, de huidige Haarlemmerstraat bij de ,,Rode Steen”, op de uitmonding van de Donkersteeg. Middelburg wordt hier omschreven als ,,zekere woninge ende omtrent 18 morgen lands metter bepotinge en beplantinge daaraan behorende, zulks die tegenwoordig gebruikt wordt bij Cornelis Dircx Backer”. Koper werd Jan Claasz Roos, vleeshouwer te Leiden, die eveneens in het Marendorp woonde, het negende pand aan de noordzijde in de huidige Haarlemmerstraat. 9) In de verkoopacte staat een bepaling, die later steeds weer herhaald werd, n.l., dat de koper ,,door zijn eigen sloten, zo veel zands uit het duintje aan de grote woninge (Veenenburg) behorende zal mogen halen om zijn landen te verbeteren, als hem behoeven zal”. Roos zou in termijnen 1600 gulden betalen, waarvoor Gerard en Maarten Ruychaver, poorters van Haarlem en gegoed in deze contreien, garant wilden staan. De acte is zeer uitvoerig en nu zou men menen, dat het zo wel in orde was. Maar dat bleek niet het geval te zijn! Op 17 maart 1605 verscheen voor schout en schepenen te Lisse onze Jan Claasz Roos, die verklaart, dat in de acten zijn naam voorkwam, zonder dat zijn medepoorter Dirck Jansz van der Beeck ,,in ‘t minste of in ‘t meeste” daarin wordt genoemd, terwijl deze toch voor de gerechte helft medekoper en eigenaar werd.10) (Deze Van der Beeck woonde aan de Mare, waar hij een huis en een aantal zoutketen (pakhuizen) bezat, die alle in 1639 voor de bouw van de Marekerk zijn afgebroken. Hij wordt ook Dirck Jansz Smits en Dirk Jansz Verwer genoemd. Misschien was hij tevens textielverver.) Twee bekende Lisser ,,buurlieden” kwamen voor de waarheid van Roos’ woorden mede getuigen, n.l. Willem Adriaensz Schenaert, oud omtrent 53 jaren en Willem Isaacxs (van) Heemskerk, omstreeks 51 jaar oud.

IJsbrand de Bije te Leiden

In 1610 blijken zowel Roos als Van der Beeck overleden, en gaan de erfgenamen ertoe over hun bezit te verkopen. 12) Deze erfgenamen zijn Aelbert Claesz Roos en Oude Gerrit Claesz Roos, wonende te ,,Aemstelredamme”, Jonge Gerrit Claesz Roos en Gerrit Everts, wonende te Leiden. Dan nog de erfgenamen van Dirck Jansz van der Beeck, te weten Trijntjen Dircksdr, gehuwd met Jacob Jansz van Assendelft en Jannetjen Dircksdr. Thans wordt Middelburg omschreven als ,,een schone woning, (zo)als huis, schuur, (hooi)barg, werf ende boomgaard rondomme en een grote jonge boomgaard ter zijde”. Met teel-, weide- en hooiland tesamen groot 18 morgen, 70 roeden en 8 voet. Mr. Pieter Bruynens, gezworen landmeter van Rijnland blijkt er in 1587 een tekening van gemaakt te hebben, maar deze is thans helaas onvindbaar. De woning ligt ,,in de Hooge Moschveen naast ‘t Huis ter Pannen”. De nieuwe eigenaar wordt voor f 1200 IJsbrand Pietersz de Bije, schepen en later ook burgemeester van Leiden, ,,als vader en testamentaire voogd over zijne kinderen, geprocreëerd bij Beatrix van Montfoort Claesdr”. Hij neemt verder de verplichting op zich jaarlijks aan Juffrouw Anna van der Laan f 75 losrente te betalen. Als pachter vinden wij in deze jaren op Middelburg Cornelis Jeroens (van) Swanenburg, geboren omstreeks 1551. Sinds 1590 was hij gehuwd met Catryn Pieters. Van dit echtpaar zijn een vijftal kinderen bekend: Neeltje, Pieter (trouwt Annetje Willemsdr Schenaert), Floris (tr. Anna Jans Buth), Magteld en nog een dochter die later met Hendrik Dammas in het huwelijk zou treden.13) Cornelis Jeroens heeft het huis en land in pacht voor f 120 ,,vrij geld” per jaar. Nog tientallen jaren lang zijn de Swanenburgs pachters van Middelburg gebleven.

Willem Ruychaver te Hillegom

Een der kinderen van de Leidse IJsbrandt de Bije was Nicolaas de Bije, geboren in 1599, gehuwd met Hester van Foreest. Dit echtpaar woonde te Alkmaar en was zeer welgesteld.14) Het bezat onder meer landerijen in de Weipoort en onder Zoeterwoude, in Alkemade, De Kaag en Hazerswoude, in Schoten en Oegstgeest. Op 28 december 1633 verkocht De Bije Middelburg aan Jhr. Willem Ruychaver, hoogheemraad van Rijnland, ,,wonende op zijn huis tot Hillegom”. 15) Willem was een zoon van Maerten Willemsz Ruychaver, burgemeester van Haarlem, en Alijt van der Laen Claesdr, een zuster van de bovengenoemde Juffrouw Anna.16) Zo keerde Middelburg weer enigszins in de familie terug. Het echtpaar Ruychaver-Van der Laen bezat de hofstede Oosteinde te Hillegom. Willem zelf, die altijd ongehuwd is gebleven, was toen ,,huurder en bruiker” van Veenenburg, waarvan zijn zwager Hans van Loon de eigenaar was.17) Na de dood van zijn ouders in 1626 erfde Jhr. Willem Oosteinde, waar hij op 17 november 1651 overleed. Officiële ,,bedieningen” heeft hij nimmer bekleed. Wel was hij van 1618 tot 1621 kapitein van de Haarlemse Cloveniersschutters. Als pachter was nu op Middelburg woonachtig Floris Cornelisz (van) Swanenburg, gehuwd met Anna Jans Buth, dochter van Jan Jansz Buth en Pietertje Aelbert Adriaensz. Met hun kinderen: Cornelis, Hubert, Marietje, Jan, Trijntje, Jacob, Grietje en Pieter.16) En weer is in de verkoopacte van 1633 de bepaling opgenomen, dat ,,de voorsz. koper uit de klingen of wildernissen gelegen voor deze woning en komende aan den huize van Veenenburg, zal vermogen te halen zo veel zands als hij tot toemakinge of verbeteringe derzelver van node zal hebben”.

De Weduwe Bosvelt, alias Juffrouw Larop te Haarlem

Na de dood van Willem Ruychaver gaan zijn erfgenamen weer tot verkoop over.19) Deze erfgenamen zijn zijn oomzegster Maria Ruychaver, weduwe van Jan Meermans en haar dochter Alijt, echtgenote van Symon Goulart, alsmede Nicolaas en Lieve van Loon, zoons van de in 1649 overleden Anna Ruychaver, in haar leven echtgenote van Mr. Hans van Loon, de eigenaar van Veenenburg. Zij verkopen op 6 augustus 1653 de ,,woninge van ouds genaamd Middelburg, met de huizinge, schuur, berg en plantagie, alles tesamen volgens de meting van Jan Pietersz Douw 18 morgen en 46 roeden” aan Juffrouw Maria Larop, weduwe van Lenart van Bosveld, ,,advocaat voor den Hove van Holland”. Middelburg wordt aan alle zijden ingesloten door het bezit van de heer Hans van Loon (Veenenburg) en der erfgenamen Van der Huift, de huidige ,,boerderij van Van Graven”. Op 7 februari 1648 was te Haarlem het huwelijk gesloten tussen Mr. Leonard van Bosvelt en Maria Claasdr Larp, weduwe van Pieter Dirksz Verwer. 20) Maria Larop of Larp en haar echtgenoot Leonard (van) Bosveld behoorden beiden tot welgestelde Haarlemse families. Ze waren echter ,,roomsgezind” en daardoor van de officiële bestuursposten buitengesloten. Egbert en Nicolaas Bosveld zijn in Haarlem bekende notarissen geweest. Mr. Leonard zelf was ,,advocaat voor den Hove van Holland” te ‘s-Gravenhage. Dit waren allemaal ,,vrije beroepen” die voor eenieder openstonden. Na de dood van haar tweede echtgenoot woonde Juffrouw Bosveld alias Juffrouw Larop beurtelings in ‘s-Gravenhage en Haarlem. 21) Zij breidde haar Lisses bezit steeds meer uit. In 1654 en 1655 en opnieuw in 1659 kocht ze land in de Lisser Broek (22) en ook in de Hoge Mosvenen, dicht bij haar woning Middelburg, (23) waar thans een zekere Cornelis Huygens als pachter woonde. 24)

Mr. Nicolaas Tiarck te Leiden

Het is nog steeds niet duidelijk, op welke wijze Middelburg van Juffrouw Larop is overgegaan in handen der familie Tiarck, maar in 1677 ontmoet men de naam van Mr. Nicolaas Tiarck of Tjark te Leiden. 25) Er waren wel nauwe familiebetrekkingen. Ook de moeder van Nicolaas Tjark heette Maria Larp, maar of het ook ene ,,Claesdr” was, zoals Bijleveld vermeldt, vind ik nergens bevestigd. 26) Tussen de zonen der beide Maria’s Larop heeft een hechte band bestaan. Toen Nicolaas Tjark op 2 april 1671 huwde met Agatha van Leeuwen was zijn neef Adriaan van Bosveld getuige. Toen hij zich enige maanden later voor de tweede maal liet inschrijven als student in de juridische faculteit te Leiden was hij wederom van neef Adriaan vergezeld. De leden van dit geslacht noemen zich soms Tjark van Walta, of de Walta. Mr. Nicolaas doet dit een enkele maal, maar vooral Maria Tjark (overleden 1802) die een zeer voornaam huwelijk sloot, doet dit regelmatig. Daarmede pretendeerden zij waarschijnlijk af te stammen van een zekere Tjerk Walta, die in 1410 onder de Friese edelen wordt geteld. 27) Een andere Tjerk Walta belegerde met Juw Juwinga in 1494 de sterkte Kornwerd. Of zij werkelijk stammen uit dit oude adellijke geslacht is hoogst twijfelachtig; bewezen hebben zij het in ieder geval nooit. De grootvader van Mr. Nicolaas Tjark was Dirc Tjark, die te Haarlem woonde. De zoon van deze Dirc was Pieter Tiarck, gehuwd met Maria Larop, wier ouders als ,,Larop” en ,,Swanenburg” worden vermeld. 28) Frans Hals heeft van de echtelieden omstreeks 1638 schilderijen gemaakt, die thans in (verschillende) Amerikaanse privé-verzamelingen bewaard worden. 29) Vooral dat van Pieter Tjarck is een machtig portret geworden. Deze Pieter en Maria zijn de ouders van Mr. Nicolaas, die zich bij zijn huwelijk vestigde in de goede stad Leiden. Op 2 april 1671 trouwde ,,d’Heer Nicolaas Tjerck” aldaar voor schout en schepenen met ,,Juffr. Agatha van Leeuwen”, de dochter van Arnold van Leeuwen, een rijke brouwer, en Maria van Grieken, die op ‘t Steenschuur woonden. 30) Later zou de bruidegom na het vroegtijdig overlijden van zijn echtgenote de ,,enige geïnstitueerde erfgenaam” van zijn schoonvader zijn. Maar er is nog iets: de bruid was weduwe van Nicolaas Claesz Corsteman van Rodenburg, overleden te Leiden op 25 februari 1669. 31) Deze katholieke Lissese familie was aanvankelijk in Lisse zeer gegoed. Ze bezat o.a. de boerernhofstede die thans ,,De Wolf” wordt genoemd en ook verscheidene landerijen in de Hoge Mosvenen, niet ver van Middelburg verwijderd. 32) Cornelis Claes Corsteman was gehuwd met Machteld Claasdr van Rodenburg te Leiden. Zijn zuster Duifje huwde met Egbert van Bosveld. En zo zijn we dan in de kring der Bosvelden teruggekeerd.

Petronella van der Goes te Leiden

Op 12 december 1693 trouwde Mr. Nicolaas Tiarck, Heer van Hoogmade, voor de tweede maal. 33) De bruid is thans Petronella Jacoba van der Goes, geboren te Goes, dochter van Mr. Adriaan van der Goes en Geertruida van Oostdijck. In 1696 stierf Mr. Nicolaas Tjark en op 2 april van dat jaar werd hij in de Pieterskerk te Leiden begraven. 34) Zijn vrouw overleed pas op 12 november 1709 en in de jaren van haar weduwschap blijkt ze regelmatig op Middelburg te hebben vertoefd. Haar echtgenoot had het bezit aan de zijde der Trekvaart iets vergroot (35) en ook het huis zelf is drastisch verbouwd. Eerder moet het een soort boerenhofstede zijn geweest, regelmatig aan landbouwers verpacht, maar later spreekt men van de buitenplaats. Bij de verpondingen, een soort belastingen, moet Middelburg in 1688 ,,mits de verbetering” nu 6 gulden en één stuiver betalen. 36) Dat is wel nog maar de helft van Veenenburg, en ook minder dan Keukenhof (8 gulden), ‘maar aanzienlijk meer dan ,,‘t Nieuw gebouw van Koeman (Coyman)“, nl. Zandvliet, eigendom van de heer Nicolaas Sohier de Vermandois, heer van Warmenhuizen: 4 gulden en 10 stuivers. De gewone boerderijen dragen slechts ruim een gulden bij. Op 3 september 1698, enige maanden na de dood van haar echtgenoot, kocht Petronella van der Goes voor 1000 gulden van de eigenaresse van Veenenburg ,,een zeker stuksken lands, ten dele afgehaald duin ende ten dele nog niet afgehaald, leggende voor mijne woninge ofte werf ende boomgaard onder Lisse en Hillegom”. 37) Dit laatste moge bevreemden, want de grens met Hillegom is tamelijk ver weg. Er bestonden echter over het verloop van ,,‘t scheid” bepaalde onzekerheden. Omstreeks 1725 is de grens tussen Lisse en Hillegom ten slotte definitief vastgelegd, waardoor de gronden bij Middelburg voorgoed tot Lisse behoorden. 38) Het huis Middelburg lag met de voorzijde naar de Veen- of Veenderweg, de huidige Loosterweg-Noord, maar die werd bij de begrenzingen nimmer genoemd. Thans kocht de ,,Weduwe wijlen de Heer Advt. Tjerck” dit stukje grond, zodat haar perceel nu aan de weg of ,,wagenslag” grensde. Hier vindt men later het ,,voorplein van Tjark“. Er is echter ook nog sprake van ,,de woning daarop staande”. Waarschijnlijk is dit huisje spoedig afgebroken, want op kaarten van omstreeks 1730 is op dit voorplein geen huis te bekermen. 39 ) Intussen wordt in de gaarderboeken van het morgengeld van 1704 en in de verpondingsregisters van 1705 tot 1752 aan toe nog steeds Juffrouw Larop, weduwe van Mr. Leonard van Bosveld als eigenaresse genoemd, en Vrouwe Petronella van der Goes, weduwe van Mr. Nicolaas Tjark slechts als ,,bruikster”. 40) Het is mogelijk dat deze officiële registers enige jaren achter liepen,

Mr. Nicolaas en Mr. Pieter Tjarck te Leiden

Uit zijn eerste huwelijk had Mr. Nicolaas Tjark Sr. slechts een jonggestorven dochter, Alida. Uit de verbintenis met Petronella van der Goes zijn twee zoons geboren, te weten Nicolaas (Nicolaas Ignatius), op 27 september 1694 in de Jezuïetenkerk te Leiden gedoopt, en Pieter ofwel Petrus Adrianus, gedoopt op 18 oktober 1697. 41) Deze twee broers werden gezamenlijk beheerders van Middelburg. 42) Beide broers studeerden rechten in Leiden en vestigden zich als advocaat in hun geboortestad. Mr. Nicolaas Ignatius trouwde op 7 mei 1728 in Amsterdam met Maria Jacoba de Jonge van de Groote Lindt (1702-1777). Hun huwelijk bleef kinderloos. Mr. Pieter Adrianus huwde op 3 mei 1721 Cornelia Marie van Bree en na haar vroegtijdig overlijden met Anna Maria de Jonge van de Groote Lindt (1704-1733) te Amsterdam, een zuster van zijn schoonzuster. Uit het eerste huwelijk zijn twee dochters geboren, Petronella Geertruida, geboren in 1728 en Maria Jacoba Joanna, te Leiden gedoopt op 26 augustus 1729. Omdat de vader en stiefmoeder jong stierven, respectievelijk in 1745 en 1733, belastte oom Nicolaas, die op de Pieterskerkgracht woonde, zich met de opvoeding der kinderen.27) en 33) Petronella Geertruida werd niet oud; zij stierf in 1749 op het huis Middelburg, waarna het lijk uit Lisse werd ,,uitgevoerd” voor de begrafenis te Leiden. 43) Zo bleef ten slotte nog slechts Maria Jacoba Joanna.

Morsveen

In 1722 zijn ,,de Heren Tiarck te Leiden” tot een belangrijke koop overgegaan. Op 9 juni van dat jaar kochten ze van ,,de Heer Adriaan Françoijs Kousebant te Haarlem” voor 8000 gulden ,,in gereden gelde” de boerderij Morsveen of Middelburg, aan de zuidzijde van de buitenplaats der Tiarcken gelegen. 44) Er behoorde ruim 26 morgen wei-, hooi- en bosland bij, zodat het bezit van de Heren Tiarck meer dan verdubbeld werd. Dit grensde nu royaal aan de Trekvaart tussen Haarlem en Leiden, waar men nu vanuit een tweetal theekoepels het aan- en afvaren van de schuiten kon gadeslaan. 45) Pachter van de boerderij was Jacob Janse Naardenburg. Over deze huidige ,,boerderij van Van Graven” en zijn bewoners hopen we een volgende keer iets meer te vertellen. Bij de koop was ook inbegrepen ,,de Breede Boekamp”, een bijna twee en half morgen groot weiland ,,in de Oostpolder annex de Lisserbeek” en grenzende aan het Haarlemmer Meer. Het is te begrijpen, dat hiervoor de heer Willem Adriaan van der Stel, de eigenaar van het aldaar gelegen ,,Meer en Duin”, interesse had. Op 12 september 1724 werd het hem voor 300 gulden verkocht. 46).

“t Jerks plaats”

In 1722 kocht Mr. Jan Six te Amsterdam van de Grafelijkheid van Holland de Heerlijkheid Hillegom. 47) Het was nu zaak de grenzen te bepalen, die kennelijk nimmer nauwkeurig waren vastgesteld. Met deze taak is belast Maurits Walraven, geadmitteerd landmeter van Rijnland. Nauwkeurig werd vastgesteld waar vroeger het ,,Parochiescheid” gelegen was, aan welk dorp de bewoners hun belastingen zoals het ,,hoorngeld” betaalden, en de grensgebieden werden uitvoerig in kaart gebracht. Grote hoeveelheden van zulke tekeningen bevinden zich nog in het Hillegomse gemeentearchief. Ook op ,, ‘t Jerks Plaats” is Walraven geweest. ,,De Heer Nicolaas ‘t Jerk heeft aan mij, Maurits Walraven, na zijn beste kennisse in loco aanwijzingen gedaan, hoe de scheidinge van zijn grond aan de zuidwestzij van ouds gelopen heeft”. 49)

Afb. 17. De buitenplaats Middelburg en omgeving te Lisse op de grote kaart van de heerlijkheid Hillegom. Collectie Six. Amsterdam. Geheel bovens van zuid (beneden) naar noord (boven) de Trekvaart (Leidse Vaart) en daarlangs de Trekweg. Boven rechtss kruist de Delfweg de Trekvaart. Daar staat het huis Halfweg( Ten noorden van de Delfweg een herberg en daarnaast de hofstede Voorburg. De verticale streep door het midden is een beschadiging van de kaart, waardoor het linnen zichtbaar wordt. Beneden loopt de huidige Loosterweg-Noord/Veenenburgerlaan. Het stuk langs het tegenwoordige tentoonstellingsterrein is in 1701 recht getrokken. (Zie De kleurige Keukenhof, blz. 27 en 33.) Bij de boerenhofstede Mo(r)sveen of Middelburg maakt de weg een bocht, gaat daarna langs Middelburg en Veenenburg verder noordwaarts en snijdt tenslotte de grens tussen Lisse en Hillegom. Met een donkere, grillige lijn, dwars door de hofstede Middelburg heeft mr. Six doen aangeven, waar zich vroeger de ,,Parochiescheiding” en het ,,Scheid der gadering van het hoorngeld” zouden hebben bevonden. Op de donkere gebieden meende hij als heer van Hillegom recht te kunnen doen gelden. Deze pretenties hebben niet tot resultaten geleid. Foto: jhr. Six van Hillegom.

B. Hofstede Middelburg; huis met bouwhuizen en bassecour aan de voorzijde, achter het huis de tuin met waterkom; het geheel omgeven door een vijver. Arch. Hillegom, inv. nr. 124 pak 57.

Walraven heeft het allemaal netjes in kaart gebracht. De Veenderlaan liep langs de moestuin aan de linkerzijde over het ,,voorplein van ‘t Jerk” ofwel de ,,voorbassecour” en dan in de richting van Veenenburg. Rechts waren duinen. Om het bestijgen daarvan te vergemakkelijken had men er een ,,trap” gemaakt van een tiental treden. Waarschijnlijk van boomstammetjes of grove planken, zoals men dit vaker ziet. Aan de andere zijde, links van de wagenslag kwam men over een ,,stenen brug” op de ,,bassecour”. Midden voor deze bassecour stond het rechthoekige, ongeveer 14 meter brede ,,herenhuis” met een hoge stoep. Aan weerszijden werd de bassecour begrensd door twee vrijstaande bouwhuizen, links het ,,koetshuis en stal” en rechts het ,,tuinmanshuis”. Terzijde van het huis was een ,,plaats” Achter was een geometrische, ellipsvormige tuin met een waterkom in het midden.

C. Het voorplein van Middelburg met de bomen, rechts de Lijtweg. Arch. Hillegom, inv. nr. 124 pak 57.

Daar moet zich ook de ,,menagerie” hebben bevonden, die achter op de plattegrond wordt vermeld. Misschien maken de twee bouwsels aan weerszijden van de tuin er deel van uit, maar groot kan deze menagerie niet zijn geweest. Zeker niet zo groot als die van Zandvliet! Om de tuin waren zoals gebruikelijk hoge heggen met in de as van het huis een ,,doorzicht” naar de verten. Alles omgeven door een brede sloot, de ,,vijver” genoemd. Ook de verdere omgeving werd in kaart gebracht, met de ,,moestuin” aan de zuid- en de ,,bogaard” aan de noordzijde, alsmede het omringende ,,elstbos”. Walraven heeft aan al die kaarten en plattegronden ongelooflijk veel werk gehad. Alles te vergeefs: de grens bleef veel meer noordelijk. Toch is het belangrijk deze grenskwestie steeds voor ogen te houden. Soms leest men over percelen in Hillegom, die nu ver binnen de grenzen van Lisse gelegen zijn. Intussen heeft Maurits Walraven door dit vergeefse werk thans velen aan zich verplicht.

Mr. Pieter Tjark te Leiden

Na de dood van Petronella van der Goes werd bij de boedelscheiding van 4 maart 1728 Middelburg toegewezen aan haar jongste zoon Pieter. 50) Tot dan toe was zijn moeder, de geïnstitueerde erfgename van haar echtgenoot Mr. Nicolaas Tiarck Sr, de eigenaresse gebleven. In het Quohier der Verpondingen van 1733 wordt onder nr. 67 vermeld: ,,de Heren Nicolaas en Pieter Tjark een bouwhuis, 2 gulden”. 51) Dit is de huidige ,,boerderij van Van Graven”, die de gebroeders in 1722 gekocht hebben. Dan volgt een bouwhuis (1 gulden en 17 stuivers) en ten slotte nr. 69: ,,De Erfgenamen van Petronella Jacoba van der Goes, een buitenplaats”, 8 gulden en 7 stuivers.

D . De moestuin van Middelburg; rechts het ,,wageslag” = de Lijtweg. Arch. Hillegom, inv. nr. 124 pak 57.

E . Landerijen behorende bij Middelburg; boven de Trekvaart, onder de bocht van de vijver van Middelburg. Arch. Hillegom, inv. nr. 122 pak 87.

Bij de ,,Personele Quotisatie” van 1742 wordt vermeld, dat ,,de Heer Mr. Pieter Tjark te Leiden” eigenaar van bouwhuis en buitenplaats is en dat ,,denselven Heer Tjark zijn Ed. Buitenplaats zelfs gebruikt”. 52) Op 6 maart 1730 vindt de verkoop plaats van het aangrenzende Veenenburg en weer luidt de conditie ,,dat Jan Clase Roos, ofte nu de Wed. Tiarck ofte hare sucesseurs, door haar eigen sloten zo veel zand tot verbeteringe van haar landen uit het gemelde duintje vermogen zal te halen, als ‘t haar gelieven zal. Welk recht nogthans zal cesseren zo wanneer de voorz. verkochte duinhoogtens ofte klingen t’enenmaal afgezand ofte afgehaald kwamen te worden ten bekwamen laagte, zulks datter geen zand meer af te ‘halen zoude zijn.“ 53) (zie blz. 145) In oktober 1745 is Mr. Pieter Tjark te Leiden overleden. Op 20 april 1750 was de inventaris van de boedel eindelijk gereed. 54) Daarin wordt ook de ,,Hofstede Middelburg met woning en 73 morgen en 20,25 roeden lands” genoemd. De overledene had geen testament nagelaten, waardoor zijn beide dochters erfgenamen werden. Omdat zoals gezegd Petronella Geertruida reeds in 1749 op Middelburg overleed, kwam nu alles in handen van de jongste dochter, Maria Jacoba Joanna, de laatste van haar geslacht. Oom Nicolaas was haar toeziend voogd, en met dat al zijn we nu toch wel in een zeer voorname sfeer terecht gekomen.

