Berichten

 Lisse 825 jaar en de buitenplaatsen in Lisse

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)                                                           

10 oktober 2023

 door Nico Groen

 In het kader van Lisse 825 jaar gaat het deze keer over buitenplaatsen of zeer grote woonhuizen met een grote tuin. Lisse had aan het einde van de 17e eeuw maar liefst 21 buitenplaatsen of zeer grote woonhuizen. De meeste daarvan zijn gebouwd of veel groter gemaakt in de 17e eeuw. Een paar verdwenen buitenplaatsen zullen hieronder worden beschreven.

Buitenplaats Middelburg

Op 17 september 1585 verkocht Maarten Ruychaver, poorter van Haarlem, een landhuis met boerderij en ruim 25 hectare grond in polder de Hooge Moschveenen tussen de huidige Trekvaart en Loosterweg-noord. Ruychaver had de landerijen in 1579, 1580, 1582 en 1584 gekocht. Vóór 1585 heette de boerderij Moschveen. Na 1585 werd het geheel de buitenplaats Middelburg genoemd. Na het verdwijnen van de buitenplaats is deze naam op de boerderij, die er nu nog staat, overgegaan.

Buitenplaats Rosendaal

De eerste eigenaar van deze buitenplaats was Adriaan Block Maartensz, geboren in Gouda, Commandeur der Vereenigde Oostindische Compagnie. In 1624 kocht hij de grond en de boerderij waar ooit Jan Gerrits Rosendaal woonde. In 1641 liet hij hier voor zichzelf en zijn gezin het buitenhuis bouwen. Hij was ook eigenaar van Keukenhof. Op 19 april 1844 werd de buitenplaats publiekelijk geveild: “Een welingericht Zomer- en Winterverblijf met 5 beneden- en 3 bovenkamers, waarvan 6 behangen en 5 van stookplaatsen voorzien, twee dienstbodenkamers, zeer ruime keuken en kelder, zolders, stalling voor vijf paarden en zes koebeesten en ruim koetshuis, verder een aangename tuin met fijne weldragende vruchtbomen, wandelboschje, goudvisschenvijver, grote moestuin en verdere bepoting en beplanting”.

Na de Eerste Wereldoorlog begon de versnippering van het ommuurde terrein. Aan de westzijde werd de Veldhorststraat aangelegd. Verder verrezen er garages en bijbehorend woonhuis van het Lisser Automobielbedrijf. In 1962 werd het huis Rosendaal afgebroken om plaats te maken voor een toonzaal van de aangrenzende garage. Nu staat er aan de Heereweg een appartementencomplex met de naam Rosendaal naast de entree. Ook het noordelijk deel van de Westerdreef loopt door de vroegere tuin.

Meer en Burgh

In 1638 werd de hofstede gesticht door jonker Albrecht van Wassenaer, heer van Alkemade en zoon van Jan van Duivenvoorde uit Warmond. Het huis was gelegen te midden van prachtige tuinen en had een uitzicht over het Haarlemmermeer en de duinen. In 1802 werd het verkocht voor 23.000 gulden aan de Haarlemse geweermaker Phillipp Wilhelm Wagner. De landerijen werden verdeeld in kavels en het huis werd afgebroken. Nu is daar de wijk Meerenburgh.

Diverse hedendaagse namen verwijzen nog naar de plaats waar de betreffende buitenplaats (in de buurt) stond, zoals industrieterrein Meer en Duin, de Meer en Houtstraat, de wijk Ter Beek, Veenenburgerlaan, de straat Uitermeer, boerderij Zandvliet, boerderij Wassergeest, het huis Dubbelhoven en woonzorglocatie Berkhout.

Tekening van Meer en Burgh in 1730 door Andries Schoemaker.
Foto: Oud Lisse

 

 

Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse”

Info@oudlisse.nl

 

Oud Nieuws: Een kapitale hofstede aan de Veenderlaan (3)

De buitenplaats Berkhout was van grote klasse. Na het overlijden van de bewoner in 1681 scout en secretaris  mr. Van Gorcum, werd Berkhout te koop aangeboden. In een akte uit 1691 wordt het buitengebeuren van besproken.

Dirk Floorijp

Jaargang 20 nummer 4, 2021

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632-Lisse 1681) stond een kapitale hofstede, later “Berkhout” genoemd, te koop aan de Veenderlaan. Uit 1691 dateert een akte over de hofstede. In vorige Nieuwsbladen werd over de relatie met Jan Six verteld en kwamen aanleg en ouderhoud aan de orde. Nu komen getuigenissen van de tuinlieden aan de beurt.

In 1682 werd een perceel land van achthonderd roeden geschikt gemaakt als nieuwe boomgaard. Dat bleef natuurlijk aandacht vragen. Getuige Cornelis Jochemse Witteman verklaart dat hij den selven nieuwen boomgaard gestadig van tijd tot tijd had vermeerdert ende verbetert, dat hem getuige ook heel wel indagtig was dat in de harde vorst, die na sijn beste meeninge in den jare 1684 geweest was, verscheide boomen in de nieuwen boomgaard ende op de werf ende aan de glintinge, waren uitgevrose. Dat wordt natuurlijk hersteld: andere in plaatse gestelt, ende dat hij… voor verscheijde boomen in koop had moeten betalen een ducaton voort stuk. Kosten noch moeite worden blijkbaar gespaard.

Erfafscheiding
In de akte wordt gesproken over diverse soorten afscheidingen van de erven. Zo is te lezen: Verscheijde duijsenden els met ligustrum, linde ende hulst heijningen, mitsgaders een heijning omt bleijkveld van chessemin
persica, voorts mastboomen langs de glinting aan de veenderlaan. We nemen aan dat langs de omheining
aan de Veenderlaan dennen stonden, maar wat chessemin persica zijn blijft een vraag. Misschien een seringensoort die wel verkeerde jasmijn wordt genoemd.

Verzorging boomgaard
Pieter Pancrasse Meijster getuigt hierover Dat deselven boomgaard wel vet gemest was, dat hij mede met nog andere personen verscheijde dagen gaten tot het planten van boomen had helpen maken, ende boomen planten, ende na ’t planten nog misse met streken tussen die boomen henen had gespit, ende in de herfst van dien selven jare mede verscheijdee dagen de boomen had helpen aan aarden ende mesten, ende dat om ijder boom omtrent drie kruiwagens misse wierde geconsumeert.

Wat stond er in de boomgaard
Tuinman Witteman weet dat alsdoen in dien nieuwen boomgaard nog stonden omtrent 300 appelen en perebomen die in den jare 1681 en 1682 omtrent gekogt souden hebben tien stuijvers stuk. Er was flink geïnvesteerd in de boomgaard. Het is duidelijk een heel ander soort boomgaard dan wij ons nu bij een boomgaard voorstellen. Alleen al de verscheidenheid aan soorten verbaast.

Kwekerij
Duidelijk wordt uit de akte dat er niet alleen een boomgaard is maar ook nog een kwekerie of enterie. Wij zijn gewend om bij een tuincentrum of op een kwekerij een bepaalde soort boom te kopen. In de tijd van de akte werden op een landgoed de diverse soorten bomen zelf gekweekt en geënt (methodiek om te vermeerderen. Je zet een deel van een plant op een andere onderstam). Gekweekt worden note, castanien, persiken, appele, pere, kruijsbesse, aalbesse, queen, wijngaarden, aalbesse en anders.

Lusthof
Van een Bollenstreek was in deze tijd nog lang geen sprake, maar de akte spreekt wel over bloemen en noemt specifiek tulpen, anjers, hyacinten. Er is sprake van Uijtstekende moije, ende ook gemeene siringa ende bloem ende boomgewassen die al een werkelijke somme waardig waren, ende gekost souden hebben. Bij en om de hoeve stonden allerlei siergewassen. Tuinman Witteman verklaart Dat onder andere ook op de werf ende aan de glinting verscheijde persiken ende apricose boomen waren geplant.

Groen, J. van der and Nylandt, P. Den Nederlantsen Hovenier, beschrijvende alderhande Prinçelijke en Heerlijke Lust-hoven en Hof-steden, en hoe men deselve, met veelderley uytnemende Boomen, Bloemen en Kruyden, kan beplanten, bezaeijen, en verçieren. (…) Met noch ontrent 200 Modellen van Bloem-perken, Parterres, Doolhoven, Priëlen, Latwerken,
en Zonnewijsers. Amst., Weduwe G. de Groot, 1721

Knoop, J.H. Beschouwende en werkdadige Hovenier-Konst of Inleiding tot de Waare Oeffening der Planten. Waarin aangewezen word al ’t gene een Hovenier en aan andere Tuin-oeffenaars dienstig en nodig zyn kan te weeten. Leeuw., A. Ferwerda, 1753

Gravure Berkhout door Abraham Rademaker 1732 RHYNLANDS FRAAISTE GEZICHTEN “Een zeer deftige huizing, waarop een torentje staat met klok en uurwijzer. ’t Heeft ook een ruim koetshuis en stalling voor 16 paarden, orangehuis, speelhuizen, grote en kleine hoenderhokken en ook duivenhokken, alsmede een bekwame plaats voor eenden. Alles modern getimmerd, diverse vakken met broeibakken, glazen trekkas, grotten, vijvers, starrebos met lanen daarom henen, daarin een viskom met een terras. Voor de ingang staat een fraai ijzer hek“.

