Berichten

’t Roemwaard Lisse: Uitermeer (5)

Door Alfons Hulkenberg

Overgenomen uit het boek ” ’t Roemwaard Lisse” uit 1998, 2e druk, Grimbergen boeken – Lisse

Uytermeer lag in de Poelpolder. Wanneer men over de Eerste Poellaan de polder juist was binnengetreden iets naar rechts. Het is een voorbeeld van de hier niet talrijke droogmakerij-buitenplaatsen.1 Op een kaart van 1687 staat Uytermeer reeds vermeld. Het behoorde aan de familie van der Stel, vooral bekend door Simon van der Stel, gehuwd met Jacoba Six, de eerste gouverneur van Kaap de Goede Hoop. Het is op­merkelijk dat Jan de Graaff Uytermeer in het geheel niet noemt. Hij moet er vlak langs gekomen zijn. Waarschijnlijk was het echter in 1770 reeds verdwenen. Dan treffen we de familie Van der Stel namelijk aan op Meer en Duyn.3 Een gevelsteen met de naam “Uytermeer” moet later zijn ingemetseld in een (thans verdwenen) herberg aan de Trekvaart onder Noordwijk.

Wij laten nu onze dichterlijke vriend zijn wandeling beginnen. Hij loopt de Eerste Poellaan geheel uit en is verrukt over de bekoorlijkheden van het lieflijke landschap.

Gewenste dag, toen ik mijn wandeling

In ’t ochtenduur door wijk en beemd aanving!

Aurora* kwam op haren gouden wagen

Aankondigen alsdat ’t begon te dagen.

Haar vingers, daar de nectardauw uit druipt

Terwijl de zon uit zijne schuilplaats kruipt.

Mijn ziel verrukt door die bekoorlijkheden,

Dus ging ik zacht tot aan de Poellaan treden.

Ik zag ’t welig vee, ik aanzag het hoog geboomt

Zeer aangenaam, terwijl een zuchtje koomt

Uit het westen en de bladeren doet ruisen.

Men ziet de vliet staag wentelen en bruisen.

’t Nieuwsgierig oog, genegen om te zien,

Dat leidt mij weg, op hoop dat ik misschien

Wat nieuws ontmoet. Ik ga mij zo begeven

De Poellaan langs. Maar wat zie ik daar leven?

Wat ’s daar te doen, dat ik daar zo veel volk

Bijeen zie staan daar bij die diepe kolk

Des Poeh? Maar wacht! Mij dunkt, ik zie ze laden

De fruiten om den steedling te v er zaden,

Die de ooftgodin met haar gewone vlijt

Besproeit en voedt, of schoon Aeool^ met nijd

Uit’t noorden blaast, met nevelige dampen                           -,

Verzeld, en dus gestaag met ramp op rampen

Haar hof bestormt. Nochtans zo is haar tuin

Zeer vruchtrijk en doet op het woeste duin

En vlakke veld alom met vruchten planten,

Zodat een schuit tot boven aan haar kanten

Hier dag aan dag, door onzen schipper Vroom

Vervoerd wordt en wel binnen Amstels boom.

Of ’t stormt of raast, of Y onweer snel van boven

De baren solt, hij gaat de golven kloven

En bouwt de Meer en ook de buld’rend IJ6

En schroomt geen wind en schijnt in ’t water vrij

Van overlast, dewijl de Stroomgodinnen

In Pomona’s dienst1 behouden ’t brengen binnen.

Vaart Vroome held, vaart door het woeste stof. . .

Er is daar door dat “woeste stof” wat gevaren! In 1770 deed dit schipper Vroom, maar in 1747 was Cornelis Cornelisz Ruychrok van de Werve8 “ordinaris marktschipper van bloemen, groentens ende ooft-vruchten”, die “met twee schuiten” op Amsterdam voer. Ook Antonis van Hulst en Cornelis van Bendt voeren op Amsterdam. Pieter Riggel sinds 1770 op Rotterdam. Govert Gijszoon van Parijs voer via Haarlem, het Spaarne en het (open) IJ naar Amsterdam “en wederom terug”.9 Zijn zoon is eens in Spaarndam tragisch verongelukt. Wij lezen dat op woensdagavond 12 juli 1741 “zekere jongeling van zijn vaders schuit, varende van Lisse op Amsterdam, even binnen de sluizen in het Spaarne was gevallen, nedergezonken en verongelukt.10 Welke jongeling na veel zoekens den volgende morgen vroeg is gevonden, opgevist en te Spaarn­dam met de voeten in ’t water op ’t land werd gelegd. (Hij bleef volgens Rijnlands recht aldus nog steeds drenkeling en niemand had het recht eigenmachtig over het dode lichaam te beschikken.) Zo hebben schout en schepenen op verzoek van gemelde vader, schipper Govert te Lisse wonende, niet mogen nalaten de nodige informatiën daaromtrent te nemen en beschouwing van het dode lichaam te doen en bevonden dat ditzelve ongeval zeer onnozel (onschuldig) is toegekomen, hebben over-zulks tot wegneming van ’t lijk wel willen consenteren.” De tocht naar huis met het lijk van zijn zoon aan boord moet voor schipper Govert wel bijzonder droevig zijn geweest.

1    S.J. Fockema Andreae e.a., Kastelen . . in Rijnland (1952).

2    Johan E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam (1903), I blz. 457 e.v.

3    Zie blz. 34 en 48.

4    Deze rozenvingerige godin van de morgenstond opende de hemelpoorten, zodat de zomergod Helios op zijn gouden wagen zijn tocht kon beginnen.

5    Aeolus, de god der winden.

6    Zoals een landbouwer voren trekt door de akker, zo klieft Vroom met zijn schuit het water.

7    Porno na was de godin der tuinen, met name van de veldvruchten en het ooft.

8    A.M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse (1960) blz. 16 en 144.

9    “Regentenboek” in part. bezit (T).

10  Dr. Tj.W.R. de Haan e.a., Spaarndam (1967), blz. 82.

5.Uytermeer Ets van Abraham Rademaker (Lisse1675 – Haarlem.) Uit Rijnlands fraaiste gezichten (1732),

ROSENDAAL EN ZIJN BEWONERS (1641-1962)

ROSENDAAL EN ZIJN BEWONERS (1641-1962)