Mr. Nicolaas Tjark de Walta

Mr. Nicolaas Tiarck, die eerst advokaat en later rentenier wordt genoemd, bewoonde het fraaie huis Over ‘t Hof 111, thans Pieterskerkgracht 9. 55) Boven de ingang leest men de woorden ,,Pax huic domini”, ,,Vrede zij dit huis”, maar in de volksmond wordt het algemeen de ,,Pakhuisdominee” genoemd.

In 1731 was het pand gekocht door Helen Maria Staats, weduwe van Hendrik Theodorus de Jonghe van de Groote Lindt. Hun beider dochter huwde zoals reeds gezegd met Mr. Nicolaas Tjarck en hier heeft het echtpaar Tjarck-De Jonghe hun huwelijkse jaren doorgebracht. We moeten wel aannemen, dat voor dit echtpaar de régence-betimmering in de kamer rechts van de achtertrap werd gemaakt met het rijke snijwerk om schouw en buffet uit circa 1735 en zonder twijfel heeft in deze kamer het plafondstuk van Jacob de Wit gezeten, dat deze blijkens mededeling van Mr. A. Staring voor monsieur Tjarck schilderde. Ook de veel soberder schouw van de erboven gelegen kamer zal door dit echtpaar zijn aangebracht. Volgens een register van 1748 woonden het kinderloze echtpaar daar met twee ,,inwoonsters” (de beide nichtjes) en een ,,meid in de kost”. Verder hadden ze nog ,,vier dienstboden” en een koets met twee paarden. 56) Mr. Tjarck moest voor dit alles in 1749 ,,voor ‘t gemene land” 124 gulden en 9 stuivers betalen, maar omdat hij in Lisse reeds 90 gulden betaald had, restte er nog slechts een bedrag van 34 gulden en 9 stuivers. 57) Mr. Nicolaas Tjark de Walta bewoog zich vrijelijk in de kring van katholieke oud-adellijke en patricische geslachten. Hij nam deel aan de jaarlijkse maaltijden van het Haarlemse Heilig Kerstgilde, waarvan de toelating slechts voor de hoogste katholieke kringen open stond. 58) Hij was ook Heer van Hoogmade en jaarlijks brachten de heren een officiëel bezoek aan de heerlijkheid, waarbij zij zich dan met familie en kennissen aan de maaltijd verenigden. 59) Ook de burgemeesters, de pastoor en de predikant werden uitgenodigd; soms ook nog de vrouw van de predikant. Het was gebruikelijk dat bij gelegenheid van dit bezoek zowel de heer van Hoogmade als zijn gasten in de waag werden gewogen. (Of dit voor of na de maaltijd placht te geschieden wordt niet vermeld.)

J. B. F. G. graaf d’Oultremont de Wégimont

Op 4 juni 1752 verscheen Mr. N. Tiarck voor Josué L’Ange, notaris te Leiden, als eerste executeur van wijlen de Heer Cornelis Sprongh, Vrijgrondheer van Hoogmade, die in 1690 een R.K. Hofje aan de Breestraat had opgericht. 60) Hij verklaarde dat de personen door Cornelis Sprongh in zijn testament genoemd allen waren overleden en dat hij mitsdien de bevoegdheid had andere personen aan te wijzen. Hij stelde tevens een nieuwe lijst vast waaruit Regenten moesten worden gekozen. Als zodanig vinden we enige leden van het Haarlemse geslacht Cousebant, maar ook o.a. Jean Baptiste François George graaf d’Oultremont, en juist van hem zullen we in de komende jaren meer vernemen. 61) Hij was luitenant-kolonel in het regiment Waalse dragonders, veelal verblijf houdende te Maastricht en op 24 april 1715 geboren op het kasteel Warfusée bij Luik als zoon van Jean Francois Paul Emil graaf d’Oultremont en Maria Isabella van Beyeren van Schagen, gravin van Warfusée. De zoon, Jean Baptiste, werd ook vaak ,,Graaf d’oultremont de Warfusée” genoemd. Dit echter ten onrechte. De titel ,,Warfusée” was gereserveerd voor de oudste tak van het geslacht en Jean Baptiste was een jongere zoon. Zijn titel luidde: Graaf d’Oultremont de Wégimont, naar Wégimont, dat door hem was aangekocht. Zoals zovele rooms-katholieke jongedochters van goeden huize vond Maria J. J. Tiarck haar bruidegom in de Zuidelijke Nederlanden. Op 3 april 1750 had de aantekening plaats van het huwelijk tussen Joannes Baptista Franciscus Georgius graaf d’Oultremont, garnizoen houdende te Maastricht, en Jonkvr. (Ja, zo ver was ‘t gekomen!) Maria Jacoba Joanna Tiarck, wonende aan de Pieterskerkgracht. Als getuige van de bruidegom treedt op diens neef Hendrik Karel graaf van Nassau, heer van Beverweerd en Odijk, wonende te ‘s-Gravenhage. Bij hoge uitzondering, waaraan de hoge plaats van de bruidegom natuurlijk niet vreemd was, begaven de schepenen van Leiden zich op de 20ste april naar het huis van Mr. Nicolaas Tiarck aan de Pieterskerkgracht, waar het huwelijk plaats had. Daarna werd het kerkelijk huwelijk in de aan de binnenplaats grenzende Jezuïetenkerk ten overstaan van Pater Adolphus de Bije gesloten. De graaf en gravin d’Oultremont kregen vier kinderen, die allen in Leiden zijn gedoopt. Zij zouden de grootouders worden van gravin Henriette Adriana Louisa Flora, de hoogstaande, maar destijds zeer verguisde tweede echtgenote van koning Willem I. 62) Maar keren wij nu weer naar Middelburg terug.

Het einde nadert

Het is duidelijk, dat voor het echtpaar d’Oultremont met hun relaties te Maastricht en in het Land van Luik weinig tijd is gebleven voor Middelburg. Op 6 mei 1752 machtigde Maria J. J. Tjark, gravin d’Oultremont haar rentmeester, de heer Anthony van den Hout te ‘s-Gravenhage, haar goederen publiek of uit de hand te verkopen. 63) De verkoop van het buitengoed liet dan ook niet lang op zich wachten. In de ,,‘s-Gravenhaegse Woensdagse Courant van den 14den November Anno 1753, No 137”, las men de volgende advertentie: ,,Men is van meeninge op Saturdag den 15 December 1753 s avonds ten vyf uuren, op ‘s Heeren Logement aen den Burg binnen Leyden, publicquelyk te doen opveylen en te verkopen: Een extraordinaire welgelegen en playsante HOFSTEEDE, genaamd MIDDELBURGH, bestaende in deszelfs hegte, sterke Heere-Huyzinge, Koetshuys, Stallinge voor tien Paerden, TuynmansHuyzinge, Boomgaerd, Moesthuynen en Sterrebossen, en verders dat tot een Logiable en Magnifique HeereHuyzinge is gehoorende, staende ende geleegen, over duyn aen de Loosterkant, onder Lisse, groot met Laenen en Plantagien, ruym vyf Margen.“ 64) Ook de huidige ,,boerderij van Van Graven” werd te koop aangeboden, alsmede ,,nog een huysinge, erf en thuyn, groot circa 300 roeden, geleegen aan de Haarlemmer Trekvaert, omtrent de brug van Halfweegen, meede onder Lisse”. Dit laatste huis, dat later bekend stond onder de naam van ,,het huis der Leidse schippers”, thans Stationsweg 180, is evenals de genoemde boerderij een afzonderlijke studie waard. ,,Alles breeder bij geaffigeerde Billetten gespecificeerd, en dagelyks door de gegadigdens te zien, inmiddels nader onderrigtinge te bekomen ten comtoire van Josue Lange, Josuezoon, Notaris en Procureur te Leyden, alwaer de Kaerten van de Hoffstede, Woninge en Landen hier boven gemeld, bij de gegadigsdens konnen werden gezien.”

Jacobus Snarenberg en Cornelis van Leeuwen te Leiden C.S.

,,Middelburg, met desselfs Heerehuyzinge met twee vleugels, waarinne tuinmanshuizinge, koetshuis en stallinge, met zijn plantaggie, boomgaard en moestuin, ‘t laantje, ‘t plein voor ‘t huis en bijzijnde bosje” was groot 5 morgen en 411 roeden. 65) Dan waren er nog 9 morgen 214 roeden ,,wei en hooiland achter de hofstede”. Dit alles, ,,uitkomende met een zekere gemene vaarsloot tot aan de Trekvaart”, werd op 15 december 1753 te Leiden voor f 6400 verkocht. Kopers waren een viertal personen, te weten Jacobus Snarenberg en Cornelis van Leeuwen te Leiden alsmede Jan Rieder en Pieter Prins te Edam. Van deze kopers treedt Snarenberg het meest op de voorgrond. Hij was timmerman en woonde op de Nieuwe Heerengracht. 66) De kopers betalen ,,nog voor de banken op de plaats, item voor de beelden en zonnewijzer in de moestuin, alsmede voor de losse pedestallen f 600,” zodat de gezamenlijke koop f 7000 bedraagt. De verkoop van de boerderij ,,Middelburg of Morschveen” is opgehouden, zodat de beide Middelburgen thans ieder weer hun eigen weg gaan. Ogenblikkelijk gaan de kopers over tot verkoop van ,,iepebomen, vruchtbomen, elsen- en essenhakhout, staande op de Hofstede Middelburg”. 67) Op 21 januari 1754 wordt voor 846 gulden en 10 stuivers hout verkocht. Alle stambomen moeten gerooid worden, maar die rond de kom niet voor 15 maart. Voor die datum moet eerst het elsen- en essenhakhout zijn afgevoerd. Onder de kopers treffen we enige malen Leendert van der Elst uit Haarlem. Hem zullen we straks opnieuw ontmoeten. Tenslotte zetten ,,Cornelis van Leeuwen” en ,,Jakobus Snarenberg” moeizaam hun naam onder het document.

Boelhuis op Middelburg

Nu wordt het huis ontruimd. ,,Boelhuis gehouden bij den Heer Antoni van der Hout, als last en procuratie hebbende van vrouwe Maria Jacoba Johanna Tjark, getrouwd met den HoogEd. geb. Heere Jean Baptiste François George Grave van Oultremont de Warfusée, van pauwen, fasanten, en verder gevogelte, vinkenetten, visnetten, vinkehuisjes, speelschuitje, broekbakken (sic), tuingereedschap, meubelen, huisraad en inboedel, en een goede kwantiteit welgewonnen hooi.“ 68) Er wordt van alles verkocht: een kruiwagen, een broeibak en een schuitje, dat 17 gulden en 5 stuiver opbrengt. Vier eenden (f 2) en een witte pauw, voor 8 gulden en 10 stuivers aangekocht door de Heer van Hillegom, Mr. Jan Six. Een haan, drie bergeenden die naar de ,,Heer van Half Wassenaar” gaan en twee rotganzen, drie fazanten en zes duiven. 69) Een bonte pauw met witte staart brengt wel 27 gulden op en een dito 21 gulden. Een grauwe pauwhaan en dito hen veel minder, respectievelijk 11 en 16 gulden. Dan scheerbanken, ,,vliegekasten”, bonestokken, melkmouwen, ,, vernuysschuyve” (fornuisschuiven) 8 gulden en 10 stuivers en zeer vaak ,,rommeling”. Ook de spullen voor de vinkerij worden geveild: vinken, vinkennetten, laatvlouwen en vloustangen”, blinde vinken (6 gulden) en leeuweriknetten. Voor de visserij een schrobnet, zegen en fuiken. Verder tafels, goudleer, spiegels en stoelen, een boekenkast en een slaapbank. Alles brengt te samen f 1283 en 12 stuivers op. Dat is eigenlijk niet veel, maar men krijgt de indruk dat niet alles is geveild. Waarschijnlijk zullen de waardevolste stukken naar elders, met name naar het Luiker land zijn afgevoerd.

Leendert van (der) Eist te Haarlem

Misschien is de koop voor Snarenberg cum suis toch te groot geweest. Op 16 april 1754 compareert hij ten minste met Van Leeuwen voor schout en schepenen te Lisse, om te verklaren, dat zij ,,het voorste gedeelte van een heerehuizinge met zijn twee vleugels” etc. etc. hebben verkocht aan Leendert van der Elst te Haarlem, ,,om alle het te demoliëren, af te breken en van de grond te ontruimen ten langste voor den laatsten mei 1754”. ,,Zulks dat de voornoemde comparanten aan haar behouden den opstal van het achterste gedeelte van de voornoemde herenhuizinge daar op staande”. Ook om het “te demoliëren en af te breken” voor de laatste mei. De koper neemt ook te zijnen laste de jaarlijkse verpondinge (belasting). Voor het herenhuis 8 gulden en 9 stuivers, ,, wegens een van ouds daarbij staand bouwhuis 1 gulden en 17 stuiver. De verkoopprijs was 4050 gulden. 70) Wie is deze Leendert van der Elst? In de stukken betreffende Middelburg leest men inderdaad steeds Van der Elst, maar in de Haarlemse boeken wordt hij Van Elst genoemd, en zo schrijft hij zich ook zelve. Volgens het trouwboek der Nederduits Gereformeerde Gemeente te Haarlem trouwde op 6 mei 1742 Leendert van Elst, weduwnaar van Rotterdam, wonende in de Jacobijnestraat, met Christina Borst, jongedochter van Delfshaven, wonende op de Oude Gracht. 71) Kinderzegen is hun niet onthouden, maar verder was rijkdom niet hun deel. Althans niet in deze jaren. Hij heeft schulden en heeft zich dan ook reeds spoedig weer van Middelburg moeten ontdoen.

Verkoop van tuinsieraden

Voor wij aandacht schenken aan de zorgen van Leendert van der Elst moeten wij eerst getuige zijn van de verkoop van ,,een grote partij tuinsieraden op de hofstede Middelburg te Lisse aan de Loosterkant” op 18 april 1754 door Jan Rieder, Pieter Prins, Jacobus Snarenberg en Cornelis van Leeuwen. 72) De beelden moeten binnen acht dagen vervoerd worden en dienen betaald te zijn in ,,zilver nederlands geld of gouden rijers”. Nummer 1 ,en 2: Laurens Coster en Erasmus, die door mr. Nicolaas Tjark waren aangekocht op de grote veiling van tuinbeelden op Keukenhof in 1746 voor respectievelijk 23 en 20 gulden. 73) Ze brengen thans 21 gulden per stuk op. Een ,,pot met pedestal” gaat weg voor 32 gulden en een ,,capiteel en pedestal” voor 120 gulden! Het glansstuk der verzameling is ongetwijfeld een ,,Cupido met pedestal”, die 200 gulden opbrengt. Hij is evenals Laurens Koster en Erasmus gekocht door de heer Bontekoning, ongetwijfeld de voorname makelaar Floris Dirksz Bontekoning, die ,,op de Binnekant” te Amsterdam woonde en ook een buitenplaats bezat. 74) Dan zijn er nog een aantal potten, een stenen borstbeeld (2 gulden), een aantal banken en een houten hek. Vreemd is het tussen de tuinsieraden een klok en een schilderij aan te treffen. Misschien bevonden deze zich in een tuinhuis of in de koepel aan de Leidse Vaart. Alles tesamen brengt 840 gulden op.

Timmerman Snarenberg te Leiden

Met Leendert van der Elst, die in 1754 een deel van Middelburg gekocht had, ging het zoals gezegd niet goed en de sloping van de gebouwen heeft dan ook niet binnen de gezette tijd plaats gevonden. Voordat alle kosten betaald waren mocht er namelijk niet worden afgebroken. Er rustte op Middelburg een schuldbrief van 4000 gulden ten behoeve van een zekere heer Joan van Beekhoven de Wint, en dan waren er nog ,,verdere crediteuren”. Op 7 mei 1757 verscheen Van (der) Elst voor notaris François Jacob Gallé te Haarlem, waarbij hij deze machtigde Middelburg te verkopen. 75) Dan moest eerst de schuldbrief worden afgelost en ,,dan nog ietwat overig zijnde” kwamen de ,,verdere crediteuren” aan de beurt. Ook de verpondingen en de 100ste en de 200ste penning dienden nog betaald. Nu verschijnen voor schout en schepenen van Lisse notaris F. Gallée en de heer A. van Grieken te Haarlem om namens Leendert van der Elst de verkoop te effectueren. Voor 320 gulden verkopen zij aan Pieter Cornelisse Heemskerk, bouwman te Lisse, ,, de gewezene plantagie en boomgaard van de gewezene hofstede Middelburg”. 76) Bovendien de moestuin en teelland van 3 morgen, thans kadasternummer 2839 eerder 50, alsmede het ,,gewezen laantje” van 88 roe, ,, springende geheel tussen het land van de Graaf van Oultremont”, die nog eigenaar was van de boerderij Morsveen, ook Middelburg genaamd. Dit laantje is thans kadasternummer 51,,,bos”. De koper zal ,,hebben en genieten een vrije nodweg en overpad over de landen . . . van de gemene weg ten naasten strekkende op dit verkocht land, zo tot drijvinge van allerhande beesten, en vee, en oprijdinge van mest, met wagens en paarden, als tot doorgang van mensen ten allen tijde, zonder daarinne enigszins te mogen worden belemmerd of verhinderd.” Ten slotte verkopen zij voor 315 gulden aan Willem Jan graaf van Hogendorp, de eigenaar van Veenenburg, een stuk weiland van ruim 2,5 morgen aan de Trekvaart tussen Haarlem en Leiden. 77)

Nu rest nog het huis zelf, ,,de Herenhuizinge van de gewezene Hofstede genaamd Middelburg, bestaande in diverse behangen, zo boven- als benedenkamers, keuken, ruime wijn- en provisiekelders, kleerzolders en appartementen voor domestiquen”. dat nu al een aantal jaren leeg en kaal op de sloper wacht. 78) Het wordt verkocht aan . . . Jacobus Snarenberg te Leiden, aan hem alléén. ,,De koper zal gehouden zijn hetzelve herenhuis binnen zes weken na primo januari e.k. geheel en al te amoveren, af te breken, en alles wat daarvan komt te vervoeren van de grond waarop hetzelve staande is, aplannerende hetzelve en gelijk makende met de grond van het plein daar rondomme”. Maar weer luidt de bepaling, dat met de sloping niet mag worden begonnen, alvorens alles betaald is (f 600). Ook de twee vleugels worden door timmerman Snarenberg gekocht, en wel voor 850 gulden. Ze worden als volgt omschreven: ,,De twee vleugels van ‘t zelve huis, doch staande geheel en al daarvan afgezonderd, uitmakende de ene nu nog een groot en ruim koetshuis mitsgaders stallinge voor vier paarden met diverse loodsen en schuurtjes daar achter, en d’andere mede noch een ruim koetshuis en tuinmans- of boerenhuis, en daar achter een nog gans nieuw getimmerde stallinge voor 15 koebeesten, en de grond waarop hetzelve en ‘t voorsz. plein daarvoor en rondomme . . . hek. . . vijver . . . grond naast het voorsz. plein en vleugels. . .“.

Middelburg exit

Nu heeft het laatste uur van Middelburg toch echt geslagen; timmerman Snarenberg heeft zijn sloperswerk spoedig verricht en gaat er nu toe over de vrijgekomen gronden te verkopen. Dat is dan de grond ,,waarop het herenhuis heeft gestaan”, het plein daarvoor en de grond van het daarbij geweest zijnde bosje, ,,de gewezen moestuin, thans weiland”, de vijver etc. etc., samen groot 6 morgen en 414 roeden. Snarenberg heeft echter niet alles gesloopt. ,,Een vleugel van de gewezene hofstede Middelburg en een nieuw getimmerde stalling voor koebeesten” is blijven staan. Op 30 januari 1759 wordt dit alles voor 850 gulden verkocht aan ,,Willem Jan grave van Hogendorp, schepen en raad en de vroedschap der stad Haarlem”, de eigenaar van Veenenburg. 79)  Zo is de grond waarop Middelburg heeft gestaan met vrijwel alle daartoe behorende weide- en bospercelen weer naar Veenenburg teruggekeerd. Met deze transacties verdwijnt timmerman Jacobus Snarenberg weer uit de geschiedenis van Lisse. Ofschoon . . ., misschien niet voor goed. In 1798 is zijn in 1750 te Leiden geboren zoon Petrus pastoor geworden van de Lissese schuurkerk aan het Mallegat. 80) In het begrafenisregister dat de pastoor heeft bijgehouden lezen wij bij mei 1800 ,,Jacobus Snarenberg”. 81)  Waarschijnlijk heeft de oude vader zijn laatste jaren op de pastorie van ,,heerzoon” doorgebracht. Slechts enige percelen, de huidige kadasternummers Sectie A 56 en 625 tot 630, zijn met de boerderij Morsveen aan Keukenhof gekomen en thans in het bezit van de Graaf van Lynden. Het zijn de ,,Bossen van Middelburg”, die met de andere bossen in de ,,Grote Looster” en in de Lageveense Polder langs de spoorlijn Haarlem-Leiden liggen. In een rapport van het ,,Laboratorium voor Plantensystematiek en -geografie der Landbouwhogeschool” te Wageningen worden de weilanden en de hakhoutbosjes van voornamelijk essen en elzen ,,een der twee belangrijkste complexen Macrophorbieto-Alnetum genoemd . 82) (Het andere complex ligt nabij de spoorlijn Leiden-‘s-Gravenhage). Deze bossen liggen daar thans achteraf en vergeten; alleen bij natuurliefhebbers en jagers zeer geliefd.

,,Klein Veenenburg”

F . Ligging van Klein Veenenburg op de gronden van de geamoveerde buitenplaats Middelburg (= perceel 1764 en gedeeltelijk 2270)

De andere percelen vervolgen nu hun weg als deel van de buitenplaats Veenenburg. In 1797 wordt dit buitengoed verkocht aan de heer Jan Dyonys Viruly c.s., 83) en deze verkoopt het in 1804 weer aan de heer Marinus Adrianus Perpetuus Smissaert te Amsterdam. 84) Ten slotte komt het in het bezit van de Leidse familie Leembruggen. Maar nu gaan we kijken naar het huis dat staat op de plaats waar zich eertijds het voorplein van Middelburg bevond, ,,Veenweg nr. 67”. Het is met dit huis eigenaardig gesteld. Het komt voor op de oudste kadasterkaarten en ook in zijn huidige vorm lijkt het toch wel vrij oud. Men zou denken aan een der beide vrijstaande vleugels ,,met een nieuw getimmerde stalling voor koebeesten” (blz. 163) van het herenhuis of aan het ,,van ouds daarbij staande bouwhuis”, waarvan in 1754 sprake is (blz. 163) maar het blijkt allemaal niet te kloppen. De plaats van het huidige ,,Klein Veenenburg” werd ingenomen door het ,,voorplein” of de ,,voorbassecour”, en daar is op ,de kaarten van Walraven (blz. 153) geen enkele bebouwing te vinden. Men kan zich ook niet voorstellen dat later op dit voorplein, vlak voor het huis, een boerenwoning zou zijn gebouwd. Mogelijk heeft men van de afbraak aan de weg een nieuw boerenhuis gebouwd en is dus alleen het bouwmateriaal van Middelburg afkomstig (blz. 144). In het huis woonden regelmatig twee families. In 1830 waren dit Jacobus van Maaswinkel, koetsier, die in 1841 met zijn gezin terugging naar zijn geboortestad Amsterdam. 85) Hij werd opgevolgd door Christiaan Banier, eveneens uit Amsterdam. In de andere helft woonde aanvankelijk Gerrit van Kesteren uit Lisse, werkman, gehuwd met Lidia de Ridder uit Leiden.

Afb. 19. Klein Veenenburg omstreeks 1900. Foto W. Mesman.

Later kwam hier Hermanus Vlasveld uit Noordwijk, die in 1848 weer naar Katwijk vertrok. Daarna woonde er bosbaas Simon Drost, komende van Hillegom, geboren te Hazerswoude, gehuwd met Alida van Doorn uit Rijnsburg, alsmede Gerrit van Hilten uit Nederhorst-den-Berg. En toen. . . Op 1 mei 1856 heeft de heer Leembruggen een nieuwe, jonge bosbaas in dienst genomen, Marinus Veldhuyzen van Zanten, een naam die in de bloembollenstreek een bijzonder goede klank gekregen heeft. De vader van ,;Marinus Sr.” ‘of ,,Oude Marinus” zoals ‘hij later werd genoemd, was Rutgerd Veldhuyzen van Zanten (1785-1872) en deze was op zijn beurt een kleinzoon van Willem van Zanten wiens weduwe is hertrouwd met Rutgerd Veldhuyzen, schepen van Lisse. De kleinzoon werd dus genoemd naar de tweede echtgenoot van zijn grootmoeder, en zijn nageslacht droeg aldus een dubbele naam. 86) De ambtenaar van de burgerlijke stand te Lisse bleef echter aan de voorzichtige kant. In het bevolkingsregister staat slechts als achternaam Van Zanten, terwijl alle kinderen van onze bosbaas als laatste voornaam die van Veldhuyzen dragen. M. Veldhuyzen van Zanten en Zonen Marinus Veldhuyzen van Zanten was te Hillegom geboren op 12 januari 1832 en dus 24 jaar oud, toen hij als boswachter van mijnheer Leembruggen naar ,,Klein Veenenburg” kwam, Hij was gehuwd met Maria Agnes van Konkelenberg, in 1831 te Haarlem geboren. Dit echtpaar heeft met zijn talrijke kinderschare tientallen jaren op Klein Veenenburg gewoond, volgens de overlevering bijzonder gelukkig. Was Marinus in 1860 nog ,,bosbaas”, in 1870 heet hij ,,tuinder”. In dat jaar is hij begonnen met telen van bloembollen, iets waarin leden van de Hillegomse tak der familie hem reeds waren voorgegaan. Hij teelde zijn bollen op de afgezande duingronden, en niet zonder succes! Naast zijn huis werden grote, houten schuren gebouwd, zoals op een foto van omstreeks 1900 is te zien. 87) Er is trouwens in deze jaren nog meer aan het pand verbouwd. Voordat Van Zanten er kwam wonen was het één langgerekt huis, dat loodrecht op de weg stond. In de tweede helft van de vorige eeuw is hiervan kennelijk de voorgevel ,,gemoderniseerd”, maar tevens is er een tweede huis links tegenaan gebouwd, dat jarenlang als kantoor fungeerde. Van Klein-Veenenburg hebben de bloembollen van M. Veldhuyzen van Zanten en Zonen hun weg gevonden over de hele wereld. De zoons van Marinus Sr. zijn de bollen trouw gebleven, met name Rutgerd, Jacobus Marinus, Marinus Jr. en Jacob L(ouis). Ze bouwden elders in Lisse hun villa’s. Alleen Jacobus Marinus (,,Ko”, 1867-1919) bleef op Klein-Veenenburg. Ook de dochters bleven veelal ,,in het vak”. Hiervan echter uitgezonderd Gesina. Zij trouwde met een onderwijzer uit Hoofddorp, C. Johan Kievit, de geestelijke vader van Dik Trom. In zijn jongensboek “De Hut in het Bos”legt Kiievit van de plezierige bedrijvige sfeer vast, die op en om Klein Veenenburg heerste. ,,Grootvader Bolland van den Heuvel, een gezonde oude heer met lange bakkenbaarden” is Marinus Sr. met zijn tien kinderen, zijn bollen en zijn bedrijf. ,,Baron van Beerenbroeck” is Baron Van Hardenbroek van Veenenburg, de schoonzoon van Leembruggen, en de ,,boer naast Grootvader” is natuurlijk Van der Vlugt of later Van Graven.

Van vogelparadijs tot vuilstortplaats. Quo vadis, Middelburg?

Marinus Sr. stierf in 1913. Zijn bloembollenbedrijf, sinds 1886 M. Veldhuyzen van Zanten en Zonen, werd verplaatst naar de Zwartelaan. De schuur links van het huis werd afgebroken en herbouwd bij het bedrijf van ,,Jacob L.” aan de Heereweg. Op Klein Veenenburg woonde toen nog ,,Ome Ko” en ernaast, in het vroegere kantoor Alblas, de melkboer. Het perceel was eigendom van Jan Leembruggen Gzn. te Amsterdam. Toen deze in 1928 stierf kochten de Van Zantens huis en landerijen. Jarenlang woonde er de bedrijfsleider Oudshoorn. Later verkochten ze het aan Willem Hulsebosch, bloembollenkweker te Noordwijkerhout, die het weer doorverkocht aan de firma John Roozen te Lisse. Helaas bleken de gronden van het voormalige Middelburg voor de bloembollenteelt niet bijzonder geschikt en daardoor niet zeer rendabel. De achterste percelen, bij de spoorbaan, vormden een prachtig natuurgebied met vijvers en sloten, moerasbosjes en rietvelden, waar volop wateririssen, wilgenroosjes en lisdodden groeiden. Dikwijls ging Klaas Koning, een uitstekend Lisser amateur-ornitholoog naar ,,‘t Ruig”, zoals hij dat noemt, om de vogels te bestuderen. Onder de broedvogels noemt hij behalve allerlei eenden, koeten en steltlopers waaronder de kleine plevier, ook de rietgors, de geelgors en de kleine karkiet. Verder de rietzanger, de sprinkhaanrietzanger en één maal, in 1965, ook de zeldzame waterrietzanger. Dan nog graspiepers, kwikstaarten, veldleeuweriken en oeverzwaluwen! Ook zit hier de ijsvogel, de waterral, het roodstaartje en de machtige buizerd. In de trektijd strijken bij het water hele zwermen steltlopertjes neer, zoals zwarte ruiters, bosruiters, groenpootruiters, witgatjes, oeverlopers, kemphanen, goud- en zilverplevieren en bokjes (kleine snippen). In de bosschages zit het vol kramsvogels, koperwieken en tapuiten, barmsijsjes, fraters en kepen, sijsjes en die hele kleine goudhaantjes. Allerlei mezen en vinken, kneuen, paapjes, roodstaartjes en groenlingen ziet men er het hele jaar door en die kleurige puttertjes schijnen ieder jaar talrijker te worden. Een heerlijk gebied, maar . . . een winstobject is het niet!

Afb. 18. ,,Omspuiten” van het land op Middelburg; mei 1969. Foto Mieloo, Lisse

Ten slotte kwamen de percelen in het bezit van Jan Hogervorst, een pur sang bollenkweker, wonende aan het Noordwijkerhoutse Westeinde. Hij is het die het voorste deel van het land liet ,,omspuiten”. En zo zi jnwe dan weer bij ons uitgangspunt teruggekeerd. Thans is het een recht en kaal land waar tulpen en dahlia’s groeien. Het is er nog vrij stil. Soms is er wat geblaf van een hondenkennel en in de verte passeert een trein. Maar wat gebeurt daar achter aan in ,,‘t Ruig”? Vrachtwagens rijden af en aan met huisvuil, dat ze storten in de sloten en de diepe kuilen van dit arcadische landschap. Verschrikt vliegt een zwerm witgatjes op, om dan aan de waterkant neer te strijken tussen stukken plastic en opgewaaid papier. In het water drijft vuil, maar nog steeds zingen er de karkieten. . . Hoe zal het nu straks daar zijn? Zal er, wanneer de ,,operatie-vuilstorten” is geëindigd en de afvalkuilen met grond zijn overdekt, uit deze ellende toch weer iets schoons opbloeien? Quo vadis Middelburg? Wat zal de toekomst brengen?

AANTEKENINGEN

Omdat het lezen van oude teksten altijd weer moeilijkheden blijkt te geven, zijn de oorspronkelijke teksten aangepast aan de nieuwe spelling.

  1. Zie afb. 18.2.
  2. Hoogheemraadschap Rijnland, oudste gaarder- of morgenboek, 1544.
  1. Gemeentearchief Alkmaar, Collectie aanwinsten nr. 415.
  2. M. Thierry de Bije Dólleman en mr. O. Schutte, Het Haarlemse geslacht Van der Laen, De Ned. Leeuw 1969 kolom 331 e.v.
  3. Dr. A. W. Dek, Genealogie der Heren van Brederode (1960), blz. 23.
  4. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 2 fol. 173 e.v.
  5. Idem fol. 171 e.v.
  6. Jan Gerrits van Kessel, waard in de Zwaan, schutter, en Zoetgen Claesdr, zijn wijf. Gemeentearch. Leiden, Bevolkingsreg. 1581, fol. 242 verso.

9. Gemeentearch. Leiden, ,,Oud Belastingboek B 11” fol. 650/51. Twee huisjes, vijf vuurplaatsen.

  1. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 3 fol. 216 r. en v.
  2. Gemeentearoh. Leiden, ,,Vetu.s II” fol. 305. Id. ,,Schoorsteengeld 1606” fol. 400 verso.
  3. Archief Van Lynden/Keukenhof, perkament, zegels ontbreken, zoals zovele stukken nog ongenummerd.
  4. Gaarderboeken Rijnland. Familiegegevens veelal uit het z.g. lange boek van ir. A. F. de Graaff. die in de loop der iaren een groot aantal genealogische gegevens heeft verzameld, vooral uit *rechtelijke archyeven. Zie ook de kaarten van 1610 en 1646 met bijschriften in A. M. Hulkenberg, De kleurige Keukenhof, de geschiedenis der Nationale Bloemententoonstelling (1971) p. 12-13 en 28-29.
  5. Gemeentearch. Alkmaar nr. 86, Familiearch. Van Foreest. Hester was een dochter van Adam van Foreest en Aleid Jacobsdr. van Veen.
  6. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perk. met zegel van schout Adriaen van Gorcum, ongenummerd. Met dank aan de heer M. Thierry de Bije Dólleman voor de uitgebreide schriftelijke toelichtingen.
  7. Zie nr. 4. Met portretten van het echtpaar Ruychaver-van der Laen door Mierevelt.
  8. Gaarderboek van Rijnland van 1624.
  9. Zie 15 en ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8 fol. 114 verso en 11.5.
  10. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8 fol. 177 verso tot 178 verso. De originele schuldbrief in Arch. Van Lynden/Keukenhof.
  11. Gemeente-arch. Haarlem, Recht. arch. 96’.
  12. G. H. Kurz, Het Huis dat Jacob van Campen bouwde, Jaarb. Haerlem 1957, blz. 51 e.v., inz. blz. 57. Gemeente-arch. Haarlem, Notaris Egbert van Bosveld. ree. nr. 228 fol..49, 20 dec. 1660.
  13. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8 fol. 189, 195 en 196.
  14. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament met zegel van de schout.
  15. Gaarderboek van Rijnland.
  16. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 10 fol. 98 verso. Tjark koopt 2 m 100 r. land in de Hoge Mosvenen. De familierelatie tussen de beide Maria’s Larop is nog steeds niet opgehelderd. Ook mijn vraag dienaangaande in De Ned. Leeuw bleef tot op heden onbeantwoord.
  17. W. J. J. C. Bijleveld, Tjarck, De Ned. Leeuw 1926, kol. 118. Hier wordt de Haarlemse Dirc verward met zijn zoon Pieter.
  18. Mr. C. S. Buys Ballot, Tiarck (Tierck, Tjerk), De Ned. Leeuw 1926, kol. 80.
  19. Archief Oultremont-Warfusée, Luik, België. Met dank aan dr. Maurice Yans voor de vele schr. informaties.
  20. W. Bode, Frans Hals, sein Leben und seine Werke (Berlijn 1914), deel 11 afb. 178 en 179. Het portret van Pieter Tjark was aanwezig op de tentoonstelling van Frans Hals te Haarlem in 1937, cat. nr. 75. Toen was het in het bezit van mr. Harry Oakes, Nassau, Bahamas.
  21. Gemeentearch. Leiden, schepenhuwelijken. Zie ook 26 en 27.
  22. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8 fol. 37, 23 mei 1646. De erfgenamen VanSwanenburg-Corsteman verkopen de Erritlooster in de Hoge Mosvenen. Onder deze erfgenamen ook leden der familie Bosveld. Id. nr. 10 fol. 126, Provisionele deling na de dood van Nicolaas Corsteman, heer van Rodenburg.
  23. Gaarderboeken van Rijnland en telkens weer bij de begrenzingen van het Keukenduin. Vooral ook ARA, kaartencoll. Binnenland (Hingman) nr. 75. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 10 fol. 5 recto en verso, 17 april 1674, Jan Adriaans Corsteman draagt zijn woning op aan Jhr. Adriaen van der Laen. Zie ook A. M. Hulkenberg, Lisse in oude ansichten (1970). blz. 48.
  24. Gemeentearch. Leiden, schepenhuwelijken. Mr. E. B. F. F. baron Wittert van Hoogland, De Heeren van Hoogmade, blz. 41.
  25. Idem, Weeskamerarchief K 44. Testament 23 mei 1682, ,,F 10”, fol. 10.
  26. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament met zegel van schout Van Gorcum. 20 mei 1687 koopt Tiarck land aan de Trekvaart uit het bezit van Veenenburg.
  27. Gemeentearch. Lisse nr. 76.
  28. Arch. Van Lynden/Keukenhof, enige foliopapieren, Gemeentearchief Hillegom, nr. 54, Gaarderboek, folio 17 verso.
  29. Zie blz. 154.
  30. Kaarten van Maurits Walraven. Zie blz. 153 en afb. 17. Er blijft een kleine mogelijkheid dat Walraven dit huisie om een of andere reden niet heeft getekend. Het is echter zeer onwaarschijnlijk, dat op de fraaie ,,voor-bassecour” zulk-een oud huisje zou staan.
  31. Gemeentearch. Lisse, inv. ms. 77 e.v.
  32.  Gemeentearch. Leiden, R.K. doopboeken. Zie 27.
  33. O.a. Verpondingsregisters en verklaring van landmeter Walraven.
  34. Arch. Ned. Herv. Gemeente Lisse, kerkrekening 1749.
  35. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 15 fol. 103-105 verso. Arch. Van Lynden/Keukenhof, origineel perkament met zegel.
  36. ,,Proefmeting langs de Trekvaart”, Gemeentearch. Hillegom, inv. nr. 122 pak 72.
  37. ARA. Recht. arch. Lisse nr. 15 fol. 190 verso e.v. Zie voor Meer en Duin Leids Jaarb 1951, blz. 110 e.v.
  38. J. B. van Loenen, Beschrijving en kleine kroniek van de Gemeente Hillegom (1916), blz. 47.
  39. Gemeentearch. Hillegom, inv. nr. 122 pak 2, 87, 157, etc.
  40. Idem nr. 124 pak 184, omstreeks 1725.
  41. Arch. Van Lynden/Keukenhof, copie, bij voorl. nr. 38a.
  42. Gemeentearch. Lisse, inv. nr. 219, nr. 67, 68 en 69.
  43. Idem, inv. nr. 225, nr. 68 en 69.
  44. ARA Recht. arch. Hillegom nr. 6.
  45. Arch. Oultremont-Warfnsée, Luik Oultremont-Famille, dossier 50. 55.
  46. Drs. E. Pelinck, Pax Huic Domini, Het huis Pieterskerkgracht 9 en zijn bewoners, Leids Jaarb. 1957, blz. 119 e.v. Zie ook over mr. Nicolaas Tiarck: W. J. J. C. Bijleveld, Iets over huiskapelaans in Holland, Haarlemsche Bijdragen deel 59 (1941), blz. 359:
  47. Gemeentearch. Leiden, Secretariearchief 1575-1851, nr. 7562.
  48. Idem, nr. 7563.
  49. Jhr. mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt, Beschrijving van het H. Kerstgilde te Haarlem (1905).
  50. Mr. E. B. F. F. baron Wittert van Hoogland, De Heeren van Hoogmade (1944), inz. blz. 41.
  51. Zie 59. Voor het hofje: R. J. Spruit, De Leidse hofjes (1969), blz. 64.
  52. Zie 26, 28 en 30.
  53. In de eerste druk van L. Roppe, Een omstreden huwelijk (1962) staat onder het portret tegenover blz. 173: ,,de gravin van Nassau”. Waarschijnlijk is het echter een harer grootmoeders, Tjarck of De Bas. Helaas zijn een aantal Oultremontportretten niet meer te identificeren.
  54. Archief Van Lvnden/Keukenhof. voorl. nr. 42.
  55. Originele courant in Arch. Van Lynden/Keukenhof.
  56. Hierover in arch. Van Lynden/Keukenhof diverse, ongenummerde stukken, soms bij 38a. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 19 fol. 224 verso e.v.
  57. Vergelijk Leids Jaarb. 1954 blz. 139.
  58. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 74, fol. 201-207 verso.
  59. Idem, fol. 208-214 verso.
  60. Johannes Half-Wassenaar, heer van Onsenoort en Nieuwkuik (í706-1782). In 1892 is dit R.K. geslacht uitgestorven. (Ned. Adelsboek 1942, blz. 282). Familieverwantschap met de verkopers blijkt op blz. 109 van Leids Jaarb. 1965. (Hier staat Farck i.p.v. Tjarck).
  61. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 19 fol. 227 verso e.v.
  62. Gemeentearch. Haarlem, Trouwboek N.G. Gemeente 1742-1755. In Protocol Not. Galé, nr. 980 tekent hji als altijd .,Leendert van Elst”.
  63. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 74 fol. 224 e.v.
  64. Leids Jaarb. 1969 blz. 181 e.v., inz. blz. 193.
  65. Idem 1970 blz. 159/60.
  66. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 20 fol. 71 verso-73.
  67. Id., fol. 73 verso-75 recto.
  68. Id., fol. 77-78 verso.
  69. Id., nr. 104, 25 okt. 1757.
  70. Id., nr. 20 fol. 98-99 verso.
  71. A. M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse (1960), blz. 110 e.v.
  72. ARA, R.K. Doop-, Trouw- en Begraafboek, Lisse 8.
  73. Rapport en kaart van Doing Kraft. Prof. V. Westhoff, Gezelschappen met houtige gewassen in de duinen en langs de binnenduinrand, Dendrologisch Jaar boek 1952.
  74. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 26 fol. 22 verso e.v.
  75. Idem. nr. 27 fol. 185 verso. De naam Tiarck was niet geheel uit Lisse verdwenen. De boerderij Morsveen (Mmosveen) of Middelburg bleef tot 1781 in het bezit van Maria J. J. Tiarck. Vreemd genoeg koopt zij in 1777 een huis en erf in de Lageveense polder (ARA, Recht. arch. Lisse nr. 23 fol. 206 verso-207 verso). In 1778 verkopen de executeurs van Maria Jacoba de Jonge, weduwe van mr. Nicolaas Tiarck, 10 morgen weiland in de Lisserpoel aan Jan Verdegaal (Id. fol. 246 verso). In 1804 verkopen de erfgenamen van ,,wijlen Maria Jacoba J. Tjark Walta” (sic) 2 m 400 roe bos, elsen- en essenhout aan de Trekvaart.
  76. Gemeente Lisse, Bevolkingsregisters.
  77. Willem van Santen (1730-1760) was getrouwd met Francina van der Hoeff. Een dag na de dood van de vader werd Willem Jr. geboren (1760-1813). Zijn moeder hertrouwde met Rutgerd Veldhuyzen. Door dit huwelijk werden de bezittingen der Van Veldhuyzen’s aan die der Van Zanten’s gevoegd. Willem Jr. noemde zijn oudste zoon naar zijn stiefvader: Rutgerd Veldhuyzen van Zanten (1785-1872). (Met dank aan de familie Veldhuyzen van Zamen voor de verstrekte gegevens).
  78. Aanwezig in het kantoor van M. Veldhuyzen van Zanten en Zonen. De Directie gaf welwillend toestemming tot reproductie. Afb. 19.

ILLUSTRATIES

Afb. 17. De buitenplaats Middelburg en omgeving te Lisse op de grote kaart van de heerlijkheid Hillegom. Collectie Six. Amsterdam. Geheel links van zuid (beneden) naar noord (boven) de Trekvaart (Leidse Vaart) en daarlangs de Trekweg. Beneden links kruist de Delfweg de Trekvaart. Daar staat het huis Halfweg( Ten noorden van de Delfweg een herberg en daarnaast de hofstede Voorburg. De verticale streep rechts van het midden is een beschadiging van de kaart, waardoor het linnen zichtbaar wordt. Rechts loopt de huidige Loosterweg-Noord/Veenenburgerlaan. Het stuk langs het tegenwoordige tentoonstellingsterrein is in 1701 recht getrokken. (Zie De kleurige Keukenhof, blz. 27 en 33.) Bij de boerenhofstede Mo(r)sveen of Middelburg maakt de weg een bocht, gaat daarna langs Middelburg en Veenenburg verder noordwaarts en snijdt tenslotte de grens tussen Lisse en Hillegom. Met een donkere, grillige lijn, dwars door de hofstede Middelburg heeft mr. Six doen aangeven, waar zich vroeger de ,,Parochiescheiding” en hei ,,Scheid der gadering van het hoorngeld” zouden hebben bevonden. Op de donkere gebieden meende hij als heer van Hillegom recht te kunnen doen gelden. Deze pretenties hebben niet tot resultaten geleid. Foto: jhr. Six van Hillegom.

Afb. 18. ,,Omspuiten” van het land op Middelburg; mei 1969. Foto Mieloo, Lisse.

Afb. 19. Klein Veenenburg omstreeks 1900. Foto W. Mesman.

Tekst en foto’s uit he Leids Jaarboekje 1971 pag 143

 

 

 

 

 

 

 

AANTEKENINGEN BIJ HET KASBOEK van mr. Jacob Adriaan baron Du Tour van Zandvliet

Door mevr. R. A. J. Grabandt

AANTEKENINGEN BIJ HET KASBOEK van mr. Jacob Adriaan baron Du Tour van Zandvliet

In de Artis-bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam bevindt zich een met de hand geschreven kasboek van mr. Jacob Adriaan baron Du Tour, gekocht via de universiteitsbibliotheek van het antiquariaat B. M. Israël te Arnhem. De maten van het boek zijn: lengte 32,5 cm., breedte 20,5 cm., dikte 2,5 cm. Het wekt verwondering dat het kasboek (te Haagambacht en Lisse geschreven) in de boekhandel is terecht gekomen. Volgens mondelinge mededelingen van de heer A. M. Hulkenberg zijn de familiestukken geërfd door een familielid van de baron in Arnhem. Deze heeft waarschijnlijk het een en ander verkocht. Het kasboek is ingedeeld in verschillende afdelingen:

  1. Daagelijkse Uitgaven pag. 4-20 en 230-250
  2. Uitgaven voor de Stal pag. 20-35
  3. Onkosten van de Buijtenplaets Rustee met Menagerie pag. 96-114
  4. Onkosten gevallen zoo op den Inkoop als onderhout van mijn Cabinet pag. 164-171.
  5. Aanteekening van de Revenuen uit de Menagerie pag. 263-265.

De afdelingen doen vermoeden, dat er een strenge scheiding tussen de delen onderling bestaat. Dat is echter niet zo. Verschillende posten staan geboekt in een andere afdeling dan die waarin ze, strikt genomen, thuishoren. De aantekeningen lopen van 1758-1763 en verlopen na 1761.

Mr. Jacob Adriaan baron Du Tour (1734-1780)

In het verhaal worden de betreffende paginanummers van het kasboek genoemd.

Jacob Adriaan baron Du Tour werd 11 Augustus 1734 gedoopt te Den Haag, als tweede kind van Joost Philip baron Du Tour (1698-1756 of 1761) en Elizabeth van Assendelft (1699-1742). Het geslacht Du Tour ontleent zijn naam aan de baronie Tour gelegen in Champagne (Frankrijk). De stamvader van dit aanzienlijke geslacht leefde omstreeks het midden van de zestiende eeuw. Diens zoon David baron Du Tour, heer van la Pomerade (geboren in 1580) vestigde zich in Nederland als kapitein in Nederlandse dienst en werd commandant van Rhenen. Deze kapitein was de overgrootvader van Jacob Adriaan. De vader van Jacob Adriaan kwam uit een gezin van veertien kinderen. Zelf kwam Jacob Adriaan uit een gezin van drie kinderen, hij had een broer Daniël Pompejus (1736-1812) en een zuster Albertina Elizabeth (1733-1752). 2)

Huwelijk en kinderen

Afb. 13. Het gezin van J. A. du Tour in 1762. Schilderij door G. J. J. de Spinny.

In 1758 huwde Jacob Adriaan met Anna Catharina Rumpf, douairière van Hans Willem baron van Aylva, bijgenaamd ,,de gouden Aylva”. Aylva overleed in 1751 en uit dit huwelijk was een posthuum kind geboren in september 1751, dat ook Hans Willem van Aylva heette. 3) Du Tour spreekt hem waarschijnlijk aan met Willem. In het kasboek wordt hij meestal zo genoemd of ook wel Willemtje. Uit het huwelijk van J. A. du Tour en A. C. Rumpf zijn drie kinderen geboren. In 1759 wordt in het kasboek (pag. 8) vermeld op de 9e augustus ,,Onkosten van ‘t begraaven van ons kint.” Waarschijnlijk is dit een ongedoopt kind (4), begraven in de Kloosterkerk te ‘s-Gravenhage. In 1761 (pag. 19) op 23 maart wordt er geld betaald aan de ,,baaker” en aan ,,Lijsje de minne.” Het is duidelijk dat er weer een kind is geboren: een dochtertje, dat de naam krijgt van Anna Catharina Elisabeth en in het kasboek Betje genoemd wordt. 5) Het wordt gedoopt op 25 maart en bij die doop is de baron mild in het geven van fooien (ƒ 27 : 15 : 0). In 1762 werd het gezin met deze twee kinderen door Spinny geschilderd (afb. 13 ) . Het derde kind werd in 1762 geboren (pag. 241), maar het leefde slechts kort. Waarschijnlijk had het een zwakke gezondheid. In het kasboek (pag. 246) worden uitgaven opgeschreven voor een dokter, apotheker en chirurgijn. Vermoedelijk is dit kind Josina Philipina Sara (6) in 1763 overleden, want in het (pag. 247) kasboek staat ,,19 Augustus onkosten voor de begrafenis van Philipje ƒ 181 : 19 : 0.” Sannes vermeldt, dat dit kind nog leefde, toen Du Tour in september 1763 naar Leeuwarden vertrok.’

Verhuizing

Afb. 14. Fragment van de kaart, getekend door Kruikius in 1712 van het vroegere Ysendoorn, later Zorgvliet

Toen Du Tour met Anna C. Rumpf huwde vestigde hij zich op Rustee in Haagambacht. Vermoedelijk heeft hij de naam van deze hofstede veranderd. De oorspronkelijke naam zou Ysendoorn zijn geweest. Een aanwijzing daarvoor is, dat Du Tour huur betaalde aan een zekere mevrouw Eman(t)s (pag. 103) en deze dame was erfgename van deze hofstede. 8) (Voor Ysendoorn zie kaartfragment getekend door Kruikius, 1712, onder de 1 van ‘T MIENTJE; afb. 14) Later verhuisde Du Tour met zijn gezin naar Zandvliet te Lisse. De verhuizing vond plaats, toen zijn vrouw deze buitenplaats als erfenis ontving van haar tante C. C. Rumpf-de la Porte. Het tijdstip waarop dit geschiedde moet zijn geweest aan het eind van 1759 of zeer aan het begin van 1760 en niet, zoals Bijleveld zegt, in 1761. Immers het kasboek geeft aan, dat op 27 februari 1760 de Loosduinse schipper werd betaald voor het overbrengen van Du Tours menagerie naar Zandvliet (pag. 105) en aangezien de baron niet vlot van betalen was, moet de verhuizing ruim vóór deze datum zijn geschied.

Afb. 15. Ligging van Zandvliet; kaart van 1844.

Op de kaart (afb. 15 ) is de behuizing aangeduid door een pijl. Een deel van het landgoed is nu de huidige Keukenhof. Het zal wel een groot verschil zijn geweest met het huis in Haagambacht. Dat was een hofstede, dus vermoedelijk veel kleiner wat oppervlakte betreft. Hoe mooi Zandvliet door Du Tour werd aangelegd en met hoeveel geboomte, blijkt uit de Lisser Arkadia van Jan de Graaff Symonsz. (omstreeks 1770), waaruit ik citeer:

(Komt van Veenenburg aan de Loosterweg)

,,Dog ik keer mij een weinig herwaarts om

Totdat ik aan de Illustere Zaale kom

Van Zandvliet; dus ga ik mij derwaarts spoeden

Tot in haar schoot, omheynt met zoete vloeden.

Die schoonste plaats, die ik in Holland weet,

Wiens grootheid is met cierlijkheid bekleet:

 Zoo van een Doolhoff, als van vijvers en Rivieren,

‘t Ontelbare tal van Lanen, die vercieren

Het Boomgewas zoo blaadrijk hooggetopt,

 Het Bosch vol wilt, de waters opgepropt

Van Visch, nu komt ons ‘t aangenaamst nog vertoonen,

 Wanneer men ziet het middelste bewoonen

Met Runder-vee, en gaa ik dieper treen,

 Zoo zie ik daar ‘t Gevogelt groot en kleen,

Van wild en tam, door moeyte en veel kosten

Bijeen vergaart, onmooglijk dat ik ontvlosten

Haar fraayigheden al dewijl mijn dwalent oog

Staag vliegt, en zweeft door Lind- en Ype-boog

En Gantsch verward, in honderde van dreeven,

 Dat voor een mensch een groot vermaak kan geeven.

 Verrukkend Dal, ‘k verlaat Uw, ik gaa heen

 Na Meer en Duyn, deez hofstee, die gemeen

 Ligt aan het Meer . . . . .”

Het is wel heel toevallig, dat douairière Du Tour in 1785 een buitenplaats kocht in Den Haag, die ook Zandvliet heette. Deze was afkomstig van Martinus Wilhelmus Schwencke, medisch doctor en professor in de botanie. 9) Op de buitenplaats was een Hortus Medicus aangelegd. Zowel het huis als de hortus medicus werden verkocht aan Anna Catharina Rumpf douairière Du Tour. Verlangde zij terug naar het leven in Den Haag?

Het Grietmanschap

Afb. 18. Kasteel Henkenshage te St. Oedenrode. Foto L. G. Chr. Grabandt

Door een chronisch geldgebrek kon de bekende Friese edelman en dichter Willem van Haren (1710-1768) zijn verplichtingen aan de regeringsinstanties niet nakomen. Wel kreeg hij uitstel van betaling door zijn goede betrekkingen aan het hof. Later viel hij in ongenade door zijn niet zo onberispelijke levenswijze. Jonker Van Haren was grietman van Het Bildt, een ambt dat veel revenuen opleverde. De opbrengsten van vele boerderijen en hofsteden in die streek kwamen de grietman ten goede. Reeds vanaf augustus 1761 waarschijnlijk onderhandelde Du Tour met zijn neef Van Haren over deze aangelegenheid (pag. 230). Du Tour maakte daarvoor een reis naar Rooij d.i. St. Oedenrode, waar Van Haren woonde op het kasteel Henkenshage (afb. 18). Met de persoon voor de functie van grietman was de regering in die tijd nogal kieskeurig, omdat het ambt in de familie moest blijven. Aangezien Du Tour een volle neef van Van Haren was, heeft de regering de opvolging waarschijnlijk spoedig goedgekeurd. Ook Du Tour had goede relaties aan het hof. Eind september 1761 vertrok de gehele familie met ,,tante Doris” (een tante van Du Tour) naar Leeuwarden (pag. 247). Sannes beschrijft hoe Du Tour in St. Annaparochie (St. Anne) werd ingehaald. Er was een welkomstgedicht gemaakt: de bevolking was blij, dat er een nieuwe grietman aangekomen was. Du Tour heeft bij deze gelegenheid alle schulden van zijn neef betaald. Alle boerderijen en hofsteden, voor zover ze nog in het bezit van de vorige grietman waren, werden gekocht. Uit het kasboek (pag. 249) blijkt, dat aan die overdracht een onderonsje was voorafgegaan, waarbij Willem van Haren nog iets extra’s van zijn neef kreeg (bijlage 1).

Familieleden, die in het kasboek ter sprake komen

De familierelaties, zoals Du Tour die in zijn kasboek beschrijft, zijn niet geheel duidelijk. Het woord moeder kan zowel betrekking hebben op zijn moeder, of liever stiefmoeder want zijn vader was hertrouwd (11), als op zijn schoonmoeder. Vast staat, dat zijn stiefmoeder – door hem soms genoemd ,,moeder Du Tour” – te Leiden woonde. Volgens het kasboek (pag. 230) moet in augustus 1761 zijn schoonmoeder zijn overleden: 12 Augustus 1761 “fooij knegt in ‘t sterfhuis van mijn Schoonmoeder ƒ 1 : 10 : 0”. Op dezelfde bladzijde wordt vermeld, dat hij nagelaten schulden van zijn schoonmoeder betaalt. Hij onderhield dus met beide vrouwen goede betrekkingen. Met zijn zwager Druijvesteijn onderhoudt hij nog enig contact (pag. 14), zelfs koopt hij naar alle waarschijnlijkheid een schuit van hem (pag. 231). Druijvesteijn was gehuwd geweest met Du Tours zuster, die in 1752 stierf. Zijn broer Daniël Pompejus du Tour kon het naar alle waarschijnlijkheid goed met hem vinden. Herhaaldelijk betaalde onze Du Tour aan diens knechten (pag. 14, 236, 238, 240 en 245). Dit wijst erop, dat hij hem dikwijls bezocht. De goede verhouding blijkt ook uit het feit, dat Daniël Pompejus hem opvolgde als een van de vier Commiezen van den Lande. 12) Er wordt in het kasboek vaak gesproken van een tante Doris. Zoals reeds eerder vermeld is, kwam de vader van Jacob Adriaan du Tour uit een gezin van veertien kinderen. Als enige van de zes tantes zou als tante Doris in aanmerking komen Berbera Theodore du Tour. 13) Zij was ook de enige, die in die tijd nog niet gehuwd was. Zij huwde pas in juli 1765. Het is niet ondenkbaar, dat zij bij Du Tour in huis woonde. Hij behartigde namelijk ook haar geldzaken. Af en toe kreeg zij geld van haar neef (pag. 238 en 247) en ook betaalde hij haar kamenier (pag. 230). En nog later vergezelde zij de familie naar Leeuwarden, toen Du Tour grietman was geworden.

Personeel

Ongetwijfeld heeft Du Tour voor zijn officiële stukken hulp moeten hebben om deze te schrijven of voor het invullen van verschillende documenten. Hiervoor had hij als secretaris een zekere Capelle, die overigens in de beginperiode van het kasboek méér genoemd wordt dan later (pag. 8, 9, 13, 168, 236). Misschien houdt dat verband met Du Tours functies. Van 1757-1760 was Du Tour een van de vier Commiezen van den Lande, die met elkaar de Kamer van de Generaliteits-Finantie vormden . 14) Dit college had een kamer op het Binnenhof, zoals duidelijk blijkt uit de fooien, die herhaaldelijk gegeven worden aan ,,dienders, courantenjongens en de boutefeu (15) op het Binnenhof ter gelegenheid van de jaarwisseling (pag. 4 en 18). Het laatste in het kasboek vermelde werk van de secretaris Capelle voor Du Tour is het schrijven van de keuren van Warmenhuizen (pag. 236). Dit zal wel naar aanleiding van de erfenis van zijn vrouw zijn geweest.16) Dat er veel werk werd verzet door Capelle blijkt uit sommige hoge bedragen als bijvoorbeeld ƒ 63: 11 en nog eens ƒ 63 (pag. 9 en 13). Uit het kasboek is verder op te maken, dat er verschillende mensen in dienst waren voor verschillende afdelingen. In de eerste plaats een soort huisbediende en dan het personeel van de menagerie, het kabinet, de stal, de vinkenbaan en de visserij. De huisbedienden wisselden nogal eens. Als het boek begint, is de huisbediende vermoedelijk Jan Rosin (pag. 6). Hij blijft bij Du Tour tot mei 1759, want dan wordt ineens gesproken over Andries, die meteen geld krijgt voor de kermis (pag. 6). Zeker is, dat Andries blijft tot mei 1761. Daarna heeft Gerrit het beheer over het huisboekje (pag. 230). Deze knecht heeft niet lang meer geleefd: hij stierf in december (pag. 232). Vermoedelijk is hij ziek geweest, want omstreeks die tijd worden onkosten van de chirurgijn Rhenard vermeld. Of Gerrit al eerder tot het personeel behoorde en of hij – zoals we vermoeden – bij de barones in dienst was, is niet zeker, maar toen de zoon Willem ziek was, werd door de baron een fooi betaald aan Gerrit voor het oppassen (pag. 18). Waarschijnlijk had de barones een eigen financiële afdeling, want er waren ook dienstboden, die niet door Du Tour betaald werden. In januari 1762 komt Claas, die gedurende de verdere tijd waarover het kasboek loopt bij de baron in dienst blijft. Wel wordt er gesproken van Jan de tuijnknegt en Piet tuijnmansknegt (pag. 5 en 236), maar dezen behoorden waarschijnlijk niet tot de vaste staf van het personeel. Toch moeten er meer knechten zijn geweest, want er wordt ook ,,goospenning” betaald aan Cees (pag. 247). Bij de verhuizing betaalt Du Tour pas in september en oktober 1761 ƒ 47 resp. ƒ 15 ,,aan mijn domestiquen voor het verhuijzen” (pag. 231) . Het personeel van de verschillende afdelingen zoals menagerie, kabinet enz. staat onder de corresponderende hoofdstukken geboekt.

Relaties

In het kasboek worden de volgende relaties genoemd: Frans Hemsterhuis, Aernout Vosmaer, Schouwman de schilder (Aert Schouman), procureur De Bije, Coenraad Grauwes en Quarles, personen met wie de baron herhaaldelijk kontakt heeft gehad.

Frans Hemsterhuis is naar alle waarschijnlijkheid een belangrijke figuur in het leven van Du Tour geweest. Verschillende keren staan fooien aan de ,,knegt van Hemsterhuis” genoteerd, die op bezoeken duiden (pag. 16, 18, 23, 240). Hemsterhuis schrijft aan zijn correspondentie-vriendin prinses Amalia Gallitzin – vrouw van de Russische gezant – over de slechte opvoeding van de kinderen van Du Tour. 17) In hoeverre dat juist is, kan men uit het kasboek natuurlijk niet opmaken. Zoon Willem heeft in ieder geval een gouverneur aan wie betalingen worden gedaan. 18) Ook krijgt hij geld of er wordt iets voor hem betaald, hoewel in het begin van het kasboek meer betalingen vermeld worden dan later. 19) ,,Hans Willem heeft in zijn studietijd gebrek aan de meest noodzakelijke boeken” zo schrijft Hemsterhuis aan zijn vriendin. Vele gesprekken heeft Hemsterhuis met de jongen gevoerd om een beroep te doen op zijn goede inborst. Hemsterhuis had een zwak voor Hans Willem. 20) Voor de opvoeding van Anne Catharina Elisabeth du Tour (Betje) heeft Hemsterhuis geen goed woord, maar toch is ook zij met hem bevriend gebleven. Zelfs toen ze getrouwd was met Anne Willem Carel baron Van Nagell kwam ze met haar man Hemsterhuis opzoeken. 21)

Aernout Vosmaer (1720-1799) (22) is vermoedelijk degene, die Du Tour geholpen heeft met het samenstellen van zijn kabinet. Bij de dagelijkse uitgaven staan ook uitgaven aan Vosmaer (pag. 17, 19). Du Tour schijnt ook een beetje met Vosmaer gehandeld te hebben, want hij ruilt een diamanten ring tegen enige mineralen (pag. 67), maar Du Tour moet er nog ƒ 149 : 10 bij doen. Dat Vosmaer op zeer goede voet stond met de baron, blijkt uit een reis, die door het gehele gezin Du Tour met Vosmaer gemaakt werd, welke volgens het kasboek ongeveer een maand geduurd moet hebben (pag. 238). Letterlijk schrijft de baron: ,,Zijn Mijn Huisvrouw, onse 2 kinderen en Heer Vosmaer en ik een rijsje gaan doen door gelderland, Brabant na Mastricht, op deze rijs hebben wij volgens de qt daartoe spectierende zoo aan Emplettes als rijskosten verteerd. .. . f 4.000.” Voorwaar geen klein bedrag in die tijd. Vosmaer was evenmin als Hemsterhuis geen onbekende aan het hof. Beide mannen voerden het direktoraat over het kabinet van penningen en antiquiteiten van de stadhouder. 23) Vosmaer was sinds 1756 in dienst van het stadhouderlijk hof. Waarschijnlijk had mevrouw De Grovestins (Vosmaer had haar kabinet, dat later naar Rusland is gegaan, verzorgd 24)) prinses Anna op hem opmerkzaam gemaakt. Du Tour kwam veel aan het hof (pag. 6, 11-13, 18, 235, 244) en het is dus waarschijnlijk, dat hij daar Vosmaer heeft leren kennen. Aert Schouman (1710-1792), schilder van veel planten en dieren, die toch ook wel portretten heeft getekend, wordt in het kasboek twee maal genoemd. Hij heeft voor de baron een stukje geschilderd om het kabinet te verfraaien (pag. 168-169). Het is moeilijk na te gaan, welke voorstelling het stukje gehad heeft. In de eerste plaats heeft Schouman talloze decoratieve panelen gemaakt, waarvan een gedeelte gedateerd is maar een ander deel niet. En in de tweede plaats is er vermoedelijk geen catalogus van de veiling der nalatenschap van Du Tour. Schouman kwam ook aan het hof. Hij tekende zowel Ernst Lodewijk van Brunswijk-Wolfenbuttel als prins Willem V en zijn gemalin prinses Wilhelmina. 25) Voorts maakte hij illustraties bij het Regnum Animale van Vosmaer, waaruit blijkt dat Schouman zeer goede betrekkingen had met Vosmaer. 26)

Procureur De Bije was waarschijnlijk Cornelis Thierry de Bije. Hij was van 1758-1763 procureur voor het Hof van Holland en sinds 1758 ook procureur van de Opperhoutvester en Jagermeester-generaal over Holland en WestFriesland. 27) Vermoedelijk behartigde hij geldzaken voor Du Tour. (pag. 15, 232,240, 245).

Boas en Coenraad Grauwes waren mensen, die stellig kennis hadden van geldzaken voor zover dat is op te maken uit het kasboek. 28)

Vriend Quarles komt een paar maal in het kasboek voor. Aan zijn ,,domestiken” worden fooien gegeven (pag. 13, 17, 233). Zeker is het dat hij ook een stal bezat, want van hem kocht Du Tour veulens (pag. 28). Verder is er weinig over te zeggen hoe vaak Quarles bij Du Tour kwam, en wélke Quarles dit is geweest.

LIEFHEBBERIJEN OF STATUS_SYMBOLEN.

Het kabinet.

De mensen, die voor Du Tour werkten, werden al of niet volgens kwitantie betaald. Ze behoefden niet zo lang op hun geld te wachten als de lakenhandelaar: Casteele de Laakenverkoper over 1758-1759 . . . ƒ 419 (pag. 230). Natuurlijk was er glas nodig om alles stofvrij op te bergen of in vitrines en kabinetten te plaatsen, welke vermoedelijk tegen de wand waren geplaatst, volgens de gewoonte van die tijd. 29) Als kabinetwerkers worden genoemd Beukers (pag. 164) en Zandos (pag. 166 en 169), de laatste in de dagelijkse uitgaven op pag. 7 ook vermeld als Sandoos. (De baron keek niet op een lettertje.) Er worden voor het kabinet koperen knopjes gekocht ten bedrage van ƒ 22 :16 en ornamenten ten bedrage van ƒ 34 : 10 (pag. l66-167). Er schijnt een firma De Zwart in Haarlem glas te leveren, en ook een zekere Colander is glasleverancier (pag. 164). Dit glas moest natuurlijk op bepaalde maten gesneden worden, wat vermoedelijk door de glazenmaker Du Monije werd gedaan (pag. 164-166, 169). Ook vermeldt het kasboek op pag. 166 ,,enige beelden en groupen.” Heenck zette vogels op en droeg welhaast zeker de zorg voor het gehele kabinet, want aan hem wordt salaris betaald (pag. 164-167). Een meubelmaker maakt voor het kabinet een werkstuk: 13 October 1759 aan Wagenaer voor de Groote tafel ƒ 220 (pag. 168). De timmerman Van der Burg moet er ook zijn ,,voor het maken van mijn Cabinet Camer,” wat ƒ 310 kost (pag. 168). De schilder is onmisbaar bij dit werk, en deze wordt dan ook vermeld: Roelofswaard de schilder voor een bedrag van ƒ 97 : 13 (pag. 168). Ook van Weemen wordt genoemd als schilder (pag. 164 en 169, volgens een kwitantie van ƒ 10: 16)) maar wát hij deed is niet omschreven. Aert Schouman moet het geheel verfraaien en levert het stukje boven de deur (pag. 168). Du Tour betaalt hem op 30 november ƒ 48. Op 19 juli 1760 (pag. 169) betaalt Du Tour nóg eens ƒ 48. Heeft Schouman nog een schilderstukje gemaakt of was de uiteindelijke prijs voor het paneeltje ƒ 96? Dat is niet duidelijk. Volgens informatie van het Algemeen Rijksarchief te ‘s-Gravenhage was dit wel de prijs voor één paneeltje in die tijd. In november van datzelfde jaar betaalt Du Tour nog een fooi voor een vogel van La Pottrie (pag. 170). Voor het jaar 1761 staat op pagina 170 als enige grote uitgave het salaris van Heenck. Het echtpaar Du Tour-Rumpf trad waarschijnlijk op als peter en meter bij de doop van een zoon van Heenck in 1759 en van een dochter in 1761. Naar aanleiding daarvan vermeldt het kasboek op pagina 5 en 19: kind van Heenck ƒ 5 : 5. De oudste zoon van Heenck, Jabes, heeft later als schilder naam gemaakt en het vak geleed van A. Schouman. 30) Ook Vosmaer heeft blijkens pagina 170 nog iets gedaan voor het kabinet: Vosmaer verschijdene uitgaaven. . . ƒ 55 : 18. Over het jaar 1762 vermeldt Du Tour alleen de aankoop van een ijsvogel en dan houdt het kasboek over deze afdeling ineens op. Behalve dat Du Tour door bemiddeling van Vosmaer het een en ander voor zijn kabinet verkreeg, kocht hij ook op veilingen, die door boekverkopers gehouden werden. In het kasboek staan zowel rekeningen vermeld van gewone aankopen als van aucties bij dezelfde boekhandelaren, Het gedeelte van het kasboek, waarin het kabinet beschreven wordt, begint op 7 januari 1758 met de vermelding: voor een Avoset aan de Meijd van Vroeg ƒ 1 (pag. 164). Dit is vermoedelijk dezelfde Vroeg, die op 6 oktober 1764 aan de stadhouder vele opgezette vogels, mineralen en natuurproducten verkocht. 31) In een overzicht van de veilingen door de boekverkoper Van Os gehouden, wordt gesproken over A. Vroeg. 32) Bij drie boekhandelaren, zo vermeldt het kasboek, heeft Du Tour zijn inkopen gedaan. Deze boekhandelaren verkochten – zoals vermeld – op hun aucties ook vele naturaliën. 33) Voor Du Tour was dit de gelegenheid om zijn kabinet aan te vullen. Of hij zélf deze aucties bezocht of het een ander liet doen, vermeldt het kasboek niet. Deze aucties werden voor een deel gehouden op het Binnenhof. Kossmann geeft hiervan een fraaie beschrijving. 34) Opmerkelijk is het, dat het voor ons zo statige Binnenhof eens een verzameling is geweest van allerlei kraampjes, die tegen de muren waren aangezet. Het merkwaardige is, dat na 1747 alIe winkeltjes op het Binnenhof zijn ingenomen door boekverkopers, die er een eigen gilde vormden. Het was een ander soort boekverkopersgilde dan in de stad, omdat de Binnenhof-boekhandels op Hofgrond stonden en ook financieel beter af waren. Toch waren er verkopers, die zowel in de stad als op de ,,Groote Zaal” hun zaken deden. 35) De boekhandelaren, waarmee Du Tour te maken had, waren:

  1. Pieter van Os, die in de stad en op de Grote Zaal in winkel V zijn nering had. Du Tour kocht verschillende malen bij hem, soms zonder vermelding wát. Zijn openbare veilingen werden gekenmerkt door een bonte verscheidenheid van voorwerpen, die eigenlijk met de boekhandel als zodanig niets te maken hadden. Alle veilingen op de Grote zaal zijn door Kossmann in De boekhandel te ‘s-Gravenhage beschreven. Misschien hield hij ook veilingen in de stad.
  2. Pieter Gerard van Balen was, evenals Van Os, ook uitgever. Hij gaf behalve boeken ook prenten uit, naar portretten vervaardigd door Aert Schouman. In Du Tours kasboek staat een uitgave genoteerd van ƒ 4 : 17, die hij aan Van Balen betaalde voor vogels uit de auctie van 27 mei 1760, welke auctie ook door Kossmann wordt genoemd, echter zonder vermelding van het soort artikelen dat geveild werd.
  3. Pieter van Thol. Ook bij hem worden uit een auctie enige vogels voor het kabinet aangekocht voor ƒ 9 : 10 (pag. 167). Deze Van Thol had ook zowel in de stad als op de Grote Zaal een zaak. De veilingen werden gehouden op de Grote Zaal: boekenkraam I-III. Zoals uit de uitgaven blijkt, is Du Tour met veel enthousiasme in 1758 aan het kabinet begonnen. Zijn belangstelling is echter hoe langer hoe meer afgenomen en het kabinet van vogels is nog voor zijn dood – in 1776 -verkocht. 36) De inventaris van het kabinet, zoals die is op te maken uit het kasboek, bestond uit de volgende voorwerpen:

Verder verschillende nesten en eieren. Merkwaardig is nog een Draaihalsje (Jynx torquilla) – zeer waarschijnlijk géén opgezette vogel -, waarvan het kasboek vermeldt ,,bij de Neurenburgers”, waarschijnlijk kooplui uit Duitsland, die hier zaken deden.

De menagerie.

Deze is begonnen op Rustee in januari 1759 en na 1760 op Zandvliet voortgezet. Een post in het kasboek van 27 februari 1760 (pag. 105) vermeldt de uitgave van ƒ 22 aan de Loosduinse schipper voor het overbrengen van de menagerie van Rustee naar Zandvliet. Wat omvatte de menagerie? De volgende dieren worden in het kasboek vermeld, waarbij de maand is aangegeven waarin het dier werd verkregen of gekocht.

Dit zijn de dieren die in dit gedeelte van het kasboek op enigerlei wijze voorkomen of waarvan het vermoeden bestaat, dat zij bij de menagerie betrokken waren. De bedragen (hier niet vermeld), die uitgegeven werden voor katten, bunzings, mollen en ratten, waren premies voor het vangen van deze dieren. Ook hier geldt – als voor het kabinet – dat Du Tour omstreeks 1759 zeer nauwkeurig alles opschrijft wat er in zijn menagerie omgaat. Later (1762/ 63) wordt het steeds geringer, of misschien beter gezegd: minder nauwkeurig. Het aantal bladzijden voor een overzicht van een jaar wordt minder. Uit de ,,inventaris van de menagerie buiten” kunnen we de gevolgtrekking maken, dat er een zeer grote vogelbevolking in de menagerie was. Iedere maand werd er een enorme hoeveelheid zaden verorberd. Verder duiden de grote hoeveelheden brood meer op planteneters dan op vleeseters. De honden hadden vermoedelijk gemengd voer. ,,Miereneieren” kunnen bestemd geweest zijn voor de vissen in de vijvers en ook voor de vogels. Ook in huis schijnt Du Tour verschillende dieren gehad te hebben. In de dagelijkse uitgaven, die daar betrekking op hebben, worden zangvogels vermeld (pag. 6, 19, 243) o.a. goudvinken en kanaries, een papegaai (pag. 236), een zwaan, tenminste één hond, die per jaar ƒ 16 : 16 aan onderhoud kostte, en op pagina 247 zelfs een ezelin met veulen ter waarde van ƒ 30. Het is wel interessant na te gaan wat en hoeveel er op de menagerie verbruikt werd aan voedsel door de dieren. De volgende opgave is samengesteld uit de aantekeningen van het kasboek, waarbij het echter niet altijd duidelijk is voor welke dieren het voer bestemd was. De bedragen over het tijdvak januari 1759 tot en met november 1763 zijn bij elkaar opgeteld. Zaden; veelal geleverd door Oudshoorn, Ary Jongste (ook wel Haverkoper genaamd), Bruigom, wed. Gassesloot. Het bestond voornamelijk uit gerst, boekweit, hennepzaad, boekweitegrutten, gort en grutten, waarvoor een totaalbedrag van ƒ 2002 : 14 werd uitgegeven. Aan vogelzaad, kervel en vetzaad werd ƒ 5 : 8 betaald. Dit alles was vermoedelijk bestemd voor de grote vogelbevolking. Brood (roggebrood en tarwebrood) geleverd door bakkers uit Loosduinen en Lisse tot een bedrag van ƒ 85 : 16 : 2. Melk, vermoedelijk voor de jonge dieren, ƒ 15 : 17. Vis, bestemd voor de lepelaar, ten bedrage van ƒ 11 : 3 : 4. (Alleen doordat het in het kasboek zo gesteld is, kan men eruit opmaken dat er een lepelaar was, tenzij Du Tour deze naam voor een ooievaar gebruikte.) Miereneieren, vermoedelijk voor vogels en vissen; in het boek wordt niet nader genoemd voor welke dieren deze miereneieren bestemd waren. De kosten bedroegen ƒ 8 : 4. Tarwe, voor de kroonvogel; het dier heeft het denkelijk niet lang gemaakt, want de onkosten zijn gering: ƒ 0 : 18. Ommeloopen (d.w.z. ingewanden) en schapenharten worden vermeld ten bedrage van ƒ 0 : 3 : 6. Een niet heel duidelijke post is ,,voer voor het vee”. Was dat voor de runderen, die Du Tour ook had? Het totaal bedrag was ƒ 236 : 4. Van de personen, die op enigerlei wijze bij de menagerie betrokken waren, moet in de eerste plaats Hendrik genoemd worden, die wel de voornaamste man moet zijn geweest om Du Tour te helpen bij het onderhoud van de menagerie. Hij ontvangt kostgeld en zal dus ongetwijfeld een onderkomen op de buitenplaatsen gehad hebben. Du Tour geeft soms een fooi aan Hendriks kinderen (pag. 98), waaruit opgemaakt kan worden, dat hij gewaardeerd werd. Verder vervult hij allerlei opdrachten: hij verkoopt ganzen, maakt reisjes, bijvoorbeeld naar Texel – vermoedelijk om dieren op te halen – en naar Amsterdam om vogels te halen (pag. 99 en volgende) en vangt kleine roofdieren als bunzings, ratten, mollen en katten, waarvoor hij een premie krijgt. Hendrik moet wel de beschikking hebben gehad over enig geld, want hij krijgt zijn loon en/of kostgeld naar onze begrippen erg laat: Hendrick zeedert 30 Oct. tot dato dezes 14 weken. . . ƒ 70 (pag. 113). Overigens krijgt hij niet alleen kostgeld, maar ook kleding en de uitgaven daarvoor boekt Du Tour als onkosten van de menagerie: voor een hoed aan hem gegeven ƒ 3 (pag. 97) en: kleermaker te Lis aan maakloon voor de rok van Hendrick met zijn toebehoren ƒ 13 : 6 (pag. 108). Verder was Du Tour niet karig met kermisgeld. In de tweede plaats wordt veel genoemd Eijtie, een vrouw, die al in 1759 bij Du Tour werkte, want op pagina 8 staat bij de dagelijkse uitgaven een betaling aan haar ,,voor ‘t bewassen van de kraam.” Zij verzette veel werk, o.a. in de tuin. De afsluiting van haar werkzaamheid voor Du Tour was het schoonmaken van het huis op Rustee in maart 1760 (pag. 106). In ieder geval ging zij niet mee naar Zandvliet. Zij was dus blijkbaar een inwoonster van Haagambacht of Loosduinen. Verschillende mensen worden in het kasboek slechts éénmaal genoemd, zoals Caat, die een beugeltas kreeg voor het zoeken van miereneieren (pag. 99), Jan Mente, een tuinman die enige planten leverde en wiens kinderen een fooi kregen (pag. 97), Krijn van der Meer die betaald werd ,,voor het schoonmaken van de plaats”, en een zekere Klaas die een premie kreeg voor het vangen van mollen. De leveranciers van granen en zaden worden natuurlijk meermalen vermeld, terwijl de poelier Marchal evenmin een onbekende is. Hij levert Du Tour broedse hennen, kalkoenen en patrijseieren (pag. 100 en 106). De boomverkoper Pieter Klink levert linden en iepen, Willem Bos verschaft hout en een zekere Hoogstraten staat genoteerd voor de levering van spijkers (pag. 107). In Lisse is Van der Jagt de houtleverancier en het schijnt, dat hij ook mensen aan het werk heeft gehad voor Du Tour, want in de nota wordt tot een bedrag van ƒ 560 : 16 : 8 aan arbeidsloon betaald (pag. 107). Dit zal wel verband houden met de verhuizing van Du Tours menagerie. Vermoedelijk zijn er nu hokken gemaakt voor de dieren, die hij op Rustee in wat primitiever omstandigheden gehouden schijnt te hebben. Daar wordt maar spaarzaam gesproken over het maken van hokken: op pagina 96 staat ƒ 18  : 2 genoteerd voor 46 rietmatten en op pagina 100 ƒ 0 : 15 voor enige manden en korven voor de tuin en menagerie. Niet nader genoemd worden de mensen, die op zo’n groot buiten met menagerie voor de alledaagse dingen zorgen, zoals timmerlieden, bakkers in Loosduinen en Lisse, smeden eveneens in Loosduinen (Gerrit Bouwman) en in Lisse, die meehelpen om het geheel in goede orde te brengen. Ook de timmerman Van der Burg – wiens naam Du Tour deze keer ten dele in Griekse! letters schrijft – verricht weer enige werkzaamheden tot een bedrag van ƒ 20 (pag. 101), maar ze worden niet nader omschreven. Verder worden nog genoemd Thijs van Doorn, die poelpentades ruilt tegen twee astracanse ganzen, en Barend de Duijnmaajer. Ambachtslieden in Lisse, die voordeel hadden bij het verblijf van Du Tour, waren de kleermaker, die de rok van Hendrik maakte waarvan de kosten bij de menagerie werden geboekt, en – zij het in bescheiden mate – de schoenmaker, die wat halsbanden (voor de honden) leverde, en de ijzerhandelaar Isaac Delfos, die voor ƒ 50 :14 ,,gevlogte draatwerk” leverde (pag. 109-110), waarschijnlijk voor omheiningen, hokken en kooien. De vinkenbaan, gelegen op Eijkenduinen (pag. 8). De gegevens erover zijn spaarzaam en de kosten zijn door Du Tour geboekt bij de dagelijkse uitgaven. Jan van Eijck was de man die alles regelde. Het houden van een vinkenbaan moet hoofdzakelijk gezien worden als een soort sport. De gevangen vogels, vooral de spreeuwen, werden opgegeten. Hoe de vangsten waren, wordt niet in het kasboek vermeld. De kooitjes met zingende nachtegalen hadden niet tot doel om vogels te lokken, maar dienden voor ontspanning. De betekenis van vaktermen als laatvlouw, streng, warnet en wargarens is te vinden in het artikel van C. L. Deelder over Bloemendaalse vinkenbanen, (37) terwijl D. Hoos (38) een duidelijk beeld geeft van hoe het in die tijd op zo’n vinkenbaan toeging. De vinkenjongen was het hulpje van de vinker en het hoorde erbij dat die jongen schoenen kreeg van degene, die de baan hield. Du Tour noteerde daarvoor op pagina 231 ƒ l: l6. Ook blijkt uit het kasboek – op dezelfde pagina – dat op Du Tours baan vinken werden ,,gemuit”: in donkere kooien gehouden om hen, wanneer ze op de vinkenbaan weer in het licht werden gebracht, des te sterker te laten zingen, waardoor ze overtrekkende vinken naar beneden lokten. Gemuite vinken zijn gevoelig voor verandering in weersomstandigheden, doordat na het muiten rui kan optreden. Deze dieren zijn dus uiterst kwetsbaar. In verband hiermee doet de uitdrukking in het kasboek ,,voor het muiten van 6 blinde vinken” wonderlijk aan. Jacht en visserij. De verhuizing naar Lisse heeft grote veranderingen in Du Tours levenswijze gebracht. Hij behoefde niet steeds naar Den Haag te trekken, want zijn functie deed hij over aan zijn broer. Hij kon zich dus helemaal wijden aan zijn buitenplaats. De gegevens over de jacht zijn zeer summier. Aan de jager van Teilingen betaalt hij een keer ƒ 12 : 5 (pag. 247) en hij boekt op pagina 236 en 239 ƒ 60 resp. ƒ 26 : 5 voor een snaphaan. Overigens geldt hier als bij al zijn interesses – voor zover althans op te maken uit het kasboek -: het schijnt kort geduurd te hebben. Ook het water heeft hem – in ieder geval tijdelijk – aangetrokken. In de vijvers en verbindingssloten van Zandvliet werd vis uitgezet (pag. 12) en er werd een visschuit gekocht voor ƒ 36 : 15 (pag. 11). Een andere schuit, die hij van zijn zwager Druijvesteijn overnam, werd door Cees Pons gehaald (pag. 230) en Dirk de visser boette, taande en breide netten (pag. 12,14, 16, 20,239). Ook kocht hij later nog een boeier voor ƒ 390 (pag. 233) en daarna nóg een van een kapitein De Wilde. Aan de pavoisering heeft hij nog al wat geld besteed: fƒ99 : 17 : 10 (pag. 245).

Andere genoegens.

Du Tour maakte ook alleen verschillende reisjes, zonder vrouw en kinderen, zo naar Scheveningen, Katwijk, Beverwijk, Haarlem, Soestdijk. Of hij er familie of kennissen bezocht dan wel of er iets te koop was voor zijn kabinet of menagerie is niet te zeggen. Ook in kerken kwam hij graag ( pag. 11, 12, 17, 237, 248). Ook een bezoek aan de komedie wordt genoteerd (pag. 11, 233, 249), evenals een bal, dat voor Willem gegeven werd (pag. 10; kosten ƒ 8 : 1 ), en de goochelaar, die op bezoek komt (pag. 18 ƒ 4 : 4; pag. 236 ƒ 5 : 5 en pag. 244 ƒ 10 : 10). De wijnhandelaar had een goede klant aan Du Tour. Hij betaalt o.a. een rekening van ƒ 233 : 13, maar hij laat ook zelf wijn uit het buitenland komen, waarvoor hij de impost betaalt (pag. 20, 235, 244-246). Een bezoek aan de tandarts (pag. 233 ,,aan de Dentiste”) kost hem ƒ 36 :1 5 en voor het trekken van een kies (pag. 235) betaalt hij ƒ 10 : 10. Aan losse aankopen staan vermeld een biljart voor ƒ 140 (pag. 243), een clavecimbel (pag. 321) en een astrolabium (pag. 13) voor ƒ 31 : 10.

Er werd ook nogal een gekaart, vermoedelijk whist, waarbij Du Tour trouw zijn soms niet geringe verliezen opschreef (zie bijlage 11). Alles tezamen geeft het kasboek ons een beeld van het nogal genoegzame leven met bijbehorende pleziertjes, dat Du Tour leidde in de tijd, die al de aanloop was tot de Franse revolutie.

BIJLAGE III

Literatuurlijst

Aa, J. A. van der. 1846. Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. (deel 7, 8, 9) Gorinchem.

Bestiaire Hollandais, 1960. Catalogae. Paris. 56 p.

Bol, L. J. 1960. Aart Schouwman. Herdenkingstentoonstelling. Dordrechts museum. 96 P

Brouwer, G. A. 1954. Historische gegevens over ozze vroegere ormìtlogen es over de avifauna van Nederland. Ardea 41: 1-226.

Brummel, L. 1925. Frans Hemsterhuis. Haarlem. 333 p.

Bijleveld, W. J. J. C. 1951. Verscheidenheden uit de omgeving van Leiden. Leiden. 124 p.

Deelder, C. L. 1951. Gegevens over Bloemendaalse vinkenbanen. Ardea 39: 321-341.

Deelder, C. L. 1952. Enkele korte mededelingen over de vangst van houtsnippen in de 18e en 19e eeuw. Limosa 25 : 23-29.

Engel, H. 1939. Alphabetical list of Dutch zoological cabinets and menageries. Bijdragen tot de dierkunde 27 : 247-346

Genealogisch-heraldisch archief. 1887. Geslachtslijst van het Oud adellijk geslacht Du Tour en Du Tour van Bellingchave. ‘s-Gravenhage. 28 p.

Halma, Francois. 1781. Woordenboek der Nederuitse en Fransche Taalen. ‘s Hage.

Halma, F. 1781. Dictionnaire Flamand et Francois. ‘s Hage.

Hoos, D. 1937. De Vinkenbaan, hoe het er toe ging en wat er mee in verband stond. Ardea 27 : 173-202.

Kossmann, E. F. 1932. De boekverkoopers, notarissen en cramers op het Binnenhof. ‘s-Gravenhage. 2 10 p.

Kossmann, E. F. 1937. De boekbandel te ‘s Gravenhage. ‘s Gravenhage. 490 p.

Lunsingh Scheurleer, Th. H. De stadhouderlijke verzamelingen. (in: 150 jaar Koninklijk kabinet) ‘s-Gravenhage. 1967.

Mazel, M. 1909, Van een aap in 1771. Jaarboek ,,Die Haghe”. p. 361-380.

Mulder, A. H. 1952. Fransche caprices en Fransche soldaten. Amsterdam. 267 p.

Noel Chomel, M. 1778. Algemeenhuishoudeijk, natuur zedenkundig en konstwoordenboek. (deel 7) Leiden.

Romein, J. en A. 1956. Erflaters der beschaving. Amsterdam. 898 p.

Sannes, H. 1928. Het heerlijk Leen Nijefenne op ‘t Bildt en zijn bezitters uit het geslacht Van Hemmema en Du Tour. De Vrije Fries 28 : 472-521.

Sannes, H. 1953. Geschiedenis van het Bildt. deel II (1700-1795). Franeker. 367 p.

Smit. J. 1957. Een regenten dagboek uit de 18e eeuw. Assen. 879 p

Snouckaert van Schouburg, R.C. E. G. J. 1916. Het vinken. Club van Nederl. Vogelk. jaarbericht 6 : 56-57.

Swillens, P. T. A. 1965. Schilderslexicon. Utrecht. 281 p.

Tekke, M. J. 1936. Gegevens over een vinkenbaan onder Loosduinen uit de jaren 1800- 1840. Ardea 51 : 105-110.

Vosmaer, A. 1804 (1766-). Regum animale. Natuurkundige beschrijving eener uitmuntende verzameling van zeldsaame gedierten. Amsterdam.

AANTEKENINGEN

Veel dank ben ik verschuldigd voor de hulp van de ambtenaren aan het Algemeen Rijksarchief en het Gemeente-archief in ‘s-Gravenhage, en aan de heren A. M. Hulkenberg, H. F. Arentsen en drs. P. Tuijn bij de bewerking van Du Tours kasboek. Prof. dr. H. Engel nam met mij het manuscript critisch door, waarvoor ik hem zeer dankbaar ben.

  1. Volgens Sannes in Geschiedenis van Het Bildt (1953): Justin Philippe du Tour
  2. Zie Genealogisch-Heraldisch Archief anno 1887.
  3. Sannes, Geschiedenis van Het Bildt.
  4. Genealogisch-Heraldisch Archief 1887 pag. 12.
  5. Genealogisch-Heraldisch Archief 1887 pag. 12.
  6. Genealogch-Heraldisch Archief 1887 pag.. 12.
  7. Sannes, Geschiedenis van het Bildt.
  8. Mededeling van het Gemeente-archief van ‘s-Gravenhage d.d. 29/1 1968.
  9. W. J. J. C. Bijleveld in Verscheidenheden uit de omgeving van Leiden (1951).
  10. H. Engel, Alphabetical list of Dutch zoological cabinets and menageries. In Bijdragen tot de dierkunde 27, pag. 247-341 (pag. 314 nr. 779 sub Schwencke).
  11. Genealogisch-Heraldisch Archief 1887.
  12. Mededeling van het Gemeente-archief van ‘s-Gravenhage d.d. 4/12 1967.
  13. Mededeling van het Rijksarchief in de provincie Friesland d.d. 8/1 1968.
  14. Mededeling van het Gemeente-archief van ‘s-Gravenhage d.d. 4/12 1967.
  15. Boutefeu, volgens F. Halma, een officier van de artillerie. Hier is misschien bedoeld een oppasser van een officier.
  16. W. J. J. C. Bijleveld, Verscheidenheden uit de omgeving van Leiden.
  17. L. Brummel: Frans Hemsterhuis (1925), pag. 52.
  18. Pag. 1, 12-16. Ik interpreteer ,,G. W.” als ,,gouverneur van Willem” omdat het vaste maandelijkse betalingen zijn.
  19. Pag. 4, 11-19, 232-233, 236, 247.
  20. L. Brummel: Frans Hemsterhuis pag. 52; J. en A. Romein in: Erflaters van onze beschaving (artikel over Hemsterhuis).
  21. L. Brummel: Frans Hemsterhuis, pag. 53.
  22. H. Engel, Alphabetical list of Dutch zoological cabinets and menageries. In Bijdragen tot de dierkunde 27, pag. 328 nr. 941.
  23. Th. H. Lunsingh Scheurleer, in: 150 jaar Koninklijk Kabinet. De stadhouderlijke verzamelingen (1967).
  24. H. Engel, Alphabetical list etc.
  25. L. J. Bol, Aert Schouwman (1960). Herdenkingstentoonstelling in het Dordrechts museum.
  26. H. Engel, Alphabetical list etc., pag. 314, nr. 765.
  27. Mededeling van het Gemeente-archief van ‘s-Gravenhage d.d. 4/12 1967.
  28. Pag. 230,234, 236, 239-240, 242, 249.
  29. Th. H. Lunsingh Scheurleer, De stadhouderlijke verzamelingen.
  30. P. T. A. Swillens, Schilderslexicon (1965).
  31. H. Engel, Alphabetical List etc., pag. 329 nr. 949.
  32. F. Kossmann, De boekhandel te ‘s-Gravenhage (1937); veiling d.d. 6 oktober
  33. E. F. Kossmann, De boekhandel te ‘s-Gravenhage.
  34. E. F. Kossmann, De boekverkopers, notarissen en cramers op het Binnenhof (1932).
  35. E. F. Kossmann. De boekverkopers. notarissen en cramers op het Binnenhof.
  36. H. Engel, Alphabetical list etc.‘
  37. C. L. Deelder, Gegevens over Bloemendaalse vinkenbanen. In: Ardea 39 (1951), pag. 321-341.
  38. D. Hoos, De Vinkenbaan, hoe het er toe ging en wat er mee in verband stond. In: Ardea 27 (1937), pag. 173-202

Tekst en foto’s overgenomen uit Leids Jaarboekje 1969 pag 147

 

Afb. 16. Het huis Zandvliet in 1732. Uit: Rademaker, Rijnlands fraaiste gezichten.

Afb. 17. De boerderij van Zandvliet in 1967. Foto A. M. Hulkenberg.

ROSENDAAL EN ZIJN BEWONERS (1641-1962)

ROSENDAAL EN ZIJN BEWONERS (1641-1962)

IR. A. F. DE GRAAFF

In het najaar van 1962 viel de buitenplaats Rosendaal te Lisse onder slopershanden om plaats te maken voor een toonzaal van het aangrenzende Lisser Automobielbedrijf. In de ruim drie eeuwen van zijn bestaan verschafte het gebouw onderdak aan velerlei lieden, die aan een ruim buitenhuis behoefte hadden. Na de tweede wereldoorlog bewees het zijn nut als doorgangshuis voor gezinnen, die tijdelijk dakloos waren. Het slopen bracht geen verrassingen, alleen de steen van de in kalkmortel gemetselde muren was, hoewel soms iets zacht, bijzonder fraai van tint en zal nu gebruikt worden bij restauraties in de stad Haarlem. Het enige wat ons nog uit het verleden rest, buiten de zandstenen leeuwen op de stenen palen van het inrijhek, zijn een als woning ingericht gebouwtje, dat mogelijk vroeger een ,,koepel” is geweest met uitzicht op tuin en goudvisvijver en de zeer oude moerbeiboom. Misschien ware het mogelijk binnen het gestroomlijnde autobedrijf hiervoor nog een functie te vinden, zodat het een rustpunt zou worden in deze woelige wereld van glas, staal en rubber. Vroege afbeeldingen uit de zeventiende eeuw zijn niet bekend, de kopergravure in ,,Rijnlands fraaiste gezichten” van omstreeks 1730 is het enig gegeven ter reconstructie. Het is bekend dat deze afbeeldingen verre van betrouwbaar zijn en veeleer weergeven hoe de toenmalige eigenaars hun buitens gaarne zouden zien. Voor zover wij tijdens de afbraak hebben kunnen opmaken bevatte het oorspronkelijke gebouwzijde – eerst een voorhuis met een opkamer boven de kelder en vervolgens een trapopgang, dan kwam de grote zaal met stookplaats en hierachter nog een achterkamer en een zeer ruime keuken waarvan de schoorsteen nog te herkennen is op de afbeelding van Rademaker. De tuin was geheel ommuurd, wat de teelt van fijn fruit en groenten ten goede kwam. Aardig is hierin het ingangspoortje met de erboven gelegen koepel, die gelegenheid bood het verkeer te zien passeren. Ook het houten hek van de inrij was eenvoudig maar stijlvol. Het is niet bekend in welke tijd men het stuk muur aan de straatzijde door een zwaar ijzeren hek en de pilaren met de bekende leeuwtjes vervangen heeft. Zeer wel mogelijk zijn deze van Keukenhof afkomstig, doch rond 1800 werden er zoveel buitens afgebroken, dat er te Lisse zelfs een verordening tegen het afbreken van buitenplaatsen verscheen. Omstreeks 1620 begon de eerste eigenaar van de buitenplaats Adriaan Block Maartensz, geboortig van Gouda, Commandeur der Vereenigde Oostindische Compagnie, huizen en gronden te kopen in Lisse. Hij was een der schoonzoons van Gerard van der Laan Cornelisz, die woonde op de buitenplaats ,,Huis ter Spekken”. Zo kocht hij aan de Heereweg van Cornelis en Apolonia van Immerzeel, kinderen uit het eerste huwelijk van de schout Cornelis van Immerzeel het door hen bewoonde huis en croft groot 750 roe, dat belendde aan een perceel dat reeds in het bezit van Block was en dat in 1622 bewoond werd door Isaac Massa, Antwerpenaar van geboorte, die onder meer koopmansreizen naar Rusland maakte en door Frans Hals meer dan eens werd geportretteerd. Massa was gehuwd met Beatrix van der Laan en eveneens een schoonzoon van voornoemde Gerard van der Laan. Ten noorden van het perceel Immerzeel vinden wij Jan Ponneel Jacobs met Cathelijntje van den Bussche, Vlaamse uitwijkelingen, die zich hier met lotgenoten langs de Heereweg gevestigd hadden en zich een ,,vlaams huisgen” of ,,borden huisgen” bouwden zodat hier de ,,vlaamsche buurt” te zoeken is. Achter de plaats van Rosendaal en de vlaamsche buurt lagen de gronden van de Oostgeest; te hoog voor weiland, in tegenstelling tot de gronden van de Oostpolder tussen Heereweg en Haarlemmermeer gelegen, die als best weiland hoog getaxeerd werden. Afzanden of ,,afkarren” was dus een voordelige zaak, wanneer men dit zand naar de opbloeiende stad Amsterdam kon varen. Eigenaar van deze gronden was Aernt van der Hoogh, een te Haarlem woonachtige Leidenaar, zoon van Claes Aalwijn Claesz (van Swanenburg) en Anna van der Hoogh, die de ,,verhogher Santvaart” liet graven van de Lisserbrug tot de Delftweg (tegenwoordig Stationsweg). Leden van beide families behoorden voor het beleg tot de regeringsgeslachten te Leiden; als glippers verloren zij evenwel hun invloed. Aert van der Hoogh probeerde ook de Vlamingen die zich langs de weg gevestigd hadden te verwijderen, doch kreeg ongelijk. De vrijgekomen gronden, weiland en teelland behoren tot de beste bollengronden in Lisse. In 1908 werd hier een recordprijs betaald van f. 20.000.- per hectare, wat destijds krantennieuws was. Weiland en kleigrond golden toen ongeveer f. 2.000.- per ha. Het duurde nog tot 1641 voor de Commandeur na een eervolle en waarschijnlijk winstgevende loopbaan ter zee, voor zich en zijn gezin een buitenhuis liet bouwen dat in het ,,Quoyer van de nieuwe getimmerten ten platten lande van Lisse” als volgt wordt vermeld : ,,den selven Block een woonhuis 8 gulden jaarlijks.” Ter vergelijking: het huis van den Heer van Wassenaar van Alkemade, het pronkvolle Meerenburg, besomt in 1640 jaarlijks 17,5 gulden, het statige huis voor de woontoren van Dever gebouwd in 1634 als ,,het huys te Lisse, voor de verbetering” 10,5 gulden en Dubbelhoven, de buitenplaats van de Heer Doublet in 1635: 6 gulden. Lang heeft de Commandeur er niet gewoond want in 1646 kocht hij na de dood van zijn schoonvader van Adriaan van der Laan het huis ter Spekken, waar hij in 1663 overleed. Voor zijn dood had hij Rosendaal verkocht aan Abraham Gilles Jansz, geboren te Amsterdam op 25 september 1612 en overleden op 27 februari 1689, die in 1657 onder de naam Sinjeur Jelys als eigenaar te boek staat. Deze Abraham Gilles, heer van Minquedorne, stamde uit een hugenotengeslacht, dat van Doornik via Engeland naar ons land gekomen was. Abraham was gehuwd met Johanna van Heyenberg van Reyde en had slechts een zoon, Jan. Zowel Abraham als Jan waren eigenaars en bewoners van Rosendaal, hoewel zij mogelijk ook de beschikking hadden over een woning te Amsterdam. Jan Gilles, heer van Minquedorne was geboren óf 6 september I 642 óf 5 september I 644 en trouwde te Amsterdam op 17 januari 1667 met Cornelia Maria de Waal. Uit dit huwelijk werden twee zoons, Jacob en Jan François geboren. Cornelia stierf op 15 oktober 1672, waarna Jan Gilles op 24 juni 1679 te Amsterdam hertrouwde in de Krijtberg – een bekende r.k. schuilkerk – uit welk huwelijk nog zes kinderen geboren werden. Deze gegevens werden grotendeels ontleend aan het Algemeen Nederlandsch Familieblad, jaargang 1905. Het familiewapen Gilles is een blauw schild met een gouden keper en drie eikels. Het is zeer goed mogelijk dat de zandlopervormig in donker blauw met wit beschilderde raamluiken – die bij de sloop van Rosendaal nog aanwezig waren aan de noordzijde van het huis – in de tijd der familie Gilles blauw en geel geweest zijn. De naam Rosendaal was waarschijnlijk de naam van een oude boerderij ter plaatse, mogelijk het huis waar Cornelis en Apolonia van Immerzeel in 1622 woonden. Omstreeks 1600 wordt de duinmeijer Jan Gerrits de monick, ook wel Jan Gerrits van Rosendaal genoemd. Hij was gehuwd met Zyburg Cornelisdr van Immerzeel, tante van Cornelia en Apolonia. Jan Gilles overlijdt in 1721, zijn weduwe C. M. de Surmont in 1743; en in het huis dat in 1734 bij de eerste huisnummering het nummer 118 en de kwalificatie ,,buitenplaats” kreeg, vestigt zich daarna Jan van der Plas Jansz. Van zijn leven en bedrijf zijn wij enigszins op de hoogte door een belastingkohier van 1748 waarin hij wordt aangeslagen voor

Belastingkohier van 1748 voor Rosendaal

De Bataafsche Republiek doet haar intrede en inmiddels is er op Rosendaal een nieuwe bewoner, Huybert Breero, die in 1808 een patent nodig heeft als ,,Coopman in Bloembollen” beneden f. 6.000.- ‘s jaars debiterende. De gilden zijn afgeschaft, maar zelfs een mollenvanger moet voor zijn werkzaamheden een patent hebben, landarbeiders zijn vrij, doch een buitenlandse maaier moet zich eerst aanmelden en betalen. Ook de polders hebben een bedrijf, een watermolen en moeten daarvoor betalen. Toch schijnt de handel te gaan. In1 810 koopt de weduwe H. Breero tenminste een patent als Coopvrou in Bloembollen.