Oud Nieuws: Een kapitale hofstede aan de Veenderlaan (2)

De buitenplaats “Berkhout” was van grote klasse. De entree, de hofstede zelfde nieuwe boomgaard, het vinkenhuis, het zomerhuis en de vijver worden besproken.

door Dirk Floorijp

Jaargang 20 nummer 3, 2021

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632-Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. Het ging om de buitenplaats die later bekend werd als “Berkhout”. In 1691 werd een acte opgemaakt. Dat het over een kapitale hofstede ging blijkt wel uit de acte. In dit Nieuwsblad worden enkele zaken over onderhoud en de verbetering van het landgoed uitgelicht.

Getuigen
Maar liefst 17 personen legden getuigenissen af. Hun beroepen worden genoemd: tuinlieden, arbeiders, timmerlieden en een metselaar. Uit de getuigenissen blijkt dat er heel veel mensen betrokken waren bij de verbetering en het onderhoud op het landgoed. De periode van de getuigenissen loopt van 1681 tot 1690.

Entree bij de hofstede
Een kapitale hofstede vraagt om een fraaie entree. Over het onderhoud aan de pilaren aan de poort staat er: …hadden regt gewonnen ende ondervangen, en daaronder een geheel nieuw fundament hadden gemaakt met twee leggende balken van omtrent vijftien voeten ieder lang…..daarop gewrogt vier kespen, daar ’t metselwerk op geschoeijt, ende gefundeert was. Ende dat sulks wel hadde gekost tenminste dertig guldens, behalve ’t maken van de dammen. Een van de genoemde arbeiders, Cornelis Clase Stellingwerve getuigt dat hij met 4 à 5 andere personen in de somer van de jaren 1682 ofte 1683 aan het vereffenen van ’t bleijkveld ende de plaats voor de deur, welke met verscheijde lompe heuvelen oneffen was, tenminste twee dagen had gewerkt, ende dat daardoor het bleijkveld ende pleijn voor de hofstede netter ende sierlijker was geworden ende wel tenminste tien gulden had gekost.

De Hofstede
Timmerman Klinkenberg verklaart dat hij aan de hofstede hadde getimmert. Er wordt ondermeer gemeld: een venster in de kelder met nog twee groote vensters met kasijnen in het bloemkamertjje. Metselaar Jan Vlaanderen zegt in de keuke ende gange van de hofstede een nieuwe vloer had geleijt en de ook ander metselwerk gedaan en dat naar sijn oordeel alleen de vloer tenminste 16 gl. Had gekost. Samen verklaren ze Het muurtje van de haardstede in de keuke was uijtgebroken, uitgeset en vermaakt soo van steen als hout, alsook ’t geheele huijs van buijten en het hek ende banken was geverft.

Nieuwe boomgaard
Getuige Cornelis Jochemse Witteman verklaart al in den jare 1682 van een perceel land  omtrent achthonderd roeden, dat van slegte stoffe was had doen opregten een braven nieuwen boomgaard sijnde daar tevoren maar weinig boomgaard, ende meer gans niet fleurig,nog vrugtbaar. Dat moet toch zo’n 1,5 ha zijn geweest. Bovendien verklaren Witteman en getuige Jan Dirkse Klinkenberg, de timmerman, de boomgaard insonderheijd seer met ende sierlijk van paden ende anders had onderhouden. Gerrit Willemse Rode en Adriaan Florisse van der Wolf verklaren dat sij in den jare 1683 ….. hadden opgemaakt de slooten om de boomgaard… ende daar voren bedongen ende ontfangen een somme van 19 gulden en 6 stuijvers ende vrij bier, behalven ’t gene andere verdiend hadden. Dat vrij bier komt vaak terug in de acte. Blijkbaar was het een goed gebruik om naast de gewone betaling ook vrij bier te verstrekken.

Vinkenhuis
Bij een kapitale hoeve ontbreekt het vinkenhuis natuurlijk niet. Timmerman Juriaan Bruijnse Vreeburg heeft op ordre en versoeke als timmerman gewrogt ende gemaakt had aan de speelhuijsen of vinkenhuijsen ….. ende dat hij selfs op eene tijd agter den anderen, aan een van deselve met sijn knegts alleen aan arbeijdsloon had verdiend vijfentwintig guldens eene stuijver, ende dat het voorsz: een speel of vinkenhuijs bijna geheel vernieuwd, ende soo in arbeijdsloon als hout en spijkers na sijn oordeel tenminste hadden gekost een somme van vijftig guldens. Het vangen van  vinken was een soort sport en een gebraden vinkje gold als een lekkernij. Blijkbaar mocht zo’n hobby wat kosten. Jan Dirkse Klinkenberg, timmerman, kwam in actie voor een vinkevlugt, een vinkekas int vinke kamertje. Prijzen staan er bij: De vinkenvlugt 30 gl. De vinkekas 10 gl.

Zomerhuis
Timmerman Jan Dirkse Klinkenberg en metselaar Jan Vlaanderen verklaren een somer of washuijs
van groot gemak ende nuttigheijt aan gemelde hofstede had aangebouwd … dat daartoe nieuwe delen ende ander nieuw houtwerk was vertimmert, ende dat het houtwerk ende arbeijdsloon, behalve de glasen, omtrent ende tenminste hadde gekost een somme van 60 gulden.

Vijver
In het vorig nieuwsblad lazen we al over de krioelende karpers. Het moet wel een grote vijver geweest zijn die in de loop der jaren werd vergroot en verfraaid. Lambert Pieterse Berendregt verklaart dat hij met sijn vader Pieter Symonse, …… ten minsten vijf a ses dagen hadden gediept ende omtrent vier voeten verwijt, ende daar voren ontfangen ijder 24 a 25 stuijvers des daags vrij bier. Gerrit Sijmonse Berendregt verklaart drie agtereen volgende jaren, na de voorgemelde eerste verdiepinge ……..de vijver telkens meerder hadde verdiept ende verwijt, ende bezig geweest agt of negen dagen ende daarvoor ontfangen eene gulden vijf stuijvers daags. Ook lezen we in de acte over een brugge over de vijver met een hekje item schutten in de vijver.

Ede Bovenstaande is maar een klein deel van wat de getuigen verklaren ijder in den sijnen des noods, ende
daartoe versogt sijnde met eede te sterken. Dankzij deze onder ede afgelegde verklaringen krijgen we een klein beetje een idee van hoe zo’n voorname hoeve reilde en zeilde. ■

Klik hier voor het volgende deel

Berkhout tot Lis staat er rechtsboven, een tekening van C. Pronk 1725
Cornelis Pronk tekende het in 1715 zo

Pareltje over een vooruitstrevende geneesheer.

De Rotterdamse arts Lambertus Bicker publiceert in 1777 een pleidooi voor het inenten tegen de pokken. Op de titelpagina presenteert hij zichzelf al als parel van de wetenschap. Het is deze man die in 1793 Meer en Duin in Lisse koopt.

door Ria Grimbergen

Jaargang 20 nummer 2, 2021

De Rotterdamse arts Lambertus Bicker publiceert in 1777 een pleidooi voor het inenten tegen de pokken. Op de titelpagina presenteert hij zichzelf al als parel van de wetenschap. Het is deze man die in 1793 Meer en Duin in Lisse koopt. De nieuwe eigenaar van de buitenplaats heeft in de tussenliggende jaren een formidabele reputatie als medicus en wetenschapper opgebouwd. Een jaar later verhuist hij voorgoed naar het buiten, gelegen tussen het Haarlemmermeer en de duinen. Bicker adverteert dat hij in Lisse nog wel beschikbaar is voor consulten en inentingen. Het laatste een specialisatie van deze wetenschappelijke alleskunner.

Arts in Rotterdam
Lambertus Bicker wordt op 11 april 1732 in Rotterdam geboren als zoon van een lid van het bierdragersgilde. Zijn
vader overlijdt in hetzelfde jaar. Zijn moeder, Hendrina van Schilfgaarde, hertrouwt met een weduwnaar met vier kinderen. Bicker studeert medicijnen in Leiden, waar hij 8 augustus 1757 promoveert. Hij keert terug naar de Maasstad en bouwt daar een artsenpraktijk op. Zeven jaar later trouwt hij op 26 februari 1764 met de achttienjarige Johanna Geertruida Caarten (1746-1821). De stad Rotterdam eert Bicker in 1787 met een ereprofessoraat in de medicijnen en de fysica.

Meer en Duin
Al lang voordat Bicker Meer en Duin koopt, huurt hij het buiten in de zomermaanden. Vermoedelijk al kort na zijn huwelijk, want zijn derde kind Alida Sophia wordt in Lisse geboren op 24 september 1767. Aanvankelijk huurt hij de
buitenplaats van de familie Van der Stel. Vanaf 1790 van Carolina S. L. F. gravin van Gronsveld. De eerste maal overigens dat de buitenplaats met Meer en Duin wordt aangeduid is in de overlijdensadvertentie van de 88-jarige Simon van de  Stel. Van der Stel overlijdt op Meer en Duin op 6 september 1780. Op Bickers geliefde buiten wordt later nog een kleinkind geboren. Terwijl zij logeert op Meer en Duin bevalt Aletta Jacoba Top, getrouwd met Bickers jongste zoon Arnold, op 27 mei 1798 onverwacht van een gezonde zoon, Frederik Cornelis Bicker.

Een begaafde wetenschapper
Zou Bicker wel ooit hebben geslapen? Naast zijn werk als geneesheer is hij secretaris van het Rotterdamse Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte, een gezelschap geleerden en artsen met een groot enthousiasme voor de natuurwetenschappen. Bicker is een van de oprichters van dit gerenommeerde gezelschap, dat nu nog bestaat. Voor dit en andere genootschappen houdt hij lezingen op uiteenlopend terrein. Hij begint zijn voordracht altijd met een stichtelijk woord. Hij gelooft in de eenvoud van de natuur en Gods ondoorgrondelijke wijsheid en almacht. Zijn lezingen worden gedrukt en uitgegeven, tellen vaak honderden pagina’s en handelen over onderwerpen roeden, vuurmachines, stoommeters, de dubbele luchtpomp, rivierkundige grondwaarheden en over de noodzaak ventilatoren te plaatsen op schepen. In 1772 al publiceert hij anoniem een verhandeling over de voordelen van het gebruik van een stoommachine, dan nog vuurmachine genoemd, boven dat van molens bij het bemalen van polders. Mede dankzij zijn inspanningen wordt de Rotterdamse polder Blijdorp drooggelegd met een van de eerste stoommachines in ons land. Bicker schrijft over het zog der vrouwen, met een gedetailleerde uitleg over de ontwikkeling van vrouwenborsten van puberteit tot overgang. Over de oorzaken, de aard en genezing van zenuwziekte, roodvonk, ziekten gerelateerd aan de droogmaking van polders en over de behandeling van drenkelingen.

Pleidooi voor inenting

Verhandeling over kinderpokken uit 1777 door Lambertus Bicker

Een van zijn belangrijkste artikelen verschijnt in 1777, een verhandeling over de inenting tegen kinderpokjes. In
Turkije had de flamboyante Engelse ambassadeursvrouw Lady Mary Wortley Montagu, zelf getekend door de pokken, kennis gemaakt met de oosterse techniek van inenting tegen pokken. Via de Engelsen raakten Nederlandse
artsen bekend met de inenting of variolatie. Met een lancet maakte de inenter een krasje in de bovenarm. Etter uit de
pokken van een besmet persoon werd in de huid gebracht en de ingeënte patiënt kreeg in lichte mate de ziekte. Vaccineren met koepokken kwam pas in de negentiende eeuw in zwang). Rotterdam worstelde in de jaren 1775 en 1776 met uitbraken van pokken. De ziekte laaide periodiek op en woedde vooral in de steden met zijn benauwde stegen en volgepakte huizen. Deze pokkenexplosies motiveren Bicker tot een gloedvol Vertoog. De arts oreert over het belang van inenting tegen de kinderpokjes, zoals men toen de pokken  noemde (niet te verwarren met de waterpokken). Bicker besluit ook zijn jongste dochtertje van twee jaar in te enten, de oudere vijf kinderen waren al beschermd door inenting. Had je pokken gehad, dan was je er immuun voor. Het virus trof vooral kinderen, maar ook volwassenen konden er heel ziek van worden en eraan sterven. Besmetting met het virus verliep via de luchtwegen, een druppeltjesbesmetting zoals bij verkoudheid en covid. Tijdens de uitbraken in Rotterdam stierven omtrent 830 patiënten van de naar schatting 6000 besmettingen. Van de 183 ingeënte overleed er niet één.

Gravure 1797 van James Phipps. Afgebeeld is Edward Jenner, die een vaccinatie verricht met vocht uit koepokken, een ongevaarlijke rundveeziekte. Jenner ontdekte dat melkmeisjes die deze koeien molken, immuun waren voor pokkenbesmettingen. De techniek is dezelfde als die Lambertus Bicker toepaste, een krasje in de bovenarm waarin entstof wordt ingebracht. Bicker gebruikte etter uit pokken van een besmette patiënt, waarbij de ingeënte de ziekte in lichte mate kreeg. Een behandeling die niet zonder risico was. Jenners veel veiliger methode betekende een revolutie in de strijd tegen de pokken

De pokken veroorzaakten grote zwerende puisten over gezicht en lichaam. In Arthur Japins roman ‘Een schitterend gebrek’ overleeft de mooie Lucia de pokken, maar haar schoonheid is geruïneerd. Haar gezicht is ontsierd door afgrijselijke littekens. Zij ontvlucht haar geliefde, wetend dat zij beiden door haar lelijkheid outcasts zouden worden. Of, zoals Bicker schrijft in zijn Vertoog, ‘Het is een wreede en moorddadige ziekte met jammerlijke verwoestingen’. Het virus zocht via de bloedbaan een weg door het lichaam en kon vitale organen aantasten. Blindheid was een veel voorkomende complicatie. De behandeling was niet zonder risico. Van de duizend ingeënten overleden er vijf tot tien. Toch schrijft Bicker, inenting is ‘het heilzaamste, vermogendste en zekerste van alle welke geneeskunst ooit heeft uitgevonden’. Het is vooral de elite die zich laat inenten. De ‘gemeene man’ heeft vooroordelen, gevoed door de angst om te sterven. Traag van aard, houdt hij niet van nieuwigheden. Schoolmeesters, dokters, predikanten praten op hem in en beweren dat inenten levensgevaarlijk is. Inenters zouden moedwillig de besmetting verspreiden en hun ‘beurs vullen ten koste van het leven van hun evenmens’. Nu worden in de Filipijnen vaccinatiehuiverige armen overgehaald zich te laten inenten tegen corona in ruil voor zakken rijst. De VS beloont twijfelaars met bier en geld. Verlotingen in priklokalen moeten Russen over de streep halen. En Bicker hoopt vergeefs dat de Staten Generaal geld of voorrechten beschikbaar stellen aan mensen die zich laten inenten.

Als Bicker in 1794 Rotterdam verlaat en in Lisse gaat wonen, verliest de stad een gewaardeerd geneesheer, maar vooral een kundig inenter. Zevenhonderd mensen heeft hij ingeënt en niet een heeft hij verloren. Daaronder zeer veel heel jonge kinderen, sommige twee of drie weken oud. Voorloper gezondheidszorg Bicker heeft veel aandacht voor ziekmakende omgevingsfactoren. Hij pleit voor verse lucht, zoals in zijn artikel over het plaatsen van ventilatoren op schepen. Bij Oost-Indiëvaarders en ‘slaafhaalders’ verblijven de mensen opgepropt tussendeks en is de lucht bedorven en ziekmakend. Ventilatoren kunnen verse lucht blazen in de ruimtes en zo sterfte tegengaan. Bicker en zijn medestanders zijn ervan doordrongen dat de medische zorg moet worden hervormd en onder centraal gezag moet komen. Die kans komt met de Bataafse Revolutie in 1795. Een jaar daarna biedt Bicker de Staten van Holland zijn plan aan voor een Geneeskundige Staatsregeling. Een goede medische opleiding voor artsen en anderen die zich met de geneeskunst bezighouden, tegengaan van kwakzalverij, toezicht op voedsel en aandacht voor ziekmakende factoren in de leefomgeving zijn de speerpunten.

Op 15 juni 1801 verkoopt Bicker zijn ‘hofstede genaamd Meer en Duin met deszelfs stallingen, koetshuis, tuinmanswoning, koepel aan de Heerenweg, bossen, plantagiën, tuinen en omrasterde duinen aan de overzijde van zijn hofstede’ voor f 23.500 aan Jacob Elias Smissaert. De oppervlakte van de hofstede bedroeg ruim vijf hectare, van de duinen zes hectare. Drie maanden daarna overlijdt hij op 14 september 1801 in Rotterdam.

Zie hiervoor: LJB, 1951, p. 119.

Bicker en zijn dochter Hermina

Strofe uit het gedicht ‘De dochter van Bicker’

Op een dag rijdt Bicker met een jonge patiënte, die hij zojuist heeft ingeënt, ter ontspanning in een open rijtuig langs de Schie naar Schiedam. Zijn oudste dochter Hermina volgt met familie van het meisje in een tweede rijtuig. Bij Schiedam schrikken de paarden en het rijtuig raakt te water. De drenkelingen worden uit het water gehaald. Bicker is ‘als in een gerusten slaap gevallen’, wordt naar een herberg gebracht en voor een groot vuur gelegd, geklisteerd en adergelaten. Zijn dochter doet al het mogelijke voor haar vader om hem door wrijven weer tot bewustzijn te brengen. Hij komt bij, kan nauwelijks ademen, het vuur voelt onaangenaam aan en hij brengt uit ‘natuurlijke warmte’. Zijn dochter herinnert zich dat haar vader beweerde dat natuurlijke warmte in geval van drenkelingen het beste is. Zij ontbloot haar boezem en valt met haar ontblote borst op die van haar ontklede vader, die door de warmte nu geheel bijkomt. In 1794 bezingt Adriaan Loosjes PZ deze hartroerende gebeurtenis in het lange gedicht ‘De dochter van Bicker”. Dochter Hermina Hermina wordt ziek en Bicker behandelt zijn geliefde dochter. Hij doet verslag van haar lijdensweg in een boek met de titel ‘Waarneeming van een oogenschijnlijk bevrucht eijernest’. Tijdens haar ziekte bezoekt zij haar vader op zijn buiten in Lisse om gezonde lucht in te ademen. Na haar dood wordt in zijn bijzijn het ontleedmes ter hand genomen en haar lijk ontleed. Hij komt tot de conclusie dat zij gestorven is aan een buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Zou het met haar dood te maken hebben dat hij zich kort daarna permanent vestigt in Lisse?

Gebruikte literatuur:
Lambertus Bickers nog zeer leesbare publicaties, waarvan er veel zijn gedigitaliseerd en te lezen via Google Books.
Geslachtslijst van de families Bicker (Rotterdam) en Bicker-Caarten. 1914.
J. Belonje, ‘Meer en Duin te Lisse’, met een naschrift van R. van Roijen. In: Leids Jaarboekje, 1951. P. 110-121.
Willibrord Rutten, ‘De vreselijkste aller harpijen, Pokkenepidemieën en pokkenbestrijding in de 18e en 19e eeuw’. Houten, 1997. J.J. Kloek en W.W. Mijnhardt, ‘1800. Blauwdrukken voor een samenleving’. Den Haag 2001.

Johanna Geertuida Caarten en Lambertus Bicker

EEN KAPITALE HOFSTEDE AAN DE VEENDERLAAN, deel 1

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632- Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. De buitenplaats “Berkhout” waar het over gaat, wordt met geen naam genoemd en heeft waarschijnlijk pas na 1681 zijn naam gekregen. . In dit Nieuwsblad wordt alleen het verband met Jan Six behandeld.

Nieuwsflits

Jaargang 20 nummer 2, 2021

Berkhout heeft een lange geschiedenis en het verzorgingshuis verwijst naar deze mooie buitenplaats en houdt deze naam in ere. Berkhout stond daar van 1645 tot 1775. Cornelis Pronk tekende het in 1715 zo.

Na het overlijden van schout en secretaris mr. Hannard van Gorcum (Lisse 1632- Lisse 1681) stond een kapitale hofstede te koop aan de Veenderlaan. De buitenplaats “Berkhout” waar het over gaat, wordt met geen naam genoemd en heeft waarschijnlijk pas na 1681 zijn naam gekregen. Er wordt alleen gesproken over een hofstede aan de Veenderlaan. De heer Jan Six is er meerdere keren gaan kijken, zelfs op de boeldag, om deze te kopen, doch heeft ervan afgezien om welke reden dan ook. Hij liet daarna in 1689 Sixenburg bouwen aan de Leidsevaart.

 

Compareren
Op 27 juni 1691 passeert een akte waarin meerdere getuigenissen zijn vastgelegd over de hofstede aan de Veenderlaan. Voor de schepenen Jacob Ottense Kranenburg en Adriaan Aelbertse van den Bos compareerden, tegenwoordig zouden we zeggen verschenen, maar liefst 17 personen om te getuigen voor Sijburg van der Horst, de weduwe van mr. Adriaan van Gorcum. Deze Adriaan was de vader van de al eerder overleden mr. Hannard van Gorcum. De getuigen zijn volgens de akte alle van competenten ouderdom en versogt sijnde omme der getuijgenisse der waarheijt ende verklaart waaragtig te wesen.

Tijdsbeeld
De getuigenissen geven een interessant kijkje in het buitengebeuren van de hofstede. Daar wordt in een volgend Nieuwsblad nog verder aandacht aan besteed. In dit Nieuwsblad wordt  alleen het verband met Jan Six, heer van Vromade en Wimmenum ( A’dam 1618– A’dam 1700), behandeld. Jan Six was sinds 1679 lid van de vroedschap van Amsterdamen werd er in 1691 tot burgemeester benoemd. Recent verscheen het door Vereniging ‘Oud Lisse’ uitgegeven boek ‘Sporen van Six in Lisse, De voetafdruk van een Amsterdams familie op een dorpsgemeenschap in de jaren 1640-1763’

De getuigenissen
Over Jan Six laten we de 2e getuige Philips Dirkse van Steijn, een van de tuinlieden, aan het woord. Het getuigt dat hij: ten versoek ende met ende benevens ‘d heer Jan Six, burgemeester der stad Amsterdam terwijl de voors: hofstede te koop stond op de plaats was geweest, ende de boomgaarden naukeurig hadden besien, ende den ouden boomgaard niet euvel, dog den nieuwen boomgaard heel wel hadden bevonden, in voegen dien heer daar van heel
wel voldaan was Blijkbaar was Jan Six niet erg onder de indruk van de oude boomgaard, maar was hij zeer zeker tevreden over de nieuwe boomgaard. Diezelfde Van Steijn wordt later in de verklaring nogmaals aangehaald. Hij verklaart dan: dat hij ten tijde hij met de burgemeester Jan Six de hofstede was besien ende daarna nog alleen op desselfs ordre tot verscheijde malen op de hofstede hadde geweest, terwijl de voorsz: hofstede te koop stond, ook in de vijvers telkens, ende selfs ook op den dag van het boelhuijs, van de req, van de liefhebberie ’t welk des daags na de verkoopinge van de hofstede was, gesien hadde dat overvloedig vele groote carpers, ende andere vissen in de vijver waren, ende in de bijten met groote menigte door malkander crioelden, ende door drongen. Blijkbaar was de belangstelling van Six voor de hoeve zo groot dat hij meerdere keren met Van Steijn is gaan kijken in de tijd dat de hoeve te koop stond. Dan kijken ze ook naar de vijvers. Op de dag na de verkoop van de hoeve bezoeken ze samen ook het boelhuis. Bij een boelhuis wordt een veiling van de inboedel gehouden. Of Six wat kocht van de boedel blijkt niet uit dit stuk, maar dat zijn belangstelling voor de hoeve in Lisse groot was is duidelijk.

Sixenburg
De hoeve aan de Veenderweg werd dus niet gekocht door Six. Mogelijk oriënteerde Six zich breder in onze omgeving. Vanaf 1657 werkte men aan de Trekvaart van Haarlem naar Leiden. In 1658 was het veerhuis Halfwegen gebouwd, eigendom van de steden Leiden en Haarlem. In 1689 ontving de stad Leiden, eigenaar van de gronden zuidelijk van het veerhuis, het verzoek om percelen in erfpacht te krijgen en een brug met een “steenen voet over de togtsloot “ te mogen bouwen, ten zuiden van het huis Halfwegen, met de bedoeling om aan de Trekweg een bouhuijs en boomgaard aan te leggen. De aanvrager en later bouwer is Jan Six. Na de bouw van het huis dient Six nog een verzoek in voor vrijdom van tol bij het passeren van het tolhek. Het is aannemelijk dat Jan Six zeker ’s zomers dikwijls op Sixenburg heeft vertoefd. Zouden de vijvers bij de hoeve aan de Veenderweg dan nog zo’n overvloed aan grote karpers hebben gehad als toen hij ze op de dag van het boelhuis in de bijten door elkaar zag krioelen? ■

Klik hier voor het volgende deel

 

Ligging Volgens de Verponding van 1735 lag buitenplaats Berkhout in de Oude Mosveense buurt, als nr. 60. Ten westen van de Heereweg, ten zuiden van de Veenderweg, ten noorden van het afgegraven Berkhouter Duintje. De huidige locatie is om en nabij woonzorgcentrum Berkhout, Berkhoutlaan 15. Oostelijk van Berkhout lag de moestuin, westelijk het bos van Berkhout, vóór hofstede De Wolff.

Buitenplaats Berkhout

 

 

Veenenburgbrug gesloopt?

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                 

20 oktober 2020

door Nico Groen

 Begin september stond er een aanvraag bij de gemeenteberichten in het LisserNieuws voor het vervangen van de Veenenburgbrug. Deze brug uit 1928 ligt in de Loosterweg Noord bij de grens met Hillegom. Omdat het een unieke, grotendeels originele brug is, heeft de Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” een reactie naar de gemeente gegeven.

Het is in de ogen van de VOL een monumentwaardige brug, die niet gesloopt, maar gerestaureerd zou moeten worden. Ook zou het de status van gemeentelijk monument moeten krijgen. Uniek zijn de jaagpaden onder de brug. De brug is gemaakt van kalkzandsteen. Dat is bijzonde,r omdat daaruit het verband blijkt tussen de zandafgravingen, de kalkzandsteenfabriek en het omliggende landschap.

Gebouwd in 1928

De brug is gebouwd in 1928 over het Veenenburg-Elsbroekkanaal, die gerealiseerd was om afgegraven zand te kunnen vervoeren. Schepen tot ongeveer 120 ton konden zonder bezwaar de brug passeren. Naast de unieke jaagpaden aan beide kanten onder de brug, heeft de brug ook een mooie, maar vervallen leuning met een oud bord met naam en datum er op. Op de uiteinden van de brugleuning stonden 4 beschermingspalen. Daar zijn er nu na bijna 100 jaar nog 3 van over. De brug is door deze bijzondere kenmerken zeker het restaureren waard.

Kalkzandsteenfabriek

Op 24 september 1903 werd bij de grens van Lisse en Hillegom de kalkzandsteenfabriek ‘Arnoud’ opgericht door Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek van Ammerstol. In augustus 1904 begon men voor het eerst zandstenen te produceren. De grondstof bestond voor een groot deel uit afgegraven duinzand, dat afkomstig was uit de streek tussen Lisse en Hillegom. Later moest men het zand betrekken uit de duinen bij de Ruigenhoek, waardoor later het Oosterduinsemeer of Comomeer is ontstaan. Dit zand werd in grote, met elkaar verbonden sleepbakken door kleine sleepbootjes over het Steengrachtkanaal, de Leidsevaart en het Veenenburg-Elsbroekkanaal naar de fabriek vervoerd.

De Veenenburgbrug werd door het eigen personeel van de fabriek gemaakt met natuurlijk als voornaamste materiaal kalkzandsteen. Iets nieuws waren de jaagpaden (70 cm breed), die onder de brug doorliepen. De fabriek was eigenaar en dus onderhoudsplichtig. De gemeente Lisse eiste wel een waarborgsom, voor het geval de fabriek zou verzaken met het onderhoud. Dit systeem van een waarborgsom eindigde in 1980. De brug werd toen overgenomen door de gemeente Lisse.

Veenenburg

De brug is vernoemd naar buitenplaats Veenenburg, die liep van de Heereweg tot de Haarlemmertrekvaart. Landhuis Veenenburg, waar baron Arnoud nog een tijd woonde, stond net ten noordwesten van de brug. Het eerste landhuis met bijgebouwen werd waarschijnlijk kort na het graven van de trekvaart (1657) gebouwd. Deze mooie buitenplaats werd in 1913 gesloopt. De gebouwen, tuinen en duinen maakten plaats voor bloembollenbedrijven. Veel zand is toen afgegraven. Dit is ter plaatse nog goed te zien door de hoge ligging van de Loosterwegen. Vóór het afzanden lagen deze wegen op de laagste delen van de duinen.

De Veenenburgbrug met uniek jaagpaden onder de brug.
Foto: Nico Groen

 

 

Rembrandt en het bruggetje van Six

Rembrandt van Rijn bezocht regelmatig Jan Six op zijn landgoed Elsbroek. Daar tekenede hij waarschijnlijk “Het bruggetje van Six”.

Sporen van vroege (LisserNieuws)                                                          

5 november 2019

Door Nico Groen

 

Het jaar 2019 is uitgeroepen tot het Rembrandtjaar omdat het zijn 350ste sterfjaar is. Door de vele activiteiten en promotie is u dat ongetwijfeld niet ontgaan. De vraag kwam of Lisse of Hillegom nog iets te melden  heeft over Rembrandt. Rembrandt was regelmatig op bezoek bij de familie Six op landgoed Elsbroek in Hillegom,  net ten noorden van Lisse. Hij zou daar een bruggetje geschetst hebben.

Landgoed Elsbroek

Tot 1867 bevond zich ten noorden van Lisse het uitgestrekte land­goed Elsbroek. Van 1642 tot 1801 is de naam van de familie Six onlosmakelijk aan deze buitenplaats verbonden geweest. In 1867 is het landgoed van 782 ha in delen verkocht. Het landhuis is in 1870 gesloopt. De eerste van de leden van deze familie was Jan Six (1618-1700), die in zijn vrije tijd, naast het schrijven van gedichten en toneelstukken, ook in schilderen geïnteresseerd was. Hij stond op goede voet met Rembrandt. Op een mooie dag in het jaar 1645, zo gaat het verhaal, logeerde Rembrandt bij zijn vriend Six op landgoed Elsbroek. Rembrandt toog naar buiten om in de landelijke omgeving van Elsbroek het een en ander vast te leggen in zijn schetsboek. Zijn tekenwerk wilde maar niet vlotten omdat het 14 juni was. Zijn geliefde Saskia was namelijk 3 jaar daarvoor op 14 juni 1642 gestorven. Tegen half twaalf kwam Six terug van zijn werk in Haarlem. Rembrandt zat nog steeds achter zijn schetsboek te mijmeren. “En”, vroeg Six, “hebt gij uw schetsboek met eenige mooie schetsen voor schoone schilderijen verrijkt ?”, waarop Rembrandt antwoordde dat hij die ochtend niets had uitgevoerd. “Alle duivels te paard op een houtvlot! Wat zijt ge dan lui geweest! Dat zijn we niet gewend. Maar het is jammer van die mooie dag”, zei Six. Zijn vriend wilde het echter niet opgeven en wilde met hem wedden om vijf gouden dukaten dat hij in een half uur tijd nog een mooie schets kon maken. Die weddenschap is door Rembrandt nog juist op tijd gewonnen en heeft ons de ets, bekend als ‘Het bruggetje van Six’ opgeleverd. Het betreffende bruggetje zou over de Elsbroekervaart, de vaart langs de tegenwoordige Singel, gelegen hebben. Het torenspitsje aan de horizon is dan de Hillegomse St. Maartenskerk. Rembrandt stond dan met zijn rug naar Lisse, toen hij het bruggetje tekende.

Uit de Volksalmanak van ‘Het Nut’ in 1883

 Bovengenoemd verhaal is ons overgeleverd door van Loenen’s ‘Beschrijving en kleine Kroniek van de Gemeente Hillegom’,   in 1916 verscheen. Van Loenen dankte het verhaal op zijn beurt aan Ds. W.P. Wolters, die het wat uitgebrei­der publiceerde in de Volksalmanak van ’Het Nut’ in 1883. “Of het op historie berust is niet uit te maken”, zo lezen we aan het einde van het verhaal, al zal Rembrandt ongetwijfeld als goede vriend van Six, vaak diens buitenplaats te Hillegom bezocht hebben.

Bovenstaande beschrijving komt uit een artikel van Rob Pex uit het allereerste Nieuwsblad van de VOL in 2002.

Foto: Het bruggetje van Six, getekend door Rembrandt in 1645.

Foto uit het eerste Nieuwsblad van Oud Lisse uit 2002.

PARELTJES VAN DE BOVENSTE BOEKENPLANK: Abraham Rademakers

In de bibliotheek van de VOL bevindt zich een facsimile uit 1967 van Rhynlands fraaiste gezichten van Abraham Rademaker.

Door Ria Grimbergen

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 3, oktober 2019

In de achttiende eeuw was in de Republiek der zeven Vereenigde Nederlanden grote belangstelling voor topografie. Het genre van de topografische prenten bloeide. De inwoner van de Republiek was trots op zijn land en zijn identiteit. Afbeeldingen van buitenplaatsen en kastelen waren zeer gezocht bij verzamelaars. Uitgevers speelden in op de verzamelwoede door gravures in boekvorm uit te brengen.

Een van hen was de Amsterdamse uitgever Leonardus Schenk, die een zaak had op de Vijgendam,
nu het Damrak. Hij trok dichter Gysbert Tyssens (1693-1732). aan voor de teksten en tekenaar Abraham Rademaker voor de prenten. Vanaf 1728 verschenen van het duo in rap tempo boeken over buitenplaatsen in de buurt van Amsterdam, zoals Hollandsche Arcadia in 1730 over de “lustplaatzen” aan de Amstel. In 1732 bracht Schenk Rhynlands Fraaiste Gezichten ofwel Vues de Rhynland op de markt, waarin de schoonheid en rijkdom van de Rijnlandse buitenplaatsen wordt getoond. De uitgave bevat honderd prenten van Rademaker, die “naar het leven” de “lustplaatzen, heerenhuizen en dorpen” van Rijnland tekende. De toevoeging naar het leven is belangrijk, want de tekenaar gebruikte ook wel bestaande oudere prenten voor zijn topografische werk. Voor de hedendaagse belangstellende in de geschiedenis van dorp of stad is dit heel verwarrend, omdat een veronderstelde situatie uit 1730 in werkelijkheid die van soms wel een eeuw eerder weergeeft. Honderd procent waarheidsgetrouw zijn de prenten niet. Rademaker voegde elementen toe en liet weg wat hem niet beviel.

Elke pagina in het boek bevat twee gravures met een kort onderschrift in het Nederlands en Frans met de naam van de buitenplaats en de eigenaar. Rademaker zal met de trekschuit naar Halfweg zijn gereisd. Hij begon zijn tocht door Rijnland volgens de titelpagina “Halfwegen Haarlem en Leyden” en de eerste prent van de honderd is dan ook die van de luisterrijke buitenplaats Merenburg, gelegen aan de Heereweg tussen Hillegom en Lisse. Vervolgens zien we afbeeldingen van Zandvliet, Rosendaal, Berkhout, Keukenhof, de kerk van Lisse (waar Radema ker zelf nog is gedoopt), Dubbelhoven en Huis ter Specke. Op de volgende prent zien we de naamloze “lustplaats van den Edele agtbare heer Pieter Six, Schepen en Raad der Stad Amsterdam”, waarmee Knappenhof, het latere Grotenhof wordt bedoeld. Tot slot het “Huys te Deveren” en Uitermeer. Op een uitzondering na zijn het namen die Lissers in enigerlei vorm nog vertrouwd in de oren klinken. Vervolgens reist Rademaker via Sassenheim en de andere dorpen in Rijnland naar Leiden en eindigt hij bij Leiderdorp.
De prenten worden voorafgegaan door een katern van zestien pagina’s met hoogdravende versregels van Gysbert Tyssens. Deze verdiende zijn brood met het schrijven van talloze toneelspelen en gelegenheidsgedichten. De man is weggezonken in de anonimiteit en Schenk gaf daartoe al een voorzetje door niet eens zijn naam te vermelden in deze druk van 1732. Het gevolg is dat zijn werk soms wordt toegeschreven aan twee andere dichters die samen werkten met Rademaker, Matth. Brouërius van Nidek en Is. Le Lang.
De uitgave draait dan ook echt om de prenten van Abraham Rademaker, een autodidact met een enorme productie. Bladerend door “Rhynlands fraaiste gezichten” valt zijn vaardigheid in het weergeven van wolkenpartijen op. Een wolkendek is op elke prent te zien en niet een is hetzelfde, waardoor licht en schaduw steeds anders worden weergegeven. Lang werd gedacht dat Rademaker geboren was in Amsterdam, maar na de vondst van een ondertrouwacte uit 1706 kwam vast te staan dat Lisse zijn geboorteplaats was, waarna men aannam dat hij tussen 11 september 1676 en 10 september 1677 werd geboren. Tot op verzoek van Deen Boogerd Jan van der Linden het doopregister van de Nederlands Hervormde Kerk doorvlooide en daar de vermelding vond dat op 5 september 1677 Abraham Rademaker was ingeschreven als zoon van Frederick Rademaker en Anna de Leuter.

Drie jaar na de verschijning van deze luxueuze uitgave overleed Rademaker, nadat hij in juni 1734 tijdens het tekenen in de open lucht bij Haarlem werd gemolesteerd door een groep mensen die hem bij vergissing aanzagen voor een katholieke moordenaar, en dat terwijl de man geen religie aanhing. Een uitgave als Rhynlands fraaiste gezichten was kostbaar en niet voor iedereen bereikbaar, maar de welgestelde eigenaren van de afgebeelde buitenplaatsen zullen zich zeker een exemplaar hebben aangeschaft. De prenten van Rademaker toonden hun status en dichter Tyssens bewierookte hun persoon en maatschappelijke positie en bezong het zoete buitenleven dat ze op hun lusthoven leidden.

In de bibliotheek van de VOL bevindt zich een facsimile, uitgegeven in 1967 naar de eerste druk uit 1732 door de Haagse uitgeverij Kruseman in een gelimiteerde oplage, gedrukt op zwaar papier en gestoken in een foedraal naar ontwerp van Aldert Witte. Deze mooie uitgave toont Jos van Bourgondiën, de bibliothecaris van de VOL, u graag. Een originele uitgave uit 1732 zou een waardevolle aanvulling zijn voor onze bibliotheek!

Deen Boogerd schreef eerder over Abraham Rademaker in 2014 in jaargang 13 van het Nieuwsblad van de VOL, nummers 3 en 4. Zie verder: C. J. Kaldenbach, Abraham Rademaker [enz.], p. 165-179, in “ eeuwse kunst in de Nederlanden”. Delft, 1987.

Tekeningen van Abraham Rademaker

LANDSCHAPSVERANDERING: Van Wildernisse naar kleurenorgie

In de 17e en 18e eeuw onstonden buitenplaasen, die beschreven zijn door Ds. Craandijk. Grootschalige bollenteelt ontstond aan het begin van de 19e eeuw. In 1904 werd de Kunstzansteenfabriek Arnoud opgericht. De duinen werden afgegraven ten behoeve van de uitbreidende bollenteelt. Daar werden stenen van gemaakt. Later heette het bedrijf Van Herwaarden.

Door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 2 juli 2019

Wat een bijzonder dorp hebben we toch. Lisse en De Bollenstreek zijn wereldberoemd dankzij de Keukenhof. Hoeveel foto’s zouden er gemaakt zijn met de fraai aangeklede Jacoba’s van het bloemenpark? Dat er in de tijd van Jacoba in heel Nederland nog geen tulp te bekennen was past wel in het met mythes omgeven leven van Jacoba van Beieren.

Terug in de tijd
Het is uniek dat een landstreek is vernoemd naar het product dat er geteeld wordt. De naam “Bollenstreek” kan nog niet zo oud zijn. Grootschalige bollenteelt ontstond in de tweede helft van de 19e eeuw. Ten noorden van Lisse in het begin van de 20e eeuw. Bewoond werd deze streek al lang. Ons dorp ontstond in de vroege Middeleeuwen op de meest oostelijke duinenrij (strandwal). In de Middeleeuwen waren de graven van Holland hier de baas. Het beheer lieten zij over aan houtvesters, die hun zetel hadden in Teylingen. Meestal woonden zij er niet. Een houtvester moest toezicht houden op de jacht in het grafelijk gebied en er voor zorgen dat de graaf en zijn hof beschikten over voldoende brandstof en wild voor op de grafelijke tafel. Het was een immens jachtgebied, die grafelijke Wildernisse. Er is een verhaal dat een eekhoorn van het  haagsche Bosch naar de Haarlemmerhout,  allemaal bij het domein horend, kon reizen zonder ooit de grond te raken. Jacoba van Beieren (1401- 1436) is wel de bekendste houtvester. Zij woonde de laatste jaren van haar leven op slot  Teylingen. Daar komt het verhaal over haar kruidentuin de Keukenhof vandaan. In haar jachtgebied, in de Wildernisse, vinden we de oorsprong van de naam Keukenhof. Op een kaart van 1589 staat ‘Cookenduin’ . Op een latere kaart staat ‘de Koecken Duyn’. Verschillende  schrijfwijzen, ook Cochenduin, wat allemaal te herleiden zou zijn tot Rode Duinen. Het zou duiden op duinen begroeid met heide. Minder prozaïsch dan de hof voor de keuken (de kruidentuin) van Jacoba van Beieren op Teylingen. Laten we beide verklaringen maar in ere houden.

Gouden Eeuw
In de 17e en 18e eeuw veranderde het aanzicht van onze streek aanzienlijk. De streek werd geroemd om zijn aantrekkelijke duinen, bossen en veenweiden. Dat trok bezoekers aan die in de zomer maar al te graag de benauwde steden wilden ontvluchten en geld hadden. Langs de Heereweg en in de buurt van de trekvaart tussen Haarlem en Leiden werden vele buitenplaatsen aangelegd. Natuurlijk met prachtige tuinen waarin men vast ook gepronkt heeft met de tulp die eind 16e eeuw in Nederland was gekomen. Keukenhof was een van die buitenplaatsen, het werd in 1641 gebouwd. Iets noordelijker was Zandvliet, ook met een zeer fraaie tuin, maar vooral beroemd om de exotische dieren die er gehouden werden. Omgeven door een woest oud duinlandschap lagen de buitens met hun gecultiveerde tuinen te pronken.

De 19e eeuw
In 1803 werden de landgoederen Keukenhof en Zandvliet samengevoegd. De hoogtijdagen van de landgoederen waren voorbij. Veel eigenaren konden het financieel nauwelijks bolwerken. Keukenhof had het geluk in 1809 een vermogende nieuwe eigenaar te krijgen. Buitenhuis Keukenhof werd in de tweede helft van deze eeuw zelfs verbouwd tot “kasteel” en op het voormalige Zandvlietterrein konden de bekende tuinarchitecten vader en zoon Zocher een prachtige Engelse landschapstuin aanleggen. Die tuin wordt in het voorjaar bezocht door al die toeristen. Er is sinds de tijd van de Zochers wel wat veranderd, maar het oorspronkelijke tuinontwerp is nog heel duidelijk te herkennen. Benoorden Keukenhof vinden we nog de landgoederen Veenenburg, Lapinenburg en Elsbroek, waarover later meer. Voor veel eigenaren van landgoederen werd het een steeds groter probleem om de pracht en praal op hun goed in ere te houden. Verkopen of een andere bestemming zoeken was een lucratieve oplossing. Buitens werden gesloopt. Tuinderijen kwamen er voor in de plaats. In het duingebied werd zand afgegraven dat prima verkocht kon worden voor de aanleg van wegen, spoorlijnen en stadsuitbreidingen. Bovendien kwam er steeds meer vraag naar bloembollen en laat die afgegraven gronden nu prima geschikt zijn voor de bollenteelt. De uitdrukking bestond nog niet, maar nu zouden we spreken van een win-win situatie.

