Berichten

Loosterweg-Noord 6 – Boerderij Middelburg van Keukenhof

Boerderij Middelburg van landgoed Keukenhof staat op de fundamenten van een boerderij uit de 17e eeuw.

Kadaster: C-3306. Monument: 25904. Bouwjaar: 1852.

De boerderij dateert uit 1852 en staat op de fundamenten van een boerderij uit de 17e eeuw. Het is een van de boerderijen van Landgoed Keukenhof.

 

De voorkant van de boerderij

De zijkant van de schuur

Sationsweg 57 – Spoorwegstation Lisse

Het voormalige station heeft kenmerken van de Jugenstil. Boven de ingang was de statonswoning.

Kadaster: C-4408. Monument: 516111. Bouwjaar: 1905. Architect: D.A.N. Margadan.

Het ligt aan de spoorlijn die vroeger de Oude Lijn heette. Deze Oude Lijn is de oudste spoorlijn van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HIJSM) en loopt over de route Amsterdam – Haarlem – Leiden – Den Haag HS – Delft – Schiedam – Rotterdam. Het eerste gedeelte, Amsterdam-Haarlem, was de oudste spoorverbinding in ons land. Haarlem-Leiden volgde in 1842.
Tijdens de aanleg van de spoorlijn kreeg de HIJSM te maken met grootgrondbezitters in de Bollenstreek. Zij zagen de spoorlijn het liefst ten westen van de Leidse Vaart. Niet direct over hun gebied. Dit werd niet ingewilligd, maar de grondeigenaren kregen het wel voor elkaar om de lijn op een (voor hun) zo gunstig mogelijke plek aan te leggen. De toenmalige eigenaar van het landgoed Venenburg (Leembruggen) had bij de HIJSM zelfs een eigen stopplaats bedongen, ten noorden van Lisse dus. Het duurde nog tot 1896 voordat de HIJSM eindelijk van deze stopplaats verlost was.
In 1891 werd een halte Delfweg geopend en had Lisse een eigen stopplaats. In 1896 werd de naam gewijzigd in Lisse. Van een station was nog geen sprake.

In 1905 kreeg Lisse een volwaardig stationsgebouw. Naar een ontwerp van architect D.A.N. Margadant. De bouwsom werd begroot op fl. 153.000,-.
Het is ontworpen in een asymmetrische vorm. Het hoge deel, boven de ingang, is de stationswoning. Naast het stationsgebouw staat een toiletgebouw dat oorspronkelijk door middel van een poortje met het stationsgebouw was verbonden. Het gebouw heeft vele kenmerken van de Jugendstil. Ook binnen zijn nog diverse oorspronkelijke details bewaard gebleven. De link met de Bollenstreek is te herkennen aan enkele schilderingen met bolbloemen. Het station werd op 15 november 1905 in gebruik genomen.
In 17 september 1944 (grote spoorwegstaking 2e wereldoorlog) werd de halteplaats gesloten. Vlak na de oorlog werd de halteplaats uit de dienstregeling geschrapt. In 1970 was het ook gedaan met de stopplaats voor het goederenvervoer.
Vanaf de jaren 50 van de vorige eeuw stopten er in het voorjaar nog treinen voor bezoekers van de Keukenhof. Het noodperron van station Lisse is voor het laatst (90-er jaren)gebruikt door Lovers Rail om reizigers voor de Keukenhof af te zetten.
Op station Lisse heeft tot 1980 een treindienstleider gezeten voor de bediening van de relaisbeveiliging.
In de loop der jaren verpauperde het gebouw sterk. Aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw kwam het op de nominatie te staan om gesloopt te worden.
In de stationswoning woonden toen nog de tweede stationschef met zijn echtgenote. Deze mevrouw U.M.Möller-Blom vroeg bij het bestuur van de Vereniging Oud Lisse aandacht voor de dreigende sloop van het markante pand.
Na moeizame onderhandelingen slaagde de Stichting Oud Lisse er in om in 1993 een contract met de NS af te sluiten en zo afbraak te voorkomen. De vereniging moest zorg dragen voor het (achterstallig) onderhoud. Het gebouw werd gerenoveerd. In de wachtkamer van de 3e klasse ontdekte men bijvoorbeeld nog Jugendstil-patronen op de banken. Die versieringen zijn teruggebracht.
Sinds 1994 was in het voormalige station Restaurant “De Verloren Koffer” gevestigd, in 2011 opgedoopt tot restaurant LiZz. In 2013 sloot dit restaurant.
Het stationsgebouw verwierf de status rijksmonument.
Stichting Kasteel Keukenhof verwierf in 2008 het voormalige station Lisse en het belendend terrein in eigendom. Na een restauratie werd Station Lisse, het voormalige stationsgebouw, in 2014 weer een horecagelegenheid.

Ingekleurde foto van het station

Ansichtkaart van station Lisse

Station Lisse is nu eigendom van Landgoed Keukenhof

Een oude foto van het station

3e Poellaan – Tuin- en parkaanleg Buitenplaats Ter Leede

Een gedeelte van het park van landgoed Ter Leede ligt in de gemeente Lisse.

Kadaster: B 2434, B 553, B 554, B 555, B 556, B 557. Monument: 52840.

Het buiten Ter Leede werd rond 1660 gesticht door de Amsterdammer Nicolaas Dragon. Hij bouwde een voornaam herenhuis dat vanaf de straatweg via een lange oprijlaan was te bereiken.
Na 1928 werd Ter Leede niet meer permanent bewoond. Het werd daarna onder meer gebruikt als opleidingsinstituut van de Katholieke Gidsenbeweging in Nederland. Na de restauratie in 1981 is Huis Ter Leede weer in particuliere handen gekomen en woonhuis geworden. Ter Leede is niet te bezichtigen.
Ter Leede ligt in Sassenheim, maar delen van de parkaanleg liggen in Lisse. Het huis en delen van de parkaanleg zijn rijksmonument.
Begin 20e eeuw werd het park aangelegd in de late landschapsstijl, ook wel gardenesque stijl genoemd. Kenmerkend is dat de lijnen in de tuin zich zowel naar punten binnen als buiten de aanleg richten. Bij Ter Leede zijn er o.a. zichtlijnen naar het omliggende weidelandschap. Afwisseling is belangrijk. Ter Leede heeft een slingerende vijver.
Er is nog een oude eikenlaan uit de 18e eeuw die in de latere parkaanleg is opgenomen. Op een minuutkaart van 1819 blijkt deze laan al ingetekend te zijn.

De entree van het park van landgoed Ter Leede

Heereweg 349a – ’t Huys Dever

Reinier d’Ever bouwde Dever rond 1370 in een U-vorm. Later was de donjon een ruïne.

Kadaster: B-1962. Monumentnummer: 25895. Restauratie vanaf 1973.

De naam d’Ever is zeer oud, van voor 1221. Waarschijnlijk heeft het geslacht Ever gewoond op de locatie waar het huis Dever staat.

Reinier d’Ever bouwt Dever rond 1370. Dever is gebouwd in een U-vorm. De voorzijde is rond. Dat maakt de toren uniek in Nederland. De ronde vorm maakt de constructie sterk en zo kon de toren het in een belegering langer volhouden. De achterzijde, die op het zuidoosten is gericht, is vlak. Daar waren in de middeleeuwen moerassen, die het eventuele vijanden vrijwel onmogelijk maakten om Dever van die zijde te benaderen. Een ronde vorm was daar dus niet nodig.

Het huis is vergroot in 1628 en in 1631 of 1634 komt er een groot herenhuis bij. Bij het huis staat op de voorburcht het bakhuis, bouwhuis en braadhuis.

Tijdens de reformatie wordt in de muur van de bovenverdieping een kapelletje gehakt.

In 1703 waait tijdens een zware stom het dak van de oude Dever. De schade wordt in 1767 hersteld en er wordt een huurder gezocht. De houten ophaalbrug wordt vervangen door een stenen brug. Maar een nieuwe bewoner wordt niet gevonden. In 1848 stort een deel van het herenhuis in. (De bouwsporen met o.a. een trap in de ronde zijde zijn uit die periode). Er was gefundeerd in de oude slotgracht.

Iedereen die stenen nodig heeft haalt in die periode bouwmateriaal bij Dever. In 1862 storten ook de kapelgewelven van de donjon in.
Omstreeks de tweede helft van de 19e eeuw was er van Dever niet meer over dan een grote klomp metselwerk.

In 1945 werd de Nederlandse staat eigenares van Dever omdat Dever als vijandig bezit werd geconfisqueerd. Al in de twintiger jaren van de twintigste eeuw waren er stemmen opgegaan om Dever te restaureren.

In 1963 werd de Stichting Dever opgericht, die er voor ging ijveren om vorm te geven aan een zorgvuldige restauratie van de toren. Jaren heeft het geduurd, maar met behulp van de gemeente Lisse en Monumentenzorg kon er dan eindelijk, in 1973, worden begonnen aan een intense restauratie van de woontoren Dever.

De restauratie van de woontoren heeft vijf jaar in beslag genomen. Ook verdere plannen ter restauratie werden gemaakt en gerealiseerd.
De fundamenten van de voorhof zijn opgetrokken. De grachten zijn gegraven en het realiseren van de beide bruggen maken het weer tot een complete ridderhofstad.

Op de brug naar de voorhof staat een kunstwerk van Marie-Claire Witjes.
`t Huys Dever is een rijksmonument en een museum dat de geschiedenis van deze woontoren vertelt.

Donjon Dever in 2017

Dever 2002

donjon Dever in 2002

 

Ansichtkaart van de ruïne

Tekening van Schoemaker

Heereweg 347c – Voormalige poortwachterswoning

De voormalige poortwachterswoning bij Dever staat aan de oprijlaan naar ’t Huys Dever.

Kadaster: B-2743. Monumentnummer: 25897. Restauratiejaren: 1978-1981.

De poortwachterswoning aan de oprijlaan naar ’t Huys Dever (Deverlaan) heeft één verdieping plus zolder met zadeldak, de nok staat haaks op de Deverlaan. De topgevels hebben boerenvlechtwerk. Achter aan de oostzijde van het huis is een lange aanbouw, deels van hout. Het poortwachtershuisje is gebouwd tussen 1631 en 1634 door Johan van Schagen, eigenaar en bewoner van de ridderhofstad ’t Huys Dever, toen deze een groter voorhuis aan Dever realiseerde. In de jaren 1950-1978 is de woning onbewoond en zeer vervallen. In 1971 is het huis in gebruik als opslag bij bloembollenkweker P. Schoorl van nummer 349. In 1978-1981 wordt de poortwachterswoning fraai gerestaureerd en verbouwd met C.B.F. Schoorl als opdrachtgever. (bron beeldbank Lisse.nl).

 

Het poortwachtershuisje van ’t Huis Dever

 

Keukenhof 1 – Rozenhek van Keukenhof

Het toegangshek met pijlers is in 2017 gerestaureerde. Het gewelf is origineel.

Kadaster: A-1302. Monument: 513981. Gerestaureerd: 2017.

Ten westen van de huidige hoofdingang bevindt zich een toegangshek, dat tot voor kort in vervallen staat was. Het is in 2017 mooi gerestaureerd. Het z.g.  rozenhek is gesitueerd op een duiker met gemetseld tongewelf. Dit tongewelf is nog origineel. Het hek bestaat uit twee gemetselde pijlers met hardstenen dekplaten met een smeedijzeren spijlenhek.

Het fietspad naar het landgoed gaat nu door de poort

Het gerestaureerde rozenhek

Het vervallen rozenhek voor de vernieuwing

 

 

Vereniging Oud Lisse start onderzoek naar ‘Sporen van Six’

In overleg met burgemeester Spruit is een onderzoek gestart naar het wel en wee van de familie Six in Lisse.

De geschiedenis van de boerderij De Phoenix te Lisse.

De relatie met de buitenplaatsen Wassergeest en de Grotenhof (Knappenhof) in Lisse en de bewoners van de boerderij.

Door G. Schrama

Een samenvatting staat in het Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 1, januari 2015

Inleiding

Tijdens mijn stamboomonderzoek kwam ik een roman tegen genaamd ”In de schaduw der molenwieken, een Lisser familieroman uit de Patriottentijd (1774-1796)” door Joh. Dekker. Ter afwisseling van het jarenlang zoeken in archieven, Internet, literatuur e.d. heb ik dit boek gelezen. Maar zelfs in dit boek kwam ik een Schrama tegen en wel Karel Schrama. De auteur omschrijft in zijn boek Karel als volgt : “Hij was de kromme, maar olijke pachter van de grote boerderij genaamd ”de Phoenix” welke beschut gelegen was tussen de uitlopers van het Reigersbos aan de (oude) Es(ch)laan.” In eerste instantie kon ik nergens iets vinden over een Karel die boer was op De Phoenix in de Patriottentijd (1774-1796). Ik had wel een Karel in mijn stamboom, maar die was geboren in 1799, na de Patriottentijd. Ik ga ervan uit dat het over dezelfde Karel ging en het “een dichterlijke vrijheid” was van Joh. Dekker in zijn boek. Ook kwam er iets totaal onverwachts “boven water”. Verderop in deze publicatie is dat te lezen in de paragraaf “De opvolgers van Karel als pachter van De Phoenix (1876-1892)”

Algemeen

schilderij uit 1942 van de boerderij van familie de Wit, boerderij ‘de Phoenix’

In deze publicatie wordt de geschiedenis van de boerderij De Phoenix gevolgd middels de eigenaren van de boerderij, die meestal niet zelf op de boerderij woonden, en middels hun pachters met als belangrijkste pachter uiteraard Karel Schrama. De eigenaren van de buitenplaats Grotenhof (tot circa 1765 Knappenhof genaamd) en van de buitenplaats Wassergeest waren in de loop der eeuwen tot 1959 vaak ook eigenaar van de boerderij De Phoenix.
Op de eerste regel van de hierna volgende hoofdstukken staat tussen haakjes de periode waarop het hoofdstuk betrekking heeft.
Jonkheer Adriaen van der Laen / Adriaen Maertensz. Block (1630-1662)
Het begon met Jonkheer Adriaen van der Laen, hij kwam uit een Haarlems geslacht, was stadhouder 1) der lenen van Dever en rentmeester van Rijnland. De Jonkheer koopt in 1630 van Jacob van Bouxtel een duinmeierswoning 2) gelegen aan de rand van het Keukenduin tussen de huidige Es(sen)laan 3) en de Spekkelaan 4). Deze duinmeierswoning werd later De Phoenix genoemd.

Wassergeest

Ligging van vaarten, wegen, huizen en sloten die deel hebben uitgemaakt van het Wassergeest-bezit, getekend door Th.J.M. Pex. Bron : boek Wassergeest te Lisse, R.J. Pex

Wassergeest 1850

Deze woning werd toen (in 1630) bewoond door Dirk Gerritsz de Monninck. Voor die tijd woonde er in 1603 de duinmeier Jan Gerritsz de Monninck, zij waren waarschijnlijk broers. Van der Laen geraakte echter in financiële moeilijkheden en in 1644 werd zijn zwager Adriaen Maertensz. Block eigenaar van de duinmeierswoning. Block was niet van adel, maar had geluk gehad “op zee”. Hij had zich zo een belangrijke positie verworven, was eigenaar van het Huis Ter Specke en stichter van de buitenplaats Keukenhof. Adriaen van der Laen was in 1660 de stichter van de buitenplaats Wassergeest. De nieuw gebouwde woning op de buitenplaats zag er uit als een herenboerderij. Blijkbaar verwisselen beide heren weer qua eigenaarschap van de duinmeierswoning want van der Laen was in 1662 weer verkoper van de duinmeierswoning. De verwisseling van eigenaar is (nog) niet onderbouwd door gegevens uit bronnen, maar is gebaseerd op de hierna volgende verkoop aan Pieter Six.
Pieter Six / Pieter Six Pietersz. / Pieter Six Pietersz. Jr. (1662-1763)
Pieter Six erfde in 1654 de Lissese goederen (waaronder Knappenhof) van zijn moeder Anna Wijmer en heeft het bezit aanzienlijk uitgebreid. Hij slaat in 1662 een grote slag en koopt onder andere van Adriaen van der Laen de duinmeierswoning aan de rand van het Keukenduin. Dit was het begin van drie generaties Six als eigenaar van de buitenplaats Knappenhof en de duinmeierswoning. Achtereenvolgens waren dat :
Pieter Six van 1662 tot zijn overlijden in 1680 en daarna zijn weduwe tot haar dood in 1689
hun zoon Pieter Six Pietersz. van 1689 tot zijn dood in 1703
Pieter Six Pietersz. Jr. was in 1703 nog minderjarig, maar in 1712 nam hij de erfenis dankbaar in ontvangst. Hij trouwde in 1716 met Geertruid van der Lijn, hij overleed in 1755 en zijn weduwe in 1763.

 

De buitenplaats Knappenhof.
Bron : het boek “Rhynlands fraaiste gezichten” door Abraham Rademaker, uitgegeven in 1732, maar gebaseerd op oudere prenten o.a. van 1630.

Pieter Six Pietersz. Jr. heeft diverse hoge posten bekleed zoals schepen en burgemeester van Amsterdam, kapitein der Burgerij, Commissaris van de Artillerie en Fortificatie, ambachtsheer van Amsterdam, Sloten en Sloterdijk, bewindhebber van de VOC, heemraad, schepen en hoofdingeland 5) van de Watersgraafmeer.
Achtereenvolgens waren de volgende personen van 1693 tot 1730 bewoners van de duinmeierswoning : Floris Cornelisz. de Vlieger, Engel Jansz. Koster en Crijs Arisz. van Breedloosbergen (of Brelofsbergen).
Floris Cornelisz. de Vlieger was vanaf 1693 de pachter en van beroep was hij duinmeier. In die functie moest hij het Keukenduin, voor zover dat in handen was van de heer Six, beheren. En daar hoorde uiteraard bij dat hij regelmatig de nodige konijnen op de Knappenhof moest bezorgen. Maar Floris zal zelf ook wel van dat kostelijke wild genoten hebben. Floris huurde ook loosters 6) ter grootte van circa vijf morgen. Hij verbouwde dus ook een en ander of had misschien koeien. Na onenigheid met de Heer Six over het betalen van de huur is Floris in 1697 vertrokken.
Floris werd opgevolgd door Engel Jansz. Koster, die in 1698 alweer was vertrokken, naar Haarlem.
Van 1698 tot circa 1730 was Crijs Arisz. Van Breedloosbergen de pachter. Hij moest vanaf 1699 tien jaar lang 330 gulden per jaar betalen voor de huur van een stuk Keukenduin en de duinmeierswoning.
Vrouwe Geertruid van der Lijn / Cornelis Jacob van der Lijn en zijn zuster Anna Maria (1763-1784)
Vrouwe Geertruid van der Lijn , de weduwe van Pieter Six Pietersz. Jr, was een tante van Cornelis Jacob van der Lijn en zijn zuster Anna Maria. Na het overlijden van tante Geertruid erfde in 1765 Cornelis Jacob onder andere het huis Knappenhof en Anna Maria onder andere de duinmeierswoning. In 1764 werd de buitenplaats nog “Knappenhoeff” genoemd maar in 1765 wordt het buiten van Cornelis Jacob de naam “Grootenhoff” toegedicht. In 1776 is Anna Maria van der Lijn overleden en komt haar bezit, conform het testament van Vrouwe Geertruid Six – van der Lijn, in handen van haar broer Cornelis Jacob. Door schulden moest Cornelis Jacob van der Lijn in 1782 Grotenhof verkopen en in 1784 de duinmeierswoning.
Cornelis Jacob was een zoon van een belangrijk ambtenaar in Alkmaar en als kind vallen hem al ereambten ten deel. Hij was kerkmeester van de Nieuwe kerk, later regent van het Burgerweeshuis, koopman, assuradeur en Kapitein van de Amsterdamse Burgerij. Meer informatie over het geslacht van der Lijn is te vinden op de site van de gemeente Alkmaar.

Appolonius Jan Cornelis Lampsins (1784-1796)
In 1784 kocht Appolonius Jan Cornelis Lampsins de duinmeierswoning met de bijbehorende 26 morgen grond. Hij was zowel eigenaar van de buitenplaats Grotenhof (1782) als van de buitenplaats Wassergeest (1783). Gerrit Pietersz. Langeveld was in 1784 en ook nog in 1786 de pachter van de duinmeierswoning. De naam De Phoenix komen we voor het eerst tegen in 1789 als de boerderij door Appolonius Jan Cornelis Lampsins te koop wordt aangeboden. In een advertentie in de Amsterdamsche Courant van 2 mei 1789 staat “Een capitale BOERENGEBRUIKER, genaamd DE PHOENIX (…)”. In de jaren daarna leest men ook wel eens “De Phenix” of “De Phaenix”. “Phoenix” betekent zoveel als “uit de as herrezen”. Blijkbaar is de boerderij, ergens tussen 1786 en 1789, afgebrand en daarna weer opgebouwd. De boerderij is later nog een keer afgebrand toen Karel Schrama de pachter was.
Appolonius Jan Cornelis Lampsins moest, wegens schulden, in 1790 zowel Grotenhof als Wassergeest verkopen. In de verkoop van Grotenhof is begrepen ‘Een kapitale BOERENBRUIKER (pachthoeve), genaamd DE PHOENIX, met deszelfs Huismans Wooninge, Stallinge, Schuur, Bergen, etc’.! De Grotenhof wordt echter zonder De Phoenix verkocht. De Phoenix blijft in het bezit van Lampsins tot hij het in 1796 verkoopt aan het tweetal Willem Walman en Cornelis Heemskerk, beide afkomstig uit de Vogelenzang. 7)
Appolonius Jan Cornelis Lampsins was kerkmeester van de Oosterkerk, Kapitein van de Burgerij, Bewindhebber van de West-Indische Compagnie, directeur van de kolonie Suriname en lid van de Raad van de Vroedschap van Amsterdam. Daarna was hij Baljuw van Vlissingen.
Willem Walman en Cornelis Heemskerk / zijn zoon Cornelis (1796-1805)
In 1800 en 1801 staat het tweetal hun aandeel in De Phoenix af aan Cornelis Heemskerk junior, de zoon van Cornelis Heemskerk. 8) In het begin gaat het heel goed met het boerenbedrijf van Cornelis Jr., maar op 18 juli 1805 is hij genoodzaakt zijn gehele bezit af te staan aan Daniel Pompejus Johannes van der Staal van Piershil.

Daniel Pompejus Johannes (D.P.J.) van der Staal van Piershil en zijn zoon Guillaume Charles (1805-1852)
D.P.J. van der Staal van Piershil was sinds 1804 eigenaar van Wassergeest en toen hij in 1805 het boerenbedrijf kocht, wordt dat omschreven als “De Huismanswooninge genaemt de Phoenix met desselvs bargen, Schuuren, Zomerhuis, Stalling voor dertig à veertig Koebeesten, Kaarnhuys, Item Erven, Boomgaard met en benevens de nombre van vijff en Twintig Morgen zoo weij, hooy, als teelland”. 9)
Daar Heemskerk junior van D.P.J. van der Staal van Piershil de garantie wilde hebben dat hij op De Phoenix kon blijven wonen is er tegelijk met de verkoop op 18 juli 1805 een uurcontract afgesloten met een huurprijs van 1100 gulden per jaar. 10) In de lijst van de personele quotisatie uit 1808 11) 12) komen we de naam van boer Heemskerk nog tegen evenals in het volkstellingsregister uit 1809. 13) In 1812 blijkt hij echter vertrokken te zijn en in 1814 treffen we hier een zekere Pieter Dirkse Langeveld als pachter aan. 14)
Op 20 april 1839 heeft D.P.J. van der Staal van Piershil de boerderij De Phoenix en omliggende landerijen (in totaal zo’n 25 morgen) overgedragen aan zijn zoon Guillaume Charles. Het geheel wordt in de acte, opgesteld door de Lissese notaris Jan Gerard Cramers, omschreven als “Den Bouwmanswooning genaamd De Phoenix met verdere getimmertens, Erven, Tuyn, Boomgaard en eenig boschhakhout (…) met alle na te melden partijen lands”. 15)

 

In augustus 1852 heeft Guillaume de latere Vennesloot er nog bijgekregen. Deze strekte zich uit vanaf boerderij De Phoenix , onder de Jannetjesbrug door, tot in de Ringsloot van de Lisserpoelpolder. Hij kreeg deze sloot erbij daar de bewoners van De Phoenix hiervan altijd gebruik hadden gemaakt “volgens vroegere Titels en bescheiden”. 16) Hier heeft Karel ook vast wel gebruik van gemaakt voor transport van zijn produkten en / of voor het ophalen van hooi als hij grond had in de Lisserpoelpolder.
D.P.J. van der Staal van Piershil moest wegens schulden zijn deel van het landgoed Wassergeest op 16 september 1852 verkopen. 17) Ook het aandeel in het landgoed van Guillaume Charles, zijn zoon, werd verkocht. Het omvatte onder andere de “Bouwmanswoning genaamd De Phoenix”. Karel Schrama kocht toen een perceel land dat niet nabij het huis Wassergeest lag. Dit zou heel goed land in de Lisserpoelpolder geweest kunnen zijn.
Van der Staal sr. was ambachtsheer, hoogheemraad 18) van het Hoogheemraadschap van Rijnland en burgemeester van Lisse. Daniel Pompejus Johannes van der Staal erfde de heerlijkheid van Piershil en noemde zich hierna Van der Staal van Piershil. Meer informatie over de famiie van der Staal van Piershil is te vinden op de site gahetna.nl (van het Nationaal Archief) onder toegang 3.20.54.

Karel Schrama (1824-1876)

Boerderij De Phoenix vanuit het zuidoosten gezien (Achterweg-zijde), schilderij door W. Schouten 1942, collectie P. de Wit, fotograaf F. v.d. Veen

In de eerste decennia van de 19e eeuw blijkt het met de boerenstand op De Phoenix niet zo voorspoedig te gaan. Er was een hele reeks van pachters geweest die steeds gedurende korte tijd het hoofd boven water hadden weten te houden. Karel Schrama 19) was vanaf 1824 pachtboer op De Phoenix en het zou hem beter vergaan. 20) Gedurende enige tijd liep het boerenbedrijf van Karel en zijn vrouw Marytje Riggel zeer voorspoedig totdat de gehele boerderij in 1830 in de as werd gelegd. In de memoires die Johannes Rotteveel, boer bij Dever, tussen 1830 en 1878 heeft opgetekend, lezen we dat op “den 6 september” van eerstgenoemd jaar ” (1830) de wooning van de Heer van der Staal, bewoond door Karel Schrama, (is) verbrand door het broeien van het hooi “. 21) In een kroniek opgesteld door Cornelis van der Zaal, de zeer bekende Lisser timmerman en molenmaker, schrijft hij dat in de nacht van 11 op 12 september 1830 het woonhuis en de stal van de boerderij De Venne, waar Carel Schrama woonde, in volle vlam stond. Opvallend is dat de boerderij niet De Phoenix maar De Venne genoemd werd. Een verklaring hiervoor kan zijn dat er een sloot genaamd de “Vennesloot” vanaf de Phoenix in de richting van de Haarlemmermeer liep. Ook is opvallend dat in de memoires van Rotteveel een andere datum van de brand genoemd wordt dan in de kroniek van Van der Zaal. Na opdracht van de heer Van der Staal senior is door de heer van der Zaal binnen 10 weken de schade aan de boerderij hersteld en kon boer Schrama zijn boerenbedrijf hervatten. 22) In de jaren 1844 tot 1867 kwamen er uitbraken van veepest voor en boer Karel deed dan ook diverse malen aangifte van gestorven vee. 23) Onder andere kwam Karel in 1849 op een dag melding maken van liefst vijftien koeien die bij hem aan longziekte waren overleden. De schade was echter niet van dien aard dat hij zijn boerenbedrijf moest beëindigen en Karel heeft zichzelf redelijk door deze moeilijke periode heen kunnen slepen. In ieder geval heeft hij tot zijn dood (in 1876) op De Phoenix het boerenbedrijf uitgeoefend. 24) 25)

Jonkheer Nicolaas Johan Steengracht (1852-1899)
Nieuwe eigenaar van Wassergeest en De Phoenix werd op 16 september 1852 de Jonkheer Nicolaas Johan Steengracht als curator van zijn (geestelijk gestoorde) broer Johan Frederik. Bij de verkoop werd bepaald dat bij de gronden van de tuinmanswoning “ten behoeve van de bouwmanswooningen de Hoogewerf en De Phoenix (….) voor den duur van den tegenwoordigen verhuring (wordt) voorbehouden een overpad ten dienste van melkers”. 26) Nicolaas Johan en zijn broer Johan Frederik kwamen uit een heel rijke Zeeuwse “regenten-familie”.

Hun vader had in 1809 Keukenhof gekocht. Nicolaas Johan kocht Wassergeest kennelijk niet voor zijn broer. Het werd namelijk in 1853 verhuurd aan Carel Anne Adriaan baron van Pallandt gehuwd met Jonkvrouw Cecilia Maria Steengracht (zuster van beide broers en eigenaresse van Keukenhof). Toen echter Jonkheer Johan Frederik Steengracht in 1862 overleed, kreeg de jonkvrouw in 1863 ook Wassergeest in eigendom toebedeeld. De Jonkvrouw was de laatste van de vier eigenaren van de Phoenix waar Karel als pachter mee te maken had. Eerst had hij te maken met vader en zoon van der Staal van Piershil en daarna met broer en zus Steengracht.

De opvolgers van Karel als pachter van De Phoenix (1876-1892)
Karel Schrama is overleden op 7 mei 1876. 27) Zijn vrouw was al eerder overleden in1871.
Op 23 mei 1876 heeft notaris van Stockum uit Lisse zich naar “het huis gemerkt met nr. 71” (De Phoenix) begeven om een inventaris op te maken van de door Karel nagelaten roerende goederen. 28) “In den Paardenstal” bevindt zich wat stro, paardentuigen en gereedschap niet veel. “In de Wagenloods” twee wagens, en een tilbury, naast nog “een partij aardappelen”, tonnen, een ladder etc. In een andere wagenloods is nog een “kapwagen” aanwezig. Verder is er nog een schuur met zolder, waarin zich een wagen bevindt, kruiwagens, turf en een rattenval. Zelfs in de “Barg” (hooiberg) bevindt zich nog een en ander. Er is ook een afzonderlijk karnhuis, alsmede een zomerhuis, waarin de boer ’s zomers met zijn gezin trok. In de boerenwoning zelf bevond zich ook de kelder, waarin zich nog voorraden melk, boter en room bevonden. Troffen we op Grotenhof in de 18e eeuw nog ledikanten aan voor de welgestelde heren en dames, Karel en zijn gezin moesten het doen met bedsteden “met stroozakken”. Op de zolder bevinden zich onder meer turfmanden, “een partij rogge en gerst”, een muizenval, een partijtje “stamboonen”, een “gemakje” (verplaatsbaar toilet), kazen en nog veel meer. In de keuken vinden we een elftal schoorsteenborden en “ornamenten” (kleine beeldjes en andere siervoorwerpen) en natuurlijk is er veel aardewerk. Tegen een wand hangen een spiegeltje en diverse schilderijtjes en in de open haard vinden we een haardijzer en een tang. Ook in de opkamer hangen enige schilderijen. Verder bevinden zich er een tafel, een bureau en een kastje met glas en aardewerk, porselein en een crucifix. Ook hier is er een bedstede aanwezig. Kennelijk had Karel schulden nagelaten want reeds op 24 augustus 1876 worden diverse partijen wei- en hooiland, die Karel in de loop der jaren verworven had, verkocht. 29) En op 18 april van het volgende jaar heeft notaris van Stockum zich nogmaals naar de “Bouwmanswooning De Phoenix te Lisse” begeven om daar een aantal roerende goederen van Karel te veilen. 30) Tenslotte werd op 19 september 1877 de boedel van wijlen Karel gescheiden. 31) De schulden van Karel hadden misschien te maken met het goedkoop lenen van gelden aan de Aagtenkerk en ook deed hij een gift / verleende hij een legaat aan de kerk. Misschien stond hij daarom bij zijn dood “in het rood”, maar hij is vast naar de hemel gegaan.32)
Toen ik Karel zocht in het bevolkingsregister over de periode 1870-1880 ontdekte ik totaal onverwacht iets verrassends. Bij huis 71 (De Phoenix ) staat allereerst Karel met twee dochters vermeld en vervolgens staan (ingaande 1876) Antonius Schrama en Cornelia van der Reep vermeld. Karel was een oom van Antonius. Antonius is mijn overgrootvader. Mijn overgrootouders verhuisden van de Haarlemmermeer naar de Phoenix. En op 14 mei (één week na het overlijden van Karel) gaan zij in ondertrouw en zij trouwen op 1 juni in Lisse. Waarom hadden zij ineens zo’n haast ? Op 26-1-1877 wordt hun eerste kind geboren op de Phoenix. Negen maanden terug geeft april ! Cornelis, hun tweede kind, was mijn grootvader. Totaal werden er drie kinderen geboren op de Phoenix (in 1877, 1878 en eind 1879). Antonius heeft tijdens zijn leven op diverse plaatsen gewerkt als boerenknecht, arbeider en ten slotte was hij vrachtrijder. Ook zijn oudste zoon (Cornelis, mijn Opa) werd vrachtrijder en later grossier in levensmiddelen. Aan het einde van 1879 verhuisde het gezin van Antonius naar het Oosteinde in Lisse en kort daarna naar een huis dichtbij Het Vierkant. 33) Mijn overgrootouders kregen totaal vijftien kinderen waarvan er twee levenloos waren en negen kinderen binnen 150 dagen na de geboorte zijn overleden. Dat kwam in vroegere tijden wel vaker voor.

Mijn overgrootvader Antonius Schrama, mijn overgrootmoeder Cornelia v.d. Reep en mijn Opa Cornelis Schrama. Bron : eigen archief.

Jacobus Schrama was een zoon van Karel. 34) 35) Hij huwde met Grietje Meyer. Laatstgenoemde was een dochter van Hendrik Meyer, veehouder op de boerderij Bloemhof aan het Mallegat. In 1862 kwam boer Meyer te overlijden waarna zijn dochter Margaretha (Grietje) het boerenbedrijf (Bloemhof) overnam. 36) Het was een “klein wereldje” waarin men vaak trouwde met “de buurjongen om de hoek” of met “de dochter van die rijke boer”. Op slechts 41-jarige leeftijd overleed Jacobus op 7 maart 1870.37) 38) Niet lang daarna, op 27 augustus 1872, hertrouwde de weduwe (Grietje) met Hendrik van Schie. 39) Grietje Meyer overleed in 1877. Aan het einde van 1879 kwam veehouder Hendrik van Schie als weduwnaar naar De Phoenix. 40) In april 1880 hertrouwde hij met Adriana Langeveld.

Van Pallandt / van Lynden / van Rechteren Limpurg (1899-1925)

Naam in muur Foto G. Schrama 2014

Na het overlijden van de baronesse Cecilia Maria Van Pallandt-Steengracht erfde in 1899 haar dochter Cornelia Johanna barones van Pallandt (gehuwd met Jan Carel Elias graaf van Lynden) de Keukenhof en Wassergeest. De barones verkocht in de jaren 1900 tot 1902 De Phoenix met bijbehorende gronden aan haar twee zoons (Jan Maurits Dideric van Lynden en Carel Anne Adriaan Willem van Lynden). 41) In 1914 hebben de broers dit bezit onder elkaar verdeeld. “De Boerderij genaamd De Phoenix met bijbehorende schuren, hooibargen en verdere getimmerten benevens partijen weiland” ging naar Carel Anne Adriaan Willem. 42) Hij was in 1898 getrouwd met Adolphine Wilhelmina Anne gravin van Limburg Stirum. Na het overlijden van Carel Anne in 1923 kwam De Phoenix in 1925 in het bezit van zijn dochter Carola Elisabeth Aurelia Anna barones van Lynden. Zij trouwde in 1937 met Adolph Reinhard Zeyger graaf van Rechteren Limpurg en kregen in 1938 een dochter genaamd Elisabeth Marguérite Carole. Het oud-adellijke geslacht Van Pallandt stamt uit het Gulikse, oostelijk van de provincie Limburg.

Vervolg van de opvolgers van Karel als pachter / eigenaar van De Phoenix (1892-1991)
Hendrik van Schie is in 1892 overleden en zijn tweede vrouw in 1907. Bij zijn tweede vrouw had hij een zoon genaamd Adrianus. Adrianus volgde zijn moeder op in het boerenbedrijf. Hij had nog lang op De Phoenix kunnen blijven wonen en boeren, ware het niet, dat het op een kwade dag uitkwam dat hij zand uit het Reigersbos had gehaald ! Dit kwam barones Carola Elisabeth Aurelia Anna ter ore en kort daarna (in 1926) kon van Schie vertrekken.43) In hetzelfde jaar volgde Willem de Wit Adrianus op als pachtboer op De Phoenix.

 

Phoenix, bron Chris Balkenende

In 1959 werd De Phoenix door de baronesse Elisabeth Marguérite Carole van Rechteren Limpurg van de hand gedaan. De koper was Willem de Wit of zijn zoon Pieter. Pieter de Wit woonde samen met zijn vader Willem de Wit op De Phoenix tot vader Willem overleed.
Bron : Chris Balkenende / Facebook

In 1991 droeg Pieter De Phoenix over aan de apotheker R.E. van der Vliet.44) Hij heeft erg veel verbouwd aan de hoeve wat ten koste ging van de authenticiteit. Momenteel (2014) is de heer A. Peterse eigenaar van de Phoenix. 45)

Nawoord
Allereerst wil ik Rob Pex hartelijk danken voor al zijn hulp bij het tot standkomen van deze publicatie. Veel van de informatie in deze publicatie heb ik mogen putten uit twee boeken van R.J. (Rob) Pex over twee buitenplaatsen in Lisse namelijk :
“Knappenhof of Grotenhof te Lisse”, in 1999 uitgegeven door Grimbergen Boeken Lisse.
“Wassergeest te Lisse”, in 2004 uitgegeven door Grimbergen Boeken Lisse en de Stichting Historische reeks Duin – en Bollenstreek.
Meer informatie over de buitenplaatsen Wassergeest en Knappenhof (of Grotenhof) is te vinden op de site home.tiscali.nl/~kastelenzuidholland.
Tevens wil ik (in willekeurige volgorde) Maarten van Bourgondiën, Laura Bemelman, Janny de Wit en niet met name genoemde medewerkenden danken voor hun bijdrage.
Ik heb niet alles in deze publicatie kunnen verifiëren. Graag verneem ik Uw commentaar en / of aanvulling(en) op deze publicatie.

Opvallend is het aantal faillissementen bij de “hoge heren”, wegens schulden moesten zij hun bezittingen verkopen. Hadden zij het te “hoog in de bol” of was het toen ook “crisis” en moesten zij verkopen wegens de economische omstandigheden.
G. Schrama

1. Oorspronkelijk was de stadhouder een edelman die namens de landsheer bij diens afwezigheid in één of meerdere gewesten tijdelijk het gezag uitoefende. Bron : Wikipedia

2. Vroeger liet de adel de jacht op konijen in de duinen over aan een “duinmeier” (of duinmeijer, duinmeyer en duinmaaijer) die er zijn broodwinning van maakte. De duinmeiers waren pachters van de duinen van de toen rechtmatige eigenaren. Het gebied dat aan een duinmeier werd verpacht heette een “warande”. Elk dood konijn leverde vlees , maar ook een konijnenvel voor de bontjas. Bron : het boek Perikelen in de duinen, H.J. Min.
Claes Maertensz van ’s Gravenmade (een van de voorvaders van de Schrama’s), geboren in 1533, was een duinmeier in de Zilker duinen

3. De vroegere Es(sen)laan is niet de tegenwoordige Es(sen)laan, maar lag meer noordelijk. Het was een zeer landelijke weg die liep van De Phoenix naar de Loosterweg. In 1755 schijnt het gedeelte Trijnelaan (Catharijnelaan) dat liep van de Achterweg tot aan het Keukenduin een ander naam te hebben gekregen : de “Neslaen”. In de latere jaren is de naam verbasterd tot Eslaan of Essenlaan.

4. Bron : NA, RA Lisse, inv.nr. 74, fol. 333.

5. Hoofdingeland = lid van het algemeen bestuur van een waterschap.

6. De stroken zandgrond langs de duinen waarover het water afvloeide werden “loosters” genoemd.

7. Bron : NA, RA Lisse, inv.nr. 26, fol. 273 d.d. 31 augustus 1796, zie ook het huisarchief Keukenhof, inv.nr. 56

8. Bron : Huisarchief Keukenhof , inv.nr. 56 d.d. 16 juli 1800 en 24 juni 1801

9. Bron : Huisarchief Keukenhof , inv.nr. 56 d.d.18 juli 1805

10. Bron : Huisarchief Keukenhof , inv.nr. 56 d.d.18 juli 1805

11. Bron : GA Lisse inv.nr. 225

12. Bij een wet van 30 maart 1808 is een belasting op het inkomen , de zogenaamde Quotisatie, ingesteld.

13. Bron : GA Lisse inv.nr. 10

14. Bron : .GA Lisse, inv.nr. 998 (personele omslag 1814).

15. Bron : Huisarchief Keukenhof, inv.nr.56.

16. Bron : NA, notarieel Noordwijk 1843-1895, inv.nr. 10 d.d. 19 augustus 1852

17. Bron : NA, Notarieel Noordwijk 1843-1895, inv.nr. 10, akte 120

18. Lid van het dagelijks bestuur van een waterschap

19. Carolus (Karel) Schrama is op 17 juni 1799 gedoopt in Hillegom en op 7 mei 1876 overleden in Lisse. Hij trouwde in Lisse op 29 februari 1824 met Maria Riggel. Maria was gedoopt in Lisse op 12 november 1797 en is overleden in Lisse op 21 december 1871. Een van hun zoons was Jacobus, geboren op 6 september 1829 op de Phoenix en op 7 maart 1870 in Lisse overleden. Bron : www.genealogie-stamboom-schrama-gravenmade-bollenstreek.nl

20. Bron : GA Lisse, inv.nr. 998 (personele omslag 1824).

21. Bron : Boek met perkamenten omslag uit de 18e eeuw , in het bezit van de heer J.Rotteveel (1981), veehouder bij Dever, waarin diens betovergrootvader J.Rotteveel (1804-1880) enige memoires heeft genoteerd.

22. Bron : “Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762-1839”, dr. A.J. Kölker

23. Bron : GA Lisse inv.nr. 1126

24. Bron : idem

25. Bron : GA Lisse, bevolkingsregister 1870-1880

26. Bron : Veilingakte d.d. 2 september 1852 in : NA, notarieel Noordwijk 1843-1895, inv.nr. 10, akte 124.

27. Bron : GA Lisse, bevolkingsregister 1870-1880

28. Bron : NA, notarieel Lisse 1843-1895, inv.nr. 44, d.d. 23 mei 1876

29. Bron : NA, notarieel Lisse 1843-1895, inv.nr. 44, d.d. 24 augustus 1876

30. Bron : NA, notarieel Lisse 1843-1895, inv.nr. 45, d.d. 18 april 1877

31. Bron : NA, notarieel Lisse 1843-1895, inv.nr. 45, d.d. 19 september 1877

32. Bron : boek van Hulkenberg over de Aagtenkerk (blz. 133 en blz. 145)

33. Bron : Laura Bemelman

34. Zie noot 19

35. Bron : GA Lisse, geboorteregister, geboren 6 september 1829 in huisnummer 45 (De Phoenix) als zoon van Karel Schrama en Maria Riggel.       terug

36. Bron : GA Lisse, bevolkingsregister, 1860-1870

37. Zie noot 19

38. Bron : NA, notarieel Lisse 1843-1895, inv.nr. 38, d.d. 1 juni 1870, hierin de inventaris van de gemeenschappelijke boedel van wijlen Jacobus Schrama en zijn weduwe Grietje Meyer.

39. Bron : GA Lisse, huwelijksregisters

40. Bron : Laura Bemelman

41. Bron : Kadaster, directie Zuidwest, vestiging Zoetermeer.

42. Bron : NA,notarieel Lisse 1909-1915, inv.nr.7

43. Bron : de heren A. en W. de Wit (1995) te Lisse

44. Bron : Kadaster, directie Zuidwest, vestiging Zoetermeer.

45. Bron : Janny de Wit

 

Boerenhofstede Middelburg of Morschveen vanaf 1579

De geschiedenis van boerderij Middelburg wordt gegeven wat eigenaren en pachters betreft vanaf 1579 tot heden.

2014

Door Arie de Koning

Eindredactie Nico Groen

 

Op 11 december 1572 begon het jarenlange beleg van de stad Haarlem.

Lisse had door het beleg van Haarlem door de Spanjaarden enorme schade opgelopen op alle gebieden. Gezag ontbrak volkomen en de bevolking leed verschrikkelijk onder de totale anarchie. Ook de landerijen, die zo florissant ieder jaar hun oogsten opbrachten, waren grotendeels verwoest. De pachters waren, zover zij het hadden overleefd, niet in staat de pachtsommen te voldoen aan de meestal stadse eigenaren. Zij werden zonder mededogen failliet verklaard. Ook kleinere boeren die het hadden aangedurfd om grond te kopen werden na de ”troebelingen”, zoals deze ellendige tijd bekend is geworden, failliet verklaard. Wat een persoonlijk leed dit aanrichtte laat zich raden. Dit bood voor anderen, die deze destructieve periode goed hadden doorstaan, de mogelijkheden om te investeren. De één zijn dood was de ander zijn brood.

Maerten Ruychaver

Zo was er Maerten Ruychaver, poorter van Haarlem, een welgesteld en vermogend man. Hij was handelaar in buskruit. Hij was diverse malen burgemeester van Haarlem en Hoogheemraad van Rijnland geweest. Hij had goed garen gesponnen tijdens de gevechten rond Haarlem en Leiden. Zijn handel in buskruit was wat wij nu zouden zeggen booming business. Hij was geboren in 1546 als zoon van WilIem Jacobsz Ruychaver, brouwer en schepen van Haarlem, en van Guerte Pouwelsdr van Outschoten. Op 28 oktober 1570 was hij in Hillegom getrouwd met Alyt van der Laen, dochter van Nicolaes van der Laen, de bekende burgemeester van Haarlem. Maerten was eigenaar was van de hofstede Veenenburgh gelegen tussen Hillegom en Lisse. Op eerste kerstdag in 1626 overleed Maerten Ruychaver op zijn hofstede Oostende bij Hillegom.

Maerten begon failliete boedels op te kopen in Lisse. Op l juni 1579 kocht hij 5 morgen land tussen Veenenburgh en het land van Lysbet Jacobsdr van Nyenrode, het huidige bloemtententoonstelling terrein en de wildernissen. Dit land was in eigendom van Willem Jorysz. Deze had in 1563 het land gekocht. Hij was door de gevechten in “desolate toestand” gekomen en hij was failliet verklaard. In 1577 werd het land beschreven als “een hoeksken land en erfjen waar weleer ener huysken op gestaan heeft, leggende In de Banne van Hillegom”. Het faillissement van Willem Jorisz werd zondag 16 februari 1577 in de Kerk van Lisse afgeroepen na het zingen der psalmen en de preek. Kopieën waren te verkrijgen op het stadhuis van Leiden en op de woning van de schout van Lisse. Op 3 maart 1577 werd het land “gearresteerd” en door de schout en schepenen “gesteld in handen van de Koninklijke Majesteit”. Want Philips II was officieel nog steeds graaf van Holland. Hij was dus de wettige landsheer. Op de daarop volgende publieke verkoop werd Maerten Ruychaver eigenaar van het perceel voor 331 gulden. Waar Willem Jorysz was gebleven, vermeldt de geschiedenis niet.

De volgende aankoop van Maerten was weer uit een failliete boedel. Deze was van Cornelis Jans Florysz, alias Ruygeneeltje, getrouwd met Claesje Pouwelsdr, wonende aan de “Heerwech in ’t dorp Lisse”. Ruygeneeltje bezat onder andere land aan de Quadewech in de Lisserbroek en land in de Morschveen, groot 19 morgen. Ruygeneeltje had zich al diep in de schulden moeten steken en kon niet meer voldoen aan de aflossingen en werd in 1579 failliet verklaard. Deze schulden werden later door Maerten Ruychaver afbetaald. Cornelis Jan Florysz, alias Ruygeneeltje overleed in juni 1584.

De volgende failliete boedel, die Maerten opkoopt, was een perceel van 9 en 1/2 morgen land uit de desolate boedel” van Cornelis Ysbrantsz Rootgen op 13 juli 1584. Dit lag ook in de Morschveen en vormde één geheel met de vorige aankopen.

En als laatste, om de landhonger van Maerten te stillen, was er nog een “…zekere 1 hont lants ofte daaromtrent, bij der hoop, zonder mate met de voet gestoten”. Een klein stukje dat eigendom was van de Duinmeier Jan Gerytsz Hits. Ook dit stukje grensde aan Maertens vorige aankopen en aan het Nijenrode Duin, het huidige bloemtententoonstelling terrein. Op 29 mei 1582 kocht Maerten het voor “de somma van 35 guldenen, d’een helft gereed geld ende dandere helft over een jaar na datum”.

Dit toonde de diepe ellende waarin de boerenstand van Lisse zich na de “troebelingen” bevond. Het dorp zelf was zwaar beschadigd, de kerk beschoten door Spaans en Hollands geschut en deels afgebrand en vele inwoners hadden hun leven of have en goed verloren.

Middelburg

Ruychaver had een boerderij op zijn pas verworven bezit gebouwd. Dat was de geboortedag van de Buitenplaats Middelburg of Morschveen. Na het uiteenvallen van de buitenplaats werd de boerderij naar de buitenplaats vernoemd: “Boerderij Middelburg”. Ook werd de naam gebezigd in latere tijden als “de boerderij van Van Graven” naar de pachter destijds.

Op 17 september 1588 lezen we in de Rechterlijke Archieven van Lisse, dat Maerten Willemsz Ruychaver een woning met ongeveer 30 morgen land, ruim 26 ha, “gelegen in de Hooge Moschveenen te Lisse” heeft verkocht.

Op die dag verscheen voor Jan Reyersz, schout van Lisse en voor Cornelis Pietersz Boursgen en voor Mees Meesz Hoochcamer schepenen van Lisse “De eersaame Maerten Ruychaver, thans woonachtig op de huise van Bergendal te Voorhout“. Hij verkocht aan zijn zwager jonkheer Kapitein Arnoult van Duivenvoorde de woning met 30 morgen land. Ruychaver verklaarde “volkomenlijken vernoegd, voldaan ende wel betaald te zijn, den eersten penninge met den lesten, alles te goeder trouw en onder arg ende bedrog”. Niet vermeld werd wat dat bedrag dan wel was. Maerten Ruychaver verkocht aan zijn zwager “…zekere woning als huis, barg en schuur met ruim 30 morgen land gelegen aan diverse percelen over duin in de Hoge Mosvenen, strekkende van de Nyenrodens duinen af tot achter aan de vaart toe. Alles volgens de oude brieven, belast met 23 st erfhuur meest competerende Nicolaes van der Laen erfgenamen te Haarlem en 12 gulden en 10 st per jaar af te lossen met 200 gulden tbv Jr Johan Nicolaeszn. van Mathenesse” Dit onder overhandiging van de volgende brieven: “Een decreetbrief verleden door het Hof van Holland van 5 morgen land gekomen uit de boedel van Willem Joriszn, groot 12 bladen van 1-6-1579. Een eigendomsbrief van 8 bladen van 18 en 1/2 morgen land gekomen uit de boedel van Cornelis Jan Floriszn Ruygeneel van 28-9-1580 verleden voor de schout van Lisse. Dan nog een waarbrief van 1 en 1/2 hond land gekomen van Jan Gerritszn Hits van 29-5-1582 verleden voor de schout van Lisse. En nog een decreetbrief verleden voor de Baljuw van Rijnland van diverse percelen van landen groot 4 morgen, 2 morgen, 1 en 1/2 morgen en 2 morgen, gekomen uit de boedel van Cornelis IJsbrantszn. Rootgen van 18-7-1584”.

Arnoult van Duivenvoorde was afkomstig uit de adellijke familie van Duivenvoorde en was een zoon van jhr. Adriaen van Duivenvoorde, deken van Dordrecht. Hij werd luitenant-kolonel in het leger van de prins van Oranje, Frederik Hendrik. Hij was getrouwd met de zus van Maerten. Zij heette Geertruyd Ruychaver.

De eigenaar van de Buitenplaats woonde uiteraard niet zelf op de boerderij. Deze werd verpacht. We weten wie deze pachter was uit de rechterlijke Archieven van Lisse. Het was Hendrik Adriaensz Langeveld, afkomstig uit het Langeveld onder Lisse. Hij was getrouwd met Aegie Dircksdr en vijf kinderen zijn bekend: Adriaen, Lenaert, Jan, Cornelis en Aagje. Toen Hendrik overleed in 1612 werd zijn weduwe “bruikster” ofwel pachteres. In 1624 was de pacht overgegaan op Adriaen den Boer uit Noordwijk, die met dochter Aagje op 11 augustus 1619 in Lisse was getrouwd. In 1628 lezen we dat zoon Lenaert Hendriksz Langeveld de nieuwe pachter was geworden.

Jhr. Adriaen van Duivenvoorde, inmiddels kolonel, nam deel aan het beleg van Oostende in 1601 en liep daar de pest op, waaraan hij op 4 juni 1602 overleed. Zijn vrouw Jonkvrouwe Geertruyt van Duivenvoorde kwam in bezit van de Buitenplaats Middelburg. Zij trouwde in 1618 met jhr. Jacob van Thienen. Hij was Meesterknaap, ridder van Holland en West-Friesland en schout van Grootebroek.

Dan, op 7 februari 1633 was er weer nieuws over Mosveen. Jhr. Jacob van Thienen, “als man en voogd over Jonkvrouwe Geertruyt van Duivenvoorde” had, na een openbare veiling “de Buitenplaats Mosveen te Lisse aan Geryth Jacobsz Hulft” verkocht. Deze was woonachtig te Haarlem.

Het bezit werd beschreven als: “….zekere woninge, huijs, bargen, schuijren, potinge ende beplantingen met sijnen heintuinen ende boomgaarden, geleegen in den Ambagte van Lisse in de Hoochmosse Veenen, tesamen groot omtrent 29 morgen toegemaakt land behalve 4 morgen daaromtrent niet toegemaakt sijnde”. Al het land is: “bij den andere geleegen en in pacht bij Lenaert Hendricxz tot Langeveld”. De koopprijs was 10500 gulden te betalen in drie termijnen telkens op de eerste mei. Bijzonderheid bij deze verkoop was dat Geryth Jacobsz Hulft van katholieke gezindheid was.

Geryth Jacobsz Hulft kocht steeds meer land in Lisse. Op 10 april 1634 verschenen voor “..de schout van Lisse, Adriaen van Gorcum, Jonkvrouwe Elisabeth van Duivenvoorde, wonende te ’s Gravenhage, geassisteerd met jonker Gijsbert van Duivenvoorde, haar broeder”. Zij verkochten via Jan Hendricxz van Langeveld aan Gerrit Jacobsz Hulft, een stuk land in de Lisserbroek, “genaamd de Breede Boecamp”.

Een jaar later, op 23 maart 1635, verkocht Adriaen Adriaensz den Boer, woonachtig in Noordwijk en familie van Jan en Lenaert Langeveld een Loosterkamp in de polder van de Mosvenen, groot 2 morgen grenzend aan het land van koper Hulft. Adriaen den Boer zou het Loosterkamp voor tien jaar huren voor 60 gulden per jaar en de pachtsom aan niemand anders dan aan Lenaert Hendricxz vermogen over te doen. Lenaert was zoals bekend zijn zwager.

Frans Barentsz Cousebant

Ook imperialisten hebben last van vergankelijkheid, zoals ook Geryth Jacobsz Hulft. Hij overleed. Uit zijn huwelijk met Haesghen Willemsdr van Foreest, was een dochter geboren, Adriana. Zij was getrouwd met de puissant rijke, katholieke Haarlemse brouwer Frans Barentsz Cousebant, weduwnaar van Wyve Cornlisdr van Rijck. Hij was een zoon van Barent Wiggertsz en Magdalena Adriaensdr Kies van Wissen, die beiden in oktober 1603 aan de pest waren overleden. Deze ziekte maakte geen onderscheid tussen arm of rijk. Men zou Frans Barentsz Cousebant kunnen zien als de rijkste man van Haarlem. Door zijn huwelijk met Adriana Gerritsdr Hulft kwam Middelburg in handen van de familie Cousebant. Of het prettig wonen is geweest, is maar de vraag, want buurman Cornelis van Sypestein was een zeer onaangenaam mens waar de familie Cousebant heel wat mee te stellen heeft gehad. Maar dat een andere keer.

Ook werd ondertussen een aanvang gemaakt met de aankoop van land voor de aanleg van de Trekvaart van Leiden naar Haarlem. Cousebant verkocht 345 roeden land Hij ontving hiervoor van de stad Haarlem 207 gulden en 6 stuivers.

Op 20 november 1689 overleed Adriana (van der) Hulft. Reeds op 30 juni 1676 had zij, ziek te bed liggende, haar testament opgemaakt. Haar man Frans Cousebant, was al in juni 1667 overleden, maar de buitenplaats Middelburg behoorde aan haar. Van de onroerende goederen werden bij de “schiftinge, scheidinge en delinge” vijf loten gemaakt; voor elk van haar zoons één.

Lot nummer B was de “Woning tot Lisse en ’n obligatie” samen 12.000 gulden.

De woning te Lisse, Middelburg dus, werd nauwkeurig omschreven als: “Een woninge met de landen daarbij gebruikt, alsmede het Heerschaps Huijs ende boomgaard gelegen tot Lisse”. De boerderij was voor 400 gulden per jaar verhuurd aan de weduwe Jan Claesse van den Helder.

Het woord “Heerschapshuis” wijst erop, dat het thans meer was dan een boerderij alleen. Waarschijnlijk was er tegen de voorzijde van de oude boerderij een nieuw gebouw gezet. Zomers kwam de eigenaar, het Heerschap dus, uit de stad met gezin lekker buiten wonen aan de voorzijde van de woning, terwijl de pachter het achterhuis en zijn boeren bedoening had.

Ik weet niet of er een vrouwelijke vorm van heerschap bestaat, maar Adriana weduwe Cousebant was eigenaresse van Middelburg. Zij had tot executeur-testamentair haar zoon Josephus benoemd, maar dat bleek een abuis. In haar testament lezen we: “Het is mijn wil dat het zal zijn Gerardus Cousebant”. En zo gebeurde het.

Lot nummer B, waartoe dit alles behoorde, werd getrokken door Josephus Cousebant. Hij was priester. Door het trekken van dit lot was de geestelijke Josephus Cousebant, zoon van Frans Barentsz Cousebant, dus heerschap geworden van de buitenplaats Morsveen of Middelburg in. Lisse. Josephus werd in juni 1633 in Haarlem geboren. Op 12-jarige leeftijd ging hij met zijn broer Gerardus naar Frankrijk. Daar werd hij opgenomen voor academisch onderwijs bij l’Académi Royale in het dorp Juilly. In 1651 en 1652 studeerde hij wijsbegeerte en theologie aan de Universiteit van Parijs. Hij promoveerde en ontving tevens zijn priesterwijding. Bovendien benoemde de Franse koning Lodewijk XIV hem op 19 juni 1662 tot zijn “conseiller et aulmosier”. Men zou denken dat zijn kostje daar gekocht was. Een glanzende carrière lag in het verschiet en ieder ander had alvast zijn naam verfranst in “Jarretière”. Op 21 juli 1682 keerde hij echter weer terug naar Haarlem en sloot zich aan bij de Hollandse Zending. Hij was bekend als een eerlijk toegewijd priester. Dat was een zeldzaamheid in die tijd. Hoeveel oog hij had voor misstanden en armoede blijkt uit het feit dat hij in 1667 “de Broederschap ter verlossing der slaven” heeft opgericht. Dit was juist in de jaren dat vele Hollandse kooplieden zich juist met diezelfde slavenhandel schandalig verrijkten. Hij werd Pro Vicaris van Haarlem.

Het was deze bescheiden pastoor Josephus Cousebant, die van 1690 tot aan zijn dood op 12 april 1695 eigenaar van Morsveen te Lisse was. Geen enkel archiefstuk herinnert aan deze beminnelijke man en toch zal hij veel in Lisse zijn geweest. Aan het Mallegat in het Pastoorshuis bij de schuilkerk aldaar, woonde een vriend en geestverwant van hem, Joannes van der Werve, pastoor te Lisse. Deze was een even beminnelijk man als hijzelf. Pastoor van der Werve overleed op 13-06-1697 in Lisse.

Executeurs-testamentair van Josephus waren zijn jongere broers Jodocus en Frederik Cousebant. Door het graven van de Trekvaart was een deel van het land van Cousebant afgesneden en lag ten westen van de Trekvaart. De buurman Sypestyn had oostelijk van de vaart nog bezit. Er werd door de executeurs-testamentair en door Andreas van Sypesteyn een ruil met gesloten portemonnee gedaan. Het land van Middelburg of Morsveen loopt nu in rechte baan van de Loosterweg tot aan de Trekvaart en dat is heden ten dage nog het geval.

Josephus Cousebant werd in Lisse opgevolgd door zijn jongere broer Jodocus. Deze was in 1676 gehuwd met Maria Adriana Crucius, dochter van Adriaen Crucius, lakenkoper in Haarlem, en Maria Keyser. Zij was reeds weduwe van Arent van Gouthoven. Het huwelijk heeft niet lang geduurd. Zij overleed al na 6 jaar in 1682.

Op 20 april 1701 werd een overeenkomst opgesteld tussen een aantal partijen, o.a. Pieter Dierquens, heer van Veenenburgh en baljuw van Noordwijkerhout, Hendrick van Hoven, heer van Keukenhof en Jodocus Cousebant, heer van Middelburg. Daarin verplichtten zij zich om de Buurweg, de latere Loosterweg-noord, recht te trekken, te egaliseren en met fraaie gewassen te beplanten. Dit werd inderdaad uitgevoerd. Jodocus Cousebant overleed in 1709.

Tijdens het korte huwelijk van Jodocus Cousebant en Maria Adriana Crucius was hun enige zoon geboren op 20 januari 1682 in Haarlem, genaamd Adrianus Franciscus Cousebant. Hij trouwde in 1707 in ’s Gravenhage met Maria Catharina Emonds, dochter van mr. Pieter Emonds, advocaat van het Hof van Holland en van Adriana Dymphna van Beeck.

Op zijn bruiloft kreeg de bruidegom als gift van zijn vader Jodocus de buitenplaats Middelburg. Middelburg had dus een nieuwe eigenaar. De hofstede en boerenwoning bleken nu verpacht te zijn aan Jan Jacobsz Naardenburg en wel voor 500 gulden per jaar, jaarlijks te betalen op 18 oktober. Deze datum viel samen met de jaarlijkse Haarlemse “Lucasmarkt”, sinds de middeleeuwen een vaste datum waarop termijn betalingen moesten worden betaald. Adriaen Francois Cousebant trad niet veel in het nieuws.

Op 29 november 1719, “des avonds de klok omtrent zeven ure”, maakte Adriaen Francois Cousebant, ten overstaan van notaris Jan Barnevelt te Beverwijk, zijn testament op. Niet dat hij oud, zwak of ziek was, maar hij was van plan een reis naar Frankrijk te maken. Ingegeven door “de broosheid des levens” wenste hij zijn testament te maken.

Hij reisde alleen met zijn “valet” (bediende) en benoemde zijn vrouw tot eventuele voogdes over hun minderjarige zoon Franciscus Bernardus. Later schreef hij nog in sierlijke letters nog zelf toe in het testament: “Mijn plaats op de Schillque (hofstede Breeland in de Zilk) wil ik niet verkocht hebben, want dat moet blijven tot uw en mijn zoons plezier”. Hij had het goed voor met vrouw en kind.

Op 9 juni 1722 verscheen voor de schout en schepenen van Lisse “den heer Adriaan Francoijs Cousebant”. Hij verklaarde aan de heren Nicolaas en Pieter Tiark, Tjarck of Tjark te Leiden verkocht te hebben “een woninge met omtrent 32 morgen 10 roeden land te Lisse”, waarbij inbegrepen “een groter en een kleiner bos”. Hierbij was ook inbegrepen een huis met een lapje grond aan de Leidse Vaart en een Loosterkamp en de Breede Boecamp gelegen in de Lisserbroek. Alles tezamen voor “8000 gulden in gereed geld”. Pachter op Morsveen was nu Jacob Jansz Naardenburg die zijn vader had opgevolgd als boer op de boerderij. We lezen in het archief dat Jacob op 19 mei 1717 in de katholieke schuilkerk aan het Mallegat met Wijntje Maertensdr van der Meer in het huwelijk was getreden. Jacob Naardenburg wer niet oud. Op 7 november 1738 overleed hij in Lisse en Wijntje werd zelf pachteres en bouwvrouw”. Er zijn vier kinderen van hun bekend: Jan, Maarten, Willempje en Maria. Op 8 juni 1745 hertrouwde zij met de welgestelde Warrebout Jurriaensz Vreeburg. Wijntje was zijn vierde vrouw. Vreeburg was niet alleen een groot vrouwenliefhebber maar ook een groot grondbezitter en had overal in Lisse bezittingen. Hij overleed drie jaar later op 29 mei 1748 en was Wijntje voor de tweede maal weduwe.

Het zg “Heerschapshuis” wat aan de boerderij was gebouwd was klaarblijkelijk weer geheel opgenomen in de boerderij. Dat is te lezen in het Quohier van den verpondingen. De Heren Tiark resideerden in de nabijgelegen buitenplaats Middelburg. Op de “boereplaats” van de heren Tiark werd regelmatig vee en hout uit de bossen van Mosveen verkocht. Zo ook op 9 maart 1728 toen er “koebeesten” verkocht werden. Aardig om te weten is dat in 1728 een koe ongeveer 26 tot 34 gulden opbracht volgens het Oud Rechterlijk Archief van Lisse.

Op 4 oktober 1745 was mr. Pieter Tiark in Leiden overleden, 49 jaar oud. Mr. Nicolaas Tiark, met wie Pieter het buiten Middelburg had gekocht werd niet meer genoemd als eigenaar. In zijn testament dat op 20 april 1750 werd uitgevoerd, kunnen we lezen over de inventaris van “Hofstede Middelburg met woning en 73 morgen en 200 roe lands”. Middelburg was door enige aankopen dus flink groter geworden.

Mr. Pieter Tiark had twee dochters. De oudste, Petronella Geertruyd overleed op 1749 op Middelburg. De jongste Maria Jacoba Johanna Tiark erfde dus het gehele bezit van haar vader. Zij trouwde in april 1750 in Leiden met Jean Baptist Francois George, graaf van Oultremont de Warfusée. Maar omdat het jonge paar zich toch niet in deze omgeving vestigde, trachtten ze zich van hun bezit in Lisse te ontdoen.

In ‘De ’s Graevenhaegse Woensdagse Courant’ van 14 November 1753 werd Morsveen aangeprezen als “… een voorname Huysmans-woninge, voorzien met een zeer bekwame schuur, huizine, bargen, stallinge voor diverse beesten, en voorts alle ’t gene tot een wel geconditioneerde huismans-woninge behoort…etc”.

Van een verkoop was echter niets terecht gekomen, Wel werd er een jaar later “Boelhuis” gehouden. Op 17 april 1754 werden voor schout en schepenen van Lisse koeien, jong vee, paarden, schapen en varkens, bouwgereedschap en verdere goederen verkocht. De publieke verkoop bracht bijna 3200 gulden op. Pachter Naardenburg was niet meer op Morsveen. Hij werd in dat zelfde jaar in 1754 pachter op Nieuw Zandvliet aan de tegenwoordige Stationsweg. Nieuwe pachter op Morsveen was de jonge Wouter Pietersz van der Swet, geboren In Noordwijkerhout en zoon van Pieter Cornelisz van der Swet en Cornelia Woutersdr van der Vlugt. Wouter van der Swet trouwde op 23 november 1755 in Hillegom met Aagje Joostendr van Diest, geboren in Hillegom. Wouter bleef tot zijn dood in 1806 pachter en boer op Morsveen.

Op 27 april 1781 was het er dan toch van komen. Schout van Lisse, Jacobus van Lutsenburg, vergezeld door schepenen Jeremias Rouwens en Jan Hits, ontvingen de heren Willem Pietersz van Egmond en Xavier Gerritsz van der Hout. Zij waren procuratiehouders van Maria Jacoba Johanna Tiark. Zij deelden de bestuurders van Lisse mee dat “op 20 april 1781 in het Heerenlogement aan den Burg binnen Leiden, de buitenplaats Middelburg is verkocht aan de heer Egbert Bosch te Amsterdam, in gerede en contante gelden, alles zonder archlist of bedrog”.

Egbert Bosch was geboren in Amsterdam op 25 juni 1721 als zoon van Arent Bosch en Aletta Thesingh. Hij was een welgesteld man, doopsgezind, en verstokt vrijgezel. In Lisse bezat hij reeds de hofstede Voorburg aan de westzijde van de Trekvaart waar hij ’s zomers graag vertoefde. Gerekend naar zijn geboortedatum in het doopsgezinde doopboek van de kerk ’t Lam in Amsterdam was hij dus al zestig jaar toen hij Middelburg kocht. Egbert Bosch overleed op 2 mei 1788 in zijn riante woning aan de Keizersgracht in Amsterdam. Hij was toen al geen eigenaar meer van Middelburg. Op 11 december 1783 verscheen voor schout en schepenen van Lisse de heer Ysbrand van Watering, “Meester Metselaar alhier, procuratie hebbende van den Wel Ed. Geb, Heer Egbert Bosch”. Hij had de buitenplaats Middelburg en de boerderij voor 8000 gulden verkocht aan “den Wel Edele Gestrenge heer Matthijs Ooster, Heer van Meygisfelden in Holstein, koopman, assuradeur, commissaris en schepen te Amsterdam”. Verder was deze Matthijs regent van het Leprozenhuis en directeur van de Levantse Handel. Ook was hij sinds 1781 eigenaar van de buitenplaats Santvliet te Lisse. Hij was geboren op 28 oktober 1747 in Amsterdam als zoon van Matthijs Ooster en Maria Cornelia Quenlon. Hij had dus als 33 jarige al aardig zijn zakken weten te vullen. Hij trouwde met Clara Hillegonda Hooft die hem drie kinderen schonk, die allen jong overleden. Matthijs overleed in 1842 in Utrecht op 94 jarige leeftijd.

Samengaan van Middelburg en Keukenhof

Op 14 mei 1797 verkocht Matthijs Ooster Middelburg aan Lucas Jan Michielsz Boon, koopman te Rotterdam voor de somma van 8000 gulden contant en een “custingbrief” van 5000 gulden. Lucas Boon, was geboren in Delft als zoon van Johan Michiel Boon, luthers predikant, en Johanna Adriana Swijggelman. Hij werd gedoopt op 4 juni 1758 in de Lutherse kerk te Delft. Hij was niet voor niets koopman en hij ontdeed zich zo snel mogelijk weer van zijn pas verworven bezit. Hij had daartoe zijn zwager, Jan Bartholomeus Snellen, gemachtigd. Op 22 april 1800 vond in het Rechthuis van Lisse (Witte Zwaan) de openbare verkoop van Middelburg plaats. Na veel geharrewar werd de koper uiteindelijk Simon Petrus Joosten, commissionair uit Amsterdam, die Middelburg kocht voor 10.200 gulden. Een pikant detail was dat Simon weduwnaar was van Sara van Hoboken, jongste dochter van Abraham van Hoboken en Anna Scheltes. Anna was na het overlijden van haar dochter in 1807 eigenares van Keukenhof geworden. Toen zij op 2 juli 1808 in haar huis aan de Keizersgracht overleed, was Simon Petrus Joosten zowel eigenaar van Middelburg als van Keukenhof!

Dat Simon Petrus ook nog pretenties in de poëzie had blijkt uit een gedicht dat hij maakte ter gelegenheid van het huwelijk van zijn dochter Alida Sebilla met Hendrik Sleebes. Daarin ging overigens de hele familie Joosten zich te buiten “aan Huwelijksche Gezangen”. Hij liet dit in een boekje optekenen.

De Franse tijd was een onzekere tijd. Simon neemt het zekere voor het onzekere en doet zowel Keukenhof als Middelburg in de verkoop. Grote aanplakbiljetten prijzen het goed en onder punt zes kunnen we lezen:

“…Ene capitale en weldoortimmerde huismanswoninge, gelegen aan de Loosterweg, genaamd Middelburg, voorzien van ene stallinge voor 30 stuks hoornvee en 3 paarden met deselfs dorsvloer, ruime schuiringe, zomerhuis, wagenhuis, karnmolen, capitale kelder en varkenshokken. Twee vijf roeden hooibergen, ruime werf met opgaande bomen, een boomgaard mitsgaders met een strook bos halverwege de Loosterweg van de woninge halversloot tot aan de scheidinge van ’t bos aan de brugge met ende beneffens de daarbij gehorende nombre van 30 morgen, 150 roeden allerbest wei hooi en boslanden als één partij groot 25 morgen en 450 roeden geleegen bij, aan en omme de woning,..”.

En dan te bedenken dat het hier alleen om Middelburg ging. Keukenhof en de resten van Zandvliet vielen onder andere punten op het aanplakbiljet. Vrijwel de gehele polder van de Hooge Morsvenen was opgenomen in het landgoed Keukenhof.

Op 2 november 1806 was Wouter van de Zwet, pachter en boer op Middelburg overleden. Wouter had maar één zoon, die als zijn opvolger in aanmerking kwam, Simon van der Zwet. Maar deze was reeds boer op “Lammetje Groen” . Er was voor Middelburg dus geen opvolger. Dus werd er op 9 april 1807 een “Boereboelhuis” gehouden, Wat dit opbracht weten we niet ,want daar zijn helaas geen rechterlijke archieven van bewaard gebleven. Vast staat dat de nieuwe pachter, boer Jacob Leenslag werd.

Jacob Leenslag was gedoopt op 13 mei 1781 In de Gereformeerde Kerk in Hattem als zoon van Hendrick Leenslag en Barbera Jacobsdr Swaanepol. Jacob Leenslag overleed op 27 maart 1860 in Sassenheim. Hij was getrouwd met Willemijntje van Broekhuizen geboren in Leiden, Zij overleed op 30 mei 1823 in Sassenheim. Zij schonk hem twee zonen, Hendrik en Willem. Een boerin was absoluut noodzakelijk op een boerderij dus Jacob hertrouwde op 4 april 1824 in Sassenheim met Haasje Magdalena van Leeuwen, geboren op de Kaag.

Zoals gezegd was het volop Franse Tijd: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap werd alom verkondigd. Van de gelijkheid kwam eigenlijk vanaf het begin niets terecht. Er waren mensen die veel gelijker waren dan anderen. In deze tijd werden veel landerijen in kleine stukjes verkocht; je kon niet weten. Buitenplaatsen raakten in verval door gebrek aan onderhoud en de schitterend aangelegde tuinen werden vernietigd. Te vrezen was dat Keukenhof ook zou verloederen.

Mr. Johan Steengracht van Oostcapelle

Maar op de heugelijke dag 2 oktober 1809, of moet ik zeggen op de 2e van de Wijnmaand, werd Keukenhof met alles wat daartoe behoorde, dus ook Middelburg, gekocht door jhr. Mr. Johan Steengracht van Oostcapelle. Hij was geboren in 1782 in ’s Gravenhage en overleed In 1846. Door deze verkoop maakte de Keukenhof een stap in de richting van het adeldom en kwam een einde aan Amsterdams burgerdom.

Direct begon Steengracht zijn bezittingen uit te breiden. Het was weliswaar een moeilijke tijd maar geld scheen bij hem geen rol te spelen. In 1820 kocht hij de Klopperslanden, een stuk wei of hooiland dat geheel omgeven werd door zijn land. De weg daarna toe, het Klopperslaantje was al in 1783 door Keukenhof aangekocht. Een strook bos van 2 morgen was toen gekocht door Arij van der Zaal, timmermansbaas binnen ’t Vierkant te Lisse. Keukenhof moest ook hem recht van overpad geven op het Klopperslaantje. In de bepalingen werd beschreven wat voor soort overpad werd bedoeld. Er werd gesproken over wagens, paarden, hout, hooi of te voet. Maar ook vlas stond er onopvallend bij. Het betrof hier het “rauwvlas”, dat in augustus vanaf de Zuid Hollandse eilanden en uit Zeeland aankwam in de Gracht te Lisse. Deze werden vervoerd naar de Klopperslanden om te worden “geroot” in de sloten en beken aldaar. Daarna werd het in “kapellen” op het land gezet om te drogen. De stank die hier van af kwam, verjaagde zelfs de waterratten en de Lisser koeien stonden met de kont in de wind. Dus voor de omliggende buitenplaatsen was het ook geen pretje. Eigenaar Steengracht kon dus niet het eeuwig gegeven recht van overpad intrekken, want dat was juridisch niet mogelijk.

De pachter op Middelburg in deze tijd was Maarten van der Vlugt, geboren in 1770 in Voorschoten, Zijn vrouw Keetje Veldhoven was in Stompwijk geboren in 1777. Toen haar man op 3 april 1830 overleed werd zijn vrouw bouwvrouw. Na haar overlijden op 18 oktober 1835 nam zoon Arend de pacht van zijn moeder over. Op l mei 1836 trouwde hij met Jannetje van Graven, dochter van Ceel van Graven en Clara van Bourgonje. Hij was pachter van Nieuw Zandvliet. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren Arie, Selis en Clara. Selis volgde zijn vader op als pachter boer van Middelburg. Hij was geboren op 9 oktober 1843 in Lisse. In 1877 trouwde hij met Hendrika van Rijn uit Voorhout. Daarna volgden leden van de familie van Graven de familie van der Vlugt op. Selis had namelijk een eigen boerderij gekocht in Voorhout.

In 1846 nam dochter Jonkvrouwe Cecile Marie Steengracht het landgoed van haar vader over. Zij trouwde met Carel Anne, baron van Pallandt. Cecile Marie overleed in 1899 waarna haar dochter Cornelia Johanna van Pallandt, geboren op 4 maart 1840 in ’s Gravenhage, eigenaresse werd van Keukenhof en Middelburg. Zij trouwde op 10 oktober 1861 In Lisse met Jan Carel Elias, graaf van Lijnden. De volgende eigenaar was Jan Maurits Dideric, graaf van Lijnden en als laatste in de rij weer een Jan Carel, graaf van Lijnden.

©Arie de Koning 2014

Boerderij Middelburg in 2014

Familiegeschiedenis van Van der Tang (14)

De periode rond 1850 wordt beschreven. Onder andere wordt van Klaveren en Kramm worden genoemd.

Door Aad van der Tang,

NIEUWSBLAD Jaargang 12 nummer 3, juli 2013

Droogmaking Haarlemmermeer

In januari 1848, enkele maanden na zijn veertiende verjaardag, overleed Aarts moeder. Alida van Klaveren liet haar man met vijf kinderen achter. Jan van der Boon was niet in staat om zelf haar overlijden aan te geven. Dat deden zijn vrienden Siem de Graaff en Willem van der Meij voor hem. Het jaar daarop viel er in het gezin van Jan van der Boon weer een dode te betreuren. Hendrika van der Boon, de oudste zus van Aart die na het overlijden van hun moeder het huishouden had waargenomen, stierf op 24 jarige leeftijd. Sterfte was er ook onder het rundvee van Jan van der Boon, veroorzaakt door de gevreesde longziekte. Inmiddels was de ringvaart gereedgekomen en kon met het droogmaken van het Haarlemmermeer worden begonnen. In juni 1848 trad het stoomgemaal de Leeghwater in werking en een jaar later de Lynden en de Cruquius. Het afsterven van de Waterwolf betekende voor veel mensen die in zijn nabijheid hadden geleefd het einde van een tijdperk. De visserij op het meer behoorde nu tot het verleden en in De Witte Zwaan werden geen Lisser baarzen meer geserveerd. Wel had Aart van der Boon zijn goudvissen nog, die in het wintervertrek van de boerderij rondjes zwommen in hun glazen kom.

Nadat de drie stoomgemalen enige jaren hun werk hadden gedaan en ontelbare liters water in de ringvaart hadden gepompt, begon de bodem van het meer zichtbaar te worden. Toen deze op sommige plaatsen begaanbaar werd ondernamen de jongens uit de omliggende dorpen speurtochten over het met slib en rottende vis bedekte land in de hoop er waardevolle zaken te vinden. Er kwamen inderdaad belangwekkende voorwerpen tevoorschijn, zoals een grote hoeveelheid oude munten, sommige uit de Spaanse tijd, en de restanten van een verdronken dorp. Maar veel tijd om te zoeken was er niet, want al spoedig veranderde het nieuwe land in een uitgestrekte wildernis met planten van “ongewone grootte”, die de ontginning en bebouwing bemoeilijkten. Zeker in de eerste jaren na de droogmaking, toen er van enige beschaving in de nieuwe polder nog geen sprake was, zullen velen met weemoed aan de Waterwolf hebben teruggedacht.

De dood van Hendrik Kramm

Niet alleen bij de Van der Boons vonden droevige gebeurtenissen plaats. In februari 1850 overleed Gouda, de jongste dochter van Kees van der Tang en Teuntje van Tol. Jan van der Boon was in 1837 getuige geweest bij haar huwelijk met zijn vriend Hendrik Kramm en nu ging hij met Hendrik mee om haar overlijden aan te geven. Kramm – vader van twee schoolgaande kinderen – kon dit verlies niet verwerken.

Enkele maanden na het overlijden van hun dochter, in de vroege ochtend van de 4e mei, werden Teuntje van Tol en haar man gewekt door de dienstmeid van Kramm, die bij hem inwoonde. Ze was bezorgd om haar meester want ze kon hem nergens vinden. Samen met de wagenmaker Jan van Rossen begaf Kees van der Tang zich naar het huis van zijn schoonzoon om daar een schokkende ontdekking te doen: Kramm had zich aan een balk verhangen! Ze maakten zijn lichaam los en de inmiddels gearriveerde dokter Thomas Nieuwenhuizen verrichtte nog een aderlating, maar het mocht niet baten. Vervolgens was het dochter Aaltje van der Tang die voor de nodige opschudding zorgde. Aaltje had zich, komend uit ’s Gravendeel, in 1835 met haar man Hendrik Zonderwijk en hun kinderen in Lisse gevestigd. Waren haar ouders blij dat de Zonderwijks twee jaar later naar Hillegom verhuisden, halverwege de jaren veertig trok Aaltje met haar kinderen weer bij hen in en was het met de rust van de twee oude mensen gedaan. Hendrik Zonderwijk overleed in 1845 in Den Haag. Had hij zijn gezin verlaten? Aaltje, die als werkster de kost verdiende, liep op 6 juni 1850 op het Oosteinde van Lisse een zekere H. van Opzeeland tegen het lijf, die haar begon uit te schelden voor hoer en dief. Op de Gracht ontmoette ze hem opnieuw. Ze dook een steeg in, waar hij haar schopte en tot bloedens toe sloeg. Een kleine wond in het achterhoofd was daarvan het bewijs. Van Opzeeland rukte ook de ketting van haar hals en scheurde haar jas, terwijl hij haar nogmaals van diefstal beschuldigde, onder andere van vlees bij slager Van der Meij. Aaltje maakte dezelfde verwijten tegen haar belager. Gelukkig kwam de veldwachter tussenbeide en kon Aaltje gaan uithuilen bij haar ouders aan de Heereweg.

Zandbaas Van der Tang

Dit schilderij van Jan Willem Pieneman, mevr. Elisabeth Leembruggen-Reijnvaan met haar dochter Elisabeth Johanne, hangt in de trouwzaal van ’t Hof te Hillegom. Ook hangt in die zaal het portret van Johannes Leembruggen, geschilderd door Jan Willem
Pieneman.

In het voorjaar van 1851 vestigde Dirk van der Tang zich met zijn vrouw en hun acht kinderen op Veenenburg, een grote buitenplaats onder Lisse en Hillegom. De bij de zanderij gelegen dienstwoning, die de Van der Tangs op de Ie mei van dat jaar betrokken, bevond zich – net als het huis Veenenburg – op het grondgebied van de gemeente Lisse, zodat Dirk na vele jaren weer inwoner van zijn geboorteplaats was. Maar hij bleef waarschijnlijk meer op Hillegom georiënteerd. Dirk had nu een echte baan: hij was zandbaas (opzichter van de zanderij) in dienst van de heer Johannes Leembruggen. Leembruggen behoorde tot een gefortuneerde Leidse familie, waarvan een tak zich met de fabricage van wollen dekens bezighield (Clos en Leembruggen). In 1833 kocht hij de buitenplaats Veenenburg, die ook Hillegomse landerijen omvatte. Leembruggen woonde in Amsterdam. Dirk zag zijn baas voornamelijk in de zomermaanden, wanneer de Leembruggens op Veenenburg verbleven.

Leembruggens zoon Gerard, die met zijn gezin de buitenplaats Het Hof van Hillegom bewoonde, was een verdienstelijk amateurschilder. Dankzij zijn topografische werk kunnen we ons een beeld vormen van de fraaie omgeving van Lisse en Hillegom van vóór de zandafgravingen. Gerard was bevriend met de destijds bekende kunstschilder Jan Willem Pieneman, die van Gerards ouders portretten schilderde. In 1865 zou Gerard Leembruggen tijdens een jachtpartij op Veenenburg verongelukken.

Haarlemmermeer droog

In juli 1852 was de droogmaking van het Haarlemmermeer een feit en kon je de polder oversteken zonder natte voeten te krijgen. De belangstelling van de boerenbevolking voor het drooggelegde meer was groot en uit het hele land trokken kolonisten naar de polder. Maar ook volk van laag allooi zocht er zijn toevlucht. Militairen – die in de omliggende dorpen werden ingekwartierd,onder anderen bij Jan van der Boon – moesten in de polder de orde zien te handhaven.

Vanaf de duinen van Veenenburg keek Dirk van der Tang over het uitgestrekte land, dat eens de bodem van het Haarlemmermeer had gevormd. Nu glinsterde er geen zonlicht meer in het rimpelende water, maar hingen er rookwolken boven een naargeestig landschap, waarin onkruid en riet welig groeiden. De dragonders   wier paarden in de modder wegzakten   staken de schamele hutten van de achtergebleven polderjongens in brand om zo de weg vrij te maken voor de kolonisten. In de polder heerste in die beginperiode bittere armoede, terwijl diefstal en drankmisbruik er veelvuldig voorkwamen.

Reactie

Op blz. 18 stond bij de familiegeschiedenis een schilderij van Veenenburg afgedrukt dat wij ten onrechte toeschreven aan Leembruggen.

Deen Boogerd meldt dat het gaat hier om een schil­derij van A.J. Eymeruit 1830. De linker molen is de molen aan “der Beeck” en de grote molen is de molen van Beelen aan de Gracht. Het schilderij is gemaakt vanaf het landgoed Veenenburg ongeveer vanaf waar nu de Bloembol-lenKeurings Dienst op de Zwartelaan zit.

Klik hier voor het volgende deel

Landhuis Veenenburg