Waarschijnlijk woont zij niet meer op Rosendaal, want op 27 juli 1808 wordt er door A. F. Wundel, directeur van Flora te Lisse, voor zijn principaal een verkoping gehouden van bomen en heestergewassen, kennelijk uit de nalatenschap van de bloemist Breero. In 1815 en vele volgende jaren is Aert van der Mey, een geboren Rijnsburger, op Rosendaal gevestigd als stalhouder en verhuurder van paarden. De Leidse studenten zullen wel goede klanten geweest zijn van de paardenverhuurderij. Hoezeer Lisse, de Witte Zwaan en de hospes Gerrit Veldhorst populair waren kan men nog lezen in de studentenalmanak van 1847. Het huis Rosendaal was wel een beetje groot voor een gezin en zo vinden wij in de belastingkohieren in 1818 en 1822 een medebewoner Hendrik van Alphen, zonder beroep, maar blijkens zijn aanslag niet zonder middelen. Na zijn vertrek is er weer plaats en lezen wij in de Opregte Haarlemsche Courant van 1 april Anno 1824: ,,Te huur: Eenige Behangen Kamers, met de kost, voor het Zomerseisoen of voor het geheele jaar, met een vrije Wandeling in een groote Bloemrijke Tuin, genaamd Rozendaal, gelegen aan de groote Pasagie van Amsterdam op de Haag, tusschen Haarlem en Leyden, in het aangenaamst van het Dorp Lisse. Te bevragen bij de Bewoonder A. van der Mey. Brieven franco.” Aart van der Mey sterft in 1827; een paar jaar zet zijn weduwe met de oudste zoons de zaak voort en dan besluit Magdalena Maria Brouwer, weduwe van der Mey het huis dat sinds 1808 genummerd is als Straatweg nr. 87 te verkopen aan de nieuwbenoemde burgemeester. Burgemeester Ernst Joseph van den Bergh was weduwnaar en nam in 1832 zijn intrek in het pas verworven huis, te zamen met zijn zuster Gezina Maria, haar man Hermanus Scherpenzeel en twee dienstboden. De burgemeester overlijdt en zijn zuster Gezina erft het huis. Hermanus Scherpenzeel wordt brievendistribuant en gaat wonen in het fraaie dorpshuis op de hoek van het Vierkant, dat thans plaats heeft moeten maken voor winkelhuizen o.a. van de firma Jamin. Een grote brievenbus gaf nog lang de plaats aan waar de Lissers hun brieven konden posten en afhalen. Tevens was Hermanus Scherpenzeel tot zijn dood in 1865 rooms-katholiek kerkmeester. Op 19 april 1844 wordt door Hermanus Scherpenzeel, gemachtigd van zijn echtgenote Gezina van den Bergh, erfgename van haar broeder Ernst Joseph van den Bergh publiek geveild: ,,Een welingericht Zomer- en Winterverblijf met 5 beneden en 3 bovenkamers, waarvan 6 behangen en 5 van stookplaatsen voorzien, twee dienstbodenkamers, zeer ruime keuken en kelder, zolders, stalling voor vijf paarden en zes koebeesten en ruim koetshuis, wijders een aangename tuin met fijne weldragende vruchtbomen, wandelboschje, goudvisschenvijver, grote moestuin en verdere bepoting en beplanting.” Voor 4700 gulden werd het gekocht door Henri Joseph Huysmans, gepensioneerd ambtenaar van het Koninklijk Huis, die er met vrouw en kinderen zijn intrek nam, komende van Den Haag. Na tien jaar vertrok hij naar Haarlem, daar hij het huis verhuurd had aan de kunstschilder Cornelis Kruseman, geboren in 1797 te Amsterdam, met zijn echtgenote Hendrika Angelica Meyer, die ieder een zuster meebrachten om ook van het buitenleven en de aangename tuin te profiteren. Cornelis was een verdienstelijk schilder uit de romantische school, die veel in het buitenland gewoond en gewerkt had en kunstwerken van monumentale afmetingen schilderde, dikwijls met zeer dramatische inhoud. Samen met hem kwam ook Hendrik Lambert de Bauterlé, verversknecht, geboren in 1806 te Boxmeer met vrouw en dochter, die in een der bijgebouwen – voor die gelegenheid genummerd met 87A – hun intrek namen. Waarschijnlijk heeft De Bauterlé zijn diensten verleend bij het bereiden van de verf en het klaarmaken van de zeer grote doeken.

Na het overlijden van Cornelis Kruseman in 1857 vertrekt diens familie naar Den Haag evenals het gezin De Bauterlé. Het huis is dus weer onbewoond, de winter is voorbij, zodat eigenaar Huysmans het maar weer zelf betrekt, komende van Amersfoort. Nadat hij het buitenverblijf vier jaar heeft bewoond vestigt hij zich in de winter van 1862-63 te Amsterdam op de Oude Schans. Op 29 december I 862 verkoopt hij de buitenplaats voor f. 8.500,- aan de Zeer Eerwaarde Heer Johann Fredrick Fick, r. k. priester en pastoor te Berkel, geboren te Amsterdam op 14 juli 1802. Jarenlang heeft deze rustend pastoor op Rosendaal gewoond met zijn zuster Catharina Egberdina en de dienstbode Florentina Jannette Anthonette Schellings uit Medemblik. Aan de overzijde der straatweg woonde Arnoldus Peters, alias Nolletje Fick, die als huis- en tuinknecht optrad. Pastoor Fick had op Rosendaal een eigen huisaltaar en ook een verzameling electrische instrumenten waarmee hij experimenteerde. Veel sensatie werd verwekt toen hij van plan was voor f. I00.000 een kerk te Lisse te bouwen en die belofte later weer introk, maar men moet bedenken dat hij toen reeds 75 jaar was. Toen van deze schone plannen niets doorging, verkocht hij voor de schappelijke prijs van f. 5.000,- de blote eigendom van Rosendaal voor eenderde aan het kerkbestuur van Berkel en Rodenrijs, en voor tweederde aan het armbestuur aldaar. Hierbij was bedongen dat hij er tot zijn dood vrij zou wonen, en zijn huisgenoten nog een jaar daarna; registratierecht werd berekend over f. 7.500,- ook zeer schappelijk. Zes en een half jaar heeft pastoor Fick nog van dit vruchtgebruik geprofiteerd tot 8 juni 1889. Zijn bejaarde zuster vertrok op 28 oktober naar Haarlem, zodat kerk en armbestuur de volle beschikking hadden over de buitenplaats. Zij verhuurden het toen aan diverse rijksontvangers, de heren Marinus P. Rasch, die nog geen jaar bleef, Cornelis Johannes van de Wetering en Henricus Willem Houwink. Daarna kwam het buiten vóór 1900 in gebruik bij de geneesheer Cato Metzlar, med. dr., geboren 19 december 1863 te Oldeberkoop, die in 1902 naar Apeldoorn vertrok en praktijk en huur overdeed aan de arts Martinus de Graaf, geboren te Leiderdorp op 3 januari 1872. Een deel der tuin groot 34,4 are werd voor bloembollenteelt verhuurd aan de heer Juriaan Pijnacker tegen 50 cents per roe, terwijl het woonhuis groot ongeveer 24 are verhuurd was voor f. 350,- per jaar. In 1912 besloten kerk- en armbestuur van Berkel en Rodenrijs het pand te verkopen en op 26 juli mijnt Maarten Paulus Splinter, aannemer te Leiderdorp, het voor zijn opdrachtgever, dokter M. de Graaf op ongeveer 20 mille. Voor verkoop van kerk- en armengoederen was toestemming van de kerkelijke overheid – in dit geval van de bisschop van Haarlem – nodig. Deze toestemming gaf aanleiding tot geruchten als zoude pastoor Fick het buiten ,,vermaakt” hebben onder beding dat het nooit verkocht mocht worden. Dit is evenwel een legende. Dat de ,,leeuwtjes” buiten de verkoop gehouden werden is waar, maar voor f. 50,- werd dokter De Graaf eigenaar. Mogelijk had ,,Berkel en Rodenrijs” de leeuwtjes ergens willen aanbrengen, maar met 50 gulden kon men toen ook wel een andere versiering kopen. En nu past Monumentenzorg er op, dat ze voor Lisse behouden blijven.

Na de eerste wereldoorlog begon de versnippering van het ommuurde terrein groot 58 are 36 c.a. Aan de noordzijde werd de Veldhorststraat aangelegd, naast het aardige witte huisje van de heer van Hemert, meester metselaar, specialist in kelderwerk. Verder verrezen er garages en woonhuizen van het Lisser Automobielbedrijf. De Veldhorststraat is vernoemd naar Gerrit Veldhorst, hospes in de Witte Zwaan tussen 1810 en 1840, die goed bij kas was en wel eens in gronden speculeerde; een der aanliggende tuinen, van hem afkomstig, werd van ouds Veldhorst genoemd. Lange jaren bleef het hoekperceel tussen Heereweg, Veldhorststraat en autogarage open, tot architect Gratama er voor de Incassobank (thans Amsterdamsche Bank) een monumentaal en praktisch gebouw neerzette. Wij hopen maar dat de nieuw te stichten gebouwen, hoewel moderner van opvatting, eveneens zullen bijdragen tot de welstand van dit zo welvarende centrum van de bloembollenstreek.

Tekst en foto’s overgenomen uit Leids Jaarboekje 1963 pag 153

Rosendaal uit Rijnlands fraaiste gezichten” van omstreeks 1730

 Lisse 825 jaar en de buitenplaatsen in Lisse

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)                                                           

10 oktober 2023

 door Nico Groen

 In het kader van Lisse 825 jaar gaat het deze keer over buitenplaatsen of zeer grote woonhuizen met een grote tuin. Lisse had aan het einde van de 17e eeuw maar liefst 21 buitenplaatsen of zeer grote woonhuizen. De meeste daarvan zijn gebouwd of veel groter gemaakt in de 17e eeuw. Een paar verdwenen buitenplaatsen zullen hieronder worden beschreven.

Buitenplaats Middelburg

Op 17 september 1585 verkocht Maarten Ruychaver, poorter van Haarlem, een landhuis met boerderij en ruim 25 hectare grond in polder de Hooge Moschveenen tussen de huidige Trekvaart en Loosterweg-noord. Ruychaver had de landerijen in 1579, 1580, 1582 en 1584 gekocht. Vóór 1585 heette de boerderij Moschveen. Na 1585 werd het geheel de buitenplaats Middelburg genoemd. Na het verdwijnen van de buitenplaats is deze naam op de boerderij, die er nu nog staat, overgegaan.

Buitenplaats Rosendaal

De eerste eigenaar van deze buitenplaats was Adriaan Block Maartensz, geboren in Gouda, Commandeur der Vereenigde Oostindische Compagnie. In 1624 kocht hij de grond en de boerderij waar ooit Jan Gerrits Rosendaal woonde. In 1641 liet hij hier voor zichzelf en zijn gezin het buitenhuis bouwen. Hij was ook eigenaar van Keukenhof. Op 19 april 1844 werd de buitenplaats publiekelijk geveild: “Een welingericht Zomer- en Winterverblijf met 5 beneden- en 3 bovenkamers, waarvan 6 behangen en 5 van stookplaatsen voorzien, twee dienstbodenkamers, zeer ruime keuken en kelder, zolders, stalling voor vijf paarden en zes koebeesten en ruim koetshuis, verder een aangename tuin met fijne weldragende vruchtbomen, wandelboschje, goudvisschenvijver, grote moestuin en verdere bepoting en beplanting”.

Na de Eerste Wereldoorlog begon de versnippering van het ommuurde terrein. Aan de westzijde werd de Veldhorststraat aangelegd. Verder verrezen er garages en bijbehorend woonhuis van het Lisser Automobielbedrijf. In 1962 werd het huis Rosendaal afgebroken om plaats te maken voor een toonzaal van de aangrenzende garage. Nu staat er aan de Heereweg een appartementencomplex met de naam Rosendaal naast de entree. Ook het noordelijk deel van de Westerdreef loopt door de vroegere tuin.

Meer en Burgh

In 1638 werd de hofstede gesticht door jonker Albrecht van Wassenaer, heer van Alkemade en zoon van Jan van Duivenvoorde uit Warmond. Het huis was gelegen te midden van prachtige tuinen en had een uitzicht over het Haarlemmermeer en de duinen. In 1802 werd het verkocht voor 23.000 gulden aan de Haarlemse geweermaker Phillipp Wilhelm Wagner. De landerijen werden verdeeld in kavels en het huis werd afgebroken. Nu is daar de wijk Meerenburgh.

Diverse hedendaagse namen verwijzen nog naar de plaats waar de betreffende buitenplaats (in de buurt) stond, zoals industrieterrein Meer en Duin, de Meer en Houtstraat, de wijk Ter Beek, Veenenburgerlaan, de straat Uitermeer, boerderij Zandvliet, boerderij Wassergeest, het huis Dubbelhoven en woonzorglocatie Berkhout.

Tekening van Meer en Burgh in 1730 door Andries Schoemaker.
Foto: Oud Lisse

 

 

Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse”

Info@oudlisse.nl

 

MEER EN DUIJN TE LISSE

MEER EN DUIJN TE LISSE MET VAN DER STEL

J. Belonje

Inleiding

In de registers van acten voor schepenen van Alkmaars verleden komt een stuk van 15 April 1806 voor, waarin een zekere WILLEM VAN DER STEL verschijnt, die verklaart zich tijdelijk te Alkmaar te bevinden. Hij had, naar zijn zeggen, kennis genomen van het testament van zijn te Kampen gestorven moeder, mevrouw CATHARINA VAN DER STEL-KEIJSER, daar de 26ste September 1798 ,,opgericht” en in verband daarmede verklaarde hij af te zien van alle vorderingen wegens opbrengst van verkocht hout, van timmerwerk, van huur of wat dan ook, als hem zouden mogen toekomen. WILLEM VAN DER STEL was nl. voor het Hof van Holland een proces begonnen om zijn aandeel uit bovengenoemden hoofde, naar zijn zeggen verschuldigd in verband met het recht van bezit, dat zijn moeder gecompeteerd had sedert de dood van zijn vader SIMON VAN DER STEL van ,,de buitenplaats Meer en Duin, gelegen onder Lisse en leenhoerig aen den Huize van Raephorst”. En hij beloofde bovendien aan zijn beide zusters MARIA JACOBA en CATHARINA ANTHONIA VAN DER STEL, noch haar, noch haar nazaten in of buiten rechten ter zake van de boedel zijner moeder meer lastig te zullen vallen. Zes dagen tevoren had WILLEM VAN DER STEL voor hetzelfde college van schepenen zijn zoon SIMON ADRIAAN, die te Amsterdam woonde, gemachtigd hem te vertegenwoordigen bij de boedelverdeling van zijn moeder en bovendien om van de executeur-testamentair, HENDRIK KOCK te Kampen, inventarisatie te eisen met rekening en verantwoording. Op 13 Juni 1806 gaf hij genoemde zoon te Alkmaar volmacht voor schout en schepenen van Alkemade zijn derde deel van het van zijn moeder geërfde eiland Abenesse onder de heerlijkheid Alkemade in de Haarlemmermeer te verbinden 1).

Een buitenplaats ,,Meer en Duijn” onder Lisse ?

De chromo topografische kaart vermeldt te Lisse ten Oosten van de Straatweg tussen de Lisserbeek en de Noord-grens der gemeente een polder van dezelfde naam, die wel naar het buiten gekozen is. En verder wordt ter plaatse deze naam nog levendig gehouden door een eenvoudige woning, waar men in moderne spelling ,,Meer en Duin” op geschilderd heeft. Inderdaad is, zoals ons medelid, de heer W. J. J. C. BIJLEVELD te Oegstgeest mij berichtte, de buitenplaats, waarvan hierboven sprake was, geheel verdwenen: eerst kwam ,,Meerenburg”, tussen de Straatweg en het Meer ten NO van Lisse ; nog verderop naar Hillegom lag ,,Meer“, zoals het, toen al vrij vervallen, op geestgrond en laag duin gebouwde, buitengoed in zijn jeugd genoemd werd, schuin tegenover ,,Wildlust”, doch iets ten Zuiden daarvan. De afbraak zal, naar de herinnering van de heer BIJLEVELD, wel kort vóór het jaar 1900 hebben plaats gevonden. Al moge ,,Meer en Duijn” zelf dan niet meer bestaan, de herinnering aan het oude landgoed is dus ter plaatse nog niet volkomen uitgestorven. Tegenwoordig bestaat te Lisse ook nog een Meer- en Duinstraat en het leek daarom van enig belang naar de historie van het buiten een nader onderzoek in te stellen. Voor dit onderzoek dan deed de acte, voor schepenen van Alkmaar op 15 April 1806 verleden, al aanstonds een belangrijk hulpmiddel aan de hand, immers daarin staat vermeld, dat ,,Meer en Duijn” een leengoed was van den huize van Raephorst. Wat de Leidse poorter CLAES WILLEMSZ 2) er toe gebracht mag hebben op 27 Januari 1505 zijn eigendom te Lisse, bestaande uit ,,eenen woninghe mytter huijsynghe, bomen ende poethinghe’ ’ op te dragen aan jonker AELBRECHT VAN DEN RAEPHORST om het van die edelman in leen terug te ontvangen, zal wel altijd een raadsel blijven. In de desbetreffende acte constateert de leenheer slechts, dat zijn toekomstige vazal gehandeld heeft ,,uut sijnen ghoeden ghunsten te mijwaerts dragende”, maar het lijkt waarschijnlijker, dat niet zozeer pure sympathieën voor de jonker in casu gesproken zullen hebben als wel mogelijke financiële zorgen van CLAES WILLEMSZ. Opmerkelijk is intussen wèl, dat CLAES WILLEMSZ. naast het nieuw geschapen leen nog andere gronden ter plaatse in eigendom behield ; misschien was zijn schuld aan VAN DEN RAEPHORST dus niet overweldigend groot en diende het om crediet te vermeerderen. In elk geval staat door deze acte vast, dat reeds in de aanvangsjaren der 16de eeuw ter plaatse een hoekje in de Hollandse ,,Wildernis” was, waar een huis tussen opgaand hout te vinden was, met tevens, wat men in latere tijd algemeen een plantage zou gaan noemen. En het heeft er alle schijn van, dat het hier steeds een ,,buitenhuis” gebleven is, want als het volgende verlei door de leenheer – thans was dat jonkheer HENDRIK VAN RAEPHORST 3) – gepasseerd werd ,,ten Huijse van den Raephorst upten sesten dach Novembris” 1552 was het WILLEM JANSZ., een poorter van Haarlem, die de belening verkreeg op naam van de erven van zijn schoonvader, PIETER SALING.

Een en ander komt hierop neer, dat CLAES WILLEMSZ. de hofstede te Lisse aan SALING had verkocht. WILLEM JANSZ. richtte het verzoek om investituur tot de leenheer, omdat hij met de oudste dochter, MARITIEN SALING, was gehuwd. Na enige jaren verkochten de erven SALING het onverdeelde bezit. Koper werd een Haarlems poorter, nl. HENRICH VAN WAMELEN ALLERTSZ ., te wiens name de belening op 23 Augustus 1554 plaats vond 4).  VAN WAMELEN behoorde tot een aanzienlijk geslacht, dat ook te Alkmaar vertakkingen bezat en dat twee, naar elkaar toegewende berenklauwen als wapen voerde. Te Haarlem is hij burgemeester geweest en hij bezat blijkbaar slechts één dochter, KATHERIJNE geheten, die als de echtgenote van MR. HEREBERT STALPAERT VAN DER WIELE na haar vaders dood belening liet verzoeken en op 2 April 1578 verkreeg. Wie de nieuwe bezitter was, is wel genoegzaam bekend. Hij behoorde tot het befaamde geslacht van hoge ambtenaren uit Haarlem, dat tot de adel gerekend werd en ook hij heeft belangrijke functies bekleed, want hij bracht het tot rentmeester-generaal van Kennemerland. Ook was hij hoogheemraad van Rijnland 5). Het is wel als zeker aan te nemen, dat hij het bezit onder Lisse als zomerverblijf gebruikt heeft, want de omschrijving (van het leengoed) luidt : ,,die woningh en landen met huijs schuijr, berch en geboompte en zijnen toebehooren . . . . groot zijnde omtrent 5 merghen”. In 1616 is KATHERIJNE VAN WAMELEN gestorven en op 6 Mei van het volgende jaar heeft haar zoon Jhr CORNELIS STALPAERT VAN DER WIELE voor belening gezorgd te eigen behoeve en tevens voor zijn zuster ANNA, de echtgenote van Jhr CORNELIS DE NOBELAER. Laatstgenoemd echtpaar kreeg ten slotte de bezitting en het is goed mogelijk, dat ook DE NOBELAER en zijn vrouw, die doorgaans in Den Haag hun domicilie hadden, het latere ,,Meer en Duijn” als hun buitenplaats hebben gehad. – Te hunner herinnering is in de Grote of St Jacobskerk in Den Haag een epitaaf aangebracht 6). Tal van jaren is dit echtpaar in het bezit gebleven van dit ,,groot leen” van den huize van Raephorst en op 10 Mei 1660 volgde CORNELIS DE NOBELAER, heer van Cabauw, hun zoon, in het bezit op. De nieuwe gerechtigde was kinderloos en hij maakte bij testament van 21 Juli 1680 zijn weduwe de levenslange lijftocht van het leen te Lisse, onder bepaling, dat zijn neef Jhr JUSTUS DE NOBELAER, heer van Burght, van Grijsoirde, etc. en na diens overlijden de Haarlemmer Jhr DIEDERIK RAMP daarin zou opvolgen. Het laatste is geschied 7) maar Jhr DIEDERIK RAMP, heer van Steenhuizen, bleek niet een begenadigde van de fortuin te zijn, want zijn boedel raakte door schulden belast.

Na de dood van RAMP VAN STEENHUIZEN en zijn vrouw GEERTRUIJD SPEYAERT VAN WOERDEN (zij hadden vier kinderen, die ongehuwd gestorven zijn) is hun boedel op 11 November 1711 insolvent verklaard en hebben de vereffenaars het huis te Lisse overgedragen aan WILLEM ADRIAAN VAN DER STEL, heer van Oud- en Nieuw-Vossemeer en oud-schepen van de stad Amsterdam, de zoon van SIMON, buitengewoon raad van Nederlands-Indië en bekend vooral om zijn functie als gouverneur van Kaap de Goede Hoop 8).