IR. A. F. DE GRAAFF

In het najaar van 1962 viel de buitenplaats Rosendaal te Lisse onder slopershanden om plaats te maken voor een toonzaal van het aangrenzende Lisser Automobielbedrijf. In de ruim drie eeuwen van zijn bestaan verschafte het gebouw onderdak aan velerlei lieden, die aan een ruim buitenhuis behoefte hadden. Na de tweede wereldoorlog bewees het zijn nut als doorgangshuis voor gezinnen, die tijdelijk dakloos waren. Het slopen bracht geen verrassingen, alleen de steen van de in kalkmortel gemetselde muren was, hoewel soms iets zacht, bijzonder fraai van tint en zal nu gebruikt worden bij restauraties in de stad Haarlem. Het enige wat ons nog uit het verleden rest, buiten de zandstenen leeuwen op de stenen palen van het inrijhek, zijn een als woning ingericht gebouwtje, dat mogelijk vroeger een ,,koepel” is geweest met uitzicht op tuin en goudvisvijver en de zeer oude moerbeiboom. Misschien ware het mogelijk binnen het gestroomlijnde autobedrijf hiervoor nog een functie te vinden, zodat het een rustpunt zou worden in deze woelige wereld van glas, staal en rubber. Vroege afbeeldingen uit de zeventiende eeuw zijn niet bekend, de kopergravure in ,,Rijnlands fraaiste gezichten” van omstreeks 1730 is het enig gegeven ter reconstructie. Het is bekend dat deze afbeeldingen verre van betrouwbaar zijn en veeleer weergeven hoe de toenmalige eigenaars hun buitens gaarne zouden zien. Voor zover wij tijdens de afbraak hebben kunnen opmaken bevatte het oorspronkelijke gebouwzijde – eerst een voorhuis met een opkamer boven de kelder en vervolgens een trapopgang, dan kwam de grote zaal met stookplaats en hierachter nog een achterkamer en een zeer ruime keuken waarvan de schoorsteen nog te herkennen is op de afbeelding van Rademaker. De tuin was geheel ommuurd, wat de teelt van fijn fruit en groenten ten goede kwam. Aardig is hierin het ingangspoortje met de erboven gelegen koepel, die gelegenheid bood het verkeer te zien passeren. Ook het houten hek van de inrij was eenvoudig maar stijlvol. Het is niet bekend in welke tijd men het stuk muur aan de straatzijde door een zwaar ijzeren hek en de pilaren met de bekende leeuwtjes vervangen heeft. Zeer wel mogelijk zijn deze van Keukenhof afkomstig, doch rond 1800 werden er zoveel buitens afgebroken, dat er te Lisse zelfs een verordening tegen het afbreken van buitenplaatsen verscheen. Omstreeks 1620 begon de eerste eigenaar van de buitenplaats Adriaan Block Maartensz, geboortig van Gouda, Commandeur der Vereenigde Oostindische Compagnie, huizen en gronden te kopen in Lisse. Hij was een der schoonzoons van Gerard van der Laan Cornelisz, die woonde op de buitenplaats ,,Huis ter Spekken”. Zo kocht hij aan de Heereweg van Cornelis en Apolonia van Immerzeel, kinderen uit het eerste huwelijk van de schout Cornelis van Immerzeel het door hen bewoonde huis en croft groot 750 roe, dat belendde aan een perceel dat reeds in het bezit van Block was en dat in 1622 bewoond werd door Isaac Massa, Antwerpenaar van geboorte, die onder meer koopmansreizen naar Rusland maakte en door Frans Hals meer dan eens werd geportretteerd. Massa was gehuwd met Beatrix van der Laan en eveneens een schoonzoon van voornoemde Gerard van der Laan. Ten noorden van het perceel Immerzeel vinden wij Jan Ponneel Jacobs met Cathelijntje van den Bussche, Vlaamse uitwijkelingen, die zich hier met lotgenoten langs de Heereweg gevestigd hadden en zich een ,,vlaams huisgen” of ,,borden huisgen” bouwden zodat hier de ,,vlaamsche buurt” te zoeken is. Achter de plaats van Rosendaal en de vlaamsche buurt lagen de gronden van de Oostgeest; te hoog voor weiland, in tegenstelling tot de gronden van de Oostpolder tussen Heereweg en Haarlemmermeer gelegen, die als best weiland hoog getaxeerd werden. Afzanden of ,,afkarren” was dus een voordelige zaak, wanneer men dit zand naar de opbloeiende stad Amsterdam kon varen. Eigenaar van deze gronden was Aernt van der Hoogh, een te Haarlem woonachtige Leidenaar, zoon van Claes Aalwijn Claesz (van Swanenburg) en Anna van der Hoogh, die de ,,verhogher Santvaart” liet graven van de Lisserbrug tot de Delftweg (tegenwoordig Stationsweg). Leden van beide families behoorden voor het beleg tot de regeringsgeslachten te Leiden; als glippers verloren zij evenwel hun invloed. Aert van der Hoogh probeerde ook de Vlamingen die zich langs de weg gevestigd hadden te verwijderen, doch kreeg ongelijk. De vrijgekomen gronden, weiland en teelland behoren tot de beste bollengronden in Lisse. In 1908 werd hier een recordprijs betaald van f. 20.000.- per hectare, wat destijds krantennieuws was. Weiland en kleigrond golden toen ongeveer f. 2.000.- per ha. Het duurde nog tot 1641 voor de Commandeur na een eervolle en waarschijnlijk winstgevende loopbaan ter zee, voor zich en zijn gezin een buitenhuis liet bouwen dat in het ,,Quoyer van de nieuwe getimmerten ten platten lande van Lisse” als volgt wordt vermeld : ,,den selven Block een woonhuis 8 gulden jaarlijks.” Ter vergelijking: het huis van den Heer van Wassenaar van Alkemade, het pronkvolle Meerenburg, besomt in 1640 jaarlijks 17,5 gulden, het statige huis voor de woontoren van Dever gebouwd in 1634 als ,,het huys te Lisse, voor de verbetering” 10,5 gulden en Dubbelhoven, de buitenplaats van de Heer Doublet in 1635: 6 gulden. Lang heeft de Commandeur er niet gewoond want in 1646 kocht hij na de dood van zijn schoonvader van Adriaan van der Laan het huis ter Spekken, waar hij in 1663 overleed. Voor zijn dood had hij Rosendaal verkocht aan Abraham Gilles Jansz, geboren te Amsterdam op 25 september 1612 en overleden op 27 februari 1689, die in 1657 onder de naam Sinjeur Jelys als eigenaar te boek staat. Deze Abraham Gilles, heer van Minquedorne, stamde uit een hugenotengeslacht, dat van Doornik via Engeland naar ons land gekomen was. Abraham was gehuwd met Johanna van Heyenberg van Reyde en had slechts een zoon, Jan. Zowel Abraham als Jan waren eigenaars en bewoners van Rosendaal, hoewel zij mogelijk ook de beschikking hadden over een woning te Amsterdam. Jan Gilles, heer van Minquedorne was geboren óf 6 september I 642 óf 5 september I 644 en trouwde te Amsterdam op 17 januari 1667 met Cornelia Maria de Waal. Uit dit huwelijk werden twee zoons, Jacob en Jan François geboren. Cornelia stierf op 15 oktober 1672, waarna Jan Gilles op 24 juni 1679 te Amsterdam hertrouwde in de Krijtberg – een bekende r.k. schuilkerk – uit welk huwelijk nog zes kinderen geboren werden. Deze gegevens werden grotendeels ontleend aan het Algemeen Nederlandsch Familieblad, jaargang 1905. Het familiewapen Gilles is een blauw schild met een gouden keper en drie eikels. Het is zeer goed mogelijk dat de zandlopervormig in donker blauw met wit beschilderde raamluiken – die bij de sloop van Rosendaal nog aanwezig waren aan de noordzijde van het huis – in de tijd der familie Gilles blauw en geel geweest zijn. De naam Rosendaal was waarschijnlijk de naam van een oude boerderij ter plaatse, mogelijk het huis waar Cornelis en Apolonia van Immerzeel in 1622 woonden. Omstreeks 1600 wordt de duinmeijer Jan Gerrits de monick, ook wel Jan Gerrits van Rosendaal genoemd. Hij was gehuwd met Zyburg Cornelisdr van Immerzeel, tante van Cornelia en Apolonia. Jan Gilles overlijdt in 1721, zijn weduwe C. M. de Surmont in 1743; en in het huis dat in 1734 bij de eerste huisnummering het nummer 118 en de kwalificatie ,,buitenplaats” kreeg, vestigt zich daarna Jan van der Plas Jansz. Van zijn leven en bedrijf zijn wij enigszins op de hoogte door een belastingkohier van 1748 waarin hij wordt aangeslagen voor

Belastingkohier van 1748 voor Rosendaal

De Bataafsche Republiek doet haar intrede en inmiddels is er op Rosendaal een nieuwe bewoner, Huybert Breero, die in 1808 een patent nodig heeft als ,,Coopman in Bloembollen” beneden f. 6.000.- ‘s jaars debiterende. De gilden zijn afgeschaft, maar zelfs een mollenvanger moet voor zijn werkzaamheden een patent hebben, landarbeiders zijn vrij, doch een buitenlandse maaier moet zich eerst aanmelden en betalen. Ook de polders hebben een bedrijf, een watermolen en moeten daarvoor betalen. Toch schijnt de handel te gaan. In1 810 koopt de weduwe H. Breero tenminste een patent als Coopvrou in Bloembollen.

Waarschijnlijk woont zij niet meer op Rosendaal, want op 27 juli 1808 wordt er door A. F. Wundel, directeur van Flora te Lisse, voor zijn principaal een verkoping gehouden van bomen en heestergewassen, kennelijk uit de nalatenschap van de bloemist Breero. In 1815 en vele volgende jaren is Aert van der Mey, een geboren Rijnsburger, op Rosendaal gevestigd als stalhouder en verhuurder van paarden. De Leidse studenten zullen wel goede klanten geweest zijn van de paardenverhuurderij. Hoezeer Lisse, de Witte Zwaan en de hospes Gerrit Veldhorst populair waren kan men nog lezen in de studentenalmanak van 1847. Het huis Rosendaal was wel een beetje groot voor een gezin en zo vinden wij in de belastingkohieren in 1818 en 1822 een medebewoner Hendrik van Alphen, zonder beroep, maar blijkens zijn aanslag niet zonder middelen. Na zijn vertrek is er weer plaats en lezen wij in de Opregte Haarlemsche Courant van 1 april Anno 1824: ,,Te huur: Eenige Behangen Kamers, met de kost, voor het Zomerseisoen of voor het geheele jaar, met een vrije Wandeling in een groote Bloemrijke Tuin, genaamd Rozendaal, gelegen aan de groote Pasagie van Amsterdam op de Haag, tusschen Haarlem en Leyden, in het aangenaamst van het Dorp Lisse. Te bevragen bij de Bewoonder A. van der Mey. Brieven franco.” Aart van der Mey sterft in 1827; een paar jaar zet zijn weduwe met de oudste zoons de zaak voort en dan besluit Magdalena Maria Brouwer, weduwe van der Mey het huis dat sinds 1808 genummerd is als Straatweg nr. 87 te verkopen aan de nieuwbenoemde burgemeester. Burgemeester Ernst Joseph van den Bergh was weduwnaar en nam in 1832 zijn intrek in het pas verworven huis, te zamen met zijn zuster Gezina Maria, haar man Hermanus Scherpenzeel en twee dienstboden. De burgemeester overlijdt en zijn zuster Gezina erft het huis. Hermanus Scherpenzeel wordt brievendistribuant en gaat wonen in het fraaie dorpshuis op de hoek van het Vierkant, dat thans plaats heeft moeten maken voor winkelhuizen o.a. van de firma Jamin. Een grote brievenbus gaf nog lang de plaats aan waar de Lissers hun brieven konden posten en afhalen. Tevens was Hermanus Scherpenzeel tot zijn dood in 1865 rooms-katholiek kerkmeester. Op 19 april 1844 wordt door Hermanus Scherpenzeel, gemachtigd van zijn echtgenote Gezina van den Bergh, erfgename van haar broeder Ernst Joseph van den Bergh publiek geveild: ,,Een welingericht Zomer- en Winterverblijf met 5 beneden en 3 bovenkamers, waarvan 6 behangen en 5 van stookplaatsen voorzien, twee dienstbodenkamers, zeer ruime keuken en kelder, zolders, stalling voor vijf paarden en zes koebeesten en ruim koetshuis, wijders een aangename tuin met fijne weldragende vruchtbomen, wandelboschje, goudvisschenvijver, grote moestuin en verdere bepoting en beplanting.” Voor 4700 gulden werd het gekocht door Henri Joseph Huysmans, gepensioneerd ambtenaar van het Koninklijk Huis, die er met vrouw en kinderen zijn intrek nam, komende van Den Haag. Na tien jaar vertrok hij naar Haarlem, daar hij het huis verhuurd had aan de kunstschilder Cornelis Kruseman, geboren in 1797 te Amsterdam, met zijn echtgenote Hendrika Angelica Meyer, die ieder een zuster meebrachten om ook van het buitenleven en de aangename tuin te profiteren. Cornelis was een verdienstelijk schilder uit de romantische school, die veel in het buitenland gewoond en gewerkt had en kunstwerken van monumentale afmetingen schilderde, dikwijls met zeer dramatische inhoud. Samen met hem kwam ook Hendrik Lambert de Bauterlé, verversknecht, geboren in 1806 te Boxmeer met vrouw en dochter, die in een der bijgebouwen – voor die gelegenheid genummerd met 87A – hun intrek namen. Waarschijnlijk heeft De Bauterlé zijn diensten verleend bij het bereiden van de verf en het klaarmaken van de zeer grote doeken.

Na het overlijden van Cornelis Kruseman in 1857 vertrekt diens familie naar Den Haag evenals het gezin De Bauterlé. Het huis is dus weer onbewoond, de winter is voorbij, zodat eigenaar Huysmans het maar weer zelf betrekt, komende van Amersfoort. Nadat hij het buitenverblijf vier jaar heeft bewoond vestigt hij zich in de winter van 1862-63 te Amsterdam op de Oude Schans. Op 29 december I 862 verkoopt hij de buitenplaats voor f. 8.500,- aan de Zeer Eerwaarde Heer Johann Fredrick Fick, r. k. priester en pastoor te Berkel, geboren te Amsterdam op 14 juli 1802. Jarenlang heeft deze rustend pastoor op Rosendaal gewoond met zijn zuster Catharina Egberdina en de dienstbode Florentina Jannette Anthonette Schellings uit Medemblik. Aan de overzijde der straatweg woonde Arnoldus Peters, alias Nolletje Fick, die als huis- en tuinknecht optrad. Pastoor Fick had op Rosendaal een eigen huisaltaar en ook een verzameling electrische instrumenten waarmee hij experimenteerde. Veel sensatie werd verwekt toen hij van plan was voor f. I00.000 een kerk te Lisse te bouwen en die belofte later weer introk, maar men moet bedenken dat hij toen reeds 75 jaar was. Toen van deze schone plannen niets doorging, verkocht hij voor de schappelijke prijs van f. 5.000,- de blote eigendom van Rosendaal voor eenderde aan het kerkbestuur van Berkel en Rodenrijs, en voor tweederde aan het armbestuur aldaar. Hierbij was bedongen dat hij er tot zijn dood vrij zou wonen, en zijn huisgenoten nog een jaar daarna; registratierecht werd berekend over f. 7.500,- ook zeer schappelijk. Zes en een half jaar heeft pastoor Fick nog van dit vruchtgebruik geprofiteerd tot 8 juni 1889. Zijn bejaarde zuster vertrok op 28 oktober naar Haarlem, zodat kerk en armbestuur de volle beschikking hadden over de buitenplaats. Zij verhuurden het toen aan diverse rijksontvangers, de heren Marinus P. Rasch, die nog geen jaar bleef, Cornelis Johannes van de Wetering en Henricus Willem Houwink. Daarna kwam het buiten vóór 1900 in gebruik bij de geneesheer Cato Metzlar, med. dr., geboren 19 december 1863 te Oldeberkoop, die in 1902 naar Apeldoorn vertrok en praktijk en huur overdeed aan de arts Martinus de Graaf, geboren te Leiderdorp op 3 januari 1872. Een deel der tuin groot 34,4 are werd voor bloembollenteelt verhuurd aan de heer Juriaan Pijnacker tegen 50 cents per roe, terwijl het woonhuis groot ongeveer 24 are verhuurd was voor f. 350,- per jaar. In 1912 besloten kerk- en armbestuur van Berkel en Rodenrijs het pand te verkopen en op 26 juli mijnt Maarten Paulus Splinter, aannemer te Leiderdorp, het voor zijn opdrachtgever, dokter M. de Graaf op ongeveer 20 mille. Voor verkoop van kerk- en armengoederen was toestemming van de kerkelijke overheid – in dit geval van de bisschop van Haarlem – nodig. Deze toestemming gaf aanleiding tot geruchten als zoude pastoor Fick het buiten ,,vermaakt” hebben onder beding dat het nooit verkocht mocht worden. Dit is evenwel een legende. Dat de ,,leeuwtjes” buiten de verkoop gehouden werden is waar, maar voor f. 50,- werd dokter De Graaf eigenaar. Mogelijk had ,,Berkel en Rodenrijs” de leeuwtjes ergens willen aanbrengen, maar met 50 gulden kon men toen ook wel een andere versiering kopen. En nu past Monumentenzorg er op, dat ze voor Lisse behouden blijven.

Na de eerste wereldoorlog begon de versnippering van het ommuurde terrein groot 58 are 36 c.a. Aan de noordzijde werd de Veldhorststraat aangelegd, naast het aardige witte huisje van de heer van Hemert, meester metselaar, specialist in kelderwerk. Verder verrezen er garages en woonhuizen van het Lisser Automobielbedrijf. De Veldhorststraat is vernoemd naar Gerrit Veldhorst, hospes in de Witte Zwaan tussen 1810 en 1840, die goed bij kas was en wel eens in gronden speculeerde; een der aanliggende tuinen, van hem afkomstig, werd van ouds Veldhorst genoemd. Lange jaren bleef het hoekperceel tussen Heereweg, Veldhorststraat en autogarage open, tot architect Gratama er voor de Incassobank (thans Amsterdamsche Bank) een monumentaal en praktisch gebouw neerzette. Wij hopen maar dat de nieuw te stichten gebouwen, hoewel moderner van opvatting, eveneens zullen bijdragen tot de welstand van dit zo welvarende centrum van de bloembollenstreek.

Tekst en foto’s overgenomen uit Leids Jaarboekje 1963 pag 153

Rosendaal uit Rijnlands fraaiste gezichten” van omstreeks 1730

MYSTERIEUS MEESTERWERK in Lisse

De schilder Johannes Simonisz van der Beeck allias Torrentius was bevriend met van der Laen van huis ter Specke. De wetenswaardigheden van deze schilder en zijn bijzondere schildertechniek zonder perseelstrepen wordt besproken.

Jaargang 18 nummer 3 oktober 2019

Door Ria Grimbergen

Het mysterie zat in de techniek die Torrentius gebruikte. Men kon geen penseelstreken ontdekken en onder de microscoop lijkt het zelfs een fotografische emulsie te zijn. Onderzoekers zijn er nog steeds niet achter wat zijn procedé was.

In het Rijksmuseum in Amsterdam hangt een wonderlijk stilleven, getiteld Emblematisch stilleven met kan, glas, kruik en breidel. Het ronde paneeltje en zijn schepper zijn onderwerp van de tweedelige documentaire Mysterious Masterpiece.
Het vertelt het verhaal van de schilder Johannes Symoonisz van der Beeck alias Torrentius en zijn meesterwerk, dat experts nu nog voor raadsels stelt. Hoe kan het dat een schilder die zo onmatig leefde een schilderij maakte met als thema matigheid? Welk bindmiddel voor zijn verf gebruikte Torrentius? Hoe kan het dat geen penseelstreek te zien is? Een goed antwoord op deze vragen is nog niet gegeven. Het schilderij is onderzocht met de modernste technieken, maar geeft zijn geheimen niet prijs.
Van Torrentius’ hand resten slechts een aquarel in een vriendenboek en dit stilleven uit 1614, dat na eeuwen spoorloos te zijn geweest in 1923 werd ontdekt in een kruidenierswinkel in Enschedé. Daar diende het jarenlang als deksel van een krentenvat. In de documentaire valt opeens het woord Lisse.
Wat heeft Lisse te maken met dit meesterwerk.

Torrentius schilder

De Amsterdamse schilder Torrentius (1588-1644) verhuisde in 1620 naar Haarlem en trok in bij de rijke koopman Coppens. Torrentius verdiende goed met zijn schilderijen. Hij vertelde graag over zijn bijzondere schildertechniek, zonder zijn geheim te verklappen. Een getuige zou later verklaren dat hij vertelde dat hij geen ezel en penseel gebruikte. Hij legde zijn panelen plat neer en schilderde niet zelf, maar had een andere “wetenschap”, waarbij een zoet muzikaal geluid over het paneel kwam, alsof er een zwerm bijen boven zweefde. De schilder liet het geld rollen en kleedde zich volgens de mode van die tijd in kostbaar fluweel en kant. Hij was welbespraakt en geestig en werd het middelpunt van een groep jongeren die zich onweerstaanbaar tot hem voelden aangetrokken en hem bewonderden, vereerden zelfs. Tot in de late uurtjes maakten ze “goede sier” in de herbergen. Onder zijn vrienden bevonden zich twee zoons van Gerard van der Laen, Nicolaes en Adriaen. De aanhang van deze meesterlijke charlatan bestaat merendeels uit onbenullen, oordeelde tijdgenoot Constantijn Huygens over Torrentius en zijn vrienden.

Gerard van der Laen (1552-1635)
Hij had een kinderrijk gezin: dertien kinderen uit twee huwelijken. Nicolaes en Adriaen waren nummer 11 en 12 uit zijn tweede huwelijk met Magdalena van Berensteyn. Het gezin woonde in Haarlem in de Jacobijnestraat, maar Gerard was ook eigenaar van Huis ter Specke in Lisse. Het was een man met een enorme bestuurlijke ervaring. Hij was tot 1618 een van de vier burgemeesters van Haarlem. Toen werd hij uit zijn functie gezet.
De jonge Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd tijdens het Twaalfjarig Bestand verscheurd door godsdiensttwisten binnen de Gereformeerde Kerk. De strijd ging onder andere om de leer der predestinatie. De contraremonstranten of gomaristen, volgelingen van Gomarus, geloofden dat God van tevoren al had bepaald of de mens in de hemel of in de hel komt. De remonstranten of arminianen, genoemd naar hun voorman Arminius, dachten dat de mens door zijn levenswijze daarop wel enige invloed had. De contraremonstranten vonden hun aanhang onder het gewone volk en de voorgangers. De elite sloot zich aan bij de remonstranten. Belangrijk was ook de vraag of de strijd met de Spanjaarden zou worden voortgezet. De remonstranten wilden vrede, de contraremonstranten vochten liever verder. En wie moet de baas zijn in de Kerk? Wie benoemt de voorgangers? De Staat volgens de remonstranten,
de Kerk in de visie van de contraremonstranten. Stadhouder Maurits van Oranje koos voor de
contraremonstranten en ontsloeg in heel Holland de remonstrantse bestuurders. In 1618 kregen de remonstrantse Gerard van der Laen en zijn Haarlemse medebestuurders hun congé en daarna
maakten de contraremonstranten de dienst uit. De nieuwe bewindvoerders hielden Torrentius
scherp in de gaten en verdachten hem van “gruwelijke” ketterijen. Ook het Hof van Holland wantrouwde de schilder. Hij zou een van de leiders zijn van een geheime broederschap, de Rozenkruisers, een mystieke beweging die een gevaar zou zijn voor de Republiek. Het Hof van Holland gaf de Haarlemse magistraten opdracht bewijsmateriaal tegen Torrentius te verzamelen. De band met de broederschap van Rozenkruisers kon niet worden bewezen, maar er was nu wel een dik dossier met belastende verklaringen.

