Berichten

BOERDERIJ MIDDELBURG: LISSESE BOEREN DE GROOTSTE SLACHTOFFERS VAN BRANDSCHATTENDE SPANJAARDEN

De geschiedenis van Boerderij Middelburg wordt besproken. Het is een verkort verhaal van Hulkenberg, dat in het Leidsch jaarboekje stond. De geschiedschrijving begint in 1585 met de troebelen. Het heette daar de Hooge Moschveenen. Middelburg heette toen Moschveen of Mosveen.

Door A.M. Hulkenberg      

bewerking: Arie in ’t Veld

De boerderij Middelburg aan de Loosterweg Noord ligt buiten de bebouwde kom van Lisse, redelijk verscholen en door weinigen bij het passeren opge­merkt. Het is een hofstede met een geschiedenis van meer dan 5OO jaar. De Lissese geschiedschrijver A.M. Hulkenberg heeft ook over Middelburg gepubli­ceerd en wel in het plaatselijke blad ‘Ons Weekblad’ en in het ‘Leidsch Jaarboekje’. Het oorspronkelijke verhaal van Hulkenberg volgt hier, maar moest helaas worden ingekort.

De geschiedschrijving begint op 17 september 1585, toen Maarten Ruychaver, poorter van Haarlem, een woning met ongeveer 30 morgen land, ruim 25 hectare, in de ‘Hooge Moschveenen’ te Lisse verkocht. Ruychaver had de landerijen in 1579, 1580, 1582 en 1584 gekocht en daarop een boerderij gebouwd. Vroeger heette deze boerderij Mosveen of Mors(ch)veen en de polder waarin hij was gelegen werd de

‘Hooge Morschveenen’ of ‘Hooge Mos(ch)veenen’ genoemd. Na het verdwijnen van de Buitenplaats ‘Middelburg’ is deze naam op de boerderij overgegaan. De boerderij ziet er met zijn gekleurde luiken thans heel fleurig uit, maar zo is het niet altijd geweest. Ruychaver had het geheel gekocht uit drie ‘desolate boedelen1. Ze waren gedesoleerd geraakt ten tijde van het beleg van Haarlem en Leiden of kort daarna, omstreeks 1575, een tijd die wel de meeste trieste genoemd moet worden uit de hele geschiedenis van het dorp Lisse.

Troebelen

Sinds 11 december 1572 werd Haarlem door de Spanjaarden belegerd. De Prins van Oranje had zijn hoofdkwartier op Teijlingen. Beide partijen kampten met chronisch geldgebrek. De wanordelijke huurtroepen stroopten brandschattend het land af. Alle dorpskerken behalve die van Voorhout en Noordwijk brandden uit en boerenhofsteden gingen in vlammen op. Een verschrikkelijke tijd. Geen bescherming, geen vergoeding, zelfs geen medeleven. Men juichte om het ontzet van Leiden, maar de ellende der plattelandsbevolking werd niet geteld. ‘Mer kijk, als ik begin te denken, om mijn voorleden dagen, Zo borst mijn hart van druk. aldereerst, doen Haarlem was beleid, Zat ik op een schone woning te Lis. Daar zag ik al mijn beesten of jagen. Van de papouwen (door de Spanjaarden), daarna mijn woning verbranden. O, droevigheid: Griet, mijn dochter, worde verkracht; Claas, mijn zoon, vermoord; mer ’t meeste lijd Geschiedde aan mijn wijf, dat ik zag1. Men vraagt zich met ontzetting af, wat er nog erger zou kunnen zijn dan verkrachten en vermoorden. Maar hieromtrent laat Bouwer ons in het ongewisse. ‘D/e schelme vol schande Pijnigden mij nog om mijn geld. Ik mocht ‘f niet, ik heb ‘f er gezeid. Zij namen ‘f altemalen weg en bonne mij wel stijf met bande Aan een paardestaart, mer met groot geluk ontkwam ik haar handen. En raak ik lt Sassem in ‘f leger…1 Deze bouwer (boer)werd ‘patnier1, pionier, waarschijnlijk schansgraver, bij Teijlingen.

De eerste boedel die te koop komt, is die van Willem Jorys, waaruit Ruychaver vijf morgen land opkoopt. Die zijn gelegen tussen Veenenburg dat bezit was van de Haarlemse burgemeester Nicolaas van der Laan, het land van Lysbeth Jacobsdr. van Nyenrode (van Hillegom) en de ‘wildernissen’. De publieke verkoop vond plaats in ’t huis van Jan Gerrit van Kessel, de herberg De Zwaan aan de huidige Haarlemmer­straat in Leiden. In de deur van de herberg klonk het met luider stem: ‘Sta bij koopluiden, hoort de voorwaarden1. En ‘met open deuren en vensters en brandende kaarsen1, zoals bij een gerechtelijke verkoop gebruikelijk, werd de gehele boedel verkocht. Uiteindelijk wordt Maarten Ruychaver uit Haarlem voor 331 gulden eigenaar.

Middelburg

Ruige Neel

Er is een tweede failliete boedel. Het betreft 18 en een halve morgen land, gekomen uit de boedel van Cornelis Jan Florysz, die waarschijnlijk vanwege zijn uiterlijke verschijning de bijnaam droeg van ‘Ruygeneel’, Ruige Neel. Hij was getrouwd met Claesje Pauwelsdochter en woonde aan de Heereweg in ’t Dorp van Lisse. Ook bezat hij land in de Lisserbroek en wel aan de Quadeweg, de huidige Broekweg. In 1579 wordt gesproken van de ‘verlaten en onbeheerde boedel van Cornelisz Jan Florysz, bijgenaamd Ruygeneeltje in de Mosveen’. Waarschijnlijk ligt de huidige boerderij Middelburg op de percelen van Ruige Neel. Kennelijk had Ruige Neel het in 1568 niet al te goed. Hij kon de jaarrente niet opbrengen. Ruige Neel heeft zijn schulden niet kunnen voldoen. Ze zijn later door Maerten Ruychaver afbetaald. Die kreeg in 1584 ook nog in zijn bezit 9 en een halve morgen land uit de boedel van Cornelis Ysbrants Rootgen.

Jan Gerrits Hits

Tenslotte gaat tot het latere Mosveen of Middelburg ook behoren ‘anderhalve hont lants ofte daaromtrent1, een klein stukje dus, dat eigendom was van de duinmeier Han Gerrits Hits. Het grensde aan het bezit van Ruychaver en aan het Nijenrode’s duin, het tegenwoordige tentoonstellingsterrein van Keukenhof. Bovendien lag ’t naast de desolate boedel van Cornelis Ysbrants Rootgen. Op 29 mei 1582 kocht Maerten

Ruychaver het lapje grond voor ‘een somma van 35 guldenen, c/’een helft gereed (contant) ende danderhelft over ’n jaar na datum*. Maerten Ruychaver, handelaar in buskruit en een vermogend man, verscheidene malen burgemeester van Haarlem en vanwege die stad ook hoogheemraad van Rijnland, werd geboren in 1547. Hij was de stichter van de hofstede Mos- of Morsveen in üsse. Maerten was een zoon van Willem Jacobsz Ruychaver, brouwer en schepen van Haarlem en Guerte Pauwels-dochter van Outschoten. Op 28 oktober 1570 was hij te Hillegom getrouwd met Alijt van der Laen, dochter van Nicolaes van der Laen, de bekende burgemeester van Haarlem en eigenaar van de hofstede Veenenburg, niet ver van Morsveen verwijderd. Op 25 december 1626 is Ruychaver op zijn buitenverblijf, de hofstede Oostende bij Hillegom overleden. De nieuwe eigenaar van Morsveen, jhr. Arent van Duivenvoorde, was een natuurlijke zoon van jhr. Adriaen van Duivenvoorde, deken van Dordrecht.