Ds. Craandijk
Nederland, en zeker onze streek, veranderde in de 19e eeuw, totaal van karakter. Dat zien we fraai omschreven in het werk “Wandelingen door Nederland” van ds. Craandijk. In de periode van 1875 tot 1888 verschijnen 8 boeken waarin hij wandelingen in heel Nederland beschrijft. We laten hem even zelf aan het woord, uit zijn voorwoord, gedateerd 1874:
“Reizen is nu even gewoon, als ’t vroeger zeldzaam was. De afgelegen provinciën en hunne ‘achterhoeken’ komen in aanraking met de buitenwereld. Zij worden bezocht en hunne inwoners bezoeken steden en gewesten, vroeger voor hen aan ’t einde der aarde gelegen. Landbouw en nijverheid ontwikkelen zich, bij den goedkoopen en geregelden afvoer der producten en aanvoer der grondstoffen. ’t Onvermijdelijk gevolg is, dat het karakter van landschap en volk allengs verandert. Het eigenaardige gaat verloren, ’t eenvormige komt”.
De wandelende dominee was een goed waarnemer en zei:
Tijd is geld, zegt de bezige zoon der 19de eeuw. Tijd is genot, zegt de wandelaar van alle eeuwen”.
In deel 6 van zijn wandelingen was “Bij Leiden” aan de beurt. Hij beschrijft zeer uitgebreid wat hij onderweg ziet. Voor ons is zijn voorjaarswandeling van station Piet–Gijzenbrug naar station Vogelenzang van belang. Zijn sfeertekening:
Hoe verachtelijk zijn die liefelijke kinderen van Flora weggeworpen en hoe balsemen zij niettemin de lucht met hun geuren! Wij hebben de prachtigste witte, rozenroode, paarsche bloemen voor het oprapen, en wat voor honderden een vriendelijk sieraad hunner armelijke kamertjes zou zijn, dat ligt hier te vergaan. ’t Is den kweeker alleen om de bol te doen; de bloem heeft geen waarde voor hem, zelfs voor den mesthoop schijnt zij niet begeerd”.
Vol lof spreekt hij over het landschap. Zo zegt hij:
“Ruw en wild is het boschrijk duin van Keukenhof. Hoogten en dalkommen wisselen elkander af en telkens verandert het voorkomen van het landschap, maar bij iedere schrede vertoonen zich nieuwe schoonheden”.
Dan wordt de “binnenweg” naar Hillegom genomen die leidt naar de heerenhofstede Veenenburg. Daarover schrijft hij:
“Zandige heuvels, met dennen begroeid, wilde struiken langs hellingen en in valleijen, witte berken, hooge sparren, wier toppen boven ruige duinglooijingen uitsteken, geven nog altijd aan het landschap een woest en indrukwekkend karakter. Een zanderij bewijst, dat het werk der ontginning nog altijd wordt voortgezet. De scheiding tusschen de landgoederen Veenenburg en Lapinenburg is aangewezen door een hollen weg tusschen twee hoog begroeide wallen. ’t Moet hier een wildrijke jagt zijn en van ouds waren de ‘lapinen’, waaraan dit goed zijn naam ontleent, in den omtrek van Hillegom veel overvloediger, dan den geburen lief was”.
Die lapinen (konijnen), daar had men in het verleden wat mee te stellen gehad. In de Wildernisse liepen er genoeg rond, prachtig voor de jacht van de elite. Voor de eenvoudige bewoners van onze streek waren die konijnen een ramp. Ze vernielden de groentetuintjes, de bewoners mochten er niks tegen ondernemen. De belangen van de jagers werden beschermd. Honden in de duinstreek moesten worden ‘geblokt’ (een blok hout rond de nek gebonden) of zelfs gepoot (pootje gebroken). Er ontstond zo’n konijnenplaag (voor het gewone volk dan) dat zelfs de helmbeplanting van de duinen aangetast werd en er zandverstuivingen voorkwamen. In de tijd van de grafelijke Wildernisse was het recht van de edele om te jagen nog heel groot. Het karakter van het landschap zoals Craandijk het beschrijft sluit prachtig aan bij het schilderij van A. J. Eymer (1803-1863) op de hartpagina.

Veenenburg

Landhuis Veenenburg

Veenenburg (ten zuidwesten van de hoek Veenenburgerlaan/ Loosterweg en Frederikslaan) werd in de periode die Craandijk beschrijft bewoond door de familie Leembruggen. De familie was rijk geworden van de textiel (sajetspinnerij) in Leiden. Willem Leembruggen (1851-1899) had al een spoorzanderij net ten noordwesten van de grens tussen Hillegom en Lisse. Daar werden in 1897 bronzen voorwerpen gevonden die in 1930 aan het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden werden geschonken. Toen Leembruggen overleed was de oudste dochter net getrouwd met Arnoud Hendrik baron van Hardenbroek tot Ammerstol. Het jonge echtpaar werd eigenaar van het landgoed. Daarmee werd het einde van het landgoed ingeluid. Duinen leverden geen geld op, afgraven en omzetten naar bollengrond wel. Er was veel vraag naar goede bollengrond en vraag naar zand voor de aanleg van wegen, dijken en voor bouwlocaties. Tel uit je winst. Afgraven dus! Baron van Hardenbroek gaat in overleg met de buren van landgoed Elsbroek (met Rustenburg en Lapinenburg). Met de andere buur, Keukenhof, wordt ook getracht tot een opzet  oor afgraven te komen, maar die had er weinig oren naar. Deze rijke adellijke familie had geen boodschap aan argumenten als financieel gewin, goed voor het algemeen belang, behoefte aan bollengrond enz. Zelfs de burgemeester van Lisse trachtte argumenten voor afzanden naar voren te brengen, maar zonder succes. Met de Hillegomse buren leidt het tot overeenstemming. In oktober 1901 volgt de aanbesteding voor een vaarweg naar de Ringvaart en de aanleg van een brug in de Leidschestraat. De plek is strategisch gekozen, waar de Leidschestraat de Ringvaart het dichts nadert. Januari 1902 is er een verzoek van de Maatschappij Veenenburg-Elsbroek  voor het aanleggen van een hulpspoor langs de Frederikslaan. De kranten uit 1901 en 1902 vermelden diverse houtverkopingen. 1 januari 1903 wordt een Vennootschap opgericht, de Maatschappij tot exploitatie van Gronden Veenenburg-Elsbroek, met als doel verhuren of verpanden, afzanden, exploiteren en vervreemden van onroerende goederen en het verrichten van alles wat daarmede in verband staat of daaraan in de ruimste zin bevorderlijk kan zijn. Men kan dus beginnen, de voorbereidingen zijn rond.

Eerst nog kruiwagens en een schep in je knuisten, zo werden de boten gevuld. Met de graafmachine en de stoomlocomotieven op smalspoor en de kiepwagons ging het allemaal met een sneltreinvaart. Hier zijn echt bergen verzet, dat kunnen we wel stellen. Er is veel kleur op die ondergrond voor terug gekomen!

Kunstzandsteenfabriek De Arnoud
De ambitieuze baron had meer plannen. Er was een nieuwe techniek om stenen te produceren. In 1881 werd in Berlijn patent verleend “op een werkwijze ter vervaardiging van kalkzandsteen door inwerking van hogedruk stoom op een mengsel van kalkhydraat en zand….”. Zand in overvloed, kalk kon uit België aangevoerd worden. Er moest nog wel een fabriek ontwikkeld worden. Men liet er geen gras over groeien: Op 24 sept. 1903 werd bij de kamer van Koophandel ingeschreven ‘Kunstzandsteenfabriek Arnoud’. De fabriek komt bij het af te graven gebied tussen Hillegom en Lisse, dicht bij de Ringvaart. Het Veenenburg-Elsbroekkanaal wordt gegraven. Zand kon nu afgevoerd worden. In die tijd is praktisch alle transport over water. Transport met vrachtwagens kwam pas veel later. Dus materiaal voor de fabriek, kolen, kalk uit België, olie enz. werd aangevoerd met zeilschepen. De productie van stenen begint in augustus 1904. De geproduceerde stenen werden ook per schip afgevoerd. We kunnen het ons bijna niet meer voorstellen, maar toen De Arnoud begon was er geen waterleidingnet of elektriciteitsnet. Voor de fabricage van de stenen was stoom nodig en dus was er een eigen stoommachine en werd een generator aangedreven die voor verlichting en kracht zorgde. De productie van stenen was meteen een succes en kwam in 1904 al op 7 ½ miljoen uit. Wat zal het een bedrijvigheid geweest zijn bij de afgravingen, in en om de fabriek en bij de fabriekshaven. Veel handwerk, dus inderdaad was het goed voor de werkgelegenheid. Bedenk dat de holle wegen waar ds. Craandijk over rept nu meters boven het niveau van de bollenvelden liggen (Loosterweg, Veenenburgerlaan). We kunnen ons dan voorstellen hoeveel zand met het handje is afgegraven en afgevoerd. De graaf Van Lynden op Keukenhof bleef onvermurwbaar. Zijn goed wordt niet afgezand. Denkelijk was de sfeer tussen de beide adellijke heren er niet beter op geworden. Baron van Hardenbroek wordt in 1904 benoemd tot voorzitter van de harddraverijvereniging in Lisse, maar hij bedankt voor de eer. Hij schrijft: ‘dat hem gebleken is dat er in deze gemeente een partij bestaat zoo kortzichtig en ondankbaar betreffende algemeene diensten verricht in het belang der inwoners dat ik mij niet geroepen voel in andere opzichten het publiek aangenaam te zijn’. Bovendien bedankt hij voor de vereniging.