Nicolaes van der Laen (1597-omstreeks 1646) studeerde in Leiden filosofie, evenals zijn oudere broer Cornelis. Gerard van der Laen zond in 1616 deze twee zonen naar het Italiaanse Padua om daar hun studie af te ronden met een graad in de rechten. De universiteit aldaar stond bekend om zijn uitstekende juridische opleiding. Beroemde wetenschappers doceerden in Padua en de studenten kwamen uit de beste milieus. De twee jongensvzijn in 1618 weer terug in Holland, want in dat jaar trouwde Cornelis. In 1619 trad Nicolaes als advocaat in dienst van het Hof van Holland, maar voor hoe lang is onbekend. In het dossier-Torrentius bevindt zich een brief van ene Jacob Canter. Torrentius heeft hem geportretteerd. 27 februari 1627 schreef hij een brief aan zijn neef Isaac Massa in Lisse. Massa was getrouwd met Beatrix van der Laen, een zus van Nicolaes. Zij woonden in een pand van hun zwager Adriaen Block, naast Rosendaal. Frans Hals schilderde een huwelijksportret van Isaac en Beatrix, nu een van de topstukken van het Rijksmuseum. Canter schreef dat hij graag zou zien dat Massa’s schoonvader Gerard van der Laen de “goddeloze” schilder Torrentius de toegang tot zijn huis ontzegt, dat de “fielt” niet meer over Van der Laens drempel komt en dat hij zijn zoon Nicolaes de omgang met Torrentius verbiedt. Torrentius is een spotter, beweerde Canter. Tijdens het schilderen van Canters portret sprak hij over duivels, toverij, vrijgeesten. Hij heeft geen religie, erger, “mijn begeerte is uw vlees” is zijn religie. Massa mag de brief aan iedereen laten lezen, ook aan Nicolaes.

Torrentius gevangen genomen

30 augustus 1627 werd Torrentius gevangengezet in de kerkers onder het stadhuis van Haarlem, beschuldigd van goddeloosheid, schandelijke levenswijze, ketterijen en godslasteringen. In zijn atelier nam de schout vier aanstootgevende schilderijen in beslag. Twee maanden daarna ging Gerard van der Laen naar de Haarlemse notaris Schoudt en legde een verklaring af ten gunste van de schilder.
Wat bewoog Gerard hiertoe? Zouden zijn zoons in de slipstream van deze rechtszaak gevaar hebben kunnen lopen? In elk geval nam hij het op voor Torrentius én voor zijn zoons.
Nicolaes en Adriaen, liet hij optekenen, gaan al lange tijd met Torrentius om. Hem bereikten geruchten over diens slechte gedrag. Hij heeft zijn zoons daarover aan de tand gevoeld en niet tevreden met hun excuses en verdedigende woorden, heeft hij zelf een grondig onderzoek ingesteld naar de gedragingen, gesprekken en handel en wandel van Torrentius. Hij sprak met díe mensen, die de zwaarste beschuldigingen hebben geuit en heeft ze vriendelijk gevraagd naar de waarheid en de grond van alle opschudding. Hij kwam uiteindelijk tot de conclusie dat men alles had van horen zeggen. Hij is zelf met Torrentius gaan praten om hem te waarschuwen voor de verdachtmakingen die de gewone man over hem verspreidt. Torrentius gaf tot zijn voldoening een serieus antwoord, maar was daarbij zo geestig, dat hij lust kreeg meer keren met hem te spreken, zodat hij hem verzocht bij hem thuis te komen. Hij vroeg niet alleen Torrentius, maar ook de hele familie Coppens (de familie bij wie Torrentius inwoonde, R.G.) bij zich te logeren. Tot zijn genoegen en tevredenheid gebeurde dat ook. Hij voerde gesprekken met Torrentius zonder dat deze ooit enige losbandige taal liet horen, maar zich juist betrouwbaar toonde. Nooit hoorde hij enige blasfemie, schandalige of lasterlijke woorden van God of zijn zoon Jezus Christus onze Heer of oproerige taal jegens de overheid. In waarheid heeft hij de heer Torrentius door zijn oprechte woorden altijd moeten houden voor een “wijs, vernuft, aandachtich en verresiende persoon”.
Bekennen deed Torrentius niet en zonder bekentenis kon hij niet worden veroordeeld. Eind december werd de arme man wreed gemarteld om een confessie af te dwingen. Nicolaes drong die dag het stadhuis binnen. Hij had ontlastende verklaringen verzameld, maar de burgemeester stuurde hem weg. Een geruchtmakend proces volgde. De eis tot doodstraf werd omgezet in een veroordeling tot twintig jaar tuchthuis op eigen kosten. Torrentius was het slachtoffer van de hoogoplopende religieuze spanningen in de Republiek. Een proces met een sterk politieke lading.

Nicolaes beleend met Huis ter Specke

Het Huis ter Specke in 1730.

Op 4 augustus 1628 verschijnen Gerard en Nicolaes van der Laen voor Bartholomeus van de Velde, procureur bij het Hof van Holland. Nicolaes wordt bij overdracht beleend met Huis ter Specke. Van diezelfde dag 4 augustus dateert een schuldverklaring van Nicolaes en Adriaen, broers, bewonende op “heur hofstede van der Specke”. Zij belenen 6000 gulden van Cornelis van Lockhorst met Ter Specke als onderpand en de clausule dat hun vader Gerard van der Laen het vruchtgebruik van de hofstede behoudt. Gerard van der Laen gaat hiermee akkoord (Rechterlijk archief van Lisse, inv. No. 7).
Torrentius verzocht eind augustus de nieuwe stadhouder Frederik Hendrik of hij zijn straf niet in een plaats buiten Haarlem mocht uitzitten. Zijn vrienden kunnen hem dan helpen te herstellen van de folteringen en hij kan weer gaan schilderen. Gerard van der Laen was een van de twee mensen die garant voor hem wilde staan. (Hadden de Van der Laens Ter Specke op het oog als plaats waar Torrentius kon bijkomen van de martelingen? Was Ter Specke daarom overgedragen aan Nicolaes? Niet onmogelijk.) Frederik Hendrik stemde ermee in, maar de Haarlemse stadsbestuurders weigerden. De schilder zou weer de gelegenheid krijgen zijn ketterse ideeën en “grouwelycke godtloosheyden” te verspreiden en de jeugd te verpesten.

Trouwe vrienden
De Van der Laens bleven hun vriend steunen. 23 oktober 1628 legde de Haarlemse notaris Schoudt een lange verklaring vast van de “edele Mr. Nicolaes van der Laen, de rechten licentiaet, en jonker Adriaen van der Laen, zijn broer”. Zij refereren aan de meedogenloze marteling die Torrentius heeft ondergaan en zij hebben met de schilder gesprokenv over de punten die hem bij zijn verhoren ten laste werden gelegd. Adriaen en Nicolaes laten het volgende vastleggen.
Torrentius verklaarde dat hij tot zijn 25ste levensjaar katholiek was, dat hij daarna de bijbel had bestudeerd en dat de gereformeerde godsdienstvdaarmee het best in overeenstemming was. Daar
hij zichzelf zag als zwak en zondig voelde hij zich onwaardig zich te voegen bij deze gemeenschap en het avondmaal te gebruiken en zich naar de verdoemenis te eten en te drinken (hij wil hiervoor niet voor straf branden in de hel, R.G.). Bovendien wasv hem gebleken dat aanhangers van bedoelde religie zich overgaven aan grote zonden als overspel, hoererij, dronkenschap, woekeren, leugentaal, achterklap en nog veel meer. Dat hield hem tegen zich bij hen aan te sluiten. Nooit had hij zich in gesprekken overgegeven aan godslastering. Hij wist wel wie tegen hem getuigd hadden. Daaronder waren lieden die getracht hadden hem te doden met pistolen.vHij verklaarde tijdens de verhoren dat hij geloofde in alle artikelen van het geloof, de Drievuldigheid, de sacramenten, etc. Voor, tijdens en na de foltering was hij hierbij gebleven. Burgemeester Voocht had hem na het verhoor toegevoegd: “Toch weten wij wel dat je geblasfemeerd hebt en de Heilige Schrift voor fabelen houdt”. Nicolaes getuigt dat hij sprak met mensen die veelvuldig met Torrentius omgingen over met name de godslasteringen. Hij beschikt over verklaringen van mensen die veel met Torrentius hadden gesproken en die eendrachtig verklaarden nooit dergelijke taal van hem gehoord te hebben. Nicolaes was met hun ontlastende getuigenissen op de dag dat Torrentius zo wreed werd gemarteld naar het stadhuis gegaan. Om 11 uur in de morgen vervoegde de jonge jurist zich met zijn bewijsmateriaal bij burgemeester Voocht, die hem woedend onderbrak en gebood naar buiten te gaan met de woorden: “Het mach ons nu niet beuren de stucken te lesen, soo ghy wilt ghij meucht die mergen brengen”.