Boer Langeveld

Natuurlijk woonde noch Ruychaver, noch Duivenvoorde zelf op de boerderij. Die was verpacht aan Hendrik Langeveld, zoon van Adriaan Hendriksz Langeveld en Haesje Claasdr. Het is aannemelijk dat de familie Langeveld afkomstig was uit ’t Langeveld, een paar kilometer ten westen van Lisse. Hendrik Langeveld was getrouwd met Aagje Dirksdr. Het echtpaar had vijf kinderen: Adriaan, Lenaert, Jan, Cornelis en Aagje. Na de dood van haar man treedt de weduwe als ‘bruikster’, dit is pachteres, op (1612). In 1624 is de pachter haar schoonzoon Adriaan Adriaansz Den Boer uit Noordwijk, met wie dochter Aagje op 11 augustus 1619 te Lisse in het huwelijk was getreden. In 1628 wordt Lenaert Hendriksz als pachter genoemd. De familie Langeveld is lang pachter van Morsveen gebleven.

Cousebant

Morsveen kwam vervolgens in het bezit van de familie Cousebant uit Haarlem. De eerste was de welgestelde katho­lieke Haarlemse brouwer Frans Barendsz Cousebant, die

trouwde met Adriana de dochter van Gerrit Jacobsz Huift die de boerderij met landerijen in 1633 op een veiling kocht. De familie Cousebant bleef tot 1722 eigenaar.

Middelburg en Mo(r)sveen

Op 9 juni 1722 verscheen voor de schout en schepenen van Lisse den heer, Adriaen Franqoys Cousebant en verklaarde aan de heren Nicolaas en Piter Tjarck te Leiden verkocht te hebben ‘een woninge met omtrent 32 morgen 10 roeden land te Lisse1 waarbij inbegrepen ‘een groter en kleiner bos1. Daar hoorde ook nog een huis met een lapje grond bij aan de Leidse Vaart (thans Stationsweg 180), een loosterkamp en ‘De Breede Boekamp’ in de Lisserbroek, Alles te samen voor 8000 gulden ‘in gereden gelde1. Pachter van Mo(r)sveen was thans Jacob Janse Naardenburg, die zijn bejaarde vader in dezen was opgevolgd. Op 18 mei 1717 was Jacob Janse ‘wettelijk getrouwd in ’t Rechthuis te Lisse’ (De Witte Zwaan) met Weyntje Maartens van der Meer uit Voorhout. De volgende dag wordt in de schuurkerk aan het Mallegat ‘in facie ecclesiae’ het huwelijk kerkelijk gesloten. Jacob Janse is echter niet zeer oud geworden. Weyntje hertrouwt – maar dan niet in gemeenschap van goederen – met de welgestelde Warbout Jurriaense Vreeburg, van wie men overal in Lisse percelen aantreft, ook in de Hooge Mosveenen.

Op 4 oktober 1745 is mr. Pieter Tjark te Leiden overleden. Onder zijn nalatenschap, gedateerd 20 april 1750, lezen we ook onder punt 5 van de inventaris: Hofstede Middelburg met woning en 73 morgens & 20 1/4 roe lands. Mr. Nicolaas Tjark, met wie hij het bezit aanvankelijk had gedeeld, is nog in leven, maar wordt niet meer als mede-eigenaar genoemd. Mr. Pieter had twee dochters. De oudste, Petronella Geertruida, kwam in 1749 op de buitenplaats Middelburg te overlijden. Zo bleef nog over de jongste, Maria Jacoba Johanna, die op de genoemde 20ste april 1750 huwde met Jean Baptiste Francois George graaf van Oultremont de Warfusee.

Op 20 januari 1781 wordt Middelburg oftewel Morschveen verkocht aan de heer Egbert Bosch te Amsterdam, ‘in gereden en contanten gelde, alles zonder bedrog’. Egbert Bosch (geboren op 25 juni 1721) was de zoon van Arent Bosch en Aletta Thesingh. Zijn ouders waren in 1718 getrouwd en twintig jaar later, na het overlijden van zijn eerste echtgenote, hertrouwde de weduwnaar met Cornelia Veer. Egbert is altijd ongehuwd gebleven. Wel was hij als doopsgezinde van de lucratieve bestuursbanen uitgesloten, maar hij had het toch tot een aanzienlijke staat van welzijn gebracht. In Lisse bezat hij de hofstede Voorburg aan de westzijde van de Trekvaart niet ver van de brug bij Halfweg, waar hij ’s zomers gaarne vertoefde. Hij was dus bijna zestig jaar oud toen hij de boerderij Middelburg kocht. Op 2 mei 1788 is de heer Bosch in zijn huis aan de Keizersgracht in Amsterdam overleden.

Morsveen en Zandvliet

De heer Bosch is overigens niet lang in het bezit van Morsveen/ Middelburg geweest. Op 11 december 1783 heeft hij de boerderij voor 6000 gulden verkocht aan Matthijs Ooster. Die was op 28 oktober 1747 te Amsterdam geboren als zoon van Matthijs Ooster en Maria Cornelia Quenelon. Stamvader van de familie was Matthijs Ooster, die zich in 1610 als laken-rapenier vestigde in Leiden.

Zijn kleinzoons, Matthijs en Wouter, trokken naar Amsterdam en daar is de familie tot grote welstand gekomen. ‘Onze’ Matthijs Ooster was een voornaam koopman en assuradeur op de Heerengracht, commissaris, schepen in 1777 en als oud-schepen door de erfstadhouder Willem V op 17 november 1787 geremoveerd. Verder was hij regent van het Leprozenhuis, directeur van de Levantse Handel en sinds 1781 eigenaar van de buitenplaats Sandvliet of Zandvliet te Lisse, waarvan de landerijen zich uitstrekten van de Heereweg tot aan de Leidse Vaart. Ooster was in 1772 getrouwd met Clara Hillegonda Hooft (1749-1800). Hun drie kinderen, waaronder opnieuw een Matthijs, zijn niet oud geworden. Ooster huwde nog tweemaal en is als een krasse oude baas in 1842 te Utrecht overleden. Door de aankoop van Middelburg is het terrein van Zandvliet nog meer uitgebreid en afgerond.

