Berichten

DE GEVELSTEEN VAN UITERMEER, HET HUIS VAN DE LEIDSE SCRIVERIUS IN DE POELPOLDER TE LISSE

Door A.M. Hulkenberg

Soms lijkt het wel of jager de wijze waarop hij de haas onder schot heeft gekregen belangrijker is dan de haas zelf. Zo enigszins is het schrijver met Uitermeer ook vergaan. In Kastelen, Ridderhofsteden en Buitenplaatsen in Rijnland, het prachtige jubileumboek der vereniging Oud Leiden (1952), vermelden de schrijvers, S. J. Fockema Andreae, J. G. N. Renaud en E. Pelinck over Uitermeer slechts: ,,In de Lisserpoelpolder; voorbeeld van de, hier niet talrijke, droogmakerij-buitenplaatsen. Op kaart 1687 voorkomend. Fam. Van der Stel”. En dan verwijzen zij naar de bekende gravure van A. Rademaker in ,,Rhijnlands Fraaiste Gezrchten” (1732). Dat is alles.

1.Gevelsteen van Uitermeer, thans ingemetseld in Klein Leeuwenberg te Noordwijkerhout. Foto: Mieloo, Lisse.

Op de kadasterkaart van 1812 is ter plaatse geen enkele bebouwing aanwezig en verdere gegevens waren nergens te vinden. Wel ging er een vaag verhaal, dat de gevelsteen van Uitermeer op de gravure van Rademaker duidelijk zichtbaar, later zou zijn aangetroffen in de gevel van een herberg aan de Leidse Vaart bij Noordwijk. Ir. A. F. de Graaff te Lisse herinnerde zich ook zoiets. Volgens hem was het echter geen herberg, of geen herberg méér, maar een klein, oud huisje, dat door die fraaie gevelsteen ,,wel wat boven zijn stand leefde”. Huis plus steen bleken echter onvindbaar. Ook speuren en navragen door de heer P. J. H. M. Verdegaal te Voorhout leverde geen enkel resultaat op. Zo kon schrijver in ,, ‘t Roemwaard Lisse” (1971) slechts mededelen, dat een gevelsteen met de naam Uitermeer zou zijn ingemetseld in een (thans verdwenen) herberg aan de Trekvaart onder Noordwijk. Er was geen uitzicht op een oplossing. Kort hierop berichtte de heer P. A. Warmerdam, bestuurslid van ,,Nortich in den Houte”, dat hij meende de steen op het spoor te zijn. Hij herinnerde eraan, hoe wij in april 1968 na de opening van de tentoonstelling over oud-Noordwijkerhout, waren ontvangen door mevrouw H. A. A. baronesse van Heeckeren van Brantsenburg geb. jkvr. Gevers in het tot een fraaie bungalow verbouwde koetshuis van Klein Leeuwenhorst. In een soort waranda meende hij daar een dergelijke steen gezien te hebben. Het bleek geheel juist te zijn! Onder een afdak aan de achterzijde van het huis bevond zich de langgezochte steen: ,,Wtermeer 1642”. Er was iets eigenaardigs met deze steen; met zijn engeltje en zijn festoenen volop renaissance. Het woord uitermeer staat er echter in zuiver gotische letters, voor 1642 merkwaardig ,,ouderwets”. De W staat hier nog in plaats van Ui, uit te spreken als Uu, zoals deze letter thans nog voorkomt in de geslachtsnaam Wttewaall van Stoetwegen. Mevrouw Van Heeckeren vertelde, dat haar vader de steen had aangetroffen bij de afbraak van een oud huisje aan de Leidse Vaart bij Noordwijkerhoek. Voor een rijksdaalder had hij hem kunnen meenemen. . . Op de steen bevond zich ook een onbekend wapen met schuinbalk en ster, waar aanvankelijk niemand raad mee wist. In ieder geval was het niet het wapen Van der Stel, zoals een blik op de marmeren zerk in de Lisser dorpskerk, afgebeeld in Leids Jaarboekje 1951, al dadelijk leert. Welk wapen dan wel? Enige weken later kreeg ik op het gemeentehuis te Lisse onverwacht een papier in handen met het opschrift: ,,Dese volgende huijsen sijn staende in de bedijckte Lisser poel, die alsnoch eenige jaeren lanck in de verpondinge volgens octrooij vrij ende exempt sijn”. 1) Het waren een zevental huizen, gebouwd tussen 1628 en 1650, waarvan de eigenaars – men zou ze pioniers kunnen noemen – voorlopig van de verponding (belasting) waren vrijgesteld, En daar stond het: ,,1642. Scriverius een woonhuïs”. Het was het derde huis dat in de polder werd gebouwd. Men had toch maar vast het belastingbedrag ingevuld: 3 pond of gulden, evenals de meeste andere huizen. Slechts het huis voor de molenaar en nog een andere woning was voor 2 gulden aangeslagen. Wie was nu deze Scriverius! Men denkt al dadelijk aan de bekende Leidse literator Petrus Scriverius, of in gewoon Hollands: Pieter Schrijver. Inderdaad is de drooglegging van de Lisser Poel een goeddeels Leidse aangelegenheid geweest. 2)  Maar zou het nu kloppen; met name, zou dat wapen nu ook van hem kunnen zijn? J. B. Rietstap geeft hier in zijn Armorial général (1883) al spoedig opheldering. Er blijken van verscheidene geslachten Schrijver wapens te bestaan. Op pagma 733 leest men echter: Schrijver, Amsterdam. In zwart een zilveren schuinbalk, ofwel: in zwart een zilveren schuinbalk, met ,,en chef’ een gouden ster. Dat klopt dus precies! 3) Scriverius is geboren op 12 januari 1576. Hij was de oudste zoon van Hendrik Schrijver Pietersz en de zeer welgestelde Cornelia Jans Soops. 4) Vader Hendrik was in zijn jeugd te Antwerpen tot de handel opgeleid. Na verscheidene vreemde landen te hebben bezocht vestigde hij zich te Amsterdam. Sinds zijn huwelijk bleef hij in Haarlem wonen. Of de oudste zoon Pieter nu in Haarlem of Amsterdam geboren is, is nog steeds niet geheel zeker. In ieder eval lieten de ouders hem in 1579 te Haarlem achter, toen zijn handelsbetrekkingen Hendrik Schrijver noodzaakten naar Amsterdam terug te keren. Pieter was in huis bij zijn oom Bartoud van der Nijenburg. Zijn ouders wensten dat hij aan de hogeschool te Leiden rechten zou studeren. Aanvankelijk deed hij dat dan ook, maar sinds 1596 wijdde hij zich geheel aan de letteren. Al spoedig geraakte hij in hoge achting bij zijn leermeesters in de welsprekendheid en de geschiedenis. Hij werd bevriend met de grootste geesten in zijn omgeving, die naar de mode van de tijd allemaal fraai gelatiniseerde namen droegen. 5) Zo raakte hij ook in kennis met de Heer van Noordwijk, jonker Jan van der Does, alias Janus Dousa, en werd bevriend met diens zoons: George, Frans en Dirk. Het meest waardeerde hij echter de genegenheid van zijn grote leermeester Justus Scaliger. Na voleinde studie trouwde hij op 27 mei 1599 met Anna van der Aar, dochter van Willem Goverts van der Aar, raad en schepen van Leiden, en van Alyt Claasd den Hertog. 6) Hij besloot toen in Leiden te blijven wonen, geen ereambten na te jagen, maar zich geheel te wijden aan de studie, die hij met de beoefening der dichtkunst afwisselde. Door een tijdgenoot werd hij er ,,een schrander, geleerd en bijna weergaloos man” genoemd. Zijn vruchtbaarheid op literair en wetenschappelijk gebied grensde bijna aan het ongelooflijke. Grote roem behaalde hij  door zijn Latijnse gedichten. Zelf verzamelt hij deze echter niet en gaf ze ook met uit; wel die van zijn vrienden Dousa en Scaliger. Ook verzorgde hij een nieuwe uitgave van de brieven van Erasmus. Sciverius is evenals zijn vader in de critieke jaren 1619 en ‘20 zeer Arminiaans gezind geweest. Onder een portret uit 1626 van J. van Velde naar een schilderij van Frans Hals, dat zich in het Leidse gemeentearchief bevindt, staat geschreven: ,,De Remonstrantse gevoelens toegedaan, gaf hij in de onrustige tijden, die hij beleefde, meer dan eene proeve van zijne vrijheidsliefde en verdraagzaamheid, zoo in ‘t politieke als godsdienstige, terwijl hij aan een scherp vernuft aan een schrander oordeel paarde ‘. 7)  Overal trachtte hij voor de onschuld van Oldebarneveldt en Hoogerbeet s c. te getuigen. Onder het portret van de laatste maakte hij een latijns bijschrift, waaruit overduidelijk zijn hoogachting voor deze Loevesteinse gevangene bleek. Nauwelijks zag dit portret het licht of de afdrukken werden opgehaald en de schout werd gelast de maker van het bijschrift voor de vierschaar van de Academie, waarvan Scriverius lid was, te dagen. De schout eiste, dat de vervaardiger een boete van f 200 zou betalen, doch de gedaagde voerde gronden aan, op welke hjij concludeerde, dat de schout zijn eis moest worden ontzegd. Terwijl dit geschil hing, vielen er enige redewisselingen tussen Scriverius en zijn rechters, die de verbittering deden toenemen. Hij wilde tot geen schuldbekentenis komen, ofschoon zijn vrienden hem daartoe aanspoorden. ,,Hebben zij mijn hand”, zei hij, ,, ik geef hun mijn hals, maar tot schuldbekentenissen te komen, nee, in der eeuwigheid niet!” Hierop volgde het vonnis, maar Scriverius weigerde steeds te betalen en liet zich voor de betaling panden . . . Ook op ander gebied was Scriverius werkzaam. In 1638, enige jaren voor de bouw van zijn Lissese woning, deed hij zijn werk ,,Amores Baudii” het licht zien en dit bracht hem onder verdenking van een ongeregelde levenswijze. Gelukkig vond hij een uitnemende verdediger. Nee, de weg van de minste weerstand heeft Scriverius in zijn leven zeker niet gezocht. Behalve de Latijnse poëzie beoefende hij ook de Nederlandse. Zelf kwam hij er niet toe, deze dichtwerken te verzamelen en uit te geven. Dat gebeurde pas in 1738. Langendijk noemt ze:

“,Paerlen, lang verstrooid op alle wegen,

Naauwkeurig opgezocht en aan een snoer geregen”.

In welk een hoge achting de Nederlandse taal bij Scriverius stond, blijkt uit zijn dichtmatige voorrede der door hem uitgegeven Nederduitsche Poëmata van D. Heinsius:

“Tael, ongelooflyk zoet, princes van alle talen,

geboren om de kroon van ‘s andren hooft te halen.

 Vol zins, vol deftigheyts, vol luyster, lang en ruym,

En die wel missen kent het overzeesche schuym.

Tael, rijk en onvermengt, tael om ten toon te dragen;

Godin, die niet behoeft een woord te leen te vragen”.

2. Uitermeer aan de Ring- of Rijnsloot. Detail van een kaart van 1662 ut het Archief Heereman van Zuydtwijck, inv. nr. 9. Foto: Alg. Rijksarchief, Den Haag.

Deze bewondering voor onze taal is des te opmerkelijker, omdat meestal allen, die zich op de kennis der oude talen toelegden, niet slechts weinig met hun moedertaal op hadden, maar ze zelfs verachtten. Evenals in deze tijd, waar velen menen zich niet voldoende te kunnen doen gelden, zonder van vreemde, met name Engelse woorden een veelvuldig gebruik te maken. Behalve de taal vond ook de geschiedenis in Scriverius een gelukkig beoefenaar. Op de 4de mei 1650 werd Scriverius blind en verspreidde zich het gerucht van zijn overlijden. Welk een bekendheid hij genoot blijkt wel uit het feit, dat koningin Cristina van Zweden een schrijven richtte tot Vossius en Heinsius om met de erfgenamen te handelen over zijn nagelaten werken. (Aan die bekendheid zal Hugo de Groot, de medestander van Van Oldebarneveldt en Hoogerbeets en na zijn vermaarde ontvluchting uit Loevestein gezant van Zweden aan het Franse hof, wel niet vreemd zijn geweest.)

Groot was de blijdschap der geleerde wereld toen het gerucht over Scriverius’ dood vals bleek te zijn. Diens ijver verflauwde niet; hij nam de dichter Oudaan bij zich en “bediende zich van zijn mond en pen”. In hetzelfde jaar 1650 verloor Scriverius zijn echtgenote, met wie hij meer dan 57 jaren in het huwelijk had geleefd. Nu begaf hij zich ter woon naar Oudewater waar zijn jongste  zoon Hendrik Schrijver baljuw, dijkgraaf en schout was. Daar hij op 30 april 1660 overleden. Zijn lijk werd op zijn begeerte naar Leiden vervoerd en aldaar op 6 mei, gevolgd door de magistraat en professoren in de Hooglandse kerk ter aarde besteld. Zo was er een einde gekomen aan een lang en uiterst werkzaam aards leven. Scriverius’ geschriften zijn bijzonder talrijk; de titels alleen al vullen enige bladzijden. En toch is zelfs hij vergeten; in ieder geval bij de grote massa. Slechts weinigen kennen hem nog. . .

3. Petrus Scriverius. Gem. arch. Leiden, prentverzameling nr. 61060.

Petrus Scriverius was dus 66 jaar oud toen hij Uitermeer liet bouwen. Het kwam te liggen aan de Ring- of Rijnsloot recht tegenover de ,,Ver laner Zandsloot” ofwel ,,Verlaens Sant Vaert”, waardoor Van der Laen  (van Ter Specke) zijn afgegraven duinzand afvoerde. 8) Deze sloot, die nog precies zijn oude loop heeft, is de huidige Vennesloot bij de Rijks Middelbare Tuinbouwschool. Of de bouwer ook werkelijk op Uitermeer heeft gewoond, weten we eigenlijk niet, al doet het eigen wapen boven de deur een bewoning wel vermoeden. Bij het huwelijk van zijn zoons in 1645 en 1649 blijkt hij echter steeds te wonen op de Leidse Nieuwe Rijn. 9) Het zal wel zijn geweest zoals heel vaak in die jaren. Het huis werd bewoond door een pachtboer, die er achter zijn bedrijf uitoefende, terwijl aan de voorzijde voor de ,,heerschappen” uit de stad enige ,,herenkamers” waren ingericht. Zo kwam men dan regelmatig naar zijn buitenhuis om te genieten van al die heerlijkheden van het landelijke leven; de goede melk en de biest, de pruimen en kersen uit de boomgaard, in het voorjaar de grasboter en in de herfst de lekkere lijsters en ander gevogelte, en vóór alles de zorgeloosheid, de gezonde boerenlucht en de landelijke rust. Na de dood van Scriverius – en waarschijnlijk ook al wel eerder – woont op Uitermeer een zekere Dirck Maertensz, bouwman. 10) Op een kaart van 1662 zien wij vlak bij het huis ook een hooiberg staan. 11) Toch blijkt Uitermeer nog steeds een machtig huis te zijn. 0p de lijst van het ,,haarsteegeld” van 1666, waarbij ieder belasting moest betalen naar het aanzien van het huis en met name het aantal stookplaatsen dat het heeft, betaalt ,,Schrijverius” 12 gulden, 6 haardsteden! 12) De andere huizen hebben er maar een of twee en de bedragen variëren tussen de één en vier gulden. Huurder is nog steeds Dirck Maertense, die echter zelf niet over middelen van belang blijkt te beschikken. Bij de 1000ste penning (1654/57) draagt hij het minimum bedrag van één gulden bij. 13) Bij de 400ste penning in 1681 blijkt Uitermeer nog steeds bewoond door Dirck Maertensz. Hij betaalt 3 gulden, vergeleken met de andere bedragen zeer weinig. 14) Rademaker toont ons het huis in 1732, met op de voorgrond de Ring- of Rijnsloot. De steen is duidelijk te herkennen, te meer als men bedenkt, dat voor een gravure de oorspronkelijke tekening eerst weer spiegelbeeldig moest worden overgenomen. Kleine detailverschillen komen dan regelmatig voor. Bewoner was in die jaren Willem Adriaan van der Stel, zoon van Simon van der Stel, gehuwd met Jacoba Six, de eerste gouverneur van Kaap de Goede Hoop. 15) Mattheus Brouerius van Nidek en Isaak Le Long hebben bij de gravures hoogdravende verzen gedicht. Het rijm bij de prent van Uitermeer luidt:

“Daar zie ik Uitermeer, een plaats die de oogen streelt,

Waar langs het water zo bekoorlijk ruischt en speelt,

 En waar op VANDER STEL de Staatzorg lust te ontschuilen

 En al zijn Landvermaak niet missen wil of ruilen

 Voor al die heerlijkheid, de luister, zwier en pracht

 Des Aardrijks, door den dwaaz’, die ‘t ijd’le steeds betracht

Alleen te zoeken. Hier geniet hij onbekommert,

 Daar ‘t bladerrijk geboomt’ ’ s Mans sierlijk huis belommert,

En rust, die hem ontbreekt, die na de grootheid woelt

 En meerder zijn belang, dan zijn vermaak begoelt.

 Smaak, o Heer VANDER STEL! die rust een reeks van jaaren,

Terwijl ik u begeeve om verder voort te vaaren”.

De laatste wens mocht niet in vervulling gaan. Willem Adriaan stierf al spoedig. Later is deze familie gevestigd op Meer en Duin (16) en dan heeft Uitermeer zijn glans verloren. In januari 1768 verkoopt ,,Cornelis Block, mr. Smitt te Lisse” hakhout en bomen en zo meer ,,op de woning Uytermeer in de Lisser poel”. 17) En dan is het met Uitermeer (,,uit het meer ontstaan” of ,,uit het meer gewonnen”) spoedig geheel gedaan. Wanneer omstreeks 1770 Jan de Graaff, de dichter der Lisser Arkadia, zingend de Poellaan afloopt, ziet hij Uitermeer niet eens. Waarschijnlijk was het reeds een boerenwoning zonder meer geworden, evenals Ter Specke, dat ongeveer tegelijkertijd een zelfde lot ten deel is gevallen. 18) Nu rest nog de vraag, hoe de steen – aan de hoeken en aan de armpjes van de engel wat beschadigd – uit Lisse terecht is gekomen in de Noordwijkerhoek. Zekerheid was daaromtrent niet te verkrijgen, maar men stuit wel op een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid. Daartoe was de volgende weg te begaan: gemeentehuis Noordwijk (de heren P. F. Reddingius, J. Steenvoorden en H. Mourits), de familie Jan Compier aldaar, de heer Dorus Langeveld te Voorhout, het gemeentehuis aldaar (de heren J. W. van den Aardweg en W. Hoentjen) en het naastliggende bureau van 0enbare Werken (mejuffrouw M. K G. Lestraden), terwijl ik ook van het echtpaar W. D. Th. van Werkhoven-De Liefde en mevrouw C. Broekhof-Van Ruiten inlichtingen mocht ontvangen. Allen hartelijk dank! Wanneer ik nu alle stukjes van de legpuzzle zo goed mogelijk bijeenleg, wordt het ongeveer zó : Aan de Trekvaart onder Noordwijk stond de herberg van De Jong, later van Compier. In 1944 moest deze op last van de bezetters worden gesloopt. Dit café was wit gepleisterd en had beslist geen gevelsteen. Om de hoek van de Vaart, juist binnen de gemeente Voorhout, stond een nog veel ouder huis. In een klein opkamertje was een kroegje ingericht. Door een deur opzij kon een schipper ongemerkt, ,,haast vanzelf ‘, naar binnen schieten als hij ,,De Bonte Koe” of ,,Piet-Gijs” niet kon afwachten ofwel na een bezoek aldaar een afzakkertje nodig had. Een kleine honderd jaar geleden woonde daar Gerardus Pietersz van Eeden, ,,kasteleyn en bloembollenkweker”. Later werd het huis in tweeën bewoond: W. J. Caspers, melkboer, en sinds 1894 ook Theodorus alias Dirk van Ruiten. Over hem gaat het nu. Dirk van Ruiten was pachter geweest van de boerderij bij Dever te Lisse. 19) Het weiland strekte zich uit tot aan de Ring- of Rijnsloot. Het is bekend, dat de boeren ‘s winters zeer veel stenen nodig hadden ter versterking van de kaden; met name van de Rijnsloot. Het is niet waarschijnlijk, dat daartoe alleen het puin van Dever werd gebruikt. 20) Juist aan de overkant van deze sloot stond Uitermeer. En nu is het zeer waarschijnlijk ….. Heeft de steen een poos bij Dever gelegen, of trof men hem aan op de hoek van de Rijnsloot en Vennesloot, (juist tegenover Uitermeer!), waar altijd bijzonder veel steen in de grond zat?

In 1890 heeft van Ruiten zijn pachtboerderij bij Dever en vestigde zich voorlopig aan de Lageweg onder Noordwijk, vlak bij de Trekvaart. 21) Daar werd zijn zoon Koos geboren. In 1894 heet hij ,,bloemist” en vestigt zich dan in het oude huis aan de Vaart te Voorhout, waar in 1896 Catharina geboren werd. En daar, in dat huis zat die steen. In 1914 is Van Ruiten met zijn gezin weer naar Lisse vertrokken. Het huis werd gesloopt. De nog jeugdige Voorhoutse aannemer W. D. Th. van Werkhoven heeft hele spul, huis en erf, gekocht en bouwde ter plaatse een paar huisjes, die hij later aan de bewoners, onder wie Willem en Dorus Langeveld, overdeed. Ook deze huisjes zijn in 1944 verdwenen. Na de sloop van het oude huis heeft de gevelsteen nog enige tijd daar gelegen, dat weet de familie Van Werkhoven nog zeer goed. De moeder van baronesse Van Heeckeren, jkvr. H. W. A. Gevers geb. Van Welderen barones Rengers, herinnerde zich, dat het toch niet haar echtgenoot was geweest, die de steen voor een rijksdaalder had gekocht. Omstreeks 1913 logeerde op Leeuwenhorst diens broer, jhr. Hugo Gevers, heer van Marquette en burgemeester van Heemskerk. Hg zag de steen op het erf liggen en nam hem mee. Jaren lang heeft de steen in het stalgebouw van (Groot) Leeuwenhorst gelegen. Toen omstreeks 1922 de familie naar Klein Leeuwenhorst verhuisde, ging de steen weer mee. Daar stond hij op een tuinmuur, totdat hij bij de verbouwing van stal en koetshuis werd ingemetseld in de waranda. En zo zijn we dan weer bij ons uitgangspunt teruggekeerd. In Lisse herinnert aan Uitermeer in het geheel niets meer. Behalve dan een straat in de Poelpolder, niet ver van de historische plaats, die enige ,jaren geleden op voorstel van schrijver dezes Uitermeer is genoemd. En sinds kort ook een watersportvereniging. Dat is alles. Zo vergaat de aardse glorie; een glorie die Scriverius – zulks zeer in tegenstelling tot Van der Stel! – voor zichzelf nimmer heeft gezocht.

AANTEKENINGEN

  1. Gemeentearchief Lisse nr. 224.
  2. G. ‘t Hart, Inventaris van het archief van de Lisserpoelpolder (1972) blz. 1 en 11.
  3. Later vond ik nog een portret van Scriverius in de prentverzameling van het Leidse gemeentearchief (nr. 61060) waarboven zich dit wapen bevond. In het Amsterdams Historisch Museum bevindt zich een bord met ,,Wapens en namen der Regenten van ‘t Aelmoeseniers Weeshuys” uit 1728, waarbij Philip Schrijver met ditzelfde wapen.
  1. A. J. van der AA, BiografIsch Woordenboek, deel 17 blz. 583-591. Enige passages zijn vrijwel woordelijk overgenomen.
  2. Joannes Wouwerus, Joannes Meursius, .Joannes Rutgersius, Isaacus Pontanus, Daniel Heinsius etc.
  3. Gemeentearchief Leiden, huwelijksregisters.
  4. Gemeentearchief Leiden, prentverzameling nr. 61063.
  5. A. M. Hulkenberg, ‘t Roemwaard Lisse (1972) blz. 5-6 en 50-51.
  6. Gemeentearchief Leiden, huwelijksregisters.
  7. Idem, Secr. archief 1575.851 nr. 7544 fol. 106. (Familiegeld.) Met dank aan ir. A. F. de Graaf.
  8. Alg. Rijksarch., Familiearchief Heereman van Zuydtwijck nr. 9. Zie afb. 2
  9. Gemeentearch. Lisse nr. 221.
  10. Idem, nr. 218.
  11. Idem, nr. 219.
  12. J. E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam (1903) deel 1 blz. 457 en volgende. Böeseken, Simon van der Stel en zijn kinders (1964).
  13. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 34. 1
  14. Alg. Rijksarch., Recht. archief Lisse nr. 2 2 fol. 8 7 ev. 1
  15. ‘t Roemwaard Lisse blz. 52.
  16. A. M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse (1966) blz. 265 en 286.
  17. Idem, blz. 257.
  18. Idem, blz. 267.

Tekst en foto’s uit het Leids Jaarboek 1973 pag 129

Petrus Scriverius geschilderd in 1626 door Frans Hals

’t LAMMETJE GROEN TE LISSE

 door A. M. Hulkenberg

Aan de historische Delfweg te Lisse staat romantisch aangedaan een zeer oud huisje, ,, ‘t Lammetje Groen”, thans Stationsweg 53/55 (afb. 1). Van binnen is het aangepast aan de eisen van deze tijd, maar aan de buitenzijde lijkt het met zijn kleurige luikjes en kleine vensterruitjes, met zijn pomp, de klimrozen tegen de oude gevel en de bosrank slingerend over het rode pannendak een plaatje uit het sprookje van Hans en Grietje. Wat een romantiek! Nu ja, romantiek. . .,,Nee, we spreken niet met elkaar”, zei de jufrouw die het voorste van het huis bewoont spijtig, en zij sloot de deur. . . Ach, bij Hans en Grietje is het ook niet allemaal zoete romantiek geweest. En in de historie van ,,‘t Lammetje Groen” al evenmin!

Adrìaen Maertensz Block

Adriaen Maertensz Block of Blocq is geboren te Gouda als zoon van Maerten Willemsz Block en Maritghen Evertsdr. 1) Als weesjongen trok hij naar zee. In 1601 was hij schipper op de ,,Zwarte Leeuw,” een van de dertien schepen waarmee Jacob van Heemskerk een tocht maakte naar Oost-Indië. In 1627 is hij daar weer met gouverneur-generaal Jan Pietersz Coen. Daar had hij toen niet veel succes, maar wel heeft hij in de loop der jaren een heel fortuin bijeen vergaard. 2) Hij is een rijk man – in 1654 voor 80 gulden aangeslagen bij de 1000ste penning – heel Lisse voor 739 gulden! – en dus een machtigtig man.] 1) Sinds 1605 was hij gehuwd met Catharina van der Laen, een dochter van Gerard van der Laen, burgemeester van Haarlem, gecommitteerde ter Staten Generaal, etc. etc., de eigenaar van het Huis ter Specke. 4) Adriaen Maertensz bewoonde aanvankelijk het huis Rosendaal, waar nu de benzinepompen staan van het Lisses Automobielbedrijf. 5) In 1646 koopt hij Ter Specke, om zijn zwagers uit de handen van hun schuldeisers te houden. 4) In de veertiger jaren bouwt hij de Keukenhof. Overal heeft hij landerijen, bij allerlei transacties is hij betrokken. 6) Zo is hij ook in het bezit gekomen van een perceel langs de Delft, dat in 1544 toebehoorde aan Adriaen Willemsz (Schenaert), lid van een toenmaals belangrijk boerengeslacht. Later – omstreeks 1612 – was het land eigendom van zijn zoons Willem en Claes Schenaert en o.a. ook van Adriaen Maertensz de Zwert of de Swart, bakker te Leiden. 7) In 1645 heeft Block dit perceel, groot 531 roeden, te samen met een aangrenzend perceel van 5 morgen (ruim 4 ha) trachten te verkopen. Door de eigenaars van aangrenzende percelen, Pieter Claesz (van Oosten) en Willem Dammesz, werd daarbij wel 10% ,,opgestoken”, maar kennelijk was het bedrag toch te gering; er werd niet ,,afgeslagen”; het kwam dus niet tot een koop. 8) Dat is wel te begrijpen. De landerijen aldaar lagen erg laag; ‘s winters stonden ze regelmatig onder water en ‘s zomers soms ook. De Lageveense polder zou pas ontstaan in 1654. 9) Zulk weinig productief land kan het beste voor niet te veel geld op lange termijn worden verpacht. Dan kan de pachter trachten in de loop der jaren er iets goeds van te maken. Het stuk aan de Delfweg van 531 roeden werd op 29 juni 1647 aan Harmen Andriesz Tijdeman in erfpacht gegeven voor 6 Caroliguldens, jaarlijks te betalen op de eerste mei. 10)

Erfpacht

Het recht van erfpacht is het zakelijk recht om het vol genot te hebben van een aan een ander toebehorend onroerend goed, onder verplichting aan de eigenaar een jaarlijkse erfpacht te voldoen. 11) Anders gezegd: het recht om onroerend goed te hebben en te gebruiken tegen betaling van een jaarlijks bedrag, een soort ,,tijns”, de zogenaamde canon. Is de erfpachtheer eigenlijk nog wel eigenaar? Eigendom is het meest volkomen recht dat men op een zaak kan hebben, maar.. . de erfpachter is in feite de baas! Hij kan het erfpachtgoed bebouwen, verhuren, verkopen en vererven; hij kan er alles mee doen, indien hij maar de jaarlijkse erfpacht betaalt. Zo ontstond een bijna tot eigendom verstarde rechtsfiguur. De Hoge Raad stelde in haar arrest van 26 februari 1915 nog vast, dat het erfpachtsrecht ,,in zijn werking naar buiten zich feitelijk niet onderscheidt van die van het recht van eigendom”. Daarbij moet men bedenken, dat de huidige begrippen betreffende eigendom, bezit, e.d., pas sinds de 16e eeuw geleidelijk aan vorm hebben gekregen. 12) Het is dus allemaal enigszins verwarrend. Indien men de erfpachtheer inderdaad als de eigenaar beschouwt, kan de erfpachter het bezit dus niet zonder meer verkopen. Men verkoopt dan ook altijd slechts het huis met de “beternisse” van omstreeks 530 roeden; ,,wat men er beter van wordt”, de opbrengst. Alleen in 1682 heeft men deze tirade kennelijk vergeten. 13) Het deed er ook niet veel toe. Als men maar niet vergat jaarlijks de 6 gulden erfpacht te betalen. En dit werd steeds duidelijk vermeld.

De erfpachtheren van ‘t Lammetje Groen

Wij zullen bij de erfpachtheren van ‘t Lammetje Groen niet al te lang stil staan. Na de dood van Adriaen Maertensz Block op 7 maart 1661 werd door de erfgenamen de erfpachtbrief verkocht. Eigenaar werd op 20 juni 1662 mr. Willem (van) Groenhout, advocaat te Haarlem, (14) die van ‘t Lammetje Groen waarschijnlijk al even weinig af wist als de houder van Philips-aandelen van de gang van zaken in de fabriek te Eindhoven. Mr. Willem Groenhout was geboren te Vianen en op 16 mei 1638  Haarlem getrouwd met Elijzabeth Buggen aldaar. 15) De familie was rooms-katholiek en behoorde onder de Statie Sint Bernardus, thans Bakenessergracht 59 en 61. 16) De naam van Willem Groenhout komt regelmatig in de Haarlemse transportregisters voor. Zo verkocht hij in 1660 aan een zilversmid een huis in de Zijlstraat “tegens over ‘t gevangenhuijs  (de ,,nieuwe” gevel van het stadhuis), daer het becken placht uyt te hangen”. Later Koopt hij een huis met tuinhuis en ,,plantinge en potinge” buiten de Kruispoort. 17) De erfpachtbrief vererft op de zoon van mr. Willem, mr. Joan van Groenhout, gehuwd met Maria Kloet. 14) Van hen zijn een paar dochters bekend, maar kennelijk zijn deze jong gestorven, want op 18 december 1745 benoemt de weduwe van mr. Joan van Groenhout voor notaris Jan Beuns te Haarlem tot haar universeel erfgenaam Willem Cloet, zoon van haar broer Matthias Franciscus Cloet en Anna Maria Pijl. 18) Willem Cloet was geboren te Haarlem. Op 30 december 1773 kocht hij een huis te Breda en op 20 januari werd hij poorter van die stad. Bij het overlijden van tante Groenhout was hij ook administrateur geworden van verscheidene Haarlemse hofjes, met name het ,,Guurtie Burrits Hofje”, het ,,Verwers Hofje op het Groot Heiligland” en de om niet bewoond wordende huisjes ,,in de Heemelspoort” in de Schaggelstraat. Cloet benoemde tot administrateur na zijn overlijden de regenten van het R.K. Armenhuis Sint Jacob te Haarlem. Hij stierf 18 november 1775 en werd volgens zijn wens in het klooster van de ,,Engelsche Religieusen Carmelitessen genaemt de Theresiaanen” te Hoogstraten begraven. 19) In zijn testament op de 17e januari 1775 voor notaris Johannes Hendrikus Roelands en getuigen te Breda gepasseerd, had Cloet als zijn universeel erfgenaam aangewezen mr. Gerardus Bernardus Heijmenberg te Alkmaar, zoon van Theodorus Heijmenberg en Clara Kroonen. Mr. Heijmenberg bleef ongehuwd. Hij stierf in 1782 en werd op 5 maart van dat jaar in de Grote Kerk aldaar begraven. 20) De erfpacht had hij reeds enige jaren te voren van de hand gedaan. Met dat al zijn we op de historie van ‘t Lammetje Groen duchtig vooruitgelopen. Terug naar 1647, terug naar Adriaen Maertensz Block en Harmen Andriesz Tijdeman.

Harmen Andriesz Tijdeman, dissident

De vader van onze erfpachter, Andries Tijdeman of Tijteman, kwam uit Munster, de stad der wederdopers. In ons land werden de Tijdemans tot de ,,dissidenten” gerekend, maar later gingen verscheidene leden van het geslacht, zoals de meeste hunner geloofsgenoten in deze omgeving, over tot de gereformeerde staatskerk. 21) Harmen, schilder en snijder, was gehuwd met Grietje Jansdr. (van der Codde?). Aanvankelijk woonde het echtpaar in Noordwijkerhout, waar Maritje, Annetje, Jan, Andries en Krijn geboren werden. In 1624 te Lisse Daniël. Deze is waarschijnlijk vroeg gestorven, want later, als men in Hillegom woont, is er opnieuw een Daniël (1630). Daarna worden nog twee zoons geboren die de namen krijgen van Mesach en Zedragh, twee der jongelingen uit de gloeiende oven (Dan. 3 : 19-24). Echt namen voor de dissidenten, namelijk Bijbelse figuren die door vrome eenvoud en lijden groot zijn geworden. Daarna volgden nog twee dochters, Elsie en Grietje. 21) De tweede zoon, Andries, was timmerman te Warmond. Hij was gehuwd met Catharina, dochter van Elias de Dekker, die tot de hier talrijke Vlaamse dissidenten behoorde. In 1679 kocht hij van de erfgenamen van Adriaen Block een huis en erf aan de Heereweg in ‘t Oosteinde van Lisse, tegenover het huis Rosendaal. 22) Bekender werd zoon Daniel, huisschilder. Hij woonde eerst in Voorburg en bij hem woonde in de vermaarde joodse filosoof Baruch ofwel Benedictus Spinoza. Een zoon uit zijn tweede huwelijk heeft Tijdeman naar zijn kostganger ook Benedictus genoemd. In september 1665 woont Spinoza ,,in de Baggïnstraat à la Haye ten huize van mr. Daniel de schilder, in Adam en Eva”. 23) Ook het huis had dus een bijbelse naam. Het is nu wel duidelijk in wat voor milieu we ons bevinden.

Huysinge en berch”, 1650

Tijdeman had in 1647 al dadelijk geld nodig. Op 30 juni van dat jaar ging hij al f 100 lenen bij Daniel Colderman te Haarlem; in vier jaar met rente terug te betalen. 24) Weer een dag later verklaarde hij f 800 schuldig te zijn aan Jacob van Ackersdyck, schout te Maassluis, ,,spruytende uyt saeke van coop van bonen en vlas, hem, comparant, so hij verclaerde bij (=door) den voorszeyden Ackersdyck verkoft ten dancke geleverd”. 25) Het vlas werd in Lisse met schuiten aangevoerd en ,,op de Gracht” aan de meestbiedende verkocht. In Lisse en omgeving werd Het door de ,,vlasserijen” geroot, gedroogd en gehekeld. 26) Kennelijk heeft ook Harmen Andries Tijdeman in de vlasserij of in de handel in rouwvlas zijn geluk beproefd. In 1650 heeft Harmen op de 531 roeden erfpachtgrond een huisje gebouwd. Een zeer klein huisje; hij betaalt slechts één gulden belasting in de verpondingen, minder dan voor enig ander nieuw getimmerd huis. 27) Misschien heeft zijn oudste zoon, de timmerman, wel bij de bouw geholpen. Toch heeft het natuurlijk geld gekost en nu gaat Harmen weer geld lenen, en wel bij Anna Claesdr van Edam, ,,bejaerde jongedochter” te Haarlem. 28) Hij verkoopt haar in 1650 een losrentebrief, waarbij hij belooft ieder jaar op 2 februari, van ouds een markante dag in het kalenderjaar (20) f 50 terug te betalen. Als onderpand geeft hij in het bizonder een ,,partije van lande, gelegen in Lisse voorsz., overduin (aande overzijde van het Keukenduin), groot 531 roeden, met de huizing ende (hooi)berg daarop staande”. Bovendien nog de aangrenzende vijf morgen land, die hij eveneens van Block in erfpacht had. 30) Op zijn oude dag heeft Harmen Andriesz dus wel diep in de schulden gezeten. Na zijn dood verschijnt zijn weduwe en boedelhoudster, Grietje Jans, op 3 augustus 1653 voor schout en schepenen te Lisse. 31) De schout is in deze jaren Adriaan van Gorcum. Grietje is vergezeld van een zekere Jan Jacobs, haar ,,gekoren (gekozen) voogd’ , want vrouwen waren als zodanig niet handelingsbekwaam. Zij verkoopt ‘t Lammetje Groen aan ,,Annetje Claesz, jonge- ende bejaerde dochter, wonende tot Haerlem”. Deze neemt op de eerste plaats de erfpacht van f 6 over, die ,,losbaer” blijkt ,,met tweehondert Car(oli)guldens capitael”. Verder blijkt huis en land nog bezwaard ,,mette last van 800 gulden capitael, die de voorsz(egde) Annetge Claesdr opt voorsz. lant spreekende heeft”. De koopster al deze lasten voor haar rekening te nemen en Grietje. Jansd ,,daervan t’ontlasten ende te quiteren”. f 1000 is voor dit alles natuurlijk veel te veel geld, maar er is kennelijk niet meer. Anna Claesdr heeft gewoon pech gehad.

Annetje Claesdr, mr. Pieter van de Werve en Dirck Paulsz Schoter

Wat moet nu een ,,bejaarde jongedochter” te Haarlem met een boerenhuisje in Lisse, waaraan ze toevallig is blijven hangen ? Dat probeert ze natuurlijk te verkopen. Op 23 oktober 1654 verschijnt voor schout en schepenen te Lisse mr. Pieter van de Werve advocaat te Haarlem, die eerst een procuratie vertoont ,,gepasseert bij Anna Claesdr. van Edam”, en daarop verklaart het huis zelf te kopen. 32) Een bedrag wordt niet genoemd. In de transportacte wordt hij enige malen mr. Jan Verver genoemd, maar dat wordt doorgehaald en vervangen door ,,van Werve”. 33) Op 4 juli 1656 verkoopt mr. Pieter van de Werve de ,,beternisse” van 531 roe met het huis en de hooiberg daarop staande voor f 218 aan Dirck Paulsz Schoter, wonende te Langeveld. 34) Later heet het ,,te Noordwijkerhout”, en dan klopt dat wel. Hij zal wel afkomstig zijn uit ’t Langeveld in het grensgebied van Noordwijk en Noordwijkerhout, waar het nu nog Duinschoten heet. Dirck Schoter betaalt f 118 contant en verder met een schuldbrief van f 100. Verder is er de verplichte erfpacht van f 6, ,,voorts vrij, alzo de verdere lasten op ‘t verkochte gestaan hebbende, zijn afgelost”. Maar dan volgt er nog iets: Met conditie, dat de koper moet gedogen de dertienjarige huur die zeker persoon buiten Haarlem daaraan heeft, te beginnen met mei 1657. Die huur moet dus nog beginnen. Indien de huur inderdaad dertien jaar heeft geduurd, dan is deze ,,zekere persoon” Jacob Petersz van Backum, die in 1666 het huis bewoont.

Ruzie om een sloot

Nu gaan we praten over het slootje langs de Stationsweg, vóór ‘t Lammetje Groen. In 1654 is de Lageveense of Overduinse polder tot stand gekomen. 35) Zonder strubbelingen was dat niet gegaan. Later duren de moeilijkheden nog voort. Het betreft dan voornamelijk de breedte der te schieten sloten. De ingelanden verzoeken aan Dijkgraaf en Hoogheemraden te Leiden de sloot langs de Delfweg (Stationsweg) van de Leidse Trekvaart tot aan ,,een zeker laantje dat dient tot ,,notweg” (uitweg over buurland van oogst, hooi of vee van achtergelegen landerijen), te mogen verbreden tot acht voeten, ruim 2,5, meter. Dat heeft allerlei voordelen. Men kan dan ,,des te gemakkelijker komen in de nieuwe Trekvaart”. Ook wordt Keukenhof dan van de Trekvaart af bereikbaar. Bovendien kan de vrijkomende grond gebruikt worden voor ,,toemaking” van de laagliggen de landerijen. Ze merken op, dat het trouwens reeds deel uitmaakte van de ,,teneur” van het inpolderingsproject en iedereen was er indertijd dan ook vóór geweest. Alleen wil men nu de breedte van 8 op 12 voet brengen. Er is een briefje bewaard gebleven van Juffrouw Lammetje Overeem, weduwe van Claes Claes Lambertsz te Haarlem en eigenaresse van een aangrenzend perceel land, van de volgende inhoud: Ik ondergeschreven consentere nevens de landgenoten (mede-ingelanden) tot het opmaken van de sloot gelegen aan de Delfweg. Acta 30 maart anno 1653. Lambertien Overeem. 36) Hoe komt het dan toch, dat het verbreden van de sloot geen voortgang vindt ? Toen van een en ander – zoals te doen gebruikelijk – in de kerk mededeling was gedaan, was een zekere Floris Cornelisz Schoter in de oppositie gegaan. Misschien is hij wel aan Dirck Paulsz Schoter verwant, maar een partijgenoot is hij niet! Integendeel, Maurits Pietersz van Eeden, ,,oud gezworene”, bewaarder” en Thomas Pietersz van Helder, ,,regerend ambachtshebben duidelijk vastgesteld, ,,dat alreeds twee van de grootste werken, namelijk die van Adriaen Claesz Schenaert ende Pauls Schoter of zijn zoon volkomentlijk volgens het gegeven consent zijn gemaakt en voltrokken”. Pauls Schoter is sinds 1654 waard in de herberg op Halfweg. 37) Is Dirck Paulsz, de eigenaar van ‘t Lammetje Groen, zijn zoon? De oud-schepen en de ambachtsbewaarder hebben op 3 januari 1659 zelf bij het ,,kielspitten” gestaan; er werd een kleine groef of voor in de grond uitgestoken om de breedte van de sloot te bepalen. Bovendien hebben ze ,,pertinentelijk gezien”, dat mr. Cornelis van Duyndam, gezworen landmeter van Rijnland, alsmede Jan Jansz (van) Duyndam, een bij Schenaert inwonende knecht, (39) daarbij ,,geëmployeerd” zijn geweest. En wat deed nu Floris Cornelisz Schoter? Hij heeft zijn stukje sloot van 9 à 10 roeden lengte, ongeveer 3 meter, gelegen bij de brug over de nieuwe Trekvaart, onaangevangen laten liggen. En daarop heeft hij ,,op zijn eigen authoriteit” de oude sloot niet ,,opgemaakt ‘, maar dichtgegooid! 36) Wat bezielt Floris Cornelisz toch ?

Daar zit natuurlijk Sijpesteyn weer achter!

Soms leest men van ,,Floris Cornelisz Schoter cum sociis”, maar nergens worden zijn medestanders met name genoemd. In een der vele brieven die het polderbestuur naar de ,,Erentfesten, Hoochgeleerde, wijs,, voorsienige, Discrete Heere, D’Heere en mr. Johan Hulshout” secretaris van Rijnland, stuurt, komt de aap echter uit de mouw. 13) Ze stellen vast, dat Floris Cornelisz Schoter de belhamer (sic) is. Die beweert dat hij zijn land in erfpacht heeft en dus niet gedwongen kan worden zijn land voor Dit doel te laten gebruiken. . De polderbestuurderen kunnen zich niet ,,imagineren (voorstellen), met wat fatsoen Cornelis Fannius en Jhr. Cornelis Ascanius van Sijpesteyn ” hun namen naast die van Floris Schoter laten gebruiken, ,, daar notoir en kennelijk is, dat dezelven geen van beiden in de Overduinse polder zijn geland, immers (met name) niet aan de Delfweg”. Zij wisten dus kennelijk niet, dat bij het graven van de Trekvaart de Haarlemse Fannius en zijn zwager eigenaars waren van belendende stroken gronds. 39) Op 8 .januari 1659 geeft Sijpesteyn een stukje van 70 roeden in erfpacht aan Pauls Florisz Schoter, de herbergier op Halfweg. 40) In 1664 koopt hij de beternisse van bijna 3,5, morgen van het erfpachtland van Juffrouw Lambertje Overeem en dan heeft hij in de Lageveense polder goed voet aan de grond. 41) In de polder der Hooge Mo(r)sveenen, ten noorden van de Delfweg is de doorbraak naar het westen telkens verijdeld (Leids Jaarb. 1972, blz 147-152). Het lijkt wel of Sijpesteyn nu op het voordeel van een ander afgunstig is. Of hoopte hij, dat deze doorbraak toch nog zou gelukken en wenste hij geen concurrentie? Men krijgt de indruk, dat Floris Cornelis cum sociis toch het been stijf hebben gehouden. Op de kaart van 1737 (zie afb. 2) is dicht bij de ,,Brug aan Halfwegen” inderdaad geen doorvaart mogelijk. Toch moet deze doorvaart mogelijk zijn geweest. Want op een gedrukte ,,Acte van Conventie” van 1673/4 schrijft de eigenaar van Keukenhof: ,,Notandum. Raakt het Keukenhof om door de sloot langs de Delfweg naar de Trekvaart en vandaar terugge te mogen varen, zodat voorsz. sloot niet magte gestopt werden.” De eigenaars maakten echter liever gebruik van de Zandsloot bij Zandvliet, ook al gaf dat heel vaak aanleiding tot moeilijkheden. 42)

Jacob Petersz van Immerseel, alias van Backum?

Dirck Paulsz Schoter heeft waarschijnlijk zelf niet op ‘t Lammetje Groen gewoond; wanneer hij het op 15 mei 1663 verkoopt aan de Lissese Jacob Pietersz van Immerseel woont hij nog steeds ,,onder Noordwijkerhout”. 43) Koopprijs f 450, f 200 contant en f 250 een jaar daarop. Wie is deze Jacob Pietersz van Immerseel? Is hij soms identiek aan Jacob Petersz, die naar het buurtschap Bakkum bij Castricum waar hij vandaan komt, ,,van Backum” wordt genoemd? Het heeft er alle schijn van. Kort daarop blijkt Jacob Petersz, die reeds in 1654 op ‘t Lammetje Groen woont, de eigenaar en erfpachter en daarna zijn zwager Dirck Cornelisz Langevelt. Een transportacte is niet te vinden . . . Wanneer in 1666 de lijst wordt opgemaakt voor het Haarsteegeld, waarbij men belasting betaalt naar gelang het aantal stookplaatsen dat het huis telt, Blijkt het nog steeds bewoond door Jacob  Petersz van Backum en 2 haarsteden te bevatten. 45) Zijn broer Jan woont nog te Bakkum, zijn zuster Maertge is te Lisse getrouwd met Dirck Cornelisz Langevelt. Met een zekere Gerrit Symonsz uit Castricum behoren ze tot de erfgenamen van Adriaen Claesz Schenaert, die waarschijnlijk ongehuwd is gebleven en van wie nog al wat te verwachten moet zijn geweest. 46) Uit deze erfboedel verkoopt Dirck Langevelt aan zijn zwager Jacob zijn ,,gerechte vierde part” van ruim 7 morgen land aan de Delfweg in de Lageveense polder, 5 augustus 1665. 47) Met dit vierde part (f 150) heeft Jacob van Backum nu het gehele perceel naast ‘t Lammetje Groen in bezit gekregen.

Dirck Cornelis Hendricksz Langeveld

In 1668 woont op ‘t Lammetje Groen als ,,bruiker en erfpachter” Dirck Cees Hendriks ofwel Dirck Cornelisz Langeveld, bouwman, de reeds genoemde zwager van Jacob van Backum. 48) Waarschijnlijk is hij een kleinzoon van Hendrik Adriaansz Langevelt, de pachter van Morsveen of Middelburg (Leids Jaarb. 1972 blz. 144). Langeveld verkoopt in de zeventiger jaren der 17e eeuw eeuw verscheidene percelen wei- of hooiland in de Hoge Mosvenen. 49) Ook deze komen waarschijnlijk goeddeels uit de erfboedel van Adriaen Claesz Schenaert. In 1678 verkoopt hij ook een ,,notweg” (uitweg, overpad), dat over zijn land naar de Delfweg liep: het latere Klopperslaantje. (Zie het kaartje op blz. 150 en Leids, Jaarb. 1972 blz. 151). Hij verkoopt het aan Cornelis Willemsz van der Codde en Leentje Pieters (van) Oosten. Zelf had hij het ,,door ruilinge of koop” verkregen van Tonis Cornelisz Egmond, schepen van Lisse.

Het contract met de chirurgijn

Omstreeks 1680 is Dirck Cornelisz Langeveld oud en der dagen zat. Indien hij gehuwd is geweest moet zijn vrouw al wel zijn gestorven en van kinderen verneemt men niets. Bejaardenzorg was in Lisse nog vrijwel onbekend. Natuurlijk deden de kerken iets, maar hofjes of godshuizen (armenhuizen) waren er niet. Op 4 juni 1680 gaan Langeveld en Claes van Rode, mr. Chirurgyn te Lisse, een eigenaardig contract aan. 51) De eerste comparant, Langeveld, draagt over aan de tweede, mr. Claes van Rode:

  1. de beternisse van een huis en erve van ongeveer 500 roeden, etc. etc.: ‘t Lammet’e Groen. In de marge staat: huis is bij (door) schepenen Het getaxeerd boven de erfpacht op f 40.
  2. een custingbrief (hypotheekbrief) van f 300, te betalen in drie termijnen. De brief was ten laste van Adriaen Claes van Helder, die kort tevoren 2 morgen en 70 roe weiland van Langeveld had gekocht in de Hoge Mosvenen,
  3. een bedrag van f 40, die Langeveld nog kreeg vanwege een voorschot van arbeidsloon en verteringskosten,
  4. alle zijn eerste comparants huisraad, inboedel en verdere goederen, bedacht ende onbedacht, gene uitgezonