Berichten

Familiegeschiedenis van Van der Tang (14)

De periode rond 1850 wordt beschreven. Onder andere wordt van Klaveren en Kramm worden genoemd.

Door Aad van der Tang,

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 3, juli 2013

Droogmaking Haarlemmermeer

In januari 1848, enkele maanden na zijn veertiende verjaardag, overleed Aarts moeder. Alida van Klaveren liet haar man met vijf kinderen achter. Jan van der Boon was niet in staat om zelf haar overlijden aan te geven. Dat deden zijn vrienden Siem de Graaff en Willem van der Meij voor hem. Het jaar daarop viel er in het gezin van Jan van der Boon weer een dode te betreuren. Hendrika van der Boon, de oudste zus van Aart die na het overlijden van hun moeder het huishouden had waargenomen, stierf op 24 jarige leeftijd. Sterfte was er ook onder het rundvee van Jan van der Boon, veroorzaakt door de gevreesde longziekte. Inmiddels was de ringvaart gereedgekomen en kon met het droogmaken van het Haarlemmermeer worden begonnen. In juni 1848 trad het stoomgemaal de Leeghwater in werking en een jaar later de Lynden en de Cruquius. Het afsterven van de Waterwolf betekende voor veel mensen die in zijn nabijheid hadden geleefd het einde van een tijdperk. De visserij op het meer behoorde nu tot het verleden en in De Witte Zwaan werden geen Lisser baarzen meer geserveerd. Wel had Aart van der Boon zijn goudvissen nog, die in het wintervertrek van de boerderij rondjes zwommen in hun glazen kom.

Nadat de drie stoomgemalen enige jaren hun werk hadden gedaan en ontelbare liters water in de ringvaart hadden gepompt, begon de bodem van het meer zichtbaar te worden. Toen deze op sommige plaatsen begaanbaar werd ondernamen de jongens uit de omliggende dorpen speurtochten over het met slib en rottende vis bedekte land in de hoop er waardevolle zaken te vinden. Er kwamen inderdaad belangwekkende voorwerpen tevoorschijn, zoals een grote hoeveelheid oude munten, sommige uit de Spaanse tijd, en de restanten van een verdronken dorp. Maar veel tijd om te zoeken was er niet, want al spoedig veranderde het nieuwe land in een uitgestrekte wildernis met planten van “ongewone grootte”, die de ontginning en bebouwing bemoeilijkten. Zeker in de eerste jaren na de droogmaking, toen er van enige beschaving in de nieuwe polder nog geen sprake was, zullen velen met weemoed aan de Waterwolf hebben teruggedacht.

De dood van Hendrik Kramm

Niet alleen bij de Van der Boons vonden droevige gebeurtenissen plaats. In februari 1850 overleed Gouda, de jongste dochter van Kees van der Tang en Teuntje van Tol. Jan van der Boon was in 1837 getuige geweest bij haar huwelijk met zijn vriend Hendrik Kramm en nu ging hij met Hendrik mee om haar overlijden aan te geven. Kramm – vader van twee schoolgaande kinderen – kon dit verlies niet verwerken.

Enkele maanden na het overlijden van hun dochter, in de vroege ochtend van de 4e mei, werden Teuntje van Tol en haar man gewekt door de dienstmeid van Kramm, die bij hem inwoonde. Ze was bezorgd om haar meester want ze kon hem nergens vinden. Samen met de wagenmaker Jan van Rossen begaf Kees van der Tang zich naar het huis van zijn schoonzoon om daar een schokkende ontdekking te doen: Kramm had zich aan een balk verhangen! Ze maakten zijn lichaam los en de inmiddels gearriveerde dokter Thomas Nieuwenhuizen verrichtte nog een aderlating, maar het mocht niet baten. Vervolgens was het dochter Aaltje van der Tang die voor de nodige opschudding zorgde. Aaltje had zich, komend uit ’s Gravendeel, in 1835 met haar man Hendrik Zonderwijk en hun kinderen in Lisse gevestigd. Waren haar ouders blij dat de Zonderwijks twee jaar later naar Hillegom verhuisden, halverwege de jaren veertig trok Aaltje met haar kinderen weer bij hen in en was het met de rust van de twee oude mensen gedaan. Hendrik Zonderwijk overleed in 1845 in Den Haag. Had hij zijn gezin verlaten? Aaltje, die als werkster de kost verdiende, liep op 6 juni 1850 op het Oosteinde van Lisse een zekere H. van Opzeeland tegen het lijf, die haar begon uit te schelden voor hoer en dief. Op de Gracht ontmoette ze hem opnieuw. Ze dook een steeg in, waar hij haar schopte en tot bloedens toe sloeg. Een kleine wond in het achterhoofd was daarvan het bewijs. Van Opzeeland rukte ook de ketting van haar hals en scheurde haar jas, terwijl hij haar nogmaals van diefstal beschuldigde, onder andere van vlees bij slager Van der Meij. Aaltje maakte dezelfde verwijten tegen haar belager. Gelukkig kwam de veldwachter tussenbeide en kon Aaltje gaan uithuilen bij haar ouders aan de Heereweg.

Zandbaas Van der Tang

Dit schilderij van Jan Willem Pieneman, mevr. Elisabeth Leembruggen-Reijnvaan met haar dochter Elisabeth Johanne, hangt in de trouwzaal van ’t Hof te Hillegom. Ook hangt in die zaal het portret van Johannes Leembruggen, geschilderd door Jan Willem
Pieneman.

In het voorjaar van 1851 vestigde Dirk van der Tang zich met zijn vrouw en hun acht kinderen op Veenenburg, een grote buitenplaats onder Lisse en Hillegom. De bij de zanderij gelegen dienstwoning, die de Van der Tangs op de Ie mei van dat jaar betrokken, bevond zich – net als het huis Veenenburg – op het grondgebied van de gemeente Lisse, zodat Dirk na vele jaren weer inwoner van zijn geboorteplaats was. Maar hij bleef waarschijnlijk meer op Hillegom georiënteerd. Dirk had nu een echte baan: hij was zandbaas (opzichter van de zanderij) in dienst van de heer Johannes Leembruggen. Leembruggen behoorde tot een gefortuneerde Leidse familie, waarvan een tak zich met de fabricage van wollen dekens bezighield (Clos en Leembruggen). In 1833 kocht hij de buitenplaats Veenenburg, die ook Hillegomse landerijen omvatte. Leembruggen woonde in Amsterdam. Dirk zag zijn baas voornamelijk in de zomermaanden, wanneer de Leembruggens op Veenenburg verbleven.

Leembruggens zoon Gerard, die met zijn gezin de buitenplaats Het Hof van Hillegom bewoonde, was een verdienstelijk amateurschilder. Dankzij zijn topografische werk kunnen we ons een beeld vormen van de fraaie omgeving van Lisse en Hillegom van vóór de zandafgravingen. Gerard was bevriend met de destijds bekende kunstschilder Jan Willem Pieneman, die van Gerards ouders portretten schilderde. In 1865 zou Gerard Leembruggen tijdens een jachtpartij op Veenenburg verongelukken.

Haarlemmermeer droog

In juli 1852 was de droogmaking van het Haarlemmermeer een feit en kon je de polder oversteken zonder natte voeten te krijgen. De belangstelling van de boerenbevolking voor het drooggelegde meer was groot en uit het hele land trokken kolonisten naar de polder. Maar ook volk van laag allooi zocht er zijn toevlucht. Militairen – die in de omliggende dorpen werden ingekwartierd,onder anderen bij Jan van der Boon – moesten in de polder de orde zien te handhaven.

Vanaf de duinen van Veenenburg keek Dirk van der Tang over het uitgestrekte land, dat eens de bodem van het Haarlemmermeer had gevormd. Nu glinsterde er geen zonlicht meer in het rimpelende water, maar hingen er rookwolken boven een naargeestig landschap, waarin onkruid en riet welig groeiden. De dragonders   wier paarden in de modder wegzakten   staken de schamele hutten van de achtergebleven polderjongens in brand om zo de weg vrij te maken voor de kolonisten. In de polder heerste in die beginperiode bittere armoede, terwijl diefstal en drankmisbruik er veelvuldig voorkwamen.

Reactie

Op blz. 18 stond bij de familiegeschiedenis een schilderij van Veenenburg afgedrukt dat wij ten onrechte toeschreven aan Leembruggen.

Deen Boogerd meldt dat het gaat hier om een schil­derij van A.J. Eymeruit 1830. De linker molen is de molen aan “der Beeck” en de grote molen is de molen van Beelen aan de Gracht. Het schilderij is gemaakt vanaf het landgoed Veenenburg ongeveer vanaf waar nu de Bloembol-lenKeurings Dienst op de Zwartelaan zit.

Klik hier voor het volgende deel

Landhuis Veenenburg

 

 

 

 

Een dienstmeid met teveel noten op haar zang, 1848

Janna van Dijk was dienstmeisje bij Jan van Riessen, tuinman van buitenplaats Wassergeest. Hij woonde recht tegenover de Deverlaan. Het dienstmeisje werd ten onrechte van diefstal beschuldigd. Toch werd zij ontslagen.

door R.J. Pex

Nieuwsblad Jaargang 9 nummer 4, oktober 2010

Uit het politierapport van Lisse, deel 12

Inleiding
In dit verhaal spelen de volgende personen een rol. Allereerst is dat Janna van Dijk. Ze was in dienst bij Jan van Riessen, tuinman op de buitenplaats Wassergeest. De tuinmanswoning bevond zich tegenover de Deverlaan aan de Heereweg. Van Riessen was in 1816 geboren te Beverwijk. In 1841 trad hij in het huwelijk met de uit Lisse afkomstige Johanna Lamberta van der Horst. Van Riessen verhuisde naar Lisse, waar D.P.J. van der Staal van Piershil, eigenaar van de buitenplaats Wassergeest, hem in dienst nam als tuinman. Verder zullen we in dit verhaal nog kennis maken met de tuinknechten Willem Kuneman en Dirk van Biezen.

 

 

De tuinmanswoning van Wassergeest vóór de verbouwing in 1956. De woning bevond zich aan de Heereweg tegenover de Deverlaan. Het was in 1671 gebouwd. Achter de woning tot aan de Achterweg strekten zich boomgaarden uit. In 1956 heeft Van Parijs de woning ingrijpend verbouwd en omgedoopt in villa Lutetia (de Latijnse benaming voor Parijs). De woning is in 1994 afgebroken.

Hoe het begon…

 

Op een dag is de dienstmeid Janna van Dijk bezig met de was. De vrouw des huizes komt langs en haalt uit de wasmand een wantje tevoorschijn die gedragen werd door één van haar kinderen. Vervolgens loopt ze er mee weg. De dienstmeid loopt haar achterna en vraagt of ze het wantje mag hebben, zodat ze verder kan gaan met de was. Tot haar verrassing antwoordt vrouw Van Riessen echter dat zij het zoek gemaakt had en dat zij het moest betalen. Wat nu?

Het kledingstuk is weer terecht
Op de zondag daarna ziet de dienstmeid één van de kinderen met het verloren gewaande wantje rondlopen. De maandag erop ligt het kledingstuk in de wastobbe. Ze nam het wantje uit de tobbe en ging ermee naar vrouw Van Riessen. Ze zei: ‘Vrouw, daar hebt ge nu het wantje dat ge gezegd hebt dat ik weggespoeld had’.

De dienstmeid wordt ontslagen
Vanaf dat moment zijn er meerdere versies van het gebeurde. Janna van Dijk, de dienstmeid, verklaart dat ze meerdere keren op het hoofd was geslagen door zowel Jan van Riessen als zijn vrouw. Vervolgens zou hij tegen haar gezegd hebben dat ze aanstalten moest gaan maken om te vertrekken, hetgeen ze ook deed.

Het getuigenis van Willem Kuneman
De meid vond dat ze onheus bejegend was en ging naar de burgemeester, J. van Rosse. Daar deed ze haar verhaal. Ze hoopte dat Van Rosse nog iets voor haar kon betekenen. Maar de burgervader kon natuurlijk niet alleen uit gaan van het getuigenis van de dienstmeid en daarom nodigde hij ook de tuinknecht Willem Kuneman uit om getuigenis te geven van de waarheid. Hierbij realiseerde Van Rosse zich echter niet dat de tuinknecht niet helemaal onpartijdig was. En dat gold ook voor de andere tuinknecht, Willem van Biezen en al helemaal voor Johanna Lamberta van der Horst, de echtgenote van Van Riessen.
Maar wat had Willem Kuneman nu precies te vertellen? Welnu, kort nadat de dienstmeid van de zolder weer beneden was gekomen en wilde vertrekken, werd Kuneman met Willem van Biezen naar boven gestuurd om een meubelstuk dat de dienstmeid bij de aanvang van haar werkzaamheden te leen had ontvangen van baas Van Riessen naar beneden te halen. Daarop zou de meid de weg verspert hebben op de trap. De baas heeft haar toen opzij geduwd. Janna van Dijk had eerder verklaart dat Jan van Riessen haar toen een klap op de wang had gegeven. Maar daar kon Kuneman zich (natuurlijk) niets van herinneren.

Willem van Biezen aan het woord
Vervolgens wordt Willem van Biezen gevraagd te vertellen wat er gebeurd was. Hij kwam net binnen om ‘naar de catechesatie te gaan’ (gaf Van Riessen voor het personeel catechese?) toen tuinbaas Van Riessen hem opdroeg om samen met Kuneman het hiervoor vermelde meubelstuk naar beneden te halen. Dit werd inderdaad bevestigd door het getuigenis van Kuneman en de meid. Van Biezen had echter niet gezien dat de tuinbaas en zijn echtgenote de meid hadden geslagen. En ook niet dat de meid op de trap was gaan staan om hem en Kuneman de weg te versperren.

Het getuigenis van vrouw Van Riessen
Tenslotte doet ook vrouw Van Riessen haar verhaal. Zij en haar man zouden de meid niet geslagen hebben. Ze hadden haar wel ontslag aangezegd, aangezien ze een grote mond had gehad. De meid was binnengekomen met het zoekgeraakte wantje en zou hebben gezegd: ‘Daar heb je nu het wantje, daar je zo’n beweging om gemaakt hebt’. Alles wel overwogen komt dit niet helemaal overeen met de woorden uit het getuigenis van de meid. De versie van de dienstmeid komt heel wat ‘beleefder’ over dan hetgeen vrouw Van Riessen hier beweert. Daarop zou haar man gezegd hebben: ‘Nu is het genoeg, nu moet ge weg’.

Tenslotte…
Tot zover de getuigenissen. De burgervader zat met een probleem. Het was het woord van vrouw Van Riessen en de tuinknechten tegen dat van de dienstmeid. Hij kon dus niets voor haar betekenen.

Conclusie
Daar gaat de meid dan met het kleine beetje bezit dat ze had, hopende dat ze elders nog een betrekking zou kunnen vinden. In deze tijd zou zij waarschijnlijk een beroep op haar bedrijfsvereniging hebben gedaan. Maar dan nog viel er weinig te bewijzen. En de maatschappelijke verhoudingen waren in die tijd zodanig dat de werkgevende partij er altijd beter af kwam. En die werkgevende partij was van mening dat Janna van Dijk een dienstmeid was met teveel noten op haar zang!

Noten
R.J. Pex, Wassergeest te Lisse (Lisse 2004).
Gemeentearchief Lisse, inv.nr. 1115.
Gemeenteachief Lisse, bevolkingsregisters.

Copyright © 2011 Vereniging Oud Lisse

Wassergeest 1850

Geschiedenis van Wildlust vanaf het originele Wildlust tot Villa Wildlust

De geschiedenis van Wildlust vanaf het originele Wildlust tot Villa Wildlust wordt besproken. De oorspronkelijke buitenplaats Wildlust  is rond 1800 gebouwd. De bewoning en eigendom van de landerijen worden ook beschreven.

Nieuwflits

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 4, oktober 2009

Aanvulling op de informatie in ons Nieuwsblad van april 2009 over de in maart 2009 gesloopte Villa Wildlust.

Dat waren 3 verschillende huizen. In de 18e eeuw bestond Wildlust nog niet. De oorspronkelijke buitenplaats “Wildlust” is rond 1800 gebouwd en is op 2 augustus 1814 gekocht door “de Heer Casparus Henricus Wolff , chirurgijn en apothecar” te Lisse. (zie ‘t Roemwaard Lisse door A.M. Hulkenberg , blz. 61).

De buitenplaats Wildlust door P.J.Lutgers (1865

Het was een buitenplaats die was verhuurd aan de Weledel Hooggeboren Heer Coenraad Jacob Temminck, een verdienstelijk dierkundige en later directeur van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden, toen wonende op de Heeregracht te Amsterdam. Op 30 jan. 1819 koopt de heer Temminck van de eigenaar Casparus Henricus Wolff, de buitenplaats Wildlust voor 1000 Gulden. De heer Temminck trouwt met de dochter van Marinus Smissaert, die in die tijd eigenaar was van Veenenburg. De heer Temminck overlijdt op 30 januari 1859 op 79 jarige leeftijd, en zijn weduwe blijft op Wildlust wonen tot haar dood in 1865. Haar tweede zoon Marinus Temminck, naar wie de boerderij Oud-Zandvliet later “Marinus” werd genoemd, verhuurt Wildlust aan Baron Snouckaert van Schauburg. Hij liet enige tijd later het oude Wildlust slopen en vervangen door het landhuis Wildlust, dat met de tuinen omstreeks 1923 is afgebroken (zie kaart hierboven en foto’s hieronder ).

Omstreeks 1890 verkoopt Marinus Temminck, Huize Wildlust aan de Graaf van Lynden (Meneer Jan), gehuwd met Gravin van Palland die later Keukenhof erft . Zij wonen er tot 1923, dan gaan ze naar Keukenhof .

Wildlust 1920 en tijdens afbraakperiode omstreeks 1923

Cornelis Marijnus Grullemans woont sinds 1900 tegenover Wildlust op de Heereweg 19 , met land erachter. In 1905 huurt Grullemans grote stukken land van de Graaf en in 1923 koopt Dhr. M. C. Grullemans Wildlust en breekt het verwaarloosde huis tot de grond toe af .(Het is nooit een schuur van Grullemans geweest ondanks hardnekkige verhalen).
Hij maakt er bollenland van en Wildlust is dan bollenland van de oude Grul zover je kon kijken vanaf de Heereweg , want erachter huurt hij er nog bij van Speelman. Zijn zoon Karel (Cees) trouwde met Annie Speelman op 12 Mei 1925. Vader Grul laat in 1925 op de hoek van het land Grullemans een huis bouwen voor het stel: “ Villa Wildlust” .

Villa of Huize Wildlust ca. 1930

Cees Grullemans overlijdt in 1968 en na vertrek van Mevr. Annie Grullemans- Speelman wordt Villa Wildlust verkocht. Het is bewoond geweest tot 2009 en is nu uiteindelijk toch afgebroken .Villa Wildlust heeft dus niets te maken met de buitenplaats “Wildlust” uit 1800 of het later gebouwde buitenhuis Wildlust. Dat was een groot landhuis, beschreven door verschillende mensen. Villa Wildlust heeft dus bestaan vanaf 1925 tot 2009. Hopende dat dit verhaal een paar vragen van lezers heeft opgehelderd. (Info uit ’t Roemwaard Lisse door A.M. Hulkenberg en met dank van Mevr. I.P. Grullemans).

 

 

Dubbelhoven aan de Achterweg. Deel 2

Voordat Dubbelhoven werd gebouwd, was er in de 17e eeuw al een boerderij van Schrama. De belastingen van diverse jaren van de huizen in Lisse worden weergegeven. Daarmee is de grootte van de huizen te bepalen. De vele landerijen van Schrama worden weergeven, evenals de opvolging op de boerderij.

door Maarten van Bourgondiën

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 3, juli 2009

De boerderij van Schrama

Quirijn Klaaszn. Schrama
In het vorige deel van mijn artikel ben ik geëindigd met de boerderij van Schrama, die gelegen was op de plek van het huidige pand “Dubbelhoven” aan de Achterweg. Gedurende een groot deel van de eerste helft van de zeventiende eeuw werd deze boerderij bewoond door Quirijn Klaaszn. Schrama. Waarschijnlijk was hij veehouder van beroep. Zijn zoon Joris (die hem op de boerderij opvolgde) werd in ieder geval als zodanig aangeduid. Volgens het kohier van het haardstedegeld (een belasting die gebaseerd was op het aantal haardsteden of stookplaatsen), telde de boerderij van Schrama in 1628 in totaal drie haardsteden: “Crijn Claesz. eygenaer, gebruycker ende aenwijser…III”. [1] Met “aenwijser” wordt bedoeld dat Quirijn Klaaszn. Schrama de haardsteden persoonlijk heeft laten zien aan de functionarissen die waren belast met het innen van het haardstedegeld. Dit aanwijzen was overigens niet specifiek een taak van het gezinshoofd. Afhankelijk van wie er op dat moment thuis was (en tijd had) traden bijvoorbeeld ook echtgenotes, zonen, dochters en dienstmaagden op als aanwijzer. Tijdens het innen van de belastingen liepen de belastinggaarders in  de zeventiende en achttiende eeuw steeds een vaste route door het dorp. Dat betekent dat belastinglijsten uit verschillende jaren goed met elkaar vergeleken kunnen worden om na te gaan hoe de bewoning zich in een bepaald gebied heeft ontwikkeld. Het kohier van het haardstedegeld uit 1628 geeft voor de omgeving van de Spekkelaan, Achterweg en Vuursteeglaan in ieder geval het volgende beeld (met achter elk huis het aantal haardsteden)

De boerderijen van Cornelis Maartenszn. Verdel en de zogenoemde ‘Gasthuiswoning’ hadden in 1628 ieder twee haardsteden. Deze aantallen zeggen lang niet altijd iets over de grootte van het betreffende pand, al had een buitenplaats als Ter Spekke in 1628 maar liefst zeven haardsteden. De extra stookplaatsen kunnen namelijk ook verband houden met het beroep dat werd uitgeoefend (bijvoorbeeld de ovens van een bakkerij of smederij). Uit het kohier van het haardstedegeld van 1628 kan ook nog worden opgemaakt dat er tussen de boerderij van Schrama en de Gasthuiswoning een huisje heeft gestaan. Dit huisje telde slechts één haardstede en werd gebruikt door Pieter Floriszn. Wassenaar. Vermoedelijk stond het op land dat toebehoorde aan Quirijn Klaaszn. Schrama, aangezien hij in 1628 als eigenaar en aanwijzer van het huisje werd vermeld. Het zal niet lang daarna zijn afgebroken, want in latere archiefstukken ontbreekt verder ieder spoor. Quirijn Klaaszn. Schrama heeft tot halverwege de zeventiende eeuw aan de Achterweg gewoond en gewerkt. In 1648 had hij in totaal bijna 21 morgen land tot zijn beschikking (oftewel 18 hectare), waaronder een grafelijk leengoed van drie morgen nabij Ter Spekke, dat door Adriaan Adriaanszn. Corsteman aan hem was overgedragen (zie het eerste deel van dit artikel).  Uitgezonderd het leengoed was het allemaal eigen land. Quirijn Klaaszn. Schrama wist in Lisse dus een redelijk groot boerenbedrijf op te bouwen. Zijn landerijen lagen echter wel verspreid over verschillende plekken: de Oude Veen, de Westgeest, de Lisserbroekerpolder en de Hoge Mosveen. Dat gold overigens voor de meeste Lissese boerenbedrijven: er waren maar weinig boeren die al hun land in de directe nabijheid van hun boerderij hadden liggen. Een exacte overlijdensdatum heb ik nog niet terug kunnen vinden, maar in 1653 blijkt Quirijn Klaaszn. Schrama niet meer in leven te zijn. Zijn erfgenamen verkochten op 6 juli van dat jaar namelijk een stukje grond ter grootte van 734 roeden aan de heer Filips Doublet (eigenaar van de buitenplaats Dubbelhoven). Dit perceel, waarvan de resterende 213 roeden eigendom waren van de abdij van Leeuwenhorst, lag tussen de buitenplaats Dubbelhoven en de Vuursteeglaan, en strekte zich uit van de Heereweg tot aan de Achterweg. [2]

Joris Quirijnszn. Schrama
Na het overlijden van Quirijn Klaaszn. Schrama, ging de boerderij aan de Achterweg over op zijn zoon Joris. Dat gold eveneens voor de bijbehorende landerijen en het grafelijke leengoed nabij Ter Spekke. Daaruit zou je op kunnen maken dat Joris Quirijnszn. Schrama de oudste zoon was van Quirijn. De volgorde van de kinderen in het kohier van het hoofdgeld uit 622 lijkt dat echter weer tegen te spreken. Daar wordt Joris namelijk pas als vierde genoemd, na Gerrit, Maria en Alfertje. Zijn broer Klaas sluit de rij. Indien de volgorde van de kinderen verband hield met de leeftijd, was volgens dit belastingkohier uit 1622 niet Joris, maar Gerrit de oudste zoon van Quirijn Klaaszn. Schrama. Hoe het ook zij, het was uiteindelijk Joris Quirijnszn. Schrama die de belangrijkste vaderlijke bezittingen kreeg toegewezen.

Fragmentgenealogie van Quirijn Klaaszn. Schrama (met vetgedrukt de leden van de familie Schrama die op de boerderij van Schrama hebben gewoond)

Het is niet bekend wanneer Joris Quirijnszn. Schrama is geboren, maar hij trad voor het eerst zelfstandig op in het uit 1653 daterende kohier van het morgengeld (een waterschapsbelasting). [3] Zijn broer Gerrit was toen al minimaal vijf jaar pachter (of huurder) van de Gasthuiswoning. De momenten waarop beide broers voor het eerst in de archiefstukken verschijnen, komen overeen met de volgorde van de kinderen zoals die in het bovengenoemde kohier van het hoofdgeld uit 1622 is opgetekend. Joris Quirijnszn. Schrama wist het bedrijf van zijn vader al vrij snel verder uit te bouwen. In 1653 had hij namelijk 28 morgen land tot zijn beschikking, waaronder vijf morgen pachtgrond in het gebied van de Oude Veen die hij huurde van de familie Massa. De zaken leken goed te gaan en twintig jaar lang woonde en werkte Joris Quirijnszn. Schrama op zijn eigen boerderij aan de Achterweg. Toen besloot hij om nog onbekende redenen de boerderij te verkopen aan Filips Doublet, de eigenaar van de nabijgelegen buitenplaats Dubbelhoven. In de op 29 oktober 1673 opgestelde verkoopakte wordt gesproken van een “wooninge, soo bargen,
stallingen, schuyer…met omtrent twee margen drie hondert roeden lants daer om ende annex aen”, ten noordoosten grenzend aan het land van de koper, ten zuidoosten aan de Achterweg en het land van de weduwe van Gerrit Quirijnszn. Schrama en ten noordwesten aan het land van de verkoper. [4] Na ondertekening van deze akte was Joris 3200 gulden rijker, maar een boerderij armer. Kort na de verkoop moet Joris Quirijnszn. Schrama zijn verhuisd, want in 1674 blijkt veehouder Maarten Janszn. Kleipoel de boerderij van Schrama te huren van Filips Doublet. [5] Een exacte locatie kan nog niet worden gegeven, maar in 1688 woonde Joris Quirijnszn. Schrama op een boerderij in het Oosteinde van Lisse (“de Oosteynd buurt”), die hij pachtte van Adriaan IJsbrandszn. Daar verdiende hij net als de bovengenoemde Maarten Janszn. Kleipoel als veehouder zijn brood. [6] Voor de uitoefening van zijn boerenbedrijf kon Joris Quirijnszn. Schrama in 1688 gebruik maken van in totaal negen morgen en 488 roeden land. Dat is heel wat minder dan de 28 morgen land waarover hij in 1653 beschikte. Blijkbaar was zijn economische situatie sinds die tijd steeds verder verslechterd. Misschien was dat ook de reden dat hij in 1673 overging tot verkoop van de boerderij aan de Achterweg.

In de achttiende eeuw keerde de familie Schrama nog even terug op het oude nest. In 1715 en 1717 wordt Laurens Joriszn. Schrama namelijk vermeld als pachter van de boerderij van Schrama aan de Achterweg. Laurens bewoonde aanvankelijk de woning van de familie De Roo (hij was namelijk getrouwd met de erfdochter van Willem Arendszn. de Roo), maar in 1715 vinden we hem toch weer terug op voorvaderlijke grond. Daar heeft zijn tweede echtgenote Geertruida Cornelisdr. van der Vogel mogelijk een rol bij gespeeld. Zij was namelijk een zus van Gerrit Corneliszn. van der Vogel die vanaf 1709 als boer verbonden was aan de buitenplaats Dubbelhoven. [7] Gerrit pachtte zowel de landerijen van de boerderij van Verdel als de landerijen van de boerderij van Schrama. Op basis van een belastingkohier uit 1710 kan worden geconcludeerd dat Gerrit Corneliszn. van der Vogel op de boerderij van Schrama heeft gewoond. In het kohier van de ordinaris verponding worden aan het eind namelijk de volgende
huizen vermeld (met de bedragen die aan de belastinggaarders betaald moesten worden):

Belasting 1710

Eerder gaf ik al aan dat de belastinggaarders een vaste route door het dorp liepen. Wanneer het kohier van de ordinaris verponding uit 1710 en de kohieren van het haardstedegeld uit 1628 en 1666 (zie onderstaande paragraaf over de Gasthuiswoning) naast elkaar worden gelegd, kunnen we zien dat met het huis van Gerrit Corneliszn. van der Vogel de boerderij van Schrama werd bedoeld. Gerrit was zoals gezegd tevens pachter van de landerijen van de boerderij van Verdel. Deze boerderij werd in 1710 blijkbaar niet bewoond, want er staat in het belastingkohier geen gebruiker bij vermeld (alleen de eigenaar: de heer Van Groeneveld, oftewel François Doublet). De pachttermijn van Gerrit Corneliszn. van der Vogel liep van 1709 tot en met 1714. In 1715 werd hij opgevolgd door Laurens Joriszn. Schrama. Net als Gerrit Corneliszn. van der Vogel pachtte Laurens niet alleen de landerijen van de boerderij van Schrama, maar ook de landerijen van de boerderij van Verdel, en net als Gerrit woonde ook Laurens op de boerderij
van Schrama. Daarmee waren boerderij en familie weer even met elkaar verbonden.

De Gasthuiswoning

Kaart uit 1583 met rechtsonder de Gasthuiswoning (afbeelding uit het Kaartenboek van het Sint Elisabeth Gasthuis)

In het verlengde van de Spekkelaan lag in het verleden de Gasthuiswoning. Die werd zo genoemd omdat hij sinds 1540 eigendom was van het Sint Elisabeth Gasthuis te Haarlem. Deze oude boerderij werd in 1648 gepacht door Gerrit Quirijnszn. Schrama. De broers Gerrit en Joris Quirijnszn. Schrama woonden halverwege de zeventiende eeuw dus dicht bij elkaar. De toenmalige situatie op de hoek van de huidige Spekkelaan, Achterweg en Vuursteeglaan kan worden geschetst aan de hand van het kohier van het haardstedegeld uit 1666. Daarin worden achtereenvolgens de volgende woningen genoemd (met de bedragen die aan de belastinggaarders betaald moesten worden):

Vergeleken met de situatie in 1628 zijn er twee dingen veranderd. Allereerst wordt er geen melding meer gemaakt van het huisje dat tussen de boerderij van Schrama en de Gasthuiswoning in stond. Blijkbaar is dat in de tussenliggende periode gesloopt. De tweede verandering houdt verband met de buitenplaats Dubbelhoven. In 1635 kocht Filips Doublet de aan de Achterweg gelegen boerderij van Cornelis Maartenszn. Verdel. Niet lang daarna bouwde hij naast de boerderij van Verdel een buitenplaats. Deze buitenplaats (die later bekend zou staan onder de naam Dubbelhoven) telde in 1666 drie haardsteden, wat in schril contrast staat met de in totaal zeven haardsteden van de nabijgelegen buitenplaats Ter Spekke. Gerrit Quirijnszn. Schrama overleed vóór 29 oktober 1673. Zijn weduwe bleef nog even wonen op de Gasthuiswoning, maar met het overlijden van Gerrit en de verhuizing van Joris Quirijnszn. Schrama was er in 1674 een einde gekomen aan de jarenlange aanwezigheid van de familie Schrama op de hoek van de Spekkelaan, Achterweg en Vuursteeglaan. Hoewel de familie in de achttiende eeuw even terugkeerde kon zij nooit meer zo’n stempel drukken op dit gebied als zij vroeger had gedaan.

wordt vervolgd

De boerderij van het voormalige buiten Dubbelhoven staat nog steeds aan de Achterweg. Het pand werd waarschijnlijk omstreeks 1660 gebouwd. Het rietgedekte huis was aan het begin van de 18e eeuw in het bezit van Simon Garbijn, de burgemeester van Haarlem die hier in 1749 overleed.

Historische Villa Wildlust gesloopt!

Maart 2009 is Wildlust gesloopt, ondanks dat het gebouw monumentwaardig was. De alternatieven voor de rotonde, aangedragen door de VOL, werden helaas niet overwogen. 

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 2, april 2009

Omdat de provincie vanwege verkeersperikelen een rotonde wil aanleggen op de kruising Meer en Duin, Zwartelaan en Heereweg werd na een lange procedure die al in 2007 was gestart, de historische villa Wildlust , Heereweg 14, eind maart 2009 helaas gesloopt. De door VOL bij het College aangedragen alternatieven voor de aanleg van de rotonde werden helaas niet serieus overwogen. Hoewel dit pand, zowel door de Monumentencommissie en ook door de VOL bouwkundige werkgroep als Gemeentelijk monument werd gewaardeerd, wilde het College zich om politieke redenen helaas bij de provincie niet inzetten voor het behoud van deze historische villa en werd de villa in 2008 niet in de lijst Gemeentelijke monumenten opgenomen.

Wildlust omstreeks 1900

De hoog bejaarde eigenares verzette zich in eerste instantie hevig tegen de sloop en wilde absoluut niet vertrekken uit haar pand. Om haar monumentale pand te beschermen tegen sloop startte ze een aanwijzingsprocedure tot gemeentelijk. monument. Ook het Cuypers genootschap van architecten had een verzoek tot aanwijzing tot gemeentelijk monument ingediend. Het college wilde om bovengenoemde politieke redenen deze verzoeken om aanwijzing tot gemeentelijk monument niet honoreren en startte een onteigeningsprocedure. Het verzoek van het Cuyperscollege werd door het College niet ontvankelijk verklaard omdat men het Cuypers genootschap niet als belanghebbende beschouwt. Hiertegen is het Cuypers Genootschap in beroep gegaan. Deze procedure loopt nog. Echter bleek na een lange onteigeningsprocedure dat de eigenares uiteindelijk toch heeft ingestemd met de verkoopvoorwaarden zodat het pand nu zo snel mogelijk en definitief werd gesloopt (onomkeerbaar en onherstelbaar), ook al wordt de rotonde voorlopig nog niet direct aangelegd!
Alles overziende betreurt de VOL de sloop van deze villa in hoge mate. Bijzonder jammer vinden wij dat het College zo weinig belangstelling heeft gehad om dit, voor de geschiedenis van Lisse, zo belangrijke historische monumentale pand te behouden en niet serieus de door VOL aangedragen alternatieven heeft overwogen.

De afbraak van Wildlust in 2009

Wildlust was een bekende buitenplaats gelegen aan de rand van de wildernisse (het duingebied tussen Hillegom en Lisse). De buitenplaats Wildlust heeft een voor Lisse belangrijke historie en is op veel 19e eeuwse kaarten aangegeven. De bekende Lissese chirurgijn, Casparus Henricus Wolff, was hiervan eigenaar van 1814 tot 1819. Daarna woonde hier van 1819 tot zijn dood in 1859 de bekende hoogleraar en directeur van het Leidse museum van Natuurlijke Historie, Dr. Coenraad Jacob Temminck. Temminck maakte er een schitterende buitenplaats van door de aanleg van prachtige tuinen. Fons Hulkenberg beschreef de geschiedenis van Wildlust in detail in zijn boek ’t Roemwaard Lisse, Ook de bekende Lissese dichter Jan de Graaff memoreerde Wildlust al in zijn dichtbundel “Arkadia”, verschenen omstreeks 1770.  Het einde van Wildlust is nu helaas ingeluid: “Sic Transit Gloria Mundi”!

Dubbelhoven aan de Achterweg (deel 1)

Het pand en zijn vroegere bewoners wordt beschreven

 door drs. Maarten van Bourgondiën

NIEUWSBLAD Jaargang 8 nummer 1, januari 2009

Inleiding

Dubbelhoven aan de Achterweg

Het pand “Dubbelhoven” aan de Achterweg dateert in zijn huidige vorm uit de negentiende eeuw. Onlangs is het door de familie Boers fraai opgeknapt. Tijdens de verbouwing werden diverse houtblokjes gevonden met daarop de namen van werklieden die tijdens eerdere verbouwingen in het pand hadden gewerkt. Zo was in 1881 de Lissese timmerman Dirk Schrama bij bouwwerkzaamheden betrokken. Zou hij geweten hebben dat hij toen werkte op exact dezelfde locatie waar eeuwen eerder zijn voorouders woonden? Dirk stamde namelijk af van Quirijn Klaaszn. Schrama, wiens boerderij in de zeventiende eeuw gelegen was op dezelfde plek als het tegenwoordige “Dubbelhoven”. In een serie artikelen wil ik kort stilstaan bij de geschiedenis van de oude boerderij van Schrama en de bouw van het huidige pand Dubbelhoven. Het vormt een onderdeel van het onderzoek naar de buitenplaats Dubbelhoven, waar ik samen met Rob Pex mee bezig ben. Dat doen wij op verzoek van Richard Boers, de eigenaar van Dubbelhoven, die zeer geïnteresseerd is in de geschiedenis van zijn pand (en de directe omgeving). Het onderzoek is nog in volle gang, en bij dezen zou ik graag willen vragen of er mensen zijn die meer kunnen vertellen over de woning Dubbelhoven aan de Achterweg. Zij kunnen daartoe contact opnemen met ondergetekende (maartenvanbourgondien@hotmail.com) of Rob Pex (robpex@planet.nl). Langskomen tijdens één van de inloopavonden of –ochtenden is natuurlijk ook mogelijk. In de door mij bestudeerde bronnen worden de volgende oude maten gebruikt: morgen, hond en roede. Eén morgen was gelijk aan zes hond of 600 roeden. Eén Rijnlandse morgen komt overeen met 0,8516 hectare.

Cornelis Corstiaanszn.

In 1544 was de grond waarop het huidige Dubbelhoven werd gebouwd nog eigendom van Cornelis Corstiaanszn. Vermoedelijk stond er toen nog geen boerderij. Cornelis Corstiaanszn. was de stamvader van de rooms-katholieke Lissese familie Corsteman. Hij trouwde met Geertruida Klaasdr. en trad in de jaren vijftig van de zestiende eeuw onder andere op als kerkmeester van de Agathaparochie. Daarnaast speelde Cornelis in diezelfde tijd als gezworene een rol in het dorpsbestuur van Lisse. De vroegste vermelding dateert van 6 juni 1542, toen Cornelis Corstiaanszn. werd beleend met drie morgen land uit een grafelijk leengoed nabij Ter Spekke (niet ver van het huidige Dubbelhoven aan de Achterweg), dat omstreeks 1500 was afgesplitst van een groter leengoed van in totaal negen morgen land. [1] Later zal dit leengoed van drie morgen land door Adriaan Adriaanszn. Corsteman junior in twee delen worden overgedragen aan zijn oom Quirijn Klaaszn. Schrama. In 1544 was Cornelis Corstiaanszn. eigenaar van een woning met in totaal tien morgen en 292 roeden land aan weerszijden van de Achterweg (in de bronnen ook wel “Lijtwech” of “Buurwech” genoemd). [2] Op een deel van de landerijen aan de westkant van de Achterweg verrees in later tijd de boerderij van de familie Schrama. De woning van Cornelis Corstiaanszn. lag aan de oostkant van de Achterweg, niet ver van de tegenwoordige Vuursteeglaan. Dat gold eveneens voor de 374 roeden, die in 1544 door Cornelis werden gepacht (=gehuurd) van “Maritje Cornelis weduwe”. Op dit kleine stukje land werd in de zeventiende eeuw de buitenplaats Dubbelhoven gebouwd.

De familie Schrama

Boerderij De Wolff, die in de 17e eeuw eigendom was van de familie Corsteman.

De voorouders van Quirijn (Crijn) Klaaszn. Schrama komen oorspronkelijk uit Bennebroek. Zij hebben hun familienaam ontleend aan de ’s-Gravenmade, oftewel het weiland van de graaf. Dit land was gelegen tussen de Rijksstraatweg en de Haarlemmertrekvaart (bij het huidige restaurant Patrick’s – voorheen De Geleerde Man), en werd al in 1464 genoemd. [3] Aanvankelijk was het alleen weiland, maar later werd er ook een hofstede op gebouwd. Deze hofstede – met in totaal 25 morgen land – was in 1557 eigendom van Agatha Jansdr. uit Amsterdam, en werd bewoond door Cornelis Klaaszn. Scravemade. Waarschijnlijk was hij een zoon van Klaas Floriszn., die in de jaren dertig van de zestiende eeuw de hofstede ’s-Gravenmade met bijbehorende landerijen pachtte. [4] Het genealogisch onderzoek is nog in volle gang. Het lijkt er echter sterk op dat Gerrit Klaaszn. Scramaede (die in 1557 in de ambachtsheerlijkheid Heemstede woonde), en Maarten Klaaszn. eveneens zonen waren van de bovengenoemde Klaas Floriszn. In 1553 woonde Maarten Klaaszn. in Bennebroek. Hij pachtte toen van mr. Pieter Isaacs uit Amsterdam een hofstede met 21 morgen land. In 1555 blijkt Maarten Klaaszn. in Hillegom te wonen, alwaar hij van de Dominicanen uit Haarlem een woning huurde met ongeveer zeventien morgen land in Hillegom en drie morgen land in Bennebroek. In Hillegom wist Maarten Klaaszn. na verloop van tijd een uitgebreid landbouwareaal op te bouwen. In 1564 was hij namelijk gebruiker van maar liefst 51 morgen land. [5] Het overgrote deel van dit land werd door hem gepacht. Maarten Klaaszn. had slechts twee morgen en 350 roeden in eigendom. Het is niet bekend wat hij jaarlijks aan pacht betaalde, maar gezien de totale hoeveelheid grond die hij in gebruik had moet dit een aanzienlijk bedrag zijn geweest. Vier jaar later gebruikte Maarten Klaaszn. nog maar 25 morgen en 50 roeden. Hoewel dat nog altijd behoorlijk veel is, was zijn fi nanciële situatie blijkbaar dusdanig verslechterd dat hij de helft van het door hem gebruikte land moest afstoten. De tweede helft van de jaren zestig van de zestiende eeuw werd gekenmerkt door economische achteruitgang. Zo veroorzaakte het slechte weer omstreeks 1565 bijvoorbeeld diverse misoogsten in het graafschap Holland. [6] Vermoedelijk hadden hoge pachtsommen en een lage opbrengst Maarten Klaaszn. tussen 1564 en 1568 in fi nanciële problemen gebracht. Maarten Klaaszn. was de stamvader van een Hillegomse tak van de familie ‘s-Gravenmade, of Schrama. Zijn zoon Klaas Maartenszn. Schrama was getrouwd met Machteld Adriaan Jorisdr. Dit echtpaar bewoonde in 1591 een boerderij in De Zilk. [7] Eén van hun kinderen was Quirijn Klaaszn. Schrama, die later naar Lisse verhuisde.

Van De Zilk naar Lisse

Fragmentgenealogie van de families Corsteman en Schrama

Het is onduidelijk wanneer Quirijn Klaaszn. Schrama naar Lisse is verhuisd. De vroegste vermelding dateert vooralsnog uit 1619, toen Quirijn werd vermeld op de lijst van welgeboren mannen van Lisse. Zijn zus Katharina Klaasdr. Schrama was getrouwd met Adriaan Adriaanszn. Corsteman senior, kleinzoon van de bovengenoemde Cornelis Corstiaanszn. Waarschijnlijk speelden deze familiebanden een rol bij het besluit van Quirijn om in Lisse te gaan wonen. De boerderij van Schrama stond namelijk op land dat in de zestiende eeuw eigendom was van Cornelis Corstiaanszn. Quirijn legde met zijn komst naar Lisse de basis voor een langdurige band tussen dit dorp en de familie Schrama. Een groot deel van de Schrama’s die de afgelopen eeuwen in Lisse hebben gewoond, stamt namelijk van hem af. Tegenwoordig wonen er nog altijd nakomelingen van Quirijn in Lisse. De familie Schrama kan dan ook zeker tot de groep der oude Lissese geslachten worden gerekend. Quirijn Klaaszn. Schrama was getrouwd met Maria Cornelisdr. Op 2 november 1622 hadden zij vijf kinderen: Gerrit, Maria, Alfertje, Joris en Klaas. [8] Later kwam daar ook nog een dochter Katharina bij. Het huishouden werd gecompleteerd door twee inwonende dienstboden, die Quirijn hielpen met alle werkzaamheden op de boerderij. Het betreft Willem Adriaanszn. uit De Zilk en Geertje Jansdr. Het is niet bekend of Willem Adriaanszn. direct met Quirijn Klaaszn. Schrama vanuit De Zilk naar Lisse is verhuisd, of dat hij pas later in dienst is getreden.

De boerderij van Schrama in de Oude Mosveense Buurt

Het gebied waarin de boerderij van Schrama gelegen was, wordt vanouds de “Oude Mosveensche Gebuyerte” genoemd (oftewel de Oude Mosveense Buurt). Dit werd ook wel afgekort tot “de Oude Veen”. In een ver verleden had zich in de laaggelegen strandvlaktes tussen de Oude en Jonge Duinen een veengebied gevormd. Hier en daar bereikte het veen op den duur ook de hoger gelegen duingrond. [9] Blijkbaar gold dat eveneens voor de Oude Mosveense Buurt, waarvan de exacte begrenzing helaas niet bekend is. Vanaf de middeleeuwen werden dergelijke veengebieden ontgonnen en geschikt gemaakt voor agrarische exploitatie. Lisse kent meer van dit soort plekken: het gebied rond de boerderij Middelburg aan de Loosterweg Noord (tegenwoordig bewoont door de familie Van Graven) werd bijvoorbeeld “de Hooge Moschveen” genoemd. [10] Een ander voorbeeld is de Lageveense polder langs de Loosterweg Zuid.
Het is nog onduidelijk wanneer de boerderij van Schrama precies werd gebouwd. In 1544 lagen er langs dit deel van de Achterweg en Spekkelaan alleen enkele landerijen. De boerderij verschijnt voor het eerst op een oude kaart uit ca. 1615. Op het kruispunt van de Spekkelaan, Achterweg en Vuursteeglaan lagen toen in totaal vier woningen. Met de klok mee gaat het om: de buitenplaats Ter Spekke, de boerderij van Schrama (op de plek van het huidige Dubbelhoven), de boerderij van Cornelis Maartenszn. Verdel (= de woning van Cornelis Corstiaanszn.) en de Gasthuiswoning (eigendom van het Sint Elisabethgasthuis uit Haarlem). Naast het ontbreken van een exact bouwjaar, is het op dit moment ook nog niet bekend wie de boerderij van Schrama heeft laten bouwen. Verder onderzoek zal aan moeten tonen of Quirijn Klaaszn. Schrama opdracht tot de bouw heeft gegeven, of dat hij verhuisde naar een reeds bestaande woning. In ieder geval waren de Schrama’s nauw verbonden met deze boerderij aan de Achterweg, aangezien zij er in totaal bijna 100 jaar hebben gewoond en gewerkt.

Klik hier voor het volgende deel

Noten

[1] Ons Voorgeslacht 43e jaargang no. 385 (juli/augustus 1988) 335.

[2] Gemeentearchief Lisse, inv. nr. 305, fol. 126v.

[3] Mr. J.W. Groesbeek, Bennebroek, ‘De geschiedenis van Bennebroek’, in: Dr. Tj.W.R. de Haan (red.) Bennebroek-Vogelenzang. Bijdragen tot geschiedenis en volkskunde van een voormalig blekersdorp (Meppel 1965) 7-39, aldaar 26-27.

[4] Mr. J.W. Groesbeek, Bennebroek, beeld van een dorpsgemeenschap (Zutphen 1982) 53, Nationaal Archief, Archief van de Staten van Holland vóór 1572, inv. nr. 960 (fi lmnummer 1319), Kohier van de Tiende Penning van Heemstede 1557, fol. 1 en 8 en Noord-Hollands Archief, Oud Recht Heemstede, inv. nr. 536, fol. 28v.

[5] Oud Archief van het Hoogheemraadschap Rijnland, Morgenboeken van Hillegom uit 1564 en 1568, inv. nr. 4649.

[6] Leendert Noordegraaf, Hollands welvaren? Levensstandaard in Holland 14501650 (Bergen 1985) 41 en 86-87.

[7] A.M. van Kampen, ‘Behoorde De Zilk vroeger tot Hillegom?’, in: Hangkouserieën (februari 2003) 15-25, aldaar 21.

[8] Gemeentearchief Lisse, inv. nr. 41, fol. 10v. [9] K. van der Meer, De bloembollenstreek. Resultaten van een veldbodemkundig onderzoek in het bloembollengebied tussen Leiden en het Noordzeekanaal (Den Haag 1952) 90.

[10] A.M. Hulkenberg, ‘”Middelburg” te Lisse’, in: Leids Jaarboekje nr. 63 (1971) 143-172, aldaar 146.

De boerderij van Schrama omstreeks 17e eeuw

De Lissese jaren van Willem Adriaen van der Stel (2)

Willem Adriaan van der Stel woonde van 1699 tot 1733 in Lisse. De periode van 1708 tot 1733 wordt besproken. De schrijver twijfelt of van der Stel op Uytermeer heeft gewoond. Hij meent dat hij toen op Zandvliet woonde.

NIEUWSBLAD Jaargang 7 nummer 1, januari 2008

door Rob Pex

Willem Adriaen als landbouwer, 1715

Na een aantal jaren op Meerenburg gewoond te hebben, kroop toch het bloed waar het niet gaan kon. Willem Adriaen wilde weer landbouw bedrijven, evenals hij op Vergelegen gedaan had op Kaap de Goede Hoop. En dan het liefst zelf, dus als boer! In 1715 liep juist de huur af van een nabijgelegen boerderij die eigendom was van jonkvrouw Adriana Constantia Sohier de Vermandois, eigenares van de buitenplaats Zandvliet. Op 11 november verschijnen beiden voor schout Jacob van Dorp. Van der Stel verklaart van jonkvrouw Sohier de Vermandois in huur aangenomen te hebben “een woninge met omtrent Seven en Twintig margen drie hondert roeden lands, als (^namelijk) deselve woninge ende dertien margen drie hondert roeden lants in de oost ofte Merenduynse Polder in desen ambagte, laatst in huur e beseten bij (…) Meijnard Hugense, ende de verdere veertien margen in de Elstbroeker Polder aan Gerrit Avenweg in Hillegom, in huur e gebruykt bij Henrik Henrikse Reks. Ende dan nog een Elstbos, in de laatstgemelde polder ende ambagt, nu vijjjarig hout, groot omtrent 450 roeden “. Het boerenbestaan lijkt Willem Adriaen dus erg aangetrokken te hebben, iets wat ongetwijfeld nog stamde uit zijn Kaapse jaren. Inderdaad moet hij veel van moderne landbouwmethoden afgeweten hebben, aangezien hij deze ook stelselmatig had ingevoerd op de Kaap. Het lijkt echter een hele overgang: van bewoner van één van de grootste en meest chique buitenplaatsen waarover Lisse toentertijd beschikte, naar een simpel boerenbestaan. Of dat boerenbestaan echter werkelijk zo simpel is geweest valt te betwijfelen. Waarschijnlijk was zijn nieuwe onderkomen riant en smaakvol ingericht, zoals men dat gewend was onder de betere stand. Bovendien wordt het in 1715 gehuurde huis in de verponding van 1725 aangeduid met de benaming “hofstede”, en daar verstond men over het algemeen een buitenplaats onder. Zijn boerenbedrijf had dus duidelijke trekjes van een buitenplaats. Of er ook tuinen bij hoorden is onduidelijk, maar het lijkt wel aannemelijk, al zijn we ook hier slecht ingelicht omtrent omvang en uiterlijk van deze aanleg. Na 1715 is Van der Stel dus in ieder geval een iets minder grote staat gaan voeren. Beviel hem dit ook? Tien jaar later huurt hij, zoals we gezien hebben, de boerenhofstede nog altijd, tezamen met een grote hoeveelheid grond. Wat hij ermee gedaan heeft is helaas niet bekend. Waarschijnlijk werd op de percelen het meest veeteelt bedreven. Het kan echter goed zijn dat hij met landbouwmethodes geëxperimenteerd heeft. Daar was hij immers bedreven in. Erg veel hout wordt er echter niet verkocht, terwijl op een buitenplaats van enige omvang toch altijd veel hout aanwezig was, om op deze wijze de tuinaanleg enige beschutting tegen de koude winden te geven. Als in 1733 een inventaris wordt opgemaakt van de nagelaten goederen van Van der Stel, bevinden alle meubelen en andere roerende zaken zich op Meerenduin. Uit dit laatste zouden we kunnen opmaken dat Willem Adriaen de laatste jaren van zijn leven heeft gesleten op deze buitenplaats die hij in 1711 voor zijn jongste zoon had gekocht. Of Meerenduin werkelijk zoveel meer voorstelde dan de boerderij waarin hij vanaf 1715 was gaan wonen, valt te betwijfelen. In de verponding leveren buitenhuizen evenveel op, namelijk het relatief geringe bedrag van l gulden, 10 stuivers en 12 penningen. Dit roept eigenlijk meer, dus ook voor wat betreft Meerenduin, het beeld van een herenboerderij op.

In hetzelfde memorabele jaar 1715 laat hij een brede sloot graven dwars door de Meerenduinse Polder tot in de Haarlemmermeer, teneinde “het duynwater dies te beter te kunnen losen tot gerief, verversinge, ende verbeteringe van sijn voorsz woninge ende landen “. Om de sloot te kunnen doortrekken tot aan de polderkade moet een molentje verplaatst worden. Ook deze moet weer een eigen sloot krijgen, via welke de nieuwe molen de polder bemaalt. Voor een landbouwer als Van der Stel was er op het gebied van de waterbeheersing ook in Lisse genoeg werk te verrichten!

Wat nu met Uytermeer?

Inderdaad. De lezer die misschien vaker het bekende boekje van Hulkenberg, getiteld ’t Roemwaard Lisse, ter hand heeft genomen, zal zich inmiddels deze vraag wel gesteld hebben: Wat nu met Uytermeer? Deze buitenplaats zou immers in handen zijn geweest van Willem Adriaen van der Stel en hij zou er zelfs hebben gewoond! Dat blijkt althans uit het onderschrift bij de prent van Rademaker van deze buitenplaats in Rhynlands fraaiste Gezichten (1732).

Er hoort ook een gedicht bij, dat luidt:

“Daar zie ik Uitermeer, een plaats die de ogen streelt

Waar langs het water zo bekoorlijk ruischt en speelt

En waarop Van der Stel de Staatszorg lust te ontschuilen

En al zijn Landvermaak niet missen wil of ruilen

Voor al die heerlijkheid, de luister, zwier en pracht

Des Aardrijks, door den dwaaz’, die ’t ijdle steeds betracht

Alleen te zoeken. Hier geniet hij onbekommert

Daar ’t bladerrijkgeboomt’ ’s mans sierlijk huis belommert

Een rust, die hem ontbreekt, die na de grootheid woelt

En meerder zijn belang, dan zijn vermaak bedoelt

Smaak o Heer Van der Stel die rust een reeks van j aar en

Terwijl ik u begeve om verder voort te vaaren “

Het onderschrift luidt: “Uyter Meer, toebehorende den Heer Willem Adriaan vander Stel”, hetgeen op basis van de gevonden gegevens dus niet juist is gebleken. Uit: A.M. Hulkenberg, ’t Roemwaard Lisse (Lisse, tweede druk 1998), p. 4. Oorspronkelijke bron: Rhynlands fraaiste Gezichten (1732

Ook als bewoner komt hij eigenlijk nauwelijks in aanmerking. Zoals we weten bewoonde hij in de jaren 1710 tot 1715 het huis Meerenburg. Vanaf 1715 bewoonde hij een (heren?)boerderij die hij huurde van de eigenares van Zandvliet. Heeft dus Willem Adriaen van der Stel Uitermeer bezeten in deze jaren?Het lijkt hoogst onwaarschijnlijk, daar hij in de belastingkohieren wél als eigenaar en huurder genoteerd staat van talloze stukken grond in de Meerenduinse Polder, maar er bevindt zich niet één perceeltje grond bij dat in de Lisserpoelpolder gesitueerd ligt! Bij zijn dood tenslotte in 1733 blijkt hij woonachtig te zijn op huize Meerenduin. Ook wordt in de boedelinventaris geen melding gemaakt van nog lopende huurcontracten ten laste van de overledene. Het lijkt dus uitgesloten dat hij in 1732 op Uitermeer woonde. Waarschijnlijk is dit dus één van de zeer zeldzame gevallen waarin de samenstellers van Rhynlands fraaiste Gezichten zich vergist.

Dood van Willem Adriaen, 1733

Tien jaar na het overlijden van zijn vrouw is ook Willem Adriaen overleden. Hij werd bijgezet in het graf waarin ook zijn in 1723 overleden vrouw en de jong overleden Willem Adriaen van der Stel de Jonge waren begraven. Het eigendom van het graf had Van der Stel in 1720 verworven voor het bedrag van f 100,-.

Van de nagelaten goederen van Van der Stel werd in november 1733 een uitgebreide inventaris opgesteld door de Lissese notaris Jacob van Dorp, die tevens schout was. Opvallend is het onroerendgoedbezit. Zo bezat hij niet alleen gronden in Lisse (Meerenduin) en in Hillegom (de zogenaamde Gerrit Avenweg op de grens met Lisse), maar had hij ook uitgestrekte bezittingen elders. Er zijn bijvoorbeeld landerijen in Voorhout en zelfs bezat hij een “vogelkoy ende Landen op Vriesekoop onder Leijmuiden “, hetwelk hij in 1719 had aangekocht. Zelfs op het eiland Abbenes in de Haarlemmermeer bezat hij een vogelkooi, alsook in Warmond in de Kooipolder aan de Norremeer. Deze bestaat thans nog. Verder worden er verschillende percelen in Alkemade genoemd. Het overgrote deel van deze percelen werd “door den overleden heer selfs gebmykt”, zoals we steeds lezen, wat erop duidt dat Van der Stel tot kort voor zijn dood het boerenbedrijf heeft uitgeoefend, of beter gezegd dat heeft laten uitoefenen. Verderop in de inventaris worden namelijk nog wel een boer en boerin genoemd die bij Van der Stel in dienst waren geweest. En bij de vogelkooi onder Leimuiden wordt nog duidelijk vermeld: “alles bij den overleden heer door Bedienden selfs gebruykt”. De opbrengsten van de landerijen waren dus waarschijnlijk voor Willem Adriaen zelf bestemd. Er is ook een grote veestapel aanwezig. Vermoedelijk liep op de landerijen in Lisse, Voorhout, Noordwijkerhout en elders voornamelijk vee rond, terwijl een klein aantal percelen met hout beplant was. Verder is er voor een enorm bedrag aan obligaties aanwezig en treffen we ook vele zakken met geld aan, alsook voor een fors bedrag aan juwelen. Ook treffen we in de verschillende vertrekken op Meerenduin porselein aan, zilverwerk, diverse schilderijen en op een “cabinetje” is onder meer een “schilderïe van den overleden heer” aanwezig. Was het er nog maar! Helaas heeft de schrijver van dit artikel nergens een dergelijk portret kunnen vinden.

Conclusie

Het verhaal dat Willem Adriaen met name in de laatste jaren van zijn leven gewoond zou hebben op de buitenplaats Uitermeer lijkt dus niet op te gaan.

Eerder moeten we hierbij denken aan Meerenduin, waar immers na zijn dood in 1733 de boedelinventaris is opgemaakt. Verrassend is voorts dat Willem Adriaen uiteindelijk de voorkeur schijnt te hebben gegeven aan het boerenbestaan, liever dan zijn leven te slijten op de buitenplaats Meerenburg. Landbouw bedrijven schijnt hem in het bloed te hebben gezeten, wat hij ook inderdaad al had aangetoond in zijn Kaapse jaren. Waarschijnlijk zal hij er niet alleen voor hebben gestaan in het omvangrijke boerenbedrijf. Hoogstwaarschijnlijk had hij diverse mensen in dienst. Anders dan met de verhuur van landerijen echter het geval was, ging in dit geval de opbrengst van alle agrarische activiteiten naar de eigenaar toe, cq. Van der Stel. Hij lijkt dus min of meer het leven op de Kaap in Lisse gewoon voortgezet te hebben. En kennelijk beviel hem dat uitstekend.

Onbetrouwbaar personeel

Op l oktober 1727 is ter secretarie van Lisse Johanna van Hellingdoorn verschenen, dienstmaagd van Willem Adriaen van der Stel op zijn “hofstede” te Lisse. Ze verklaart meerdere malen gezien te hebben dat Catharina Kerven, die ook in dienst was bij Van der Stel, niet te vertrouwen was. Ze had eens een beugeltas (een soort geldbeurs) van een andere huishoudster op haar schoot en had uitgeroepen: “Sie, wat al geld heeft Lys in haar tas “. Een andere keer had ze een stuk rauwe spek in haar zak gestoken, afkomstig uit de kelder en was daarmee weggelopen. Tenslotte was er eens een “signet” (zegelring, zegelstempel) vermist. Johanna van Hellingdoorn vond hem terug op zolder en haalde er een andere dienstmaagd bij, maar toen ze terugkwamen was het weg… In die tussentijd was Catharina Kerven van Lisse naar Amsterdam vertrokken.

Bron: Nationaal Archief, Rechterlijk Archief Lisse inv.nr. 32.

De buitenplaats Meerenburg gezien vanuit het noorden, 1732. >:. (*, – g Uit: A.M. Hulkenberg, ’t Roemwaard Lisse (Lisse, tweede druk 1998), p. 37. Rhynlands fraaiste Gezichten (1732).

Hoe is het nu verder gegaan met Meerenduin na het overlijden van Willem Adriaen van der Stel? Symon van der Stel, zijn zoon, verkreeg het volledige eigendom en bleef er wonen tot zijn dood in 1780. Tot 1790 bleef Meerenduin in het bezit van de familie Van der Stel. Korte tijd behoorde het aan Carolina S.L.F, gravin van Gronsveld, maar het wordt al spoedig verkocht aan prof. dr. Lambertus Bicker. In 1801, kort voor zijn dood, verkocht hij zijn bezit aan Jacob E. Smissaert te Amsterdam. Elf jaar later komt het in handen van de makelaar Christiaan Stumphius. Nu is het spoedig gedaan met de buitenplaats Meerenduin. Het huis wordt in 1812 overgedragen aan Hendrik Nieuwenhuis, tuinder van beroep. Hij laat het slopen en zo ook de koepel en de parkaanleg. Er kwam bollengrond voor in de plaats. Nog weer later treffen we hier industrieterrein Meerenduin aan. We zijn dan in de huidige tijd aangekomen.

Bronvermelding

NA        =  Nationaal Archief.
GA        =  Gemeentearchief.

NA, Rechterlijk Archief Lisse, inv.nrs. 13, 14, 15, 17.

NA, Rechterlijk Archief Lisse, inv.nr. 32.

NA, Notarieel Archief Lisse vóór 1842 inv.nrs. 5312- 5315, 5328.

NA, gaarders Lisse.

GA Lisse, inv.nr. 83 (verponding 1715).

GA Lisse, inv.nr. 84 (verponding 1725).

GA Lisse, inv.nr. 312 (morgenboek 1716).

Dr. P.C. Molhuysen en dr. Fr.K.H. Kossmann (red.), Nieuw

Nederlandsch Biografisch Woordenboek IX (Leiden 1933), kol. 1072, 1073.

  1. Verkaik, Een grafzerk in Lisse, de geschiedenis van Willem Adriaan van der Stel (z.p. 1993).

Rectificatie

De Lissese jaren van Willem Adriaen van der Stel

In vorige afleveringen van ons nieuwsblad heb ik een en ander geschreven over de periode waarin Willem Adriaen van der Stel in Lisse verbleef, dus de jaren tussen 1709 en 1733. Ik maakte daarin uiteraard ook gewag van het fraaie graf in de dorpskerk aan ’t Vierkant, waaronder zijn vrouw en hijzelf begraven zouden moeten liggen. ‘Zouden moeten liggen’ inderdaad, want al gauw belde iemand mij op met de mededeling dat dat laatste niet het geval is! Tijdens de restauratie van de Grote Kerk in 2002/2003 heeft men dit vast kunnen stellen. Hoogstwaarschijnlijk zijn de stoffelijke resten van Willem Adriaen en zijn echtgenote elders in de kerk bijgezet, maar waar is nog altijd een raadsel… Het leek me op zijn plek om dit even te vermelden. Met dank aan de tipgever uiteraard. R.J. Pex

De Lissese jaren van Willem Adriaen van der Stel, 1709-1733 (I)

Willem Adriaan van der Stel woonde van 1699 tot 1733 in Lisse. De periode tot 1708  wordt besproken. Hij woonde eerst op Meerenburgh.

door Rob Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 6 nummer 4, oktober 2007

Inleiding

In de Grote of Nederlands-hervormde kerk aan het Vierkant bevindt zich in het portaal vanouds een fraai pronkgraf. Eronder liggen Willem Adriaen van der Stel begraven en zijn echtgenote Maria de Hase, die in respectievelijk 1733 en 1723 ter aarde besteld werden. Wat weten we nu over deze Van der Stel en zijn echtgenote? Welke activiteiten hebben ze gedurende hun verblijf in Lisse ontplooid? Wat kunnen we daar nog van terugvinden in de archieven? Met name van de laatste 24 jaar van het leven van Willem Adriaen is tamelijk weinig bekend. Dit artikel wil daar enig licht op werpen.

Commandeur van Kaap de Goede Hoop, 1699-1708

Maar eerst datgene wat we wél weten. Willem Adriaen werd in 1664 geboren als zoon van Simon van der Stel (1639-1712) en Joanna Jacoba Six (1645-1700).

Vader Simon was in 1639 op Mauritius geboren. In 1659 vertrok hij naar de Nederlanden, alwaar hij in 1663 huwde met Joanna Six. Hij vestigde zich te Amsterdam. In 1679 werd hij benoemd tot commandeur van Kaap de Goede Hoop, een verversingsstation voor de schepen van de VOC die op weg waren naar Indië. Op deze reis naar het zuidelijkste puntje van Afrika ging ook zijn zoon Willem Adriaen mee. Simon zou op de Kaap blijven wonen tot aan zijn dood in 1712.

Willem Adriaen ontmoette daar Maria de Hase, met wie hij in 1684 in het huwelijk trad. Hij vertrok met zijn vrouw naar Amsterdam, waar hij al spoedig de titel voerde van heer van Oud en Nieuw Vossemeer. In 1699 volgde hij zijn vader op als commandeur van Kaap de Goede Hoop. Aanvankelijk voerde hij een goed bewind op de Kaap. Hij bracht tal van verbeteringen aan op land- en tuinbouwgebied, bouwde een nieuwe kerk en voerde nieuwe gewassen in.

Schilderij van Jan Weenix (circa 1650-1675) waarop we Symon van der Stel (1639-1712) zien, juist terugkerend van de jacht. Naast hem op het paard vermoedelijk Willem Adriaen zijn zoon. Het schilderij is helaas verloren gegaan in 1962. Iconografisch Bureau ‘s-Gravenhage.

Al gauw ging het echter mis. In 1700 wist hij een stuk land van 400 morgen op zijn naam te laten zetten. Hij maakte er een grote landbouwkolonie van, Vergelegen genaamd, en bouwde er een buitenhuis op. Alles gebeurde met materialen van de compagnie, doch dit was binnen de VOC in die tijd vrij gebruikelijk. Toch had hij al spoedig tegenstanders, die hem een autoritair bewind in de schoenen schoven. Bovendien zou hij zich op allerlei manieren hebben weten te verrijken, hoewel dit, zoals vermeld, schering en inslag was. Spoedig stelde een groep mensen een aanklacht tegen de commandeur op schrift en zonden deze naar de gouverneur in Indië Daar kreeg echter een familielid van Willem Adriaen kennis van het klaagschrift, zodat deze aan hem de namen van de ondertekenaars bekend maakte. Ze werden gevangen genomen en op last van de commandeur naar het vaderland gestuurd. Het bestuur van de VOC, de Heren XVII, namen echter de zaak onder de loep en kwamen tot de slotsom dat de ondertekenaren van het klaagschrift gelijk hadden. Bijgevolg werden alle beschuldigde ambtenaren ontslagen. Verder moest het buiten Vergelegen worden afgebroken. Ook Willem Adriaen legde zijn functie neer, zij het pas na een jaar, en maakte zich op te vertrekken. Na een schitterend afscheidsfeest ten huize van zijn vader Simon op Constantia, vertrok hij in 1708 weer naar de Nederlanden. Willem Adriaen probeerde nog onder de hem opgelegde straf uit te komen door een uitvoerige “Deductie” op te stellen, waarin hij probeerde aan te tonen dat hij juist gehandeld had. Het bestuur van de VOC bleef echter bij haar eerder genomen besluiten.

Het begin van de Lissese jaren, 1710/11

Willem Adriaen vestigde zich in Amsterdam. In het zomerseizoen woonde hij evenwel in Lisse. Met Lisse zal hij bekend zijn geweest, omdat zijn moeder een lid van de familie Six was, die in Lisse en omgeving bezittingen had.

Uitsnede uit de kaart van Rijnland uit 1746. Van noord naar zuid loopt de Heereweg, toen nog onbestraat. Daar waar deze een bocht maakt, bevindt zich het buiten Meerenburg, waarvan met name de tuinaanleg in grote lijnen is aangegeven. Vervolgens gaan we de “Nieuwe Brug” over. Daar vlakbij bevindt zich een huisje. Willem Adriaen van der Stel kocht het in 1714.

Het huis Meerenburg, één van de grotere buitenhuizen in Lisse en omgeving, stond omstreeks 1710 juist leeg. Voor iemand met heerlijke titels, hij voerde reeds lang de titel van heer van Oud en Nieuw Vossemeer, was dit een mooie gelegenheid. Het huis werd aan hem door de eigenaar, Thomas van Wassenaer van Alkemade, verhuurd. Vanaf 1710 woonde Willem Adriaen dus op Meerenburgh met zijn echtgenote en zijn gezin. Het gezin bestond uit de volgende personen: allereerst de oudste Simon, die echter maar twee jaar werd. Cornelia, de oudste dochter, werd geboren in Amsterdam en huwde te Lisse in 1712 met Marcus van Weert. Het derde kind werd dood geboren. Jacoba Catharina, het vierde kind, was innocent (zwak begaafd, geestelijk gehandicapt). Verder was er Simon II. Ook Maria wordt later innocent genoemd. Zij werd op 58-jarige leeftijd begraven in Lisse. Willem Adriaan, het zevende kind, stierf jong en werd in 1719 op 23-jarige leeftijd in Lisse begraven.

Met name voor de jongste zoon zocht Willem Adriaen een tweede buiten, hetwelk hij vond in de vorm van de buitenplaats Meerenduin. Deze was niet ver verwijderd van Meerenburgh, lag ook aan dezelfde kant van de Heereweg, maar bevond zich iets noordelijker. Het huidige bedrijventerrein Meerenduin is naar deze buitenplaats vernoemd.

De buitenplaats Meerenduin, 1711

Reeds omstreeks 1500 bezat een zekere Claes Willemsz ter plaatse van de latere buitenplaats Meerenduin een “woninge mitter huizinge, bloemen en potinge “. Via het geslacht De Nobelaar vererfde het huis met tuinen op jhr. Diderik Ramp. Het ging hem financieel slecht af en in 1711 verkochten zijn curatoren Meerenduin publiekelijk in Haarlem aan Willem Adriaen van der Stel. Hij kocht het voor zijn zoon Willem Adriaen jr., want twee jaar later gaat het deel van het landgoed waarop zich het huis met de tuinen bevond over in zijn handen. Na zijn overlijden in 1719 kwam het in het bezit van zijn broer Simon, die het tot zijn dood in 1780 bewoond heeft. Willem Adriaen de Oude heeft het oude herenhuis laten afbreken en opnieuw opgebouwd, ofwel het reeds bestaande gebouw aanzienlijk uitgebreid. We lezen althans bij de verkoop in 1734 dat “den overleden heer” (d.i. Willem Adriaen van der Stel sr.) op het te verkopen goed “in sijn leven een hofstede (heeft) gebouwt, ende boomgaarden ende tuijnen aangelegt heeft gehad”. Er moet dus nogal wat nieuwbouw zijn gepleegd, alsook nieuwe tuinen zijn aangelegd ten tijde van Willem Adriaen van der Stel. Wat de omvang hiervan geweest is, hoe die tuinen eruit zagen en waar een en ander precies gesitueerd lag is echter onduidelijk. Op de kaarten van Rijnland uit 1615, 1647, 1687 en 1746 staat de buitenplaats zelfs niet eens aangegeven!

Klik hier voor het volgende deel

 

De buitenplaats Voorburg

Langs de Leidsevaart richting Hillegom aan de noordwestkant lag buitenplaats Voorburg. Het bestond reeds in 1735. Voor 1789 was het al gesloopt.

Door R. J. Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 6 nummer 3, juli 2007

Inleiding.

Dit jaar is het 350 jaar geleden dat de trekvaart tussen Haarlem en Leiden werd aangelegd. Over de geschiedenis ervan kan men uitgebreid lezen in het onlangs verschenen boek “Blauwe ader in de Bollenstreek”. Wij willen hier echter stil staan bij een buiten dat op Lisses grondgebied was gelegen en wel op de noordwesthoek van de Delfweg en de Leidsevaart. De naam van de buitenplaats was Voorburg.

Gunstige ligging

Er bevonden zich meerdere buitens langs de Leidsevaart. In Noordwijkerhout was de buitenplaats Sixenburg gelegen, alsook Duin en Dal. De plek was handig gekozen: over de Leidsevaart konden immers goederen worden vervoerd wanneer men ’s zomers zich vanuit de stad op het platteland vestigde op zijn of haar buiten. Bovendien was Voorburg ook nog eens aan de Delfweg gelegen.

Hendrik de Meyer

Voorburg bestond reeds in 1735. In dat jaar ging de eigenaar ervan, Hendrik de Meyer, tot publieke verkoop over. Het wordt dan omschreven als “de vermaarde hofstede en buitenplaats Voorburg aan de Trekweg bij Half wegen met een aanzienlijk speelhuis en koepel met lood gedekt, een nieuwe paardestal voor zes paarden, een nieuw Hooihuis, achter in den boomgaard een prieel, alsook een vruchtdragende boomgaard ende moestuin, een visvijver, alsmede modieuze behangen kamers, ook een pomp en regenbak, twee stenen pilaren met ijzer hek, alles commode (gemakkelijk in het gebruik) en nieuw “. Nieuwe eigenaar werd de Amsterdamse vrijgezel Nicolaas Witsen (1709-1780).

Lisser Arcadia

Over Voorburg dicht Jan de Graaff in zijn Lisser Arcadia (1771) als volgt:

Ik ga bezien het lieflijk Half wegen, Daar het kanaal bij heen stroomt en gelegen Voor de reizenaar die elders henen wil. Zeer dienstig, wijl ’t vaartuig nooit is stil. Daar de hofstee Voorburg nu is bij gelegen, Daar ’t vruchtrijk hof omsingeld allerwegen, Is vol van vreugd met stroom en bron en plas, Niet misgedeeld, omheind met klavergras. Beminnelijk oord, wiens fraaiheid niet te melden Is….

Uit dat “stroom en bron en plas ” kunnen we afleiden dat er in de tuinen, naast oude kavelsloten, waarschijnlijk ook waterwerken aanwezig waren. Mogelijk één of meerdere fonteinen. Bovendien slaat de vermelding “vruchtrijk hof” op meerdere boomgaarden met vruchtdragende bomen. Verder moet er een enkele moestuin aanwezig zijn geweest, terwijl in één van de boomgaarden zich een prieel bevond, volgens de beschrijving van de buitenplaats uit 1735.          Inn deze periode (1771) begonnen echter langzaam maar zeker de zogenaamde Engelse Tuinen in de mode te komen, die een meer parkachtige landschapsstijl voor ogen stonden. Voor vele buitenplaatseigenaren ging dit laatste wat al te ver en dus komen we rond 1771 nog heel wat formeel aangelegde tuinen tegen.

Einde van Voorburg

Toen Witsen in 1780 overleed werd er een uitgebreide boedelinventaris opgesteld, waarna de erfgenamen Voorburg voor f 8100 verkochten aan Egbert Bosch, eveneens afkomstig uit Amsterdam en aldaar woonachtig aan de Keizersgracht. Hij was dus zeker niet onbemiddeld! Toch heeft hij maar kort van zijn bezit genoten, want reeds acht jaar later kwam hij te overlijden. Ook nu werd weer een inventaris opgemaakt. Het buiten werd geschat op f4000 en de bijbehorende landerijen op f 1000. Het bezit was dus in korte tijd aanzienlijk in waarde gedaald. Als koper trad op Geerlof de Waal, gehuwd met Geertruy de Graaf. Hij was zijn zwager als herbergier op Halfweg opgevolgd. Dit betekende het einde van Voorburg. Vóór 30 oktober 1788 was het buiten reeds gesloopt. Toen Samuel Ireland Halfweg in 1789 bezocht repte hij met geen woord over Voorburg.

Correctie artikel “De buitenplaats Voorburg” (juli nieuwsblad)

In het vorige nummer van ons nieuwsblad heb ik een artikel geplaatst betreffende de tamelijk onbekende buitenplaats Voorburg bij Halfweg. In mijn enthousiasme plaatste ik daarbij een aquarel afkomstig uit de Kennemeratlas in het Noord-Hollands Archief. Men ziet daarop afgebeeld een vaart met daarlangs een weg met geboomte aan weerszijden. Rechts is duidelijk een speelhuis te zien, dus een klein gebouwtje van één woonlaag, waarin men wat kon drinken met bekenden of familie, en die meestal deel uitmaakte van een buitenplaats. Het kan hier, zo is mij uit diverse reacties gebleken, echter niet om het buiten Voorburg gaan. Aan deze kant van de Leidsevaart liep namelijk een jaagpad. Deze moest aan de zijde van de trekvaart bomenvrij zijn, daar anders het paard de schuit niet kon trekken. Op de bewuste aquarel zijn echter duidelijk bomen te zien. Het gaat hier dus vermoedelijk om een heel andere locatie dan ik aanvankelijk gedacht had. Het leek me juist om dit even recht te zetten. Met dank aan Brigitte Rink en Reg van Dommelen die me op het bovenstaande attent maakten.

RobPex

Door den docter zijn nog vruchteloos alle mogelijke middelen in het werk gesteld

In het politierapport uit 1847 wordt het relaas beschreven over het verdrinken van Mietje, de diensmaagd van Leembruggen, eigenaar van Veenenburg, vroeger Huis ter Panne genoemd.

door R.J. Pex

INHOUD Jaargang 6 nummer 2, april 2007

Uit het politierapport van Lisse, deel 7

Reeds vanaf de zestiende eeuw bevond zich op de grens van Lisse en Hillegom het Huis ter Panne, later wel Veenenburg genaamd. Het uitgestrekte duingebied tussen de Loosterweg-Noord, de Veenenburgerlaan en de Heereweg maakte deel uit van het landgoed. In 1847 was Veenenburg het eigendom van de Leidse textielfabrikant Johannes Leembruggen. In mei van dat jaar verdronk zijn dienstmaagd Mietje.

Op 22 mei 1847 verscheen voor de burgemeester van Lisse Nicolaas Deen, tuinknecht op Veenenburg.1 Hij verklaarde “op gisteren morgen ten zes uren in het huis gekomen te zijn om de bloemen daar uit te halen, als wanneer hem door de werkmeid wierd gevraagd of hij Mietje (Anna Maria Bosch, dienstmaagd bij den heer J. Leembrugge) niet gezien had”. Ze was reeds om half vijf in de ochtend opgestaan om naar de “beste kamer” te gaan, maar ze had haar niet teruggezien. Had Nicolaas haar soms bij de tuinman gezien? “Het antwoord daarop was neen”.

Mietje wordt gevonden
Nicolaas begon een ongeluk te vermoeden en “liep even achter het huis om en zag daar een rok boven op het water”. Daarop haalde hij de betreffende persoon uit het water. Het bleek inderdaad Mietje, de vermiste persoon, te zijn. Met behulp van enige andere mensen bracht Nicolaas haar binnen in het huis. “Daar gekomen zijnde zijn nog alle mogelijke middelen in het werk gesteld door den heer J. Leembrugge en door den heer docter van Dieren om er eenig leven in te ontdekken, maar alles vruchteloos”.

Veenenburg gezien vanaf de huidige Loosterweg-Noord omstreeks 1900. Het huis waarvan we hier de voorgevel zien, dateert uit omstreeks 1797 en is afgebroken in 1913. Het bevindt zich temidden van een fraaie parkaanleg, een zogenaamde Engelse Tuin. Aanvankelijk zal hier echter een Franse Tuin, dus een meer formele tuinaanleg, aanwezig zijn geweest. (Coll. Auteur

De brief
De vorige avond had Mietje nog “met de laatste spoortrein” een brief aan haar moeder gezonden. Aan de rand van het landgoed van de heer Leembruggen bevond zich namelijk sinds enige jaren een station. Met de aanleg van het spoor in 1842 had hij deze voorziening van de Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij afgedwongen. Vanaf die tijd beschikte Leembruggen dus over een privé-station. Stond er wellicht iets in de brief dat enig licht zou kunnen werpen op de mysterieuze dood van Anna Maria Bosch, ook wel Mietje genaamd? De brief werd inderdaad weer teruggevonden, maar helaas kon men uit de brief niet vernemen “dat ten tijde dat die ontvangen zou worden, zij er niet meer zijn zoude”.

Conclusie
De dood van Mietje zal wel hard aangekomen zijn. Toch kwam het in vroeger eeuwen wel vaker voor dat wanneer men om de een of andere reden te water geraakte, dit voor de betrokkene fataal afliep. Men moet nu eenmaal rekening houden met het feit dat niet iedereen kon zwemmen. Hoogstwaarschijnlijk gold dit ook voor Mietje.
Ironisch genoeg staat dit geval niet alleen. Ook Gerard, zoon van Johannes Leembruggen, zou op Veenenburg in de herfst van 1865 tijdens een jachtpartij om het leven komen door verdrinking.
Ook elders in de politierapporten lezen we weleens van een enkel geval van dood door verdrinking en in de begrafenisregisters is er eveneens zo nu en dan sprake van drenkelingen die bijvoorbeeld op de Lissderbroek aan de rand van het Haarlemmermeer waren aangetroffen na een flinke storm. Het zal dan ook niet zomaar om een slootje zijn gegaan, waarin Mietje was verdronken. Eerder denken we in dit verband aan een vijver, die deel uitmaakte van de parkaanleg ter plaatse.

Bronnen: Gemeentearchief Lisse inv.nr. 1115; Idem, bevolkingsregister 1840-1850 (huisnr. 68); Idem, huwelijksregisters (1851); A.M. Hulkenberg, ’t Roemwaard Lisse (tweede druk 1998), p. 31.

1 Nicolaas of Klaas Deen was in 1845 op Veenenburg als tuinmansknecht aangenomen. In 1847 was hij 27 jaar oud. Op 27 juni 1851 trad hij in het huwelijk met Maartje van der Werff. 

Copyright © 2007 Vereniging Oud Lisse