Het einde van Zandvliet

Op 14 mei 1797 heeft Matthijs Ooster Middelburg verkocht aan Lucas JMzn Boon, koopman te Rotterdam. Een week eerder was Zandvliet, inclusief Middelburg zoals het nu genoemd wordt, reeds in de veiling gebracht. Boon kocht Middelburg met ‘zijne paarde- en beestestallen, schuur en barg, bossen, wei-,hooi-, en teeltlanden’, circa 62 morgen grond voor ƒ 8.000,- en een custingbrief (schuldbrief) van ƒ 5.000,-. Verscheidene malen kocht Boon – al of niet insolvente – boedels op, die hij later weer doorverkocht. Ook van zijn Lissese goederen heeft hij zich spoedig weer ontdaan. Op 22 april 1800 wordt Middelburg verworven door Simon Petrus Joosten. Nu is Middelburg, zoals de boerderij thans haast altijd wordt genoemd, los van Zandvliet, waarmee het sinds 1784 verbonden was, en het nadert nu Keukenhof. Joosten was namelijk gehuwd met Sara van Hoboken, een dochter uit het eerste huwelijk van de weduwe Eyssing-Scheltes, de eigenaresse van Keukenhof.

Boer Leenslag

In november 1806 overleed de pachter van Middelburg, boer Wouter van der Zwet. Zijn zoon Simon was pachter van het ‘bouwhuisje1 aan de Delfweg (Stationsweg) “t Lammetje Groen’, dat ook door Joosten was aangekocht. Voor Middelburg was er geen opvolger. Op 9 april 1807 werd boelhuis gehouden en als pachter vestigde zich er nu Jacob Leenslag.

Op 2 juli 1808 overleed in haar huis aan de Keizersgracht te Amsterdam de eigenaresse van Keukenhof, Anna Scheltes. Van haar beide dochters was de oudste nog in leven, maar het was bepaald, dat de jongste, Sara van Hoboken, Keukenhof zou erven. Op 28 oktober 1796 was Sara getrouwd met Simon Petrus Joosten, zoon van Jan Hendrik Joosten. Sara stierf in 1870 en ofschoon zij niet in gemeenschap van goederen waren getrouwd, was Joosten toch testamentair haar universele erfgenaam. Op 2 juli 1808 zijn dus Middelburg en Keukenhof verenigd. Nauwelijks is echter Joosten in zijn rechten getreden, of hij biedt Keukenhof en al zijn verdere eigendommen te Lisse weer te koop aan.

Schatrijk

Op ‘c/en 2e van Weijnmaend 1809′ werd Keukenhof met alles wat ertoe behoorde, dus ook Middelburg, aangekocht door de schatrijke mr. Johan Steengracht van Oostcapelle (1782-1846), een Haagse patriciër van Zeeuwse herkomst. In zijn handen en in die van zijn nazaten is Keukenhof behouden gebleven. Van 1846 tot 1899 was dit jkvr. Cecilia Maria Steengracht, gehuwd met Carel Anne baron van Pallandt. Daarna haar dochter Cornelia Johanna barones van Pallandt, gehuwd met Jan Carel Elias graaf van Lynden. Na haar dochter in 1923 volgde haar zoon Jan Maurits Dideric graaf van Lynden, gehuwd met Aurelia Elisabeth gravin van Limburg-Stirum. Na het overlijden van zijn vader op 25 november 1930 kwam Keukenhof met Middelburg in het bezit van de zoon Jan Carel Eilas van Lynden. Reeds dadelijk is mr. Steengracht ertoe overgegaan zijn gebied uit te breiden en af te ronden. Het is de Franse Tijd, een moeilijke tijd, maar geld schijnt bij hem bij de aankopen geen rol te spelen.

In de geschiedschrijving is er vervolgens een leemte. Tot 1982. In dat jaar meldt de familie Van Graven zich op Middelburg om daar een bestaan als boer op te bouwen. En sindsdien zijn het de generaties Van Graven die op Middelburg met trots de scepter zwaaien.

Boerderij Middelburg aan de Loosterweg-Noord net buiten Lisse in al zijn glorie. De hoeve heeft een historie van meer dan vijfhonderd jaar

WELGELEGEN WAS EERST EEN ZOMERHUIS

Boerderij Welgelegen behoorde ooit tot buitenplaats Dubbelhoven. Het lag op de hoek van de Heereweg en Vuursteeglaan. De bewoners vanaf 1767 worden besproken.

Ine Eizinga

NIEUWSBLAD Jaargang 2 nummer 1, januari 2003

Boerderij Welgelegen, aan de Heereweg gelegen, heeft vele bewoners gekend. In de boeken “t Roemwaard Lisse’ en ‘Keukenhof van A.M. Hulkenberg staan hun namen opgetekend, evenals de wijze waarop de boerderij in andere handen overging, door verkoop of vererving. Ooit behoorde Welgelegen bij buitenplaats Dubbelhoven, dat gelegen was aan de noordwestzijde van de kruising Spekkelaan-Achterweg.

Dit buiten is geruime tijd in bezit geweest van kapitein Quirin Dabenis of d’Abenes. Na het overlijden van zijn vrouw heeft hij delen van zijn bezit van de hand gedaan waaronder in 1767 boerderij Welgelegen aan koper Sijmon Verdegaal. Rond 1800 (het was in 1880, redactie) laat Jaap Riggel het pand naast boerderij Welgelegen bouwen op de hoek Heereweg – Vuursteeglaan (nu nog bekend als het voormalig politiebureau), waar hij gaat wonen. Zijn buurman is de zoon van Sijmon Verdegaal, Jan Verdegaal. Deze is getrouwd met Wilhelmina Vreeburg Jurriaansdr en heeft twee dochters. De oudste dochter Marietje trouwt met Jan Riggel en de boerderij zal tot 1923 in bezit van de familie Riggel blijven. Marietje en Jan hebben geen kinderen en laten boerderij Welgelegen na aan hun nicht, Agnes van Buiten. Zij trouwt met Jan van der Salm, de grootvader van de huidige bewoner Jos van der Salm. Boerderij Welgelegen is in 1983 gesloopt, alleen het bijbehorende zomerhuis is bewaard gebleven. Uit welke tijd boerderij en zomerhuis precies dateren is niet bekend (Het zomerhuis is in 1890 gebouwd, redactie) .

Jos van der Salm is in het zomerhuis van boerderij Welgelegen geboren. Zijn grootouders hebben het boerenbedrijf lang in stand gehouden en bezaten land in de Poelpolder. Van der Salm: ‘ík weet dat er in het winterhuis later ook een flessen-spoelerij is geweest. Om die reden is het rieten dak toen vervangen door een pannendak. De boerderij is verkocht aan de gemeente en in 1983 gesloopt.’  Op deze plek tussen het voormalig politiebureau en het zomerhuis verschijnt het moderne gebouw van het arbeidsbureau, tegenwoordig Centrum voor Werk en Inkomen geheten. Liesbeth van der Salm: ‘Ik vind het eerlijk gezegd nog altijd een gebouw dat hier niet op zijn plaats is. De heg tussen de boerderij en het CWI-gebouw bewaakt de sfeer van het landelijke karakter rond de boerderij.

Een aantal jaren eerder is Jos van der Salm bang geweest dat de boerderij in zijn geheel het veld zou moeten ruimen: ‘Ze hadden de Westelijke Randweg precies door de boerderij getekend! Ik heb er nachtenlang niet van geslapen. Dat het het gemeentebestuur ernst is geweest, blijkt uit een plattegrond van Lisse uit 1978. Op deze kaart staat de Westelijke Randweg met stippels aangegeven en inderdaad dwars over het terrein van boerderij Welgelegen. Gelukkig komt het gemeentebestuur tot inkeer en krijgt de Westelijke Randweg een zuidelijker aansluiting op de Heereweg.

Vlak na de Tweede Wereldoorlog betrekken de ouders van Jos van der Salm het zomerhuis van Welgelegen na een grondige verbouwing om het voor wonen geschikt te maken: ln een van de voorkamers stond een ketel waarin het voer voor de koeien werd gekookt. Er was nooit gewoond.De huidige huiskamer, met het authentieke balkenplafond, bestaat dan nog uit twee vertrekken: “toen wij de woning betrokken, hebben we er één woonkamer van gemaakt, met behoud van het balkenplafond.’  De deur aan de noordzijde van het pand leidt naar de bijkeuken, waar allerlei details nog wijzen op een ver verleden. De grote waterbak is nog steeds in gebruik. Vroeger is deze, gevuld met koud water, gebruikt om de bussen melk te koelen die enkele dagen later werden opgehaald. Nu is zo’n grote bak heel handig wanneer je bijvoorbeeld met vuile laarzen thuiskomt. Het houten rek er boven biedt ook nu nog plaats aan emmers, maar die bevatten tegenwoordig geen melk meer.

Van der Salm doet er veel voor om de boerderij, die in tegenstelling tot de woningen aan de overkant van de Heereweg op een strandwal is gelegen, zoveel mogelijk in stand te houden. Hij houdt van het huis en wil het zo authentiek mogelijk houden. En dat is veel werk. De muren bestaande uit vier centimeter smalle steentjes, het zogeheten waalformaat, vertonen nog geen enkele scheur, maar moesten nog niet zolang geleden opnieuw worden gevoegd. De dakpannen zijn vernieuwd, nadat er door een zware storm, twaalf jaar geleden, menig dakpan naar beneden kwam: ‘Er lagen oudhollandse dakpannen op, maar daar kan de wind gemakkelijk onder komen en dat gebeurde in die hoek nogal eens. Er liggen nu nieuwe verbeterde Hollandse pannen op en natuurlijk rode.

De stallen aan de achterzijde van de boerderij onder hetzelfde dak gelegen zijn nog voorzien van de authentieke houten pen verbindingen. De dakkapellen horen eigenlijk niet zo bij dit oude pand, maar die laat Van der Salm maar zo. De zolder is immers als woonruimte in gebruik. Hij vindt het wel erg spijtig dat het hek met de naam Welgelegen bij de sloop van het noordelijke pand ten onder is gegaan: ‘We kwamen thuis en het hek was verdwenen, gewoon meegesloopt’ . De losstaande schuren die bij de boerderij behoren, zijn niet zo oud. Maar de sfeer van het oude boerenerf is nog in geheel intact en wordt door Van der Salm in ere gehouden.

Het echtpaar is erg blij met hun woning niet in de laatste plaats omdat het zomerhuis een geschiedenis heeft en al lange tijd in handen is van de familie. Liesbeth van der Salm, die zelf in Den Haag opgroeide: ‘Mede door het weitje is het hier uniek en heel landelijk wonen. En we boeren nog steeds, kleinschalig en als hobby. We hebben vier koeien en een aantal schapen. In het voorjaar staan de lammetjes in de wei. Ik vind dat geweldig. De waterput voor het huis is een tijdlang buiten gebruik geweest, maar hij doet het weer, en ik gebruik dat water ’s zomers voor de planten.

De boerderij Welgelegen aan de Heereweg, naast het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), dat vroeger het Arbeidsbureau heette. Op de boerderij wordt tegenwoordig kleinschalig geboerd. Oorspronkelijk behoorde het pand tot het buiten Dubbelhoven dat het in gebruik had als zomerhuisje (Op de foto staat het zomerhuis, redactie)

De geschiedenis van Wassergeest: Deel 3:1900-heden


De periode van 1900 tot heden wordt beschreven. De bewoners van het Reigerbos passeren de revue. In 1965 werd een groot deel van het Reigerbos afgegraven.

Door Rob Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 3, juli 2002

HET DEFINITIEVE EINDE

Zo kwam het laatste stukje Grotenhof na veel omzwervingen dus toch bij Wassergeest. Maar het buiten was ten dode opgeschreven. Tegen het einde van de vorige eeuw verwierf makelaar Harry Mens het jachtopzienershuis. Hij verkocht dat en nu staat er een nieuw en prachtig Buitenhuis.

Vanaf 1875 woonde hier Arie van der Zaal met vrouw en kinderen. Arie van der Zaal heeft op 24 december 1923 het tijdige met het eeu­wige verwisseld. Naast het grote huis woonde in een zijvleugel vanaf circa 1910 nog een broer van Van der Zaal: Cor of Cornelis van der Zaal, gehuwd met Marytje Brussée.

Nu gaan we over de Achterweg zuidwaarts en slaan rechtsaf de Groene- of Sparrelaan in. Als we deze rijk beplante laan aflopen, komen we uiteindelijk in het Reigersbos uit. Aan de westrand van het bos, dichtbij de Loosterweg, bevond zich de jachtopzienerswoning (Loosterweg 14) die nu vervangen is door een groot buitenhuis.

Wij nemen u nu echter mee naar de periode omstreeks 1900. Tot 1908 woonde hier Adrianus Weyers met zijn vrouw Theodora Brama en 9 kinderen. Over hem is niet veel bekend. Dat is anders met Klaas Tanis, die we hier vanaf 1903 aantreffen als jager met zijn zus Hendrika. In een van de boeken van A. Raaphorst lezen we dat ds. van Linden-Tol, die de jacht op het landgoed Wassergeest in deze jaren in huur had, als jachtopziener op het landgoed had aangesteld een zekere Klaas Tanis.

We lezen verder: “Deze Tanis was terecht of ten onrechte, wij weten het niet, door toedoen van de familie Van Lynden uit zijne betrekking ontslagen. Hierover was hij allesbehalve in zijn schik, dat is begrijpe­lijk. Nu gebeurde het op zekere dag dat Tanis zich bevond op het gedeelte van de Loosterweg langs het kasteel (Keukenhof), dat voor het publiek was afgesloten en, zoals later bleek, met het doel een pro­ces-verbaal uit te lokken. Hetgeen dan ook geschiedde.”

De zaak liep voor Tanis goed af: hij werd in het gelijk gesteld, daar de Loosterweg op officiële kaarten als een publieke weg stond aange­geven. Tanis hoopte nu de familie Van Lynden een voet dwars te heb­ben gezet. Uiteindelijk is daar echter niets van terecht gekomen en was dus de wraakactie van de voormalige jachtopziener mislukt. Zo kwam dus de jachtopzienerswoning leeg te staan.

Stil en eenzaam

Er kwam echter al spoedig een nieuwe bewoner: Dirk Schipper met zijn vrouw Grietje Molenaar en twee kinderen.   Meestal gebeurde er in en rond de dienstwoning niet zo heel veel. Het was er stil en een­zaam. Wel werd er regelmatig gejaagd. Samen met boer De Wit (De Phoenix) en de boer van de nabijgelegen boerderij Achterduin aan de Loosterweg werd er dan een en ander aan wild afgeschoten in het Reigersbos. Na afloop werd er erwtensoep gegeten in het jagershuis dat tegen de eigenlijke dienstwoning was aangebouwd.

Het Reigersbos diende dus voornamelijk voor de jacht, al werden er ook wel eens zogenaamde “cross-countries” georganiseerd. Verder was het voor het publiek toch echt verboden toegang. Schipper wilde nog wel eens een uitzondering maken als er bijvoorbeeld studenten langs­kwamen om biologische inventarisaties op te stellen. Het was geen uit­zondering als er wel zo’n dertig soorten vogels geteld werden. Verder kwamen er uiteraard ook veel fazanten voor. Vooral dichtbij het huis waren er een aantal uitgezet, namelijk op een duintje waaromheen een afrastering was geplaatst. Als de jacht verhuurd werd aan een bepaald persoon, waren deze fazanten daar ook bij inbegrepen.

Hoewel het dus strikt verboden is zich zomaar in het Reigersbos te begeven, gaan we daar nu toch eens een kijkje nemen. We doen dat door de ogen van een zekere Kikkert, die eind 19de en begin 20ste eeuw in de buurt veel schetste. Nog steeds bevinden we ons dus in de periode rond 1900. Op een van zijn tekeningen, gedateerd 18 augustus 1895, zien we een brede laan lopen met aan weerszijden stukjes duin met veel bomen. Het huisje aan de linkerkant is mogelijk een dichter­lijke vrijheid of anders een van de schuren die midden in het bos stonden, waar onder meer gereedschap en andere spullen met betrekking tot het onderhoud van het bos in opgeslagen waren. Vaag zien we op het bospad nog een gestalte van een persoon die door het bos loopt. Mogelijk heeft de tekenaar hem daar geplaatst om de grootsheid van het gewas en vooral de bomen nog beter te doen uitkomen. Het is alles bij elkaar een fraaie tekening geworden.

Het doek viel

Nog jarenlang is het stil gebleven in het Reigersbos, totdat in 1965 tenslotte het doek viel: een groot deel van het bos werd afgegraven en veranderd in bollengrond. De bedoeling van de Gravin van Rechteren was het landgoed meer rendabel te maken, daar het tot dan toe te wei­nig had opgeleverd, terwijl grote bedragen jaarlijks moesten worden uitgegeven ten behoeve van onderhoud. Het bracht echter maar weinig verandering aan de financiële situatie waarin het landgoed zich bevond. Om die reden is de Gravin er na 1971 toe overgegaan delen van het landgoed te verkopen. De percelen tussen de Heere – en Achterweg werden in laatstgenoemd jaar aan de pachters aldaar over­gedragen. Hetzelfde was het geval met de gronden tussen de Achterweg en Loosterweg: in de jaren 1993-1996 werden ook deze overgedragen aan de pachters.

Het gedeelte van het landgoed dat lag in de Lageveense Polder werd in 1992 en 1993 verkocht aan de stichting Het Zuidhollands Landschap. Een verstandige keus want deze had natuurlijk meer mid­delen ter beschikking voor het onderhoud van een landgoed. Tenslotte werd ook de dienstwoning aan de Loosterweg met bijbehorend over­schot van het Reigersbos op l april 1997 overgedragen aan de bekende makelaar Harry Mens. Het landgoed Wassergeest zoals dat in de vori­ge eeuw door D.P.J. van der Staal was gesticht, was met deze laatste verkoop in verscheidene delen uiteengevallen.

Het huidige landgoed

We mogen het gedeelte van het vroegere landgoed Wassergeest dat lag in de Lageveense polder en dat op 15 december 1992 aan het Zuidhollands Landschap is overgedragen, beschouwen als de huidige opvolger van het 19de eeuwse landgoed. Zoals we reeds gezien hebben, is de Lageveense Polder eigenlijk niets anders dan een voormalige strandvlakte. Door deze relatief lage ligging is het vanouds een dras­sig terrein, waar dus oorspronkelijk weiland en daaraan gekoppeld veeteelt overheerste. Later, vanaf omstreeks 1750, is men bepaalde gedeelten gaan bebossen (de zogenaamde Loosterbossen) waardoor een coulissenlandschap ontstond: een landschap waarin stukjes bos en weiland elkaar afwisselen. De functie van deze hakhoutbossen was duidelijk: het hout kon gebruikt worden als boerengeriefhout voor in de kachel, voor het vervaardigen van bezemstelen of het maken van omheiningen. Doordat er maar weinig wegen door de hakhoutbossen lopen en ze voor het publiek niet toegankelijk zijn, zijn deze bossen tegenwoordig belangrijke natuurgebieden. Regelmatig vinden er dan ook excursies plaats en biologische inventarisaties. Ook worden er zo nu en dan onderhoudsdagen georganiseerd. Bij het onderhoud wordt er onder meer naar gestreefd zo hier en daar open plekken te creëren en het omgehakte hout te laten liggen om als schuilplaats te dienen voor allerlei dieren. De resultaten zijn al zeer bevredigend te noemen!

Conclusie

Het zal duidelijk zijn dat Wassergeest gedurende zijn meer dan drie eeuwen durende historie gunstige en minder gunstige periodes heeft gekend. In de gunstige perioden ontwikkelde Wassergeest zich tot een buitenplaats van naam: of doordat er lieden van stand op het buiten­goed woonden of doordat er belangrijke gebeurtenissen plaatsvonden (zoals het planten van de Vrijheidsboom in 1795) of anders door een plotselinge grootschalige expansie zoals in het begin van de 19de eeuw onder D.P. J.van der Staal het geval is geweest.

In de minder voorspoedige perioden zien we dat Wassergeest wat betreft importantie moet inboeten. In de 18de eeuw komt dat doordat de eigenaren – de Van Wassenaer Obdams – waarschijnlijk nauwelijks interesse hadden voor het buitengoed en zich er dus maar zelden ophielden. In de tweede helft van de 19de (na 1852) en in de 20ste eeuw was de oorzaak vooral het ontbreken van een groot buitenverblijf of kasteel. Het huis Wassergeest was namelijk in 1856 gesloopt. Daardoor bestond er ook geen mogelijkheid meer voor een eventuele adellijke familie zich metterwoon op het landgoed te vestigen. (Slot).

 

Het huis van de rentmeester van het buitengoed Wassergeest, op de plaats waarvan nu het landhuis is gebouwd. (Foto: Ton Rouwhorst)

Achterweg-Zuid 35

De geschiedenis van Wassergeest. Deel 2:1804-1900: OPBLOEI EN NEERGANG

Deel 2 over Wassergeest behandelt de periode van 1804 tot 1900. De opbloei en neergang van het landgoed wordt besproken .

door Rob Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 1 nummer 2, april 2002

In het jaar 1804 kwam de buitenplaats Wassergeest in bezit van D.R J. van der Staal. Spoedig onderging het een grote gebiedsuit­breiding. Het werd nu een groot landgoed dat zich uitstrekte van de Heereweg in het oosten tot de Leidsevaart in het westen over niet minder dan 110 hectare.

De nieuwe heer van Wassergeest, D.P.J. van der Staal, begon het landgoed uit te breiden in de Lageveense polder, in het Keukenduin van Teylingen en in de Oude Duinbuurt. Al in het jaar 1804 kocht hij het latere Reigersbos met de daarbij behorende zanderij van Mr. Pieter Cornelis Hartsinck uit Amsterdam. In 1805 verkrijgt hij het eigendom van boerderij De Phoenix met 26 morgen grond. In de Lageveense Polder koopt hij in 1820 de zoge­naamde Bossen van Daams, die aan de westkant van de Loosterweg gelegen waren. In 1821 wordt hij eigenaar van boerderij Duinhof en bijbehorende landerijen.

Ook het huis Wassergeest zelf blijkt in 1812 uitgebreid te zijn, terwijl de directe omgeving van het huis veranderde in een zogenaamde Engelse Tuin, een parkachtige landschapsstijl, die men in deze zelfde periode ook wel op andere buitenplaatsen aantreft. De Catharijnelaan – of Trijnelaan zoals men hem in deze tijd nog noemde – werd zelfs enige tientallen meters naar het zuiden verlegd ten behoeve van deze tuin.

Boottochtjes

Na 1813 wordt het stil rond Wassergeest. Het gewone dagelijkse leven speelt zich af. Omstreeks mei kwam men vanuit Den Haag naar Wassergeest. Men vermaakte zich met boeken lezen, een tochtje met de boot of de jacht. Ook legde men in de zomer dikwijls bezoekjes af bij familie en/of kennissen. Omstreeks de maand oktober ging men weer terug naar Den Haag.

Jarenlang gebeurde er weinig, totdat Van der Staal, net als zijn voorgan­gers, in de schulden kwam. Dit leidde er tenslotte toe dat hij in 1852 – hij is dan inmiddels al bejaard, maar wil toch de leiding over zijn landgoed niet overlaten aan zijn zoon of iemand anders – Wassergeest moet verkopen. Het geheel werd overgedragen aan Johan Frederik Steengracht van Duyvenvoorde, die echter bij zijn broer Nicolaas Johan onder curatele stond. Er begon een geheel andere periode voor Wassergeest: een periode van neer­gang. Zo werd in 1856 het huis Wassergeest deels gesloopt, deels verbouwd tot boerderij. Een boerderij aan de Achterweg (tegenover het huidige tuin­centrum Overvecht) werd gesloopt. In plaats daarvan werd een kleine woning gebouwd waar voortaan de opzichter van Wassergeest in zou wonen: Pieter van Dijk.

Neergang

Ook als Wassergeest in 1862 na de dood van Johan Frederic, wordt nage­laten aan Cecilia Maria baronesse van Pallandt geboren Steengracht, zet de neergaande lijn zich voort. In 1877 komt zo een einde aan boerderij De Hoogewerf die al sinds oude tijden aan de Achterweg gelegen was schuin tegenover Wassergeest. In 1886 valt ook boerderij Duinhof onder de slopers­hamer en rond 1888 ook nog een woning aan de Leidsevaart, waar vanouds de zandbazen die werkzaam waren in de afzanderij bij het Reigersbos, in woonden. De laatste “zandman” die hier woonde, was Bastianus van Graven.

Ligging van vaarten, wegen, huizen en sloten die deel hebben uitgemaakt van het Wassergeest-bezit, getekend door Th.J.M. Pex. Bron : boek Wassergeest te Lisse, R.J. Pex

Cecilia Maria baronesse van Pallandt geboren Steengracht overleed in 1899. Ze liet haar bezittingen na aan haar dochter Cornelia Johanna. “Freule Cornelie” was in 1861 getrouwd met Jan Carel Elias graaf van Lynden. Deze laatste is op 22 januari 1900 te ‘s-Gravenhage overleden. Cornelia Johanna had een drietal kinderen. Ten eerste Jkvr. Cecile Marie barones van Lynden, die in 1885 te Lisse in het huwelijk trad met Jhr. Mr. Ocker Johan Repelaer, Heer van Molenaarsgraaf. De oudste zoon, Jan Maurits Dideric, huwde in 1895 Aurelia Elisabeth gravin van Limburg Stirum. Ze betrokken kort daarop het door hen aangekochte buitengoed Wildlust. Op Jonker Jan zou de grafelijke titel overgaan alsmede het buiten Keukenhof.

De tweede zoon van het echtpaar Van Lynden-Van Pallandt, Carel Anne Adriaan Willem baron van Lynden, trouwde in 1898 met Adolphine Wilhelmina Anne gravin van Limburg Stirum. Hij heeft in latere tijden Wassergeest geheel in zijn bezit gekregen. Op 21 maart 1900 kreeg hij een dochter, Carola Elisabeth Aurelia Anna barones van Lynden. Ze werd gebo­ren op huize Beukenhorst te Wassenaar. Carola trad in 1937 te Londen in het huwelijk met A.R.Z. graaf van Rechteren Limpurg. Zo kwam dus Wassergeest via dit huwelijk in handen van de familie Van Rechteren. Maar dan zitten we al in de jaren dertig.

Verkopen

Cornelia Johanna is niet lang eigenares gebleven van Wassergeest. Al gauw ging ze er toe over gedeelten van het uitgestrekte landgoed van de hand te doen en wel aan verschillende familieleden. Zo doet ze reeds op 18 juli 1900 de tuinmanswoning van Wassergeest met bijbehorende voormalige tuinderij en partijen weiland tussen de Heereweg en Achterweg over aan haar zoon C.A.A.W. baron van Lynden voor de prijs van ƒ 66.984,25. Een niet mis bedrag. Daar is echter wel bij inbegrepen de “partijen tuin en bloembollenland en water, gelegen in de zanderij van het landgoed Wassergeest”.

Op dezelfde dag in juli 1900 doet Cornelia Johanna een drietal percelen ten noorden van de boerderij De Phoenix over aan Jan Maurits Dideric, haar oudere zoon. De Phoenix zelf met bijbehorende gronden, ging tussen mei 1900 en oktober 1902 over in het gemeenschappelijke eigendom van de twee gebroeders Van Lynden, J.M.D. graaf van Lynden en C.A.A.W. baron van Lynden. Later, in 1914, hebben de twee broers dit bezit onder elkaar ver­deeld.

Hooibargen

Tegelijkertijd gaat de boerderij “genaamd ‘De Phoenix’ met bijbehorende schuren, hooibargen en verdere getimmerten benevens partijen weiland” naar Carel Anne Adriaan Willem baron van Lynden. Ook Cecile Marie baro­nesse van Lynden gehuwd met Ocker Johan Repelaer van Molenaarsgraaf, koopt van haar moeder een aantal percelen. Het betreft “twee Hofsteden (….) meterven, boomgaard, tuin-of bloembollenland, bekend onder de namen Grootenhof, Duinhof (moet Dijkhofzijn R. R), Abdij en Hoogewerf gronden, met daartussen gelegen gedeelte van de Groene of Sparrenlaan”.

Wat verder naar het noorden toe beginnen de gronden van de voormalige buitenplaats Grotenhof, al in het begin van de 19de eeuw door R.C.Affourtit opgedeeld in smalle, langwerpige percelen ten behoeve van de bollenteelt. En dan krijgen we vervolgens het huis Grotenhof zelf natuurlijk, door A. Raaphorst in 1922 nog “het groote witte huis, door hooge boomen omgeven” genoemd.

Al deze gronden gingen op 10 juni 1900 over in handen van Cecile Marie baronesse van Lynden, echtgenote van Ocker Johan Repelaar van Molenaarsgraaf.

Ook de boerderij Wassergeest werd (op 19 mei 1900) voor ƒ 57.045,- ver­kocht en wel C.A.A.W. baron van Lynden, een zoon van eigenaresse Cornelia Johanna, inclusiefi alle erbij behorende percelen grond tussen de Heereweg en de Achterweg, die zich uitstrekten tot de verlegde Catharijnelaan.

Lees hier deel 3

 

 
Achterweg-Zuid 35
Het huis Wassergeest zoals het er rond 1850 uitzag. Enkele jaren later moest D. van der Staal het buiten verkopen wegens schulden.

DE GESCHIEDENIS VAN WASSERGEEST: Deel 1:1660 -1804

Rob Pex verricht al enige jaren onderzoek naar het landgoed Wassergeest, dat gelegen was in het zuidelijk deel van de gemeen­te Lisse tussen de Heereweg en Leidsevaart. Doel is natuurlijk een boekwerk. Vooruitlopend daarop schreef Rob voor ons nieuwsblad een samenvatting.

door Rob Pex

Nieuwsblad Jaargang 1 nummer 1, januari 2002

In dit nummer deel 1: Wassergeest van 1660 tot 1804.

Omtrent het midden van de 17de eeuw bestond het gebied tussen de Heere- en Achterweg nog slechts uit verspreid liggende perceeltjes weiland en teelland, die in handen waren van verschillende eigenaren zoals de Abdij van Leeuwenhorst, de Heren van Dever en Lisse en allerlei boeren en tuinders. Het gebied werd in de volksmond ook wel de Westgeest genoemd. Hier werden doorgaans de zandige gronden tussen (grofweg) de Heereweg en de Achterweg mee aangeduid. Deze bevonden zich ten zuiden van het dorp Lisse. Voor de toenmali­ge begrippen lagen deze echter westelijk, daar men het oosten in vroeger tijden altijd rekende daar waar de zon opkwam. (Meer naar het noorden dus).

Grondaankopen

Al gauw treedt een belangrijk persoon ten tonele: Jonkheer Adriaen van der Laen, lid van een familie die hier vele bezittingen had, zoals het Huis ter Specke. In 1656 begint hij in de Westgeest met de eerste grondaankopen. In latere jaren breidt hij dit bezit steeds meer uit, zodat in 1667 het hele gebied tussen Heere- en Achterweg, gaande van de gronden van het huidige tuincentrum Overvecht tot en met de huidige Catharijnelaan bij de buurtschap De Engel, in zijn handen is: dit nu is de buitenplaats Wassergeest en tot 1804 zou het bovenge­noemde omvang blijven behouden, om daarna fors uit te breiden.

De ligging van het oorspronkelijke landgoed Wassergeest in de gemeente Lisse tussen de Heereweg en de grens in het westen die ongeveer gelijk loopt met de huidige spoorbaan.
Gezigt van de groote Beuken en Dennenlaan op de hofstede Wassergeest met de vrijheidsboom.” Anno 1795. (G.A.Leiden)

Buitenverblijf

Inmiddels had Van der Laen in 1660 ter hoogte van de huidige Staalsloot, vlak ten zuiden van het huidige bedrijf Onderwater, een buitenverblijf opgetrokken, eigenlijk meer een soort herenboerderij. Volgens een aantekening doopte hij dit huis in oktober van het jaar 1660 om in Wassergeest: de eerste keer dat we de naam in de archie­ven tegenkomen.

Waar nu de naam Wassergeest vandaan komt blijft vrij onduidelijk; er is al veel over gespeculeerd. Het woordje “geest” is wel duidelijk: vermoedelijk is dit een verwijzing naar de geestgronden die hier voorkwamen. Waar het woordje “wasser” echter op slaat is veel min­der duidelijk. Men is geneigd te denken aan “water”, aangezien zich vlakbij het huis Wassergeest vanouds een drassig gebied uitstrekte, dat ook wel de Liesbroek werd genoemd. De naam “wasser” echter werd in de 17de eeuw niet gebruikt in plaats van het woord water.

Jonkvrouw

Na het overlijden van Jonkheer Adriaen in 1681 werd Wassergeest geërfd door Jonkvrouw Agnes van Wassenaer Obdam, lid van een belangrijke en machtige familie, die Wassergeest tot 1783 in handen zou hebben. Wassergeest aan een rijke familie nalaten was een goede keuze van Van der Laen , want de tak van de familie waartoe hij behoorde was bijna uitgestorven: met Magdalena van der Laen, zijn nicht, zou die tak in 1691 in vrouwelijke lijn uitsterven. Magdalena kreeg dan ook alleen het vruchtgebruik van Wassergeest toebedeeld, terwijl het eigendom naar Jonkvrouw Agnes ging. Als vruchtgebruik-ster heeft Jonkvrouw Magdalena ook op Wassergeest gewoond: de testamenten die ze opstelde in de jaren 1683 en 1687 zijn allen op Wassergeest geschreven en bevatten interessante bijzonderheden over het buiten in deze jaren.

Ter Specke

Magdalena van der Laen heeft in haar leven de buitenplaats Wassergeest niet verder uitgebreid. Alleen heeft ze van de erfgena­men Block in 1687 Ter Specke gekocht, waardoor het weer terug inde familie kwam. Aldus werd een oude schande, veroorzaakt door haar oom Jonkheer Adriaen, die het door schulden had moeten ver­kopen, uitgewist. Op 28 december 1691 is Jkvr. Magdalena op Ter Specke overleden.

Vrijwel onbewoond

De familie Van Wassenaer Obdam heeft zich, tot de verkoop van Wassergeest in 1783, weinig met hun Lissese buitenverblijf bemoeid en heeft er waarschijnlijk maar zelden vertoefd. Kasteel Twickel en andere bezittingen in het oosten des lands waren immers veel statiger en voornamer! En paste deze gebouwen ook niet veel meer bij hun eigen status? Het is juist hiermee dat Jonkheer Adriaen van der Laen bij zijn dood geen rekening gehouden heeft. Gebouw en bijbehorende tuinmanswoning daalden omstreeks 1730 in waarde: op Wassergeest woonden in deze jaren alleen nog tuinmannen, die de tuinen onder­hielden voor de familie Van Wassenaer Obdam en de gelden ontvin­gen van de houtverkopen die ieder jaar weer plaatsvonden. De familie Van Wassenaer Obdam zelf bewoonde de buitenplaats waarschijnlijk nog maar zeer zelden.

Schulden

Een en ander kan er de oorzaak van zijn geweest dat de status van Wassergeest als buitenplaats minder werd, hetgeen mogelijk zijn invloed kan hebben gehad op de verponding (belasting). In 1783 heeft Carel George van Wassenaer Obdam Wassergeest wegens schulden moeten overdoen aan A.J.C. Lampsins, die eenjaar eerder eigenaar was geworden van de naburige buitenplaats Grotenhof, dat ook aan de Achterweg lag. Ook deze eigenaar zal zich vermoedelijk niet zeer veelvuldig met Wassergeest hebben beziggehouden. We lezen althans in 1785 dat hij door zijn functie als schepen van Amsterdam “niet veel te Lisse kan koomen”. En als hij er toevallig wel was, zal hij zich voornamelijk op het veel statiger Grotenhof heb­ben opgehouden.


Reigersbos

Lampsins heeft zijn bezit in 1785 nog uitgebreid met het latere Reigersbos en bijbehorende afzanderij, doch zeer kort erna zit hij diep in de schulden: op l januari 1786 komt hij voor schout en sche­penen van Lisse verklaren dat hij van een tweetal bankiers het kapitale bedrag van 50.000 gulden heeft geleend. Als borg verbindt hij zijn gehele Lissese bezit: Wassergeest en Grotenhof.

Verkocht

Hoe moet dat aflopen? Lampsins kan het nog een paar jaar volhou­den, doch is dan toch genoodzaakt Wassergeest en Grotenhof te ver­kopen. Grotenhof vond zijn weg naar Pieter van Walré, terwijl Wassergeest werd verkocht aan Izaak van Buren uit Leiden. Onder Van Buren ging Wassergeest betere tijden tegemoet: hij nam er zelf zijn intrek en bracht kort na 1191 zijn speeltuin “Amerika” vanuit Leiden over naar Wassergeest.

Tot 1795 leidt Van Buren een luxe leventje op zijn nieuwe buiten­goed. Er wordt in 1792 ook een zoon, genaamd Hendrik, ter wereld gebracht, die in februari van het volgende jaar te Lisse wordt gedoopt. Van Buren laat zich bij deze gelegenheid nog heel feodaal Heer van Wassergeest noemen.

Vrijheidsboom

In 1795, als de Fransen ons land binnenvallen, worden vele bestuur­ders van hun functies ontheven. Zo ook Izaak van Buren als schout van Zoeterwoude. Wellicht om bij de bezetters in een goed blaadje te komen, richt hij op 15 mei 1795 samen met de jeugd van de vier ambachten Lisse, Sassenheim, Voorhout en Noordwijkerhout, waar­van hij nog maar kort tevoren baljuw was geworden, een grote Vrijheidsboom op het plein voor zijn huis.

Het heeft alles bij elkaar weinig mogen baten, want spoedig kwam Van Buren in de schulden, wat er toe leidde dat hij in 1804 zijn gehe­le bezit moest overdoen aan D.P.J. van der Staal.

Met deze verkoop begon voor Wassergeest een geheel nieuwe periode.

Lees hier het tweede deel

REMBRANDT EN HET BRUGGETJE VAN SIX

Schilder Rembrandt van Rijn schilderde ‘Het bruggetje van Six’ over waarschijnlijk de Elsbroekervaart. Het torentje zou dan de Maartenskerk moeten zijn.

door R.J. Pex

Nieuwsblad Jaargang 1 nummer 1, januari 2002

Tot 1867 bevond zich ten zuiden van Hillegom het uitgestrekte land­goed Elsbroek. Het bijbehorende herenhuis bevond zich net iets ten zuiden van de Elsbroekerlaan. Van 1642 tot 1801 is de naam van de familie Six onlosmakelijk aan deze buitenplaats verbonden geweest. Eén van de leden van deze familie was Jan Six (1618-1700) die zich in zijn vrije tijd naast het schrijven van gedichten en toneelstukken ook met schilderen bezighield. Misschien vanwege dit laatste stond hij op goede voet met de beroemde schilder Rembrandt van Rijn. Op een mooie lentedag in het jaar 1645, zo gaat het verhaal, logeerde Rembrandt bij zijn vriend Six op het buiten Elsbroek. Laatstgenoemde was vroegtijdig op pad gegaan om in Haarlem zaken te doen. Rembrandt toog naar buiten om in de landelijke omgeving van Elsbroek het een en ander vast te leggen in zijn schetsboek. Nu had hij ’s morgens van zijn vriend vernomen dat het de 17de juni was, de sterfdag van zijn geliefde Saskia, zodat hij die ochtend in een iet­wat droevige stemming verkeerde. Zijn tekenwerk wilde dan ook maar niet vlotten. Tegen half twaalf kwam Six de laan naar het huis op wandelen, waar Rembrandt nog steeds achter zijn schetsboek zat te mijmeren. “En”, vroeg Six, “hebt gij uw schetsboek met eenige mooie schetsen voor schoone schilderijen verrijkt ?”, waarop Rembrandt antwoordde dat hij die ochtend niets had uitgevoerd. “Alle duivels te paard op een houtvlot! Wat zijt ge dan lui geweest! Dat zijn we niet gewend. Maar het is jammer van die mooie dag”, zei Six. Zijn vriend wilde het echter niet opgeven en wilde met hem wedden om vijf gouden ducaten dat hij in een half uur tijd nog een mooie schets kon maken. Die weddenschap is door Rembrandt nog juist op tijd gewonnen en heeft ons de ets, bekend als “het bruggetje van Six” opgeleverd. Het betreffende bruggetje zou over de Elsbroekervaart gelegen hebben, terwijl dan het torenspitsje aan de horizon de Hillegomse St. Maartenskerk moet zijn. Bovengenoemd verhaal is ons overgeleverd door Van Loenen’s Beschrijving en kleine Kroniek van de Gemeente Hillegom dat in 1916 verscheen. Van Loenen dankte het verhaal op zijn beurt aan Ds. W.P. Wolters, leraar op de H.B.S. te Leiden, die het ietwat uitgebrei­der publiceerde in de Volksalmanak van “het Nut” van 1883. “Of het op historie berust is niet uit te maken”, zo lezen we aan het einde van het verhaal, al zal Rembrandt ongetwijfeld als goede vriend van Six, vaak diens buitenplaats te Hillegom bezocht hebben. In hetzelfde boek van Van Loenen lezen we verder met betrekking tot Elsbroek: “In den j are 1867 is dit groote landgoed, dat met zijn ap­en dépendenties niet minder dan 782.70.06 H.A. groot was, uiteenge-spat, door verkoop, onder leiding van den (Lissese) notaris Van Stockum”. In 1870 viel tenslotte het landhuis onder de slopershamer. Het eens zo machtige Elsbroek was niet meer…

Het bruggetje van Six door Rembrandt van Rijn. Uit: Beschrijving en kleine Kroniek van de Gemeente Hillegom door J.B. van Loenen.