WILLEM ADRIAANVAN DER STEL

WILLEM ADRIAANVAN DER STEL was een voornaam en rijk man, die zich te Lisse blijkbaar zeer heeft thuis gevoeld, want hij ligt er ook begraven, tezamen met zijn echtgenote, MARIA DE HASE. In de kerk van Lisse ligt, ingewrongen tussen een paar pilasters, opgebouwd uit tegen het kunstwerk vloekend modern materiaal, een voortreffelijk gebeeldhouwde zerk voor het echtpaar, waarvan ik hierbij een afbeelding geef. In het midden van deze, in sterk reliëf uitgehakte wit-marmeren steen, die meer een monument te noemen is dan een gewone grafsteen, is een tombe-vormige cartouche geplaatst tegen een achtergrond van door twee engelen opgehouden draperieën. Bovenuit vliegt de Faam, onderaan zijn gezeten de Historie en de Wijsheid, terwijl de cartouche rust op een en face gesteld en omkranst doodshoofd. Boven de cartouche rijst een arend op, die zich klemt aan de band, waaraan de schilden (het tweede wapenschild, dat van de vrouw, is ovaal van vorm) zijn gehangen en terzijde waarvan zich de Mercurius-staf bevindt als symbool van de handelsstand, waartoe VAN DER STEL heeft behoord. Het wapen van de man voert, evenals dat van de vrouw, als hartschildje het wapen van Oud- en Nieuw-Vossemeer, terwijl de inscriptie van de ,,tombe” ten slotte luidt :

MARIA DE HASE

GEMALINNE VAN DE

HR WILHEM ADRIAEN VAN DER STEL ≈≈

OBIIT PRIMO JULY

Ao MDCCXXIII. AETATIS 55

ENDE DEN VOORN. HR OBIIT

VI NOV : Ao

MONUMENT VAX DER STEL-DE HASE, in de Ned. Herv. Kerk te Lisse

1733. AETATIS 70.

 

De zerk is in ‘t kort beschreven in het Leidsch Jaarboekje  van 1941, blz. 173 en in de ,,Gedenkwaardigheden” van Zuid-Holland, waar het echter telkenmale aan de schrijvers ontgaan is, dat de hartschilden op de beide wapens de heerlijkheid Oud- en Nieuw-Vossemeer aanduiden moeten 9).

WILLEM ADRIAAN VAN DER STEL kocht het Raephorster leen evenwel niet voor zichzelf, maar ten behoeve van een nog minderjarige zoon en naamgenoot, die op 29 Maart 1713 belening verkregen heeft. De jonge WILLEM ADRIAAN is echter niet oud geworden en na zijn vroegtijdige dood, ook een ander broertje stierf nog jong 10), was het zijn enig overgebleven broeder SIMON, die inmiddels ook ‘s vaders heerlijkheden geërfd had en te Amsterdam commissaris van de grote accijns was geworden, welke in het bezit van het Lisser goed is opgevolgd op de 4de November 1734.

SIMON VAN DER STEL

Wij zijn thans aangeland bij de SIMON VAN DER STEL, in het begin van dit artikel reeds genoemd. Hij was, zoals JOH. E. ELIAS in zijn ,,Amsterdamsche Vroedschap” t.a.p. blz. 461 mededeelt, op 12 October 1692 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk gedoopt. Hij woonde te Amsterdam en hield in 1742 drie dienstboden, bezat een buitenplaats (waarover hier wordt gehandeld), een koets met twee paarden en een overdekt zeiljacht, en dit alles vermocht hij te bekostigen uit een jaarlijks inkomen van f 5 à f 6000, waarop hij was geschat! Te Amsterdam was hij in de Engelse kerk eerst op 28 Januari 1759 gehuwd ter wettiging van zijn zoon WILLEM, die hij had bij CATHARINA KEIJSER. Zij was geboren in 1726. De echtelieden verschilden dus wel wat in jaren, zegge vier en dertig! Zij was een dochter van FRANS KEYSER MIJNDERTSZ., droogscheerder op de Prinsengracht en van JOHANNA FONTEIJN. In stand liepen de echtelieden dus ook nog al uiteen. Die buitenplaats, waar ELIAS melding van maakt, is ,,Meer en Duijn” geweest, want toen SIMON VAN DER STEL in September 1780 hoogbejaard stierf, maakten De Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken (blz. 782) uitdrukkelijk melding van zijn overlijden op ,,Meer en Duijn”. Hiermede staat wel vast, dat het buiten zijn naam aan de VAN DER STEL’S te danken heeft. De naam was zeer goed gekozen. Het lag onmiddellijk aan de Haarlemmermeer en tegelijk aan de rand van de binnenduinen.

WILLEM VAN DER STEL

Na de dood van SIMON VAN DER STEL werd op 22 Januari 1784 zijn, ook in het begin van dit opstel genoemde, zoon WILLEM, die destijds te Heukelom – waarschijnlijk wel bij de familie 11) – woonde en die volgens de leenacte de leeftijd bezat van circa 30 jaren, met Meer en Duijn beleend. Blijkbaar – ook in de aanhef dezes zagen wij het al, dat zijn financiële toestand wel iets te wensen overliet – was deze opvolger heel wat minder goed gesitueerd dan zijn directe voorouders, want reeds in het volgende jaar werd ,,Meer en Duijn” door hem bezwaard. Klaarblijkelijk is het ten slotte voor WILLEM VAN DER STEL moeilijk geworden het goed langer aan te houden, want nog weer vier jaren later zien wij een nieuwe bezitster optreden. Toen werd het nl. op de 31ste Augustus 1790 overgeschreven op jonkvrouw CAROLINA SIDONIA LOUISA FREDERICA gravin van GRONSVELD. De twee zusters van WILLEM VAN DER STEL waren klaarblijkelijk bij de ouderlijke boedelverdeling buiten ,,Meer en Duijn” gelaten. Op haar beurt heeft de koopster slechts een kort genot gehad van het goed te Lisse, want zij droeg het reeds na verloop van ruim drie jaren over aan Prof. Dr LAMBERTUS BICKER.

LAMBERTUS BICKER

De nieuwe eigenaar was enig zoon van ARNOLDUS BICKER en van HENDRINA VAN SCHILFGAARDE en hij werd te Rotterdam op 11 April 1732 geboren, twee dagen later gedoopt. Hij studeerde te Leiden in de medicijnen, waar hij op 8 Augustus 1757 promoveerde, waarna hij naar Rotterdam als geneesheer terugkeerde. Van de oprichting af tot aan zijn dood was hij eerste secretaris van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte in zijn geboortestad en hij werd 18 Juni 1787 op voordracht van Burgemeesteren door de Raad aldaar bekleed met het professoraat-honorair in de medicijnen en in de physica. Zijn grote praktijk verhinderde niet, dat hij een werkzaam aandeel kon nemen in de bevordering van de genees- en natuurkundige wetenschappen en hij deed dan ook verschillende verhandelingen het licht zien, terwijl zijn naam in de bekende ,,courant” dier dagen, de (Nieuwe) Nederlandsche Jaarboeken, bij herhaling genoemd wordt. Op 62-jarige leeftijd dus, legde hij in April 1794 de praktijk neer en hij vestigde zich voorgoed op het huis ,,Meer en Duijn” te Lisse, welk ruim buitenverblijf reeds vele jaren door hem des zomers in huur werd bewoond. Aan deze verhuizing werd op de navolgende wijze ruchtbaarheid gegeven door de Rotterdamsche Courant van ,,Saturdag” 19 April 1794 : ,,Naardien de ondergeteekende is gaan wonen te Lisse, op de Buitenplaats ,,Meer en Duijn”, worden de genen die aan ,,hem of sijne familie willen schrijven versogt hunne brieven ,,aldaar te adresseeren of te Rotterdam onder het adres ,, F. BICKER-CAARTEN, zullende zich blijven ,,leenen tot consultatiën en het doen van inentingen.  L. BICKER te Lisse.”

Prof. BICKER, die op 26 Februari 1764 gehuwd was met JOANNA GEERTRUIDA CAARTEN, overleed toch nog in zijn geboorteplaats op 14 September 1801 en werd daar in de Grote Kerk begraven op de 18de d.a.v. in het graf hoogkoor 23. Hiermede tot de beginjaren der XIXe eeuw teruggekomen, wordt het tijd van het ,,feodale” Meer en Duijn afscheid te nemen, immers onder de nieuwe staatsrechtelijke verhoudingen werd het leenverband verbroken geacht. – Gaarne had ik deze bijdrage nog vergezeld willen doen gaan van een afbeelding van het oude huis, maar hoewel ik op tal van plaatsen daarnaar gezocht en geïnformeerd heb, bleven al mijn pogingen zonder resultaat. Mogelijk, dat een lezer, naar aanleiding van deze bijdrage, in de toekomst daarin nog eens slagen zal !

Alkmaar, Juni 1950 J. BELONJE.

NASCHRIFT

 

Wellicht zal het de lezer van bovenstaande regelen van de naarstige speurder Mr BELONJE interesseren hoe het dit landgoed, onder normale burgerrechtelijke omstandigheden, verder is gegaan. In het rechterl. arch. van Lisse (Alg. Rijksarch.) komt het transport voor d.d. 15 Juni 1801, waarbij de heer LAMBERTUS BICKER afscheid van zijn geliefd bezit nam en zo ligt het voor de hand, dat zijn sterfplaats ten slotte zijn woonplaats Rotterdam was. Op genoemde dag verkocht hij de hofstede genaamd Meer en Duin met deszelfs stallingen, koetshuis, tuinmanswoning, koepel aan de Heerenweg (de grote weg over Sassenheim, Lisse, Hillegom, enz.), bossen, plantagiën, tuinen en omrasterde duinen aan de overzijde van zijn hofstede, aan de heer JACOB ELIAS SMISSAERT te Amsterdam. De oppervlakte van de hofstede zelf was ruim 5 ha., die van de duinen 6 ha. De koopsom, die BICKER kon bedingen, was f 23500.-, een niet gering bedrag voor en in deze, zwaar op de ingezetenen drukkende tijd. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de grond van de hofstede, als uitstekende cultuurgrond, in 1812 f 2000 en in 1838 f 3500.- gold en de duinen veel minder, dan volgt hieruit, dat de hoofdwaarde in het gebouw en het hout heeft gelegen. Van Meer en Duin onder SMISSAERT is verder niets gebleken; ook niet waarom deze er toe kwam één en ander van de hand te doen ; in Haarlem werd door ondergetekende de akte, verleden voor notaris WILLEMARNOLDUS HASELAAR d.d. 1 Febr. 1812, gevonden, waarin een CHRISTIAAN STUMPHIUS, makelaar te Beverwijk, als eigenaar van Meer en Duin wordt genoemd. Deze verkrijging betekende, dat spoedig de doodsklok over de oude buitenplaats zou worden geluid. In genoemde Haarlemse akte zien we nl. dat Stumphius de grond van de hofstede aan zekere HENDRIK NIEUWENHUIS, wonende ,,op de voormalige hofstede Meer en Duin” in eigendom overdroeg voor f 2000.-. Vrij zeker zal men in de koper de tuinman van de eigenaren van Meer en Duin in haar betere dagen mogen zien. NIEUWENHUIS koopt dan van STUMPHIUS de binnengrond van de hofstede, – in tegenstelling tot de duinen aan de buiten- of zeezijde van de grote weg aldus genoemd -, groot 5,5 ha met daarop staande het tuinmanshuis, de paardenstal, het koetshuis en de schuur, zoals een en ander thans (1812) nog aanwezig is. Verder de vruchtbomen, de schuttingen en spaljeringen, de rasteringen en de stenen muur langs de Heerenweg en het houten hek in de rasters staande ; verder de bruggen of overlopen die nodig zijn om van het ene stuk op het andere te komen en in het bijzonder ook de brug, die leidt naar het warmoes- of tiendenland. Verder krijgt NIEUWENHUIS de 9 olmenbomen, die om en bij het tuinmanshuis staan. Mede de rechten van verkoper op de vaart, van achter de gekochte grond tot de Haarlemmer meer, met bepaling, dat de eigenaar van de achterliggende gronden (de heer STUMPHIUS) daar ook de vrije vaart door houdt. Voorts, zo luidt het, is in de koop niets hoegenaamd ook begrepen, van hetgeen zich verder nog op gewezen hofstede bevindt en in het bijzonder niet ,,de heerenhuizinge, zoverre die nog niet geamoveerd is, ook niet de koepel aan de Heerenweg, generlei veldgewas, Engelsch plantsoen, hagen en verder houtgewas, hoezeer ook thans nog aanwezig zijnde ; desgelijks niet de hekken om de menagerie en wateringen, noch de ijzeren of houten hekken”. Uitdrukkelijk houdt verkoper de vrijheid die publiek of uit de hand te verkopen. Uiterlijk 1 April moet de koper NIEUWENHUIS de door hem gekochte grond van deze gewassen hebben ontdaan. De koper NIEUWENHUIS moet verkoper tot 1 April laten het gebruik van de paardenstal en van het koetshuis; de knecht de tuinmanswoning, die deze gedeeltelijk in gebruik heeft, moeten laten houden en aan de verkoper tot 1 Dec. e.k. moeten laten ,,het plein voor de Heeren Huizinge, zoals hetzelve thans zich bevind en honderd roeden gronds ter wederzijde van de Heeren Huizinge, mitsgaders gelijke honderd roeden achter dezelve Heeren Huizinge, alsoo in het geheel derhalve, behalven het voorplein, 300 roeden”. De koper moet gedogen dat alles door verkoper of diens rechtverkrijgenden wordt afgevoerd met paard en wagen of per vaartuig naar achteren over de Meer. Hierna is de heerenhuizinge Meer en Duin de weg van al het aardse gegaan. Wanneer op 9 Januari 1823 de zoon van de reeds bejaarde koper van 1812, JOHANNES HENDRIK(szoon) NIEUWENHUIS is overleden en 15 jaren later diens vrouw GEERTRUIDA HENRICA DEEN (18 Juni1838), achten de beide kinderen het geraden het gemeenschappelijk goed te delen. Aan de zoon Jan, tuinier te Lisse, werd toebedeeld het woonhuis (de oude tuinmanswoning van het landgoed), verdeeld in 3 afzonderlijke woningen, wagenhuis, schuur en 5 ha tuinen weiland ; de dochter Anna, gehuwd met FREDERIK BEUKERS, van beroep dagloner (in het schoonvaderlijk bedrijf), kreeg het woonhuis, erf en tuin met enige grond, van welk huis wordt gezegd, dat het na overlijden van der condividenten vader voor rekening van wijlen hun moeder geheel nieuw is gebouwd. Ononderbroken zijn sedert 1812 leden van de familie NIEUWENHUIS, naderhand in de vorm N.V. Gebroeders N., hier als tuiniers, later bollenkwekers genoemd, werkzaam geweest. Naast de genoemde twee gebouwen in de akte van 1838 maken de kadastrale kaarten geen melding van het oude herenhuis, zodat vast staat dat de afbraak in de loop van 1812 heeft plaats gehad, Genoemde STUMPHIUS bepaalde zijn betreurde werkzaamheid niet tot dit object. In hetzelfde jaar bericht hij in de bladen de verkoop op afbraak van het fraaie Zoetenhoven onder Zoeterwoude aan de Hoge Rijndijk buiten de Hogewoerdse poort, met zijn vleugelgebouwen, overtuin enz. Ondergetekende acht zich verplicht zijn hartelijke dank te betuigen aan de heer F. A. NUNNINK, landmeter bij het kadaster te Leiden, die door zijn hulpvaardigheid het heeft mogelijk gemaakt, dat ook de ondergang van ,,Meer en Duin” kon worden medegedeeld. De door de geachte schrijver in het begin van zijn beschouwing genoemde verdwijning van een huis ,,kort vóór 1900” kan dan slechts op de vervallen tuinmanswoning of het bouwsel, dat tussen 1823 en 1838 is verrezen, betrekking hebben gehad.

R. v. ROIJEN

Bronnen

1) In de betekenis van: als onderpand voor zijn schulden te stellen

2) Leenregister D. Alg. Rijksarchief, blz. 18

3) S. VAN LEEUWEN ,,Batavia Illustrata”, blz. 1171.

4) Leenregister als voren blz. 20

5) Leenregister van Raaphorst, Alg. Rijksarchief, ‘s-Gravenhage, litt C, blz. 17.

6) Mr P. C. BLOYS VAN TRESLONG PRINS ,,Gedenkwaardigheden” Zd.- Holland, 11 A, blz. 8 sub. 4 ; A. F. O. VAN SASSE VAN IJSSELT ,,Beschrijving v.h. Kerstmisgilde te Haarlem”, ‘s-Gravenhage 1905, blz. 16/17 en ,,Taxandria”, 1900, blz. 72 en 129

7), Repertorium der Raephorsterleenen fol. 3~2.0.

8) JOH. E. ELIAS ,,De Vroedschap van Amsterdam”, 1, blz. 461.

9) Zie voor de juiste beschrijving van het wapen (Oud-) Vossemeer : Mr W. J. BARON D’ABLAING VAN GIESSENBURG ,,Nederlandsche Gemeentewapens”, ‘s-Gravenhage 1862, Zeeland, pl. 4 no. 60 maar vooral : A. J. VAN DER AA ,,Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden”, X1, Gorinchem 1848, blz. 880.

10) Er waren uit dit huwelijk voorts behalve een tweede SIMON VAN DER STEL, ged. Gr. Kerk ‘s-Gravenhage 28 Febr. 1685 nog drie dochters, CORNELIA, gehuwd met MARCUS VAN WEERT, JACOBA CATHARINA en MARIA VAN DER STEL (MS. -genealogie Van der Stel, Univ. Bibliotheek te Amsterdam).

11) Zie J. A. BARBAS ,,Uit het Land van Arkel, Beschrijving van Heukelom”, Nijmegen 1892; zie ook ELIAS ,,Vroedschap” I.

Tekst en foto’s overgenomen uit het Leids Jaarboekje 1951 pag 110

Toegevoegd redactie OudLisse.nl

Oud Nieuws: Een kapitale hofstede aan de Veenderlaan (3)

De buitenplaats Berkhout was van grote klasse. Na het overlijden van de bewoner in 1681 scout en secretaris  mr. Van Gorcum, werd Berkhout te koop aangeboden. In een akte uit 1691 wordt het buitengebeuren van besproken.

Dirk Floorijp

Jaargang 20 nummer 4, 2021

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632-Lisse 1681) stond een kapitale hofstede, later “Berkhout” genoemd, te koop aan de Veenderlaan. Uit 1691 dateert een akte over de hofstede. In vorige Nieuwsbladen werd over de relatie met Jan Six verteld en kwamen aanleg en ouderhoud aan de orde. Nu komen getuigenissen van de tuinlieden aan de beurt.

In 1682 werd een perceel land van achthonderd roeden geschikt gemaakt als nieuwe boomgaard. Dat bleef natuurlijk aandacht vragen. Getuige Cornelis Jochemse Witteman verklaart dat hij den selven nieuwen boomgaard gestadig van tijd tot tijd had vermeerdert ende verbetert, dat hem getuige ook heel wel indagtig was dat in de harde vorst, die na sijn beste meeninge in den jare 1684 geweest was, verscheide boomen in de nieuwen boomgaard ende op de werf ende aan de glintinge, waren uitgevrose. Dat wordt natuurlijk hersteld: andere in plaatse gestelt, ende dat hij… voor verscheijde boomen in koop had moeten betalen een ducaton voort stuk. Kosten noch moeite worden blijkbaar gespaard.

Erfafscheiding
In de akte wordt gesproken over diverse soorten afscheidingen van de erven. Zo is te lezen: Verscheijde duijsenden els met ligustrum, linde ende hulst heijningen, mitsgaders een heijning omt bleijkveld van chessemin
persica, voorts mastboomen langs de glinting aan de veenderlaan. We nemen aan dat langs de omheining
aan de Veenderlaan dennen stonden, maar wat chessemin persica zijn blijft een vraag. Misschien een seringensoort die wel verkeerde jasmijn wordt genoemd.

Verzorging boomgaard
Pieter Pancrasse Meijster getuigt hierover Dat deselven boomgaard wel vet gemest was, dat hij mede met nog andere personen verscheijde dagen gaten tot het planten van boomen had helpen maken, ende boomen planten, ende na ’t planten nog misse met streken tussen die boomen henen had gespit, ende in de herfst van dien selven jare mede verscheijdee dagen de boomen had helpen aan aarden ende mesten, ende dat om ijder boom omtrent drie kruiwagens misse wierde geconsumeert.

Wat stond er in de boomgaard
Tuinman Witteman weet dat alsdoen in dien nieuwen boomgaard nog stonden omtrent 300 appelen en perebomen die in den jare 1681 en 1682 omtrent gekogt souden hebben tien stuijvers stuk. Er was flink geïnvesteerd in de boomgaard. Het is duidelijk een heel ander soort boomgaard dan wij ons nu bij een boomgaard voorstellen. Alleen al de verscheidenheid aan soorten verbaast.

Kwekerij
Duidelijk wordt uit de akte dat er niet alleen een boomgaard is maar ook nog een kwekerie of enterie. Wij zijn gewend om bij een tuincentrum of op een kwekerij een bepaalde soort boom te kopen. In de tijd van de akte werden op een landgoed de diverse soorten bomen zelf gekweekt en geënt (methodiek om te vermeerderen. Je zet een deel van een plant op een andere onderstam). Gekweekt worden note, castanien, persiken, appele, pere, kruijsbesse, aalbesse, queen, wijngaarden, aalbesse en anders.

Lusthof
Van een Bollenstreek was in deze tijd nog lang geen sprake, maar de akte spreekt wel over bloemen en noemt specifiek tulpen, anjers, hyacinten. Er is sprake van Uijtstekende moije, ende ook gemeene siringa ende bloem ende boomgewassen die al een werkelijke somme waardig waren, ende gekost souden hebben. Bij en om de hoeve stonden allerlei siergewassen. Tuinman Witteman verklaart Dat onder andere ook op de werf ende aan de glinting verscheijde persiken ende apricose boomen waren geplant.

Groen, J. van der and Nylandt, P. Den Nederlantsen Hovenier, beschrijvende alderhande Prinçelijke en Heerlijke Lust-hoven en Hof-steden, en hoe men deselve, met veelderley uytnemende Boomen, Bloemen en Kruyden, kan beplanten, bezaeijen, en verçieren. (…) Met noch ontrent 200 Modellen van Bloem-perken, Parterres, Doolhoven, Priëlen, Latwerken,
en Zonnewijsers. Amst., Weduwe G. de Groot, 1721

Knoop, J.H. Beschouwende en werkdadige Hovenier-Konst of Inleiding tot de Waare Oeffening der Planten. Waarin aangewezen word al ’t gene een Hovenier en aan andere Tuin-oeffenaars dienstig en nodig zyn kan te weeten. Leeuw., A. Ferwerda, 1753

Gravure Berkhout door Abraham Rademaker 1732 RHYNLANDS FRAAISTE GEZICHTEN “Een zeer deftige huizing, waarop een torentje staat met klok en uurwijzer. ’t Heeft ook een ruim koetshuis en stalling voor 16 paarden, orangehuis, speelhuizen, grote en kleine hoenderhokken en ook duivenhokken, alsmede een bekwame plaats voor eenden. Alles modern getimmerd, diverse vakken met broeibakken, glazen trekkas, grotten, vijvers, starrebos met lanen daarom henen, daarin een viskom met een terras. Voor de ingang staat een fraai ijzer hek“.

Oud Nieuws: Een kapitale hofstede aan de Veenderlaan (2)

De buitenplaats “Berkhout” was van grote klasse. De entree, de hofstede zelfde nieuwe boomgaard, het vinkenhuis, het zomerhuis en de vijver worden besproken.

door Dirk Floorijp

Jaargang 20 nummer 3, 2021

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632-Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. Het ging om de buitenplaats die later bekend werd als “Berkhout”. In 1691 werd een acte opgemaakt. Dat het over een kapitale hofstede ging blijkt wel uit de acte. In dit Nieuwsblad worden enkele zaken over onderhoud en de verbetering van het landgoed uitgelicht.

Getuigen
Maar liefst 17 personen legden getuigenissen af. Hun beroepen worden genoemd: tuinlieden, arbeiders, timmerlieden en een metselaar. Uit de getuigenissen blijkt dat er heel veel mensen betrokken waren bij de verbetering en het onderhoud op het landgoed. De periode van de getuigenissen loopt van 1681 tot 1690.

Entree bij de hofstede
Een kapitale hofstede vraagt om een fraaie entree. Over het onderhoud aan de pilaren aan de poort staat er: …hadden regt gewonnen ende ondervangen, en daaronder een geheel nieuw fundament hadden gemaakt met twee leggende balken van omtrent vijftien voeten ieder lang…..daarop gewrogt vier kespen, daar ’t metselwerk op geschoeijt, ende gefundeert was. Ende dat sulks wel hadde gekost tenminste dertig guldens, behalve ’t maken van de dammen. Een van de genoemde arbeiders, Cornelis Clase Stellingwerve getuigt dat hij met 4 à 5 andere personen in de somer van de jaren 1682 ofte 1683 aan het vereffenen van ’t bleijkveld ende de plaats voor de deur, welke met verscheijde lompe heuvelen oneffen was, tenminste twee dagen had gewerkt, ende dat daardoor het bleijkveld ende pleijn voor de hofstede netter ende sierlijker was geworden ende wel tenminste tien gulden had gekost.

De Hofstede
Timmerman Klinkenberg verklaart dat hij aan de hofstede hadde getimmert. Er wordt ondermeer gemeld: een venster in de kelder met nog twee groote vensters met kasijnen in het bloemkamertjje. Metselaar Jan Vlaanderen zegt in de keuke ende gange van de hofstede een nieuwe vloer had geleijt en de ook ander metselwerk gedaan en dat naar sijn oordeel alleen de vloer tenminste 16 gl. Had gekost. Samen verklaren ze Het muurtje van de haardstede in de keuke was uijtgebroken, uitgeset en vermaakt soo van steen als hout, alsook ’t geheele huijs van buijten en het hek ende banken was geverft.