Mysterieus meesterwerk op Huis ter Specke

De Engelse koning Karel I was een verwoed kunstverzamelaar en had grote belangstelling voor het werk van Torrentius. In de State Papers van Karel I bevindt zich een “note” uit 1629. Schilderijen van Torrentius, zo staat in deze note, bevinden zich in het huis van een vriend in Lisse. “Of Torrentius pictures there be at a frends house in Liss near Leyden, 7 peeces”. Deze lijst is opgesteld door Dudley Carleton, diplomaat in dienst van Karel I en wonend in Den Haag. Na Torrentius’ gevangenneming zijn diens schilderijen blijkbaar naar Lisse overgebracht. Mogelijk verhandelden Adriaen en Nicolaes zijn kunst. Hofstede ter Specke wordt niet met name genoemd in de State Papers. In het verleden is wel eens gesuggereerd dat Isaac Massa de Lissese vriend was. De inzet van de Van der Laens voor Torrentius die zo overduidelijk blijkt uit de documenten in het dossier, wijst toch meer in de richting van Ter Specke. Dankzij de State Papers beschikken we over een beschrijving van de schilderijen op naar we aannemen Ter Specke. Althans, degene die Carleton te zien kreeg. Het stilleven met breidel uit het Rijksmuseum staat op de lijst, omschreven als zijn beste werk. Verder drie stillevens met als centraal element een doodshoofd; een onafgemaakt schilderij met een aarden pot die de beeltenis van de schilder weerspiegelt; een vrouw op de rug gezien met een beurs in haar hand; een afbeelding van Maria Magdalena met een doodshoofd, waarvan de mond wordt doorboord met een pijl. Dan zijn er volgens Carleton liederlijke schilderijen, waarvan zijn vrienden zeggen dat Torrentius niet wilde dat ze gezien werden en die zich of in Haarlem of in Lisse bevonden: een naakte Adam en Eva, zijn vlees blozend en hun gezichten zijdelings te zien, een (naakte) vrouw in een vreemde houding met haar hand onder haar been en tot slot een vrouw plassend in het oor van een man. Nu zal het zeker niet de naaktheid van de figuren zijn die terughoudendheid gebood. De zeventiende-eeuwse schilderkunst wemelt van naakten, veelal in een mythologische context. Nee, het was de onzedelijke wijze waarop ze waren afgebeeld

Gratie
Torrentius kreeg gratie op verzoek van Karel I en na tussenkomst van stadhouder Frederik Hendrik vertrok hij in 1630 naar Engeland als hofschilder van de Engelse koning. Het fameuze stilleven met breidel dat daarvoor in Lisse op Huis ter Specke hing, belandde in diens koninklijke kunstverzameling. In 1642 keerde Torrentius terug naar Amsterdam en overleed daar in 1644. Het geheim van zijn schilderkunst nam hij mee in zijn graf. Gerard van der Laen ontsliep op Huis ter Specke in 1635 op 83-jarige leeftijd en ligt begraven in de Grote Kerk in Lisse. Adriaen en Nicolaes van der Laen bleven ongetrouwd en hun naam duikt op in het rechterlijk archief van Lisse bij grondaankopen en verkopen en bij het afsluiten van leningen. Van Nicolaes is verder niet veel bekend. Hij stierf rond 1646 en na zijn dood werd zijn oudere broer Cornelis beleend met Ter Specke, waarna Cornelis en Adriaen Ter  Specke overdragen aan hun zwager Adriaen Block, die de hofstede hierna bewoonde. Hoe weinig we weten over Nicolaes, des te meer weten we over Adriaen. Hij liet Wassergeest bouwen en deed als corrupte rentmeester van het Hoogheemraadschap van Rijnland veel stof opwaaien. Adriaen overleed op 83-jarige leeftijd in 1861.

Gebruikte literatuur.
Over Adriaen van der Laen, zie R. J. Pex: Wassergeest te Lisse, Lisse 2004.

De verklaringen van de Van der Laens uit het dossier Torrentius zijn te vinden in Bredius:

Johannes Torrentius, schilder, 1589-1644. Den Haag 1909.

Gegevens over de familie Van der Laen in M. Thierry de Bye Dólleman en O. Schutte:

Het Haarlemse geslacht Van der Laen. Overdruk “De Nederlandsche Leeuw”, 1969.

In het Torrentius-jaar 2014 verscheen van Wim Cerutti De schilder en vrijdenker Torrentius 1588-1644. Haarlem, 2014

De documentaire Mysterious Masterpiece kan worden bekeken via Uitzending gemist.

BIJ DE VOORPLAAT: Rosendaal

Nieuwsblad Jaargang 18 nummer 3, oktober 2019

Redactie

Deze ingekleurde plaat van Rosendaal komt uit een versie van RHYNLANDS FRAAISTE GEZICHTEN.
Vertoont in honderd afbeeldingen naar het leven getekend, en in ’t ligt gebracht door ABRAHAM RADEMAKER. In dat prachtige boekwerk komt het Lisse van rond 1730 aardig aan bod in wel elf gravures. Zo krijgen we een indruk van de mooie buitens en landgoederen die Lisse rijk was. Was het omdat Abraham Rademaker een geboren Lisser was, hadden we daarom een streepje voor? Andere dorpen komen er bekaaid af qua hoeveelheid tekeningen of hadden we gewoon meer fraaie gezichten dan de andere dorpen om ons heen? Op deze plaat kijken we naar het huis Rosendaal dat toebehoorde aan den heer Gillis Jillis. We staan op de Heereweg daar waar we nu de Westerdreef op zouden rijden bij de oude incassobank. Lees meer op pagina 20.

Landgoed Rosendaal van Rademaker

Achterweg-Zuid 56 – Complex ‘Grotenhof’

De bewoningsgeschiedenis wordt besproken.

Kadaster: B-2460, B-3199. Bouwjaar: 19e eeuw, herbouw 1971, nieuwbouw 2012?

Aanvankelijk bevond zich hier in de zestiende eeuw een boerenhofstede, in bezit van de fam. Van der Laen, die ook Ter Specke bezat. Waarschijnlijk bevatte de boerderij een iets fraaiere kamer, waar de eigenaar ‘s zomers kon vertoeven. Later groeide deze uit tot herenboerderij.
Dat is reeds het geval in 1640. In dat jaar gaat Grotenhof over in handen van de familie Six uit Amsterdam. Deze breidde het grondbezit dat bij de buitenplaats hoorde aanzienlijk uit. In 1765 erft Cornelis Jacob van der Lijn Grotenhof en laat het verbouwen en uitbreiden. Hij geraakt echter in financiële problemen, waardoor het landgoed uiteenvalt.
In 1793 wordt het huis tenslotte gesloopt, m.u.v. de tuinmanswoning. Van 1802 tot 1858 is Grotenhof in bezit van bloembollenkweker en –transporteur R.C. Affourtit (1775-1858). Hij introduceert de bloembollenkwekerij op Grotenhof.
Na zijn dood wordt Grotenhof verkocht aan Cecilia Maria Steengracht, die tevens eigenares was van Keukenhof en het nabijgelegen landgoed Wassergeest. In 1900 gaan landgoed Wassergeest en Grotenhof weer ieder hun eigen weg.
In 1971 komt het in handen van de heer Elout. Hij laat het negentiende-eeuwse gebouw slopen om er een nieuwe woning op te trekken. Deze lijkt echter als twee druppels water op het oude gebouw.
In 2007 verkoopt hij Grotenhof aan de heer J. Zwaan. Deze laat het huis slopen m.u.v. de bollenschuur. Het ligt in de bedoeling om een nieuw pand op te trekken dat wat meer de uitstraling zal hebben van een buitenplaats. De directe omgeving zal worden ingericht als park, zodat we kunnen stellen dat Grotenhof weer een buitenplaats zal worden in de nabije toekomst.
Complexonderdelen staan op de gemeentelijke monumentenlijst. De bollenschuur, daterend van rond 1900, valt hier onder. Achter de bollenschuur bevindt zich een gemetselde tuinmuur met steunberen.
Bijzonder is de gemetselde stenen hekpijler, die een restant is van het 18de eeuwse toegangshek. In het metselwerk enkele natuurstenen blokken. De paal is afgedekt met een zandstenen geprofileerde plaat.

Helaas is in 2010 de bollenschuur die op de gemeentelijke monumentenlijst stond illegaal gesloopt. De fraaie gemetselde hekpijler, restant van de 18e eeuwse toegangshek maar inmiddels fiks beschadigd, ligt er anno 2012 nog steeds voor oud vuil bij, maar is ondertussen herbouwd. De woning is herbouwd en veel groter geworden als het vorige huis.

De oude bollenschuur is vervangen door een hogere schuur.

Het het was in vervallen staat. Nu is het hersteld, maar groter als eerst

Tekening van Grotenhof, gemaakt door Rademaker

Voor DSL beschrijving klik hier:Achterweg_-_Zuid_56

Familiegeschiedenis van Van der Tang (11)

Aad van der Meij woonde op landgoed Roosendaal naast de boerderij van Geesje Slootheer. Van der Meij overleed in 1827. In 1832 werd Roosendaal verkocht aan Ernst Joseph van den Berg.

Door Aad van der Tang

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 4, oktober 2012

Idylle op Rosendaal

Aart van der Meij was bijna dertig jaar ouder dan zijn nichtje Alida van Klaveren, over wie hij na de dood van haar vader toeziend voogd was geworden. Ofschoon Aart een volle neef van haar was beschouwde Alida – nu mevrouw Van der Boon – hem vanwege het grote leeftijdsverschil als een oom en diens vier kinderen als haar neven en nichten. Met zijn gezin bewoonde Van der Meij de buitenplaats Rosendaal aan de Straatweg, vlakbij de boerderij van Geesje Slootheer. Hij was stalhouder en verhuurde paarden. oor de zomermaanden bood hij kamers te huur aan,”met een vrije wandeling in een groote Bloemrijke Tuin.” Jan van der Boon heeft Aart van der Meij maar kort gekend want deze stierf “na langdurig sukkelen van twee jaren” in de zomer van 1827. Met diens oudste zoon Willem van der Meij zou Jan de rest van zijn leven bevriend blijven.

Op Rosendaal woonde ook nicht Keetje, de twee jaar jongere zus van Willem van der Meij. Over haar zijn we goed geïnformeerd door de dagboeken die Eduard Isaa’c Asser (1809-1894) in zijn jonge jaren bijhield en die, tezamen met dagboekaantekeningen van zijn zus Netje, door de Amsterdamse archivaris Dr. Isabella H. van Eeghen werden bewerkt en gepubliceerd.

Foto door Eduard Isaac Asservan de 3 kinderen van Netje Asser,
ca 1846, coll. Rijksmuseum

Eduard Asser behoorde tot een vooraanstaande joodse familie uit Amsterdam. Omdat zijn moeder moest herstellen van een ziekte werd in het voorjaar van 1827 gezocht naar een geschikt zomerverblijf. De keuze viel op de buitenplaats Rosendaal van Aart van der Meij, waar ze op l mei introkken. l Ook de piano van Netje Asser ging mee. Eduard Asser, op dat tijdstip achttien jaar, l schrijft kort na zijn aankomst in Lisse in zijn dagboek “Er is in het huisje, waar wij wonen, eene dochter van 20 jaren, die er gansch niet lelijk uitziet, een lief blank  boerinnegezichtje.” Weldra geeft hij Keetje “frissche zoenen”, mag hij haar ring bewaren, schildert hij haar portret en zien we hen op een warme julidag (kort na het overlijden van Keetjes vader) onder de grote perenboom in de boomgaard zitten.”Keetje heeft vele Hollandsche schrijvers en  voornamelijk dichters als Helmers, Tollens, Feith, enz. gelezen. Wie had dat bij een meisje van Lisse gezogt?”

Als de familie Asser zich na enkele maanden opmaakt om naar Amsterdam terug te keren, maakt Eduard een gedicht voor Keetje (“Ik denk aan ’t meisje dat ik kuste”), dat ze overschrijft en aanvult met een eigen afscheidsgedicht.” Onbeschrijfelijk was ik daarvan verrast en getroffen. Een dorpsmeisje zulke lieven verzen te maken en dat voor mij!” Na hun laatste wandeling schrijft Eduard: “Deze avondwandeling zal mij lang in het geheugen blijven. Ik ging met Keetje gearmd. Het is zoo een lief goedig aardig meisje. Ach, waarom is zij niet wat jonger, waarom heeft zij niet eene andere stand? En het grootste, waarom heeft zij eene andere godsdienst?”

Op l september schrijft Eduard in zijn dagboek: “Heden ochtend ben ik zelve vertrokken van het aangename Lisse. Ik kan niet beschrijven, hoe ik daar aangedaan van was. Jufvrouw van der Mey en Keetje hebben zwaar over ons vertrek geweend. Wat zullen die menschen het nu eenzaam hebben. Tegen 3 uren ben ik te Amsterdam gearriveerd. Mijn ligchaam was er toen, maar mijne gedachten waren nog geheel en al op Keetje en Lisse gevestigd.”

Naar Duitsland

De familie Asser bracht vier jaar lang de zomermaanden op Rosendaal door, met uitzondering van de zomer van 1830. Toen reisde Eduard Asser met zijn moeder en zijn zus Netje voor familiebezoek naar Duitsland. Onder de verwanten die ze daar ontmoetten waren de ouders van de componist Felix Mendelssohn Bartholdy. In Weimar zagen ze de beroemde dichter Goethe in een rijtuig voorbijrijden. De oude heer had volgens Eduard “iets goedigs” in zijn gezicht en leek op het beeldje dat Netje van een tante had gekregen. Eduard had zijn vriendin in Lisse weer heel wat te vertellen!

Portret van een oudere Eduard Isaac Asser.
Coll. Joods Hist. Museum

In de zomer van 1831 verbleven de Assers voor het laatst in Lisse. Eduard Asser en Keetje van der Meij gingen nog goed met elkaar om maar hun relatie was niet meer zo innig als in het begin. Keetje logeerde soms in het statige huis van de familie Asser aan het Singel in Amsterdam, waar haar zus Jansje dienstbode was. Ook haar broer Willem van der Meij wist huize Asser te vinden, zoals die keer toen zijn moeder in verlegenheid zat en hij – waarschijnlijk met grote tegenzin – bij de Assers geld voor haar kwam lenen. Jan van der Boon kende ze wel, de mensen die de zomers op Rosendaal doorbrachten. Ze ontvingen er vaak bezoek. Hun deftige gasten uit Amsterdam namen dan de gelegenheid te baat om de mooie omgevingvan Lisse te verkennen en wandelingen te maken naar bezienswaardigheden, zoals het vervallen kasteel Huis Dever, of vanaf de duinen te genieten van het uitzicht op het Haarlemmermeer. En dan naar herberg De Witte Zwaan van Gerrit Veldhorst om er een Lisser baars te verorberen en er vervolgens, met een goed glas binnen handbereik, de indrukken van de dag te laten bezinken.

Prinselijk bezoek

De familie Asser had met enkele vooraanstaande inwoners van Lisse vriendschap gesloten, zoals dokter Van Dieren (wiens vrouw aan dezelfde ziekte leed als mevrouw Asser) en de vrederechter Entinck en zijn vrouw. Ook met de familie De Bronovo stonden de Assers op goede voet. Jetje, de jongste zus van Eduard Asser, mocht samen met haar even oude vriendin Catootje de Bronovo (naar wie in Den Haag een ziekenhuis zou worden genoemd) acte de précense geven toen op zaterdag 17 september 1831 de Prins van Oranje (de latere Koning Willem II) met zijn gevolg door Lisse ging. De kroonprins reisde van Den Haag naar Amsterdam en werd op de tussenliggende dorpen met veel enthousiasme ontvangen vanwege diens optreden tijdens de Tiendaagse Veldtocht. Heel Lisse was met guirlandes, bloemen en vlaggen versierd. In het Vierkant was een erepoort opgericht, waarbij de prins even stopte. Burgemeester Lucas van Arxhoek was volgens ooggetuigen behoorlijk zenuwachtig toen hij de prins toesprak. (Dat was hij niet toen hij enige jaren eerder op ongeveer dezelfde plek Dirk van der Tang een uitbrander gaf.) Jetje en Catootje, beiden in het wit gekleed en oranje sjerpen dragend, boden de prins vervolgens een lauwerkrans met een versje aan.

Studie van een meisje

In 1832 verkocht moeder Van der Meij de buitenplaats Rosendaal (met zijn vele vertrekken, stalling, koetshuis en grote tuin) aan Ernst Joseph van den Bergh, de nieuwbenoemde burgemeester van Lisse. Driejaar later trouwde Keetje van der Meij in Lisse met Johannes Dona, een weduwnaar uit Den Haag met drie kleine kinderen. In 1862 stierf Keetjes zoon, de kunstschilder Johannes Dona junior. Dit verlies greep haar zo erg aan dat ze volgens een familieoverlevering een einde aan haar leven maakte.

Eduard Asser trouwde in 1834 met de dochter van een joodse bankier uit Keulen en vestigde zich als advocaat te Amsterdam. Hij is vooral bekend geworden als een van de pioniers van de fotografie in Nederland de oudst bekende foto’s van Amsterdam zijn van zijn hand). In zijn jeugd beoefende hij de schilderkunst als liefhebberij. Het portret dat hij in Lisse van Keetje van der Meij maakte werd later in Amsterdam en in Keetjes bijzijn door Eduards tekenmeester op gelijkenis beoordeeld. Misschien was dit hetzelfde schilderij, dat in 1845 op een tentoonstelling van Eduards werk in Den Haag – waar Keetje sinds haar huwelijk woonde – als “studie van een meisje” was te zien.

Klik hier voor het volgende deel

Rosendaal Ie helft 18e eeuw. Uit Rhynlands gezichten.

Sloop bollenschuur  op Grotenhof

De gemeente Lisse gaat niet strafrechtelijk handhaven tegen de sloop van de monumentale bollenschuur op Grotenhof. Dit ondanks de eerder door de VOL aangevoerde argumenten.

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 1, januari 2011

De Gemeente Lisse gaat tegen de illegale sloop van de monumentale Bollenschuur op Grotenhof (Achterweg Zuid 56) niet strafrechtelijk handhavend optreden. Zoals in de vorige nieuwsbrief (oktober 2010) was aangegeven heeft de Ver. Oud Lisse op 28 september 2010 per brief het college en de gemeenteraad verzocht om strafrechtelijk handhavend op te treden tegen dit op 13 januari 2009 geconstateerde ernstige delict (illegale sloop van de monumentale bollenschuur). Dit, omdat het anders een zeer slecht voorbeeld is voor de inwoners van Lisse van een veel te tolerante overheid, en ook omdat het als precedent zou kunnen werken voor andere eigenaars van monumenten.

Helaas heeft het college na rijp beraad besloten om toch niet strafrechtelijk op te treden tegen de sloop van de monumentale bollenschuur.(brief van 18 november 2010). Als achtergrond van dit besluit draagt het college de volgende argumenten aan:

  1. Het college kan volgens de Erfgoedverordening strafrechtelijk optreden, maar is hiertoe niet verplicht (discretionaire bevoegdheid).
  2. Omdat, gezien het landelijke beleid, nog nooit eerder strafrechtelijke handhaving was ingezet, heeft het college er voor gekozen om eerst bestuursrechtelijk op te treden (bouwstop en preventieve dwangsom) en later een strafrechtelijke vervolging te overwegen.
  3. Hoewel het college bevoegd is om een proces verbaal van het delict op te maken en dit ter vervolging aan het OM aan te bieden, heeft het OM te kennen gegeven weinig prioriteit toe te kennen aan deze zaak.
  4. Overleg met de eigenaar/overtreder was in eerste instantie oplossingsgericht waarin beide partijen zich konden vinden.
  5. Ook heeft de voormalige wethouder Mesman aangegeven, gezien de slechte conditie van de bollenschuur, geen bezwaar te hebben tegen herbouw van de bollenschuur in zijn oorspronkelijke staat, waarbij de oude materialen weer zouden worden hergebruikt.