De afgravingen
De productie van stenen stijgt in 1914 naar 22 ½ miljoen. De afgravingen vorderen gestaag richting landgoed Veenenburg. De familie Van Hardenbroek laat zich uitschrijven uit Lisse. Het gezin vertrekt naar de nieuwgebouwde villa “Uyt den Bosch” aan de rand van de Haarlemmerhout (later werd dit de kraamkliniek). De afgravingen hebben dan Veenenburg bereikt en de villa wordt gesloopt. De afgravingen gingen blijkbaar vanaf het fabrieksterrein in noordelijke en zuidelijke richting. Omstreeks 1927 is het hele bos- en duingebied tussen Hillegom en Lisse afgegraven en omgevormd tot bollenland. Bollengrond was nog steeds schaars en de kopers en pachters waren er als de kippen bij. In 1924 was aan de Loosterweg grond voor ƒ11.000 per ha verkocht en aan de Leidschestraat voor ƒ12.000 per ha. Wat namen van bedrijven die er gronden gingen bewerken: Veldhuijzen van Zanten, Nieuwenhuis, Driehuizen, De Graaff. Niet alles werd verkocht als bollengrond. Aannemer Janssen kocht in 1927 voor ƒ3975,- een stuk grond in de punt van de Veenenburgerlaan en de Leidsestraat van ruim 13 are. Het bedrijf is er nog. Tussen Lisse en Hillegom is de afgraving compleet. De fabriek gaat door met afgraven en witte stenen produceren, het zand komt nu van Noordwijkerhout. Dat had weer gevolgen voor het landschap, grotere vaarten moesten gegraven tussen afgravingsgebied en fabriek. Vaarten en bruggen werden bekostigd door de fabriek. Namen (bijv. Veenenburgbrug, Baron van Hardenbroekbrug, Veenenburg- Elsbroekkanaal) verwijzen nog naar deze afgravingstijd. Twee brugnamen verwijzen naar vroegere bewoners van de Wildernisse, nl. de Rammelaars (mannetjeskonijn) brug en de Hippelaars (vrouwtjeskonijn) brug.

Het ontstane landschap
Hoe keek men in die tijd tegen de fabriek en de activiteiten aan? In 1916 verscheen het boek Beschrijving en kleine Kroniek van Hillegom van J.B. van Loenen. Hij maakt, net als ds. Craandijk indertijd, een wandeling. Hij loopt van Lisse naar Hillegom over de Heereweg en passeert de steenfabriek. Hij meldt:
“Het natuurschoon wint niet bij dit bedrijf! Het is inderdaad bedroevend om aan te zien, hoe die schoone  wildernisbosschen met hun hoog en laag – zulk een aangename afwisseling in het vlakke land – verdwijnen. Edoch, mooie wildernissen leveren geen practisch nut voor de samenleving op en de buitenplaatsen niet veel meer dan genoegen voor de bezitters, terwijl de intensieve bloembollencultuur, waarvoor de tot het vereischte peil afgegraven landen gereed gemaakt worden, en de zandsteenfabriek aan zeer velen blijvend werk verzekeren en bovendien het afzanden zelf weer velen anderen tijdelijk werk verschaft”.
In de maanden april en mei waren de bollenvelden natuurlijk prachtig en trokken veel toeristen. In de andere maanden was het maar een troosteloze, vlakke, kale toestand. Velen zullen vol heimwee gedacht hebben aan de tijd van de Wildernissen.

De naoorlogse tijd

Als je goed luistert kan je de stoomfluit nog horen

Nederland moet weer opgebouwd worden. Landgoed Keukenhof is eigendom van Jan Carel Elias van Lynden (1912 – 2003), maar hij woont niet meer op het terrein. Kasteel en landgoed  ebben zwaar te lijden gehad in de oorlogsperiode. Bollenkwekers moesen hun bedrijven weer opbouwen en zochten een terrein om hun producten te tonen. Het is begin 1949 wanneer burgemeester Lambooy de suggestie van een tentoonstelling op voormalig Zandvliet oppert. Graaf Van Lynden vond het een prachtige bestemming. Met de inkomsten van de verhuur voor de tentoonstelling kan hij deels de restauratiekosten van het kasteel betalen. In 1949 wordt de stichting Nationale Bloemententoonstelling Keukenhof opgericht. In het najaar gaan de eerste bollen de grond in. Het blijkt een ongekend succes. In het voorjaar naar de bollen, de velden tussen Hillegom en Lisse zijn onvoorstelbaar mooi. Een bolbloemexpositie op een oud landgoed bezoeken is onvergetelijk. Bloemententoonstelling Keukenhof blijkt al snel een blijvertje. Na het overlijden van de laatste graaf komt de verantwoordelijkheid van het landgoed bij een stichting te liggen. In 2015 speelt burgemeester Spruit van Lisse nog een bemiddelende rol om tot een betere afstemming tussen landgoed en bloemententoonstelling te komen. De Stichting Graaf Carel van Lynden wordt opgericht. Ruim 100 jaar eerder was er weinig waardering, ook vanuit het Lisser  gemeentebestuur, voor de halsstarrigheid van de eigenaren van Keukenhof. Maar wat mogen we de Van Lyndens dankbaar zijn. De herinnering aan een oud duinlandschap is op het landgoed Keukenhof nog steeds te zien. Benoorden het park is dat landschap verdwenen en vervangen door bollenvelden. Maar bij een uitbreiding aan de noordoost kant van het bloemenpark werd toch een link gelegd naar het oude landschap door het terrein af te sluiten met nieuw aangelegde duinen. Daarvandaan en ook vanaf de Keukenhof-molen (uit Groningen) heb je een pracht uitzicht over de bloemenvelden die er kwamen dankzij de afgravingen door de maatschappij Veenenburg-Elsbroek. De fabriek die zo een groot aandeel had in het ontstaan van dit landschap is te zien. Jammer dat die schoorstenen verdwenen zijn. Dan had het verhaal kunnen luiden dat die schoorstenen lager waren dan de hoogste afgegraven duinen. En graag nog een keer, (oudere Lissers herinneren het zich nog) die stoomfluit laten horen. Dat zou het sprookje van dit door vele handen geschapen landschap compleet maken.

 

De woning van De Wolff is een monument

De monumentale status van de woning wordt besproken. In deze woning zit een gewelfde kaaskelder die duidt op de oude stal, die hier vroeger was. 

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)

26 februari 2019

door Nico Groen 

Zoals u ongetwijfeld heeft gelezen heeft de eigenaar van de bollenschuur van boerderij De Wolff het plan de bollenschuur, die aan het woonhuis is gebouwd, te slopen. Dit om een nieuwe woning te bouwen los van het bestaande huis. Daartoe moet het bestemmingsplan ter plaatse gewijzigd worden. Het college van B&W van Lisse heeft daar in principe geen bezwaar tegen. Tegen dit plan zijn zienswijzen ingediend om sloop van de bollenschuur te voorkomen. De vraag is of de staat van de schuur en de cultuurhistorische waarde ervan zodanig zijn, dat ook de bollenschuur een gemeentelijk monument kan worden.

 

De woning met een gevelsteen waarop 1603 staat, is al een gemeentelijk monument. Het was vroeger een woning met aangebouwde stal (boerderij De Wolff). Later is de stal bij de woning getrokken om een groter woonhuis te realiseren. Bij de redengevende omschrijving van het monument door de organisatie Dorp, Stad en Land is te lezen, dat het huis zijn waarde ontleend aan 17e eeuwse elementen met 18e eeuwse aanpassingen in de woning. Volgens de beschrijving zijn deze bijzondere elementen en de ouderdom hiervan van bijzonder hoge architectonisch historische en unieke waarde.

Gewelfde kaaskelder

Het oudste gedeelte is een gewelfde kaaskelder met gemetselde trap en gewelf uit het begin van de 17e eeuw. Dit is een overblijfsel van de oude stal. Ook de plavuizenvloer en een alkoof komen uit die tijd. Het tegelwerk in de keuken stamt uit de 18e eeuw. In de kamers zijn tegelplinten met op de tegels een scala aan kinderspelen en dierfiguren. De woning heeft overal kenmerkende balkenplafonds. De bovenverdieping was vroeger in gebruik als hooizolder. Daar zijn nog oude gebinten en spanten met pen en gat verbinding te zien. Dus zonder spijkers of schroeven.

De voorgevel is aan de lange kant van het huis en is te zien vanaf de Stationsweg. Het geheel bestaat uit één bouwlaag met een hoog en steil dak. Nagenoeg in het midden van de voorgevel is de voordeur met daarboven een bovenlicht met een levensboom. Links daarvan zijn 2 hoge raampjes met nog een deur helemaal aan de zijkant. Zijn dit overblijfselen van de aangebouwde stal?

Sinds kort is duidelijk dat de bollenschuur in 1908 tegen de woning is aangebouwd en niet in de zestiger jaren, zoals beschreven staat bij de beschrijving van de monumentale woning. Met dit rapport is men toen op het verkeerde been gezet en daardoor werd de schuur niet monumentwaardig bevonden. Het Cultuur Historisch Genootschap Duin- en Bollenstreek en de VOL streven alsnog toewijzing tot monument na.

In de door hen ingediende zienswijze om behoud van de bollenschuur staat onder andere dat juist de combinatie van groot cultuurhistorisch belang is: de combinatie van de boerenhoeve (huis en aangebouwde stal) uit de 17e eeuw met de bollenschuur uit 1908 en de veranderingen aan het geheel in de loop van tijd. De lage venige strandvlakte tussen de Van Lyndenweg en het vroegere Berkhouterduin (waar nu ongeveer woonzorgcentrum Berkhout is) was vroeger in gebruik als boerengrond met veeteelt (vandaar de kaaskelder). Later werd het zand vanuit de ondergrond naar boven gehaald. Hierdoor ontstond een voor bollenteelt ideale zandgrond Daarom is toen de bollenschuur gebouwd.

Het hele verhaal van verandering van natuur naar kleinschalige landbouw en vervolgens naar onze befaamde bloembollencultuur is bij de woning met de aangebouwde stal, gecombineerd met de bollenschuur goed zichtbaar te maken en mooi te vertellen.

De voorgevel van de woning met 2 deuren.
Foto: Nico Groen

 

 

Foto: Nico Groen