Nieuwe boomgaard
Getuige Cornelis Jochemse Witteman verklaart al in den jare 1682 van een perceel land  omtrent achthonderd roeden, dat van slegte stoffe was had doen opregten een braven nieuwen boomgaard sijnde daar tevoren maar weinig boomgaard, ende meer gans niet fleurig,nog vrugtbaar. Dat moet toch zo’n 1,5 ha zijn geweest. Bovendien verklaren Witteman en getuige Jan Dirkse Klinkenberg, de timmerman, de boomgaard insonderheijd seer met ende sierlijk van paden ende anders had onderhouden. Gerrit Willemse Rode en Adriaan Florisse van der Wolf verklaren dat sij in den jare 1683 ….. hadden opgemaakt de slooten om de boomgaard… ende daar voren bedongen ende ontfangen een somme van 19 gulden en 6 stuijvers ende vrij bier, behalven ’t gene andere verdiend hadden. Dat vrij bier komt vaak terug in de acte. Blijkbaar was het een goed gebruik om naast de gewone betaling ook vrij bier te verstrekken.

Vinkenhuis
Bij een kapitale hoeve ontbreekt het vinkenhuis natuurlijk niet. Timmerman Juriaan Bruijnse Vreeburg heeft op ordre en versoeke als timmerman gewrogt ende gemaakt had aan de speelhuijsen of vinkenhuijsen ….. ende dat hij selfs op eene tijd agter den anderen, aan een van deselve met sijn knegts alleen aan arbeijdsloon had verdiend vijfentwintig guldens eene stuijver, ende dat het voorsz: een speel of vinkenhuijs bijna geheel vernieuwd, ende soo in arbeijdsloon als hout en spijkers na sijn oordeel tenminste hadden gekost een somme van vijftig guldens. Het vangen van  vinken was een soort sport en een gebraden vinkje gold als een lekkernij. Blijkbaar mocht zo’n hobby wat kosten. Jan Dirkse Klinkenberg, timmerman, kwam in actie voor een vinkevlugt, een vinkekas int vinke kamertje. Prijzen staan er bij: De vinkenvlugt 30 gl. De vinkekas 10 gl.

Zomerhuis
Timmerman Jan Dirkse Klinkenberg en metselaar Jan Vlaanderen verklaren een somer of washuijs
van groot gemak ende nuttigheijt aan gemelde hofstede had aangebouwd … dat daartoe nieuwe delen ende ander nieuw houtwerk was vertimmert, ende dat het houtwerk ende arbeijdsloon, behalve de glasen, omtrent ende tenminste hadde gekost een somme van 60 gulden.

Vijver
In het vorig nieuwsblad lazen we al over de krioelende karpers. Het moet wel een grote vijver geweest zijn die in de loop der jaren werd vergroot en verfraaid. Lambert Pieterse Berendregt verklaart dat hij met sijn vader Pieter Symonse, …… ten minsten vijf a ses dagen hadden gediept ende omtrent vier voeten verwijt, ende daar voren ontfangen ijder 24 a 25 stuijvers des daags vrij bier. Gerrit Sijmonse Berendregt verklaart drie agtereen volgende jaren, na de voorgemelde eerste verdiepinge ……..de vijver telkens meerder hadde verdiept ende verwijt, ende bezig geweest agt of negen dagen ende daarvoor ontfangen eene gulden vijf stuijvers daags. Ook lezen we in de acte over een brugge over de vijver met een hekje item schutten in de vijver.

Ede Bovenstaande is maar een klein deel van wat de getuigen verklaren ijder in den sijnen des noods, ende
daartoe versogt sijnde met eede te sterken. Dankzij deze onder ede afgelegde verklaringen krijgen we een klein beetje een idee van hoe zo’n voorname hoeve reilde en zeilde. ■

Klik hier voor het volgende deel

Berkhout tot Lis staat er rechtsboven, een tekening van C. Pronk 1725
Cornelis Pronk tekende het in 1715 zo

Pareltje over een vooruitstrevende geneesheer.

De Rotterdamse arts Lambertus Bicker publiceert in 1777 een pleidooi voor het inenten tegen de pokken. Op de titelpagina presenteert hij zichzelf al als parel van de wetenschap. Het is deze man die in 1793 Meer en Duin in Lisse koopt.

door Ria Grimbergen

Jaargang 20 nummer 2, 2021

De Rotterdamse arts Lambertus Bicker publiceert in 1777 een pleidooi voor het inenten tegen de pokken. Op de titelpagina presenteert hij zichzelf al als parel van de wetenschap. Het is deze man die in 1793 Meer en Duin in Lisse koopt. De nieuwe eigenaar van de buitenplaats heeft in de tussenliggende jaren een formidabele reputatie als medicus en wetenschapper opgebouwd. Een jaar later verhuist hij voorgoed naar het buiten, gelegen tussen het Haarlemmermeer en de duinen. Bicker adverteert dat hij in Lisse nog wel beschikbaar is voor consulten en inentingen. Het laatste een specialisatie van deze wetenschappelijke alleskunner.

Arts in Rotterdam
Lambertus Bicker wordt op 11 april 1732 in Rotterdam geboren als zoon van een lid van het bierdragersgilde. Zijn
vader overlijdt in hetzelfde jaar. Zijn moeder, Hendrina van Schilfgaarde, hertrouwt met een weduwnaar met vier kinderen. Bicker studeert medicijnen in Leiden, waar hij 8 augustus 1757 promoveert. Hij keert terug naar de Maasstad en bouwt daar een artsenpraktijk op. Zeven jaar later trouwt hij op 26 februari 1764 met de achttienjarige Johanna Geertruida Caarten (1746-1821). De stad Rotterdam eert Bicker in 1787 met een ereprofessoraat in de medicijnen en de fysica.

Meer en Duin
Al lang voordat Bicker Meer en Duin koopt, huurt hij het buiten in de zomermaanden. Vermoedelijk al kort na zijn huwelijk, want zijn derde kind Alida Sophia wordt in Lisse geboren op 24 september 1767. Aanvankelijk huurt hij de
buitenplaats van de familie Van der Stel. Vanaf 1790 van Carolina S. L. F. gravin van Gronsveld. De eerste maal overigens dat de buitenplaats met Meer en Duin wordt aangeduid is in de overlijdensadvertentie van de 88-jarige Simon van de  Stel. Van der Stel overlijdt op Meer en Duin op 6 september 1780. Op Bickers geliefde buiten wordt later nog een kleinkind geboren. Terwijl zij logeert op Meer en Duin bevalt Aletta Jacoba Top, getrouwd met Bickers jongste zoon Arnold, op 27 mei 1798 onverwacht van een gezonde zoon, Frederik Cornelis Bicker.

Een begaafde wetenschapper
Zou Bicker wel ooit hebben geslapen? Naast zijn werk als geneesheer is hij secretaris van het Rotterdamse Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, een gezelschap geleerden en artsen met een groot enthousiasme voor de natuurwetenschappen. Bicker is een van de oprichters van dit gerenommeerde gezelschap, dat nu nog bestaat. Voor dit en andere genootschappen houdt hij lezingen op uiteenlopend terrein. Hij begint zijn voordracht altijd met een stichtelijk woord. Hij gelooft in de eenvoud van de natuur en Gods ondoorgrondelijke wijsheid en almacht. Zijn lezingen worden gedrukt en uitgegeven, tellen vaak honderden pagina’s en handelen over onderwerpen roeden, vuurmachines, stoommeters, de dubbele luchtpomp, rivierkundige grondwaarheden en over de noodzaak ventilatoren te plaatsen op schepen. In 1772 al publiceert hij anoniem een verhandeling over de voordelen van het gebruik van een stoommachine, dan nog vuurmachine genoemd, boven dat van molens bij het bemalen van polders. Mede dankzij zijn inspanningen wordt de Rotterdamse polder Blijdorp drooggelegd met een van de eerste stoommachines in ons land. Bicker schrijft over het zog der vrouwen, met een gedetailleerde uitleg over de ontwikkeling van vrouwenborsten van puberteit tot overgang. Over de oorzaken, de aard en genezing van zenuwziekte, roodvonk, ziekten gerelateerd aan de droogmaking van polders en over de behandeling van drenkelingen.

Pleidooi voor inenting

Verhandeling over kinderpokken uit 1777 door Lambertus Bicker

Een van zijn belangrijkste artikelen verschijnt in 1777, een verhandeling over de inenting tegen kinderpokjes. In
Turkije had de flamboyante Engelse ambassadeursvrouw Lady Mary Wortley Montagu, zelf getekend door de pokken, kennis gemaakt met de oosterse techniek van inenting tegen pokken. Via de Engelsen raakten Nederlandse
artsen bekend met de inenting of variolatie. Met een lancet maakte de inenter een krasje in de bovenarm. Etter uit de
pokken van een besmet persoon werd in de huid gebracht en de ingeënte patiënt kreeg in lichte mate de ziekte. Vaccineren met koepokken kwam pas in de negentiende eeuw in zwang). Rotterdam worstelde in de jaren 1775 en 1776 met uitbraken van pokken. De ziekte laaide periodiek op en woedde vooral in de steden met zijn benauwde stegen en volgepakte huizen. Deze pokkenexplosies motiveren Bicker tot een gloedvol Vertoog. De arts oreert over het belang van inenting tegen de kinderpokjes, zoals men toen de pokken  noemde (niet te verwarren met de waterpokken). Bicker besluit ook zijn jongste dochtertje van twee jaar in te enten, de oudere vijf kinderen waren al beschermd door inenting. Had je pokken gehad, dan was je er immuun voor. Het virus trof vooral kinderen, maar ook volwassenen konden er heel ziek van worden en eraan sterven. Besmetting met het virus verliep via de luchtwegen, een druppeltjesbesmetting zoals bij verkoudheid en covid. Tijdens de uitbraken in Rotterdam stierven omtrent 830 patiënten van de naar schatting 6000 besmettingen. Van de 183 ingeënte overleed er niet één.

Gravure 1797 van James Phipps. Afgebeeld is Edward Jenner, die een vaccinatie verricht met vocht uit koepokken, een ongevaarlijke rundveeziekte. Jenner ontdekte dat melkmeisjes die deze koeien molken, immuun waren voor pokkenbesmettingen. De techniek is dezelfde als die Lambertus Bicker toepaste, een krasje in de bovenarm waarin entstof wordt ingebracht. Bicker gebruikte etter uit pokken van een besmette patiënt, waarbij de ingeënte de ziekte in lichte mate kreeg. Een behandeling die niet zonder risico was. Jenners veel veiliger methode betekende een revolutie in de strijd tegen de pokken

De pokken veroorzaakten grote zwerende puisten over gezicht en lichaam. In Arthur Japins roman ‘Een schitterend gebrek’ overleeft de mooie Lucia de pokken, maar haar schoonheid is geruïneerd. Haar gezicht is ontsierd door afgrijselijke littekens. Zij ontvlucht haar geliefde, wetend dat zij beiden door haar lelijkheid outcasts zouden worden. Of, zoals Bicker schrijft in zijn Vertoog, ‘Het is een wreede en moorddadige ziekte met jammerlijke verwoestingen’. Het virus zocht via de bloedbaan een weg door het lichaam en kon vitale organen aantasten. Blindheid was een veel voorkomende complicatie. De behandeling was niet zonder risico. Van de duizend ingeënten overleden er vijf tot tien. Toch schrijft Bicker, inenting is ‘het heilzaamste, vermogendste en zekerste van alle welke geneeskunst ooit heeft uitgevonden’. Het is vooral de elite die zich laat inenten. De ‘gemeene man’ heeft vooroordelen, gevoed door de angst om te sterven. Traag van aard, houdt hij niet van nieuwigheden. Schoolmeesters, dokters, predikanten praten op hem in en beweren dat inenten levensgevaarlijk is. Inenters zouden moedwillig de besmetting verspreiden en hun ‘beurs vullen ten koste van het leven van hun evenmens’. Nu worden in de Filipijnen vaccinatiehuiverige armen overgehaald zich te laten inenten tegen corona in ruil voor zakken rijst. De VS beloont twijfelaars met bier en geld. Verlotingen in priklokalen moeten Russen over de streep halen. En Bicker hoopt vergeefs dat de Staten Generaal geld of voorrechten beschikbaar stellen aan mensen die zich laten inenten.

Als Bicker in 1794 Rotterdam verlaat en in Lisse gaat wonen, verliest de stad een gewaardeerd geneesheer, maar vooral een kundig inenter. Zevenhonderd mensen heeft hij ingeënt en niet een heeft hij verloren. Daaronder zeer veel heel jonge kinderen, sommige twee of drie weken oud. Voorloper gezondheidszorg Bicker heeft veel aandacht voor ziekmakende omgevingsfactoren. Hij pleit voor verse lucht, zoals in zijn artikel over het plaatsen van ventilatoren op schepen. Bij Oost-Indiëvaarders en ‘slaafhaalders’ verblijven de mensen opgepropt tussendeks en is de lucht bedorven en ziekmakend. Ventilatoren kunnen verse lucht blazen in de ruimtes en zo sterfte tegengaan. Bicker en zijn medestanders zijn ervan doordrongen dat de medische zorg moet worden hervormd en onder centraal gezag moet komen. Die kans komt met de Bataafse Revolutie in 1795. Een jaar daarna biedt Bicker de Staten van Holland zijn plan aan voor een Geneeskundige Staatsregeling. Een goede medische opleiding voor artsen en anderen die zich met de geneeskunst bezighouden, tegengaan van kwakzalverij, toezicht op voedsel en aandacht voor ziekmakende factoren in de leefomgeving zijn de speerpunten.

Op 15 juni 1801 verkoopt Bicker zijn ‘hofstede genaamd Meer en Duin met deszelfs stallingen, koetshuis, tuinmanswoning, koepel aan de Heerenweg, bossen, plantagiën, tuinen en omrasterde duinen aan de overzijde van zijn hofstede’ voor f 23.500 aan Jacob Elias Smissaert. De oppervlakte van de hofstede bedroeg ruim vijf hectare, van de duinen zes hectare. Drie maanden daarna overlijdt hij op 14 september 1801 in Rotterdam.

Zie hiervoor: LJB, 1951, p. 119.

Bicker en zijn dochter Hermina

Strofe uit het gedicht ‘De dochter van Bicker’

Op een dag rijdt Bicker met een jonge patiënte, die hij zojuist heeft ingeënt, ter ontspanning in een open rijtuig langs de Schie naar Schiedam. Zijn oudste dochter Hermina volgt met familie van het meisje in een tweede rijtuig. Bij Schiedam schrikken de paarden en het rijtuig raakt te water. De drenkelingen worden uit het water gehaald. Bicker is ‘als in een gerusten slaap gevallen’, wordt naar een herberg gebracht en voor een groot vuur gelegd, geklisteerd en adergelaten. Zijn dochter doet al het mogelijke voor haar vader om hem door wrijven weer tot bewustzijn te brengen. Hij komt bij, kan nauwelijks ademen, het vuur voelt onaangenaam aan en hij brengt uit ‘natuurlijke warmte’. Zijn dochter herinnert zich dat haar vader beweerde dat natuurlijke warmte in geval van drenkelingen het beste is. Zij ontbloot haar boezem en valt met haar ontblote borst op die van haar ontklede vader, die door de warmte nu geheel bijkomt. In 1794 bezingt Adriaan Loosjes PZ deze hartroerende gebeurtenis in het lange gedicht ‘De dochter van Bicker”. Dochter Hermina Hermina wordt ziek en Bicker behandelt zijn geliefde dochter. Hij doet verslag van haar lijdensweg in een boek met de titel ‘Waarneeming van een oogenschijnlijk bevrucht eijernest’. Tijdens haar ziekte bezoekt zij haar vader op zijn buiten in Lisse om gezonde lucht in te ademen. Na haar dood wordt in zijn bijzijn het ontleedmes ter hand genomen en haar lijk ontleed. Hij komt tot de conclusie dat zij gestorven is aan een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Zou het met haar dood te maken hebben dat hij zich kort daarna permanent vestigt in Lisse?

Gebruikte literatuur:
Lambertus Bickers nog zeer leesbare publicaties, waarvan er veel zijn gedigitaliseerd en te lezen via Google Books.
Geslachtslijst van de families Bicker (Rotterdam) en Bicker-Caarten. 1914.
J. Belonje, ‘Meer en Duin te Lisse’, met een naschrift van R. van Roijen. In: Leids Jaarboekje, 1951. P. 110-121.
Willibrord Rutten, ‘De vreselijkste aller harpijen, Pokkenepidemieën en pokkenbestrijding in de 18e en 19e eeuw’. Houten, 1997. J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt, ‘1800. Blauwdrukken voor een samenleving’. Den Haag 2001.

Johanna Geertuida Caarten en Lambertus Bicker

EEN KAPITALE HOFSTEDE AAN DE VEENDERLAAN, deel 1

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632- Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. De buitenplaats “Berkhout” waar het over gaat, wordt met geen naam genoemd en heeft waarschijnlijk pas na 1681 zijn naam gekregen. . In dit Nieuwsblad wordt alleen het verband met Jan Six behandeld.

Nieuwsflits

Jaargang 20 nummer 2, 2021

Berkhout heeft een lange geschiedenis en het verzorgingshuis verwijst naar deze mooie buitenplaats en houdt deze naam in ere. Berkhout stond daar van 1645 tot 1775. Cornelis Pronk tekende het in 1715 zo.

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632- Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. De buitenplaats “Berkhout” waar het over gaat, wordt met geen naam genoemd en heeft waarschijnlijk pas na 1681 zijn naam gekregen. Er wordt alleen gesproken over een hofstede aan de Veenderlaan. De heer Jan Six is er meerdere keren gaan kijken, zelfs op de boeldag, om deze te kopen, doch heeft ervan afgezien om welke reden dan ook. Hij liet daarna in 1689 Sixenburg bouwen aan de Leidsevaart.

 

Compareren
Op 27 juni 1691 passeert een akte waarin meerdere getuigenissen zijn vastgelegd over de hofstede aan de Veenderlaan. Voor de schepenen Jacob Ottense Kranenburg en Adriaan Aelbertse van den Bos compareerden, tegenwoordig zouden we zeggen verschenen, maar liefst 17 personen om te getuigen voor Sijburg van der Horst, de weduwe van mr. Adriaan van Gorcum. Deze Adriaan was de vader van de al eerder overleden mr. Hannard van Gorcum. De getuigen zijn volgens de akte alle van competenten ouderdom en versogt sijnde omme der getuijgenisse der waarheijt ende verklaart waaragtig te wesen.

Tijdsbeeld
De getuigenissen geven een interessant kijkje in het buitengebeuren van de hofstede. Daar wordt in een volgend Nieuwsblad nog verder aandacht aan besteed. In dit Nieuwsblad wordt  alleen het verband met Jan Six, heer van Vromade en Wimmenum ( A’dam 1618– A’dam 1700), behandeld. Jan Six was sinds 1679 lid van de vroedschap van Amsterdamen werd er in 1691 tot burgemeester benoemd. Recent verscheen het door Vereniging ‘Oud Lisse’ uitgegeven boek ‘Sporen van Six in Lisse, De voetafdruk van een Amsterdams familie op een dorpsgemeenschap in de jaren 1640-1763’

De getuigenissen
Over Jan Six laten we de 2e getuige Philips Dirkse van Steijn, een van de tuinlieden, aan het woord. Het getuigt dat hij: ten versoek ende met ende benevens ‘d heer Jan Six, burgemeester der stad Amsterdam terwijl de voors: hofstede te koop stond op de plaats was geweest, ende de boomgaarden naukeurig hadden besien, ende den ouden boomgaard niet euvel, dog den nieuwen boomgaard heel wel hadden bevonden, in voegen dien heer daar van heel
wel voldaan was Blijkbaar was Jan Six niet erg onder de indruk van de oude boomgaard, maar was hij zeer zeker tevreden over de nieuwe boomgaard. Diezelfde Van Steijn wordt later in de verklaring nogmaals aangehaald. Hij verklaart dan: dat hij ten tijde hij met de burgemeester Jan Six de hofstede was besien ende daarna nog alleen op desselfs ordre tot verscheijde malen op de hofstede hadde geweest, terwijl de voorsz: hofstede te koop stond, ook in de vijvers telkens, ende selfs ook op den dag van het boelhuijs, van de req, van de liefhebberie ’t welk des daags na de verkoopinge van de hofstede was, gesien hadde dat overvloedig vele groote carpers, ende andere vissen in de vijver waren, ende in de bijten met groote menigte door malkander crioelden, ende door drongen. Blijkbaar was de belangstelling van Six voor de hoeve zo groot dat hij meerdere keren met Van Steijn is gaan kijken in de tijd dat de hoeve te koop stond. Dan kijken ze ook naar de vijvers. Op de dag na de verkoop van de hoeve bezoeken ze samen ook het boelhuis. Bij een boelhuis wordt een veiling van de inboedel gehouden. Of Six wat kocht van de boedel blijkt niet uit dit stuk, maar dat zijn belangstelling voor de hoeve in Lisse groot was is duidelijk.

Sixenburg
De hoeve aan de Veenderweg werd dus niet gekocht door Six. Mogelijk oriënteerde Six zich breder in onze omgeving. Vanaf 1657 werkte men aan de Trekvaart van Haarlem naar Leiden. In 1658 was het veerhuis Halfwegen gebouwd, eigendom van de steden Leiden en Haarlem. In 1689 ontving de stad Leiden, eigenaar van de gronden zuidelijk van het veerhuis, het verzoek om percelen in erfpacht te krijgen en een brug met een “steenen voet over de togtsloot “ te mogen bouwen, ten zuiden van het huis Halfwegen, met de bedoeling om aan de Trekweg een bouhuijs en boomgaard aan te leggen. De aanvrager en later bouwer is Jan Six. Na de bouw van het huis dient Six nog een verzoek in voor vrijdom van tol bij het passeren van het tolhek. Het is aannemelijk dat Jan Six zeker ’s zomers dikwijls op Sixenburg heeft vertoefd. Zouden de vijvers bij de hoeve aan de Veenderweg dan nog zo’n overvloed aan grote karpers hebben gehad als toen hij ze op de dag van het boelhuis in de bijten door elkaar zag krioelen? ■

Klik hier voor het volgende deel

 

Ligging Volgens de Verponding van 1735 lag buitenplaats Berkhout in de Oude Mosveense buurt, als nr. 60. Ten westen van de Heereweg, ten zuiden van de Veenderweg, ten noorden van het afgegraven Berkhouter Duintje. De huidige locatie is om en nabij woonzorgcentrum Berkhout, Berkhoutlaan 15. Oostelijk van Berkhout lag de moestuin, westelijk het bos van Berkhout, vóór hofstede De Wolff.

Buitenplaats Berkhout

 

 

Veenenburgbrug gesloopt?

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                 

20 oktober 2020

door Nico Groen

 Begin september stond er een aanvraag bij de gemeenteberichten in het LisserNieuws voor het vervangen van de Veenenburgbrug. Deze brug uit 1928 ligt in de Loosterweg Noord bij de grens met Hillegom. Omdat het een unieke, grotendeels originele brug is, heeft de Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” een reactie naar de gemeente gegeven.

Het is in de ogen van de VOL een monumentwaardige brug, die niet gesloopt, maar gerestaureerd zou moeten worden. Ook zou het de status van gemeentelijk monument moeten krijgen. Uniek zijn de jaagpaden onder de brug. De brug is gemaakt van kalkzandsteen. Dat is bijzonde,r omdat daaruit het verband blijkt tussen de zandafgravingen, de kalkzandsteenfabriek en het omliggende landschap.

Gebouwd in 1928

De brug is gebouwd in 1928 over het Veenenburg-Elsbroekkanaal, die gerealiseerd was om afgegraven zand te kunnen vervoeren. Schepen tot ongeveer 120 ton konden zonder bezwaar de brug passeren. Naast de unieke jaagpaden aan beide kanten onder de brug, heeft de brug ook een mooie, maar vervallen leuning met een oud bord met naam en datum er op. Op de uiteinden van de brugleuning stonden 4 beschermingspalen. Daar zijn er nu na bijna 100 jaar nog 3 van over. De brug is door deze bijzondere kenmerken zeker het restaureren waard.

Kalkzandsteenfabriek

Op 24 september 1903 werd bij de grens van Lisse en Hillegom de kalkzandsteenfabriek ‘Arnoud’ opgericht door Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek van Ammerstol. In augustus 1904 begon men voor het eerst zandstenen te produceren. De grondstof bestond voor een groot deel uit afgegraven duinzand, dat afkomstig was uit de streek tussen Lisse en Hillegom. Later moest men het zand betrekken uit de duinen bij de Ruigenhoek, waardoor later het Oosterduinsemeer of Comomeer is ontstaan. Dit zand werd in grote, met elkaar verbonden sleepbakken door kleine sleepbootjes over het Steengrachtkanaal, de Leidsevaart en het Veenenburg-Elsbroekkanaal naar de fabriek vervoerd.

De Veenenburgbrug werd door het eigen personeel van de fabriek gemaakt met natuurlijk als voornaamste materiaal kalkzandsteen. Iets nieuws waren de jaagpaden (70 cm breed), die onder de brug doorliepen. De fabriek was eigenaar en dus onderhoudsplichtig. De gemeente Lisse eiste wel een waarborgsom, voor het geval de fabriek zou verzaken met het onderhoud. Dit systeem van een waarborgsom eindigde in 1980. De brug werd toen overgenomen door de gemeente Lisse.

Veenenburg

De brug is vernoemd naar buitenplaats Veenenburg, die liep van de Heereweg tot de Haarlemmertrekvaart. Landhuis Veenenburg, waar baron Arnoud nog een tijd woonde, stond net ten noordwesten van de brug. Het eerste landhuis met bijgebouwen werd waarschijnlijk kort na het graven van de trekvaart (1657) gebouwd. Deze mooie buitenplaats werd in 1913 gesloopt. De gebouwen, tuinen en duinen maakten plaats voor bloembollenbedrijven. Veel zand is toen afgegraven. Dit is ter plaatse nog goed te zien door de hoge ligging van de Loosterwegen. Vóór het afzanden lagen deze wegen op de laagste delen van de duinen.

De Veenenburgbrug met uniek jaagpaden onder de brug.
Foto: Nico Groen