Op grond hiervan heeft het college, ondanks onze eerder aangevoerde argumenten, toch besloten om af te zien van strafrechtelijk handhavend optreden in dit delict. Wij blijven echter na onderzoek van het handhavingsdossier op het Gemeentehuis nog met veel vragen zitten, die we nu aan de gemeente hebben voorgelegd. O.a. bleek ons uit het dossier en zoals ook door architect Hans van Egmond was aangegeven, dat toch bouwtekeningen m.b.t. herbouw van een nieuwe bollenschuur met garage waren goedgekeurd en afgestempeld. Verder hebben we vragen m.b.t. het niet verrichte archeologische vervolgonderzoek en de onttrekking van omliggende bollengrond aan zijn bestemming tegen de GOM regels in.

Wordt vervolgd!

De schuur van Grotenhof is gesloopt. Het was een gemeentelijk monument

Sloop Monumentale Bollenschuur op Grotenhof (Achterweg Zuid 56)

De monumentale bollenschuur van Grotenhof aan de Achterweg Zuid 56 is gesloopt. De Vol vindt het triest, dat de illegale sloop niet wordt bestraft.

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 9 nummer 4, oktober 2010

e bouwinspecteur van de Gemeente Lisse constateerde op 13 januari 2010 dat de monumentale bollenschuur op Grotenhof (gemeentelijk monument) was gesloopt, terwijl het college de bouw van schuur en garage pas op 3 maart 2010 stil legde. Bijna 2 maanden later…! Grotenhof wordt n.l. als landgoed door de eigenaar Zwaan d.m.v. de architect Hans van Egmond geheel herbouwd.

Wij vinden het als Ver.Oud Lisse heel triest dat de illegale sloop van deze monumentale bollenschuur niet werd gestraft. Een zeer slecht voorbeeld ook voor de inwoners van Lisse omdat bescherming van gemeentelijke monumenten eigenlijk niets voorstelt gezien de slechte handhaving hiervan.

In de tijdens de sloop nog geldende Erfgoedverordening 2009 van de Gemeente staat namelijk dat overtreding van de monumentenwet een economisch delict is waarvan de strafbaarstelling geregeld in de Wet op Economische Delicten (Wed). Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt hierin aangemerkt als een economisch delict. Dit soort delicten wordt bestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste 3 maanden.

We hebben onze vragen hierover per E mail voorgelegd aan de Gemeente Lisse en werden op 12 augustus uitgenodigd voor overleg. Hoewel de gevolgde procedure ons uitgebreid door 3 ambtenaren werd uitgelegd blijven we toch met vragen zitten. Op onze vraag waarom slechts een bouwstop is opgelegd werd geantwoord dat er een landelijk richtlijn is waarmee in beginsel voor de bestuursrechtelijke handhaving wordt voorgestaan alvorens strafrechtelijke handhavingsinstrumenten worden ingezet. Er is voor gekozen om een bouwstop op te leggen en te bezien of de overtreding gelegaliseerd zou kunnen worden.

Als antwoord op onze vraag waarom de keuze voor het opleggen van een boete niet is gemaakt werd gezegd dat de gemeente Lisse zelf geen opsporingsambtenaar heeft die mag verbaliseren op basis van een economisch delict. Ook de politie ziet dit niet als prioriteit!!. Daarom werd gekozen voor de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten.

De Vereniging Oud Lisse vindt dat door deze gevolgde procedure geen goed signaal aan de burger wordt afgegeven om monumenten te behouden en dat dit als precedent kan werken. Hierop werd geantwoord dat de Vereniging Oud Lisse hier wel een punt heeft.

Ook gaf de desbetreffende ambtenaar toe datje achteraf kunt stellen dat strafrechtelijk optreden op het moment van de bouwstop wellicht toch gerechtvaardigd was, aangezien het monument verloren is gegaan. Of het college dit op dit moment alsnog gaat doen is aan het college. Wij begrijpen dat een ambtelijk advies hierop wordt voorbereid.

Wij hebben het college (en ook de gemeenteraad!) door middel van een brief opgeroepen om toch strafrechtelijk handhavend op te treden in dit ernstige delict, omdat het anders een zeer slecht beeld geeft van een veel te tolerante overheid en een zeer slecht voorbeeld is voor de inwoners van Lisse.

Wordt vervolgd!

De schuur van Grotenhof is gesloopt. Het was een gemeentelijk monument

De geschiedenis van Het Oude Koningshuys: HUYS TER NIEUWBURG BEWOOND DOOR TWEE PRINSESSEN

Rob Pex maakt een boek over het Oude Koningshuis. Hij beschrijft de geschiedenis en de bewoners vanaf 1543. Vroeger heette het gebouw ‘Huys ter Nieuwburg’. Een samenvatting wordt gegeven.

door R.J. Pex

NIEUWSBLAD Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

Binnen niet al te lange tijd zal de geschiedenis van het Oude Koningshuys in Sassenheim, dat thans bewoond wordt door de Lissese makelaar Bas Romeyn, in boekvorm gepubliceerd wor­den. Het laat onder meer de eigenaren de revue passeren tussen 1543 en heden. Onder deze eigenaren waren ook Elisabeth Maria en Emilia Louisa, “beijde gebooren Princessen van Portugael”. Ze waren in 1677 in het bezit gekomen van het Oude Koningshuys, oftewel het Huys ter Nieuwburg, zoals het toen nog heette.

De prinsessen hebben het huis met tuinen en landerijen zo’n drie jaar in bezit gehad. Toch was het aan die relatief korte periode te danken dat de bui­tenplaats later ook wel de naam het Prinsessenhuys werd toegedicht. In 1680 erfde het geheel over op stadhouder Willem III, sedert 1689 koning van Engeland. Dit laatste verklaart de huidige naam: Het Oude Koningshuys.

Wie waren deze Elisabeth Maria en Emilia Louisa? Hun overgrootvader, Don Antonio van Crato, was een onechte zoon van Lodewijk, hertog van Beja, derde zoon van Emanuel de Grote. Toen de troon van Portugal in 1580 vrijkwam, dong hij naar de troonsopvolging. Daar hij echter niet kon bewij­zen een wettige zoon te zijn van genoemde Lodewijk gingen deze plannen dus niet door. Zijn aanhangers riepen hem in 1580 te Santarem evenwel tot koning uit, maar werden door Alva verdreven, waarna Antonio vluchtte naar Calais.

Gheen consideratie

Zijn twee zonen, Emanuel I en Christoffel, vestigden zich in 1597 in de Nederlanden. In ‘s-Gravenhage leerde Emanuel Emilia van Nassau kennen, een zuster van prins Maurits. Ze wensten in het huwelijk te treden  wees dat af met de woorden: “Dat hij op sulcken sake gheen consi­ deratie en konde nemen, voor en al eer Don Emanuel sijn Moeder soude hebben genoemt ende bewesen dat sijn Vader de selve hadde getrout, al eer hij daer van was geboren “. Bovendien was, volgens haar grote broer, prinsEmanuel een verdreven heer “die gheen middelen ter werelt en hadde, dathij Roomsch Catholijck was: daer tegen sij professie dede van de Ghereformeerde Religie, sulcks dat hij hier niet en soude konnen tot advan cement komen ofte geemploijeert worden. Dat oock gheseijt was dies actie daerom tot het Rijk van Portugael weijnich geestimeert werde. Datse daerom soude willen dencken op (aan) de digniteijt van haar Huys daer uyt sijgecomen was en sulcke imaginatien (verzinsels) uyt haer sinnen stellen ende  laten varen”.                                                                      

Secretelijck getrout

Prins Emanuel en Emilia van Nassau trouwden echter toch (7 november 1597). Maurits kwam juist in Den Haag aan toen hij het nieuws vernam. We lezen: “so heeft hij hem tegen alle haer vrienden danck ende weten secretelijckgetrout voor ghetuyghen (…) ende alsoo Prince Mauritz uyt het legher in den Hage quam, heeft men se beijde, sonder dat hij sijn Suster heeft wil­len sien ofte spreecken, uyt den Lande ghesonden, hen daerna onthoudende te Wesel: alsoo werden Prince Maurits victorien ghetempert met huyselijck verdriet”.

Het pas getrouwde paar vestigde zich in de Duitse grensvesting Wesel. De financiële situatie van het verbannen echtpaar bleef echter verre van roos­kleurig. Ze werden in deze gelukkig ondersteund door de aanvankelijk ver­gramde prins Maurits: een gedeelte van de gebouwen van het voormalige St. Agathaklooster in Delft werd ter bewoning aan de prins en prinses van Portugal afgestaan. Ze konden dus weer terugkeren naar de Nederlanden! Bovendien liet Maurits bij zijn dood in 1625 aan Emilia eenjaargeld na van f7.500, aan elk van haar zonen f2.000 en aan iedere dochter f l .000 per jaar. Het huwelijk heeft zo’n 29 jaar stand gehouden; in 1626 scheidden Don Emanuel en prinses Emilia.

Met zes dochters

Emanuel vertrok met zijn twee zonen naar Brussel en liep over naar de Spaanse vijand, terwijl Emilia naar Genève vertrok met haar zes dochters. Ze trok daar in een groot huis, dat later nog Le Chateau Royal werd genoemd en overleed daar in 1629. Prins Emanuel stierfin Brussel in 1638.

Vervallen in groote miserie

Zijn zoon, Emanuel II, was eerder, in 1619, door Maurits aangesteld tot gou­verneur van het prinsdom Oranje, maar moest die functie naast zich neer leggen in 1623. Vijfjaar later trad hij in het klooster in als “broeder Felix”. Hij trad echter weer uit in 1633, waarna hij eenjaar later zelfs overging tot de Hervormde leer! In 1646 huwde hij Johanna gravin van Hanau. Uit dit huwelijk werden vier dochters geboren, waaronder Emilia Louise en Elisabeth Maria, die in 1677 het Oude Koningshuys zouden kopen. Schulden bleven de familie echter achtervolgen, zodanig dat Johanna in 1651 aan de voogden van prins Willem III schreef dat zij “vervallen is in groote miserie ende armoede, ende dienvolgens verscheijden schulden alhier gemaeckt, over sulcx van hier niet en can vertrecken sonder Uwe Hoocheden uyt medogentheijt gelieven goedertieren haer te begenadigen met de somme van een duysent Carolus guldens”. Johanna kreeg het gevraagde bedrag, mits echter “dat naer desen Hare Hoocheden niet meer over soodanige versoecken sullen mogen werden gemolesteert”. Ook in 1663 lezen we van een aanzienlijk geldbedrag dat door Willem III aan

Johanna ter beschikking werd gesteld “tot eene assistentie in haren becom-merlijcken staet off jegenwoordige ongelegenheijt”. We vernemen hierna niet veel meer over Emanuel II en Johanna van Hanau. Eerstgenoemde stierf in 1666, terwijl Johanna in 1673 kwam te overlijden. Van de vier dochters overleefden alleen de welbekende Emilia Louise en Elisabeth Maria hun ouders. Zij zijn het geweest die in 1677 voor 23.626 gulden het Huys ter Nieuwburg in Sassenheim gekocht hebben.

Geen statusobject

Later, in 1680, is het Huys ter Nieuwburg gelegateerd aan Willem III. Hij heeft zich slechts weinig bemoeid met huis en landerijen. Was hij niet geïnteresseerd in het Sassenheimse bezit? Inderdaad vormde het toenmali­ge bezit geen groot statusobject voor zo’n belangrijke figuur als Willem III. In ieder geval is hij twintig jaar later tot verkoop overgegaan: het einde van een bijzondere periode in de geschiedenis van het Oude Koningshuys.

Bronnen:

A.M. Hulkenberg, Het Oude Koningshuys 1628/1978 (Leiden 1978)

H.W.M, van Os, “Het Oude Koningshuys”, in: Leids Jaarboek 1945

De renovatie van het Koninghuys is nog in volle gang.
De fontein op het voorplein wordt in de oude glorie hersteld.

DE GESCHIEDENIS VAN HET OUDE KONINGSHUYS

door R.J.Pex

Nieuwsblad Jaargang 3 nummer 4, oktober 2004

 

HUYS TER NIEUWBURG BEWOOND DOOR TWEE PRINSESSEN WERD HET PRINSESSENHUYS

Binnen niet al te lange tijd zal de geschiedenis van het Oude Koningshuys in Sassenheim, dat thans bewoond wordt door de Lissese makelaar Bas Romeyn, in boekvorm gepubliceerd worden. Het laat onder meer de eigenaren de revue passeren tussen 1543 en heden. Onder deze eigenaren waren ook Elisabeth Maria en Emilia Louisa, “beijde gebooren Princessen van Portugael”. Ze waren in 1677 in het bezit gekomen van het Oude Koningshuys, oftewel het Huys ter Nieuwburg, zoals het toen nog heette.

De prinsessen hebben het huis met tuinen en landerijen zo’n drie jaar in bezit gehad. Toch was het aan die relatief korte periode te danken dat de buitenplaats later ook wel de naam het Prinsessenhuys werd toegedicht. In 1680 erfde het geheel over op stadhouder Willem III, sedert 1689 koning van Engeland. Dit laatste verklaart de huidige naam: Het Oude Koningshuys.

Wie waren deze Elisabeth Maria en Emilia Louisa? Hun overgrootvader, Don Antonio van Crato, was een onechte zoon van Lodewijk, hertog van Beja, derde zoon van Emanuel de Grote. Toen de troon van Portugal in 1580 vrijkwam, dong hij naar de troonsopvolging. Daar hij echter niet kon bewijzen een wettige zoon te zijn van genoemde Lodewijk gingen deze plannen dus niet door. Zijn aanhangers riepen hem in 1580 te Santarem evenwel tot koning uit, maar werden door Alva verdreven, waarna Antonio vluchtte naar Calais.

Gheen consideratie
Zijn twee zonen, Emanuel I en Christoffel, vestigden zich in 1597 in de Nederlanden. In ‘s-Gravenhage leerde Emanuel Emilia van Nassau kennen, een zuster van prins Maurits. Ze wensten in het huwelijk te treden maar Maurits wees dat af met de woorden: “Dat hij op sulcken sake gheen consideratie en konde nemen, voor en al eer Don Emanuel sijn Moeder soude hebben genoemt ende bewesen dat sijn Vader de selve hadde getrout, al eer hij daer van was geboren”. Bovendien was, volgens haar grote broer, prins Emanuel een verdreven heer “die gheen middelen ter werelt en hadde, dat hij Roomsch Catholijck was: daer tegen sij professie dede van de Ghereformeerde Religie, sulcks dat hij hier niet en soude konnen tot advancement komen ofte geemploijeert worden. Dat oock gheseijt was dies actie daerom tot het Rijk van Portugael weijnich geestimeert werde. Datse daerom soude willen dencken op (aan) de digniteijt van haar Huys daer uyt sij gecomen was en sulcke imaginatien (verzinsels) uyt haer sinnen stellen ende laten varen”.

Secretelijck getrout
Prins Emanuel en Emilia van Nassau trouwden echter toch (7 november 1597). Maurits kwam juist in Den Haag aan toen hij het nieuws vernam. We lezen: “so heeft hij hem tegen alle haer vrienden danck ende weten secretelijck getrout voor ghetuyghen (…) ende alsoo Prince Mauritz uyt het legher in den Hage quam, heeft men se beijde, sonder dat hij sijn Suster heeft willen sien ofte spreecken, uyt den Lande ghesonden, hen daerna onthoudende te Wesel: alsoo werden Prince Maurits victorien ghetempert met huyselijck verdriet”.
Het pas getrouwde paar vestigde zich in de Duitse grensvesting Wesel. De financiële situatie van het verbannen echtpaar bleef echter verre van rooskleurig. Ze werden in deze gelukkig ondersteund door de aanvankelijk vergramde prins Maurits: een gedeelte van de gebouwen van het voormalige St. Agathaklooster in Delft werd ter bewoning aan de prins en prinses van Portugal afgestaan. Ze konden dus weer terugkeren naar de Nederlanden! Bovendien liet Maurits bij zijn dood in 1625 aan Emilia een jaargeld na van f 7.500, aan elk van haar zonen f 2.000 en aan iedere dochter f 1.000 per jaar. Het huwelijk heeft zo’n 29 jaar stand gehouden; in 1626 scheidden Don Emanuel en prinses Emilia.

Met zes dochters
Emanuel vertrok met zijn twee zonen naar Brussel en liep over naar de Spaanse vijand, terwijl Emilia naar Genève vertrok met haar zes dochters. Ze trok daar in een groot huis, dat later nog Le Château Royal werd genoemd en overleed daar in 1629. Prins Emanuel stierf in Brussel in 1638.

Vervallen in groote miserie
Zijn zoon, Emanuel II, was eerder, in 1619, door Maurits aangesteld tot gouverneur van het prinsdom Oranje, maar moest die functie naast zich neer leggen in 1623. Vijf jaar later trad hij in het klooster in als “broeder Felix”. Hij trad echter weer uit in 1633, waarna hij een jaar later zelfs overging tot de Hervormde leer! In 1646 huwde hij Johanna gravin van Hanau. Uit dit huwelijk werden vier dochters geboren, waaronder Emilia Louise en Elisabeth Maria, die in 1677 het Oude Koningshuys zouden kopen.
Schulden bleven de familie echter achtervolgen, zodanig dat Johanna in 1651 aan de voogden van prins Willem III schreef dat zij “vervallen is in groote miserie ende armoede, ende dienvolgens verscheijden schulden alhier gemaeckt, over sulcx van hier niet en can vertrecken sonder Uwe Hoocheden uyt medogentheijt gelieven goedertieren haer te begenadigen met de somme van een duysent Carolus guldens”. Johanna kreeg het gevraagde bedrag, mits echter “dat naer desen Hare Hoocheden niet meer over soodanige versoecken sullen mogen werden gemolesteert”. Ook in 1663 lezen we van een aanzienlijk geldbedrag dat door Willem III aan Johanna ter beschikking werd gesteld “tot eene assistentie in haren becommerlijcken staet off jegenwoordige ongelegenheijt”. We vernemen hierna niet veel meer over Emanuel II en Johanna van Hanau. Eerstgenoemde stierf in 1666, terwijl Johanna in 1673 kwam te overlijden. Van de vier dochters overleefden alleen de welbekende Emilia Louise en Elisabeth Maria hun ouders. Zij zijn het geweest die in 1677 voor 23.626 gulden het Huys ter Nieuwburg in Sassenheim gekocht hebben.

Geen statusobject
Later, in 1680, is het Huys ter Nieuwburg gelegateerd aan Willem III. Hij heeft zich slechts weinig bemoeid met huis en landerijen. Was hij niet geïnteresseerd in het Sassenheimse bezit? Inderdaad vormde het toenmalige bezit geen groot statusobject voor zo’n belangrijke figuur als Willem III. In ieder geval is hij twintig jaar later tot verkoop overgegaan: het einde van een bijzondere periode in de geschiedenis van het Oude Koningshuys.

Bronnen:
A.M. Hulkenberg, Het Oude Koningshuys 1628/1978 (Leiden 1978)
H.W.M. van Os, “Het Oude Koningshuys”, in: Leids Jaarboek 1945

Het Oude Koninghuys in Sassenheim heeft een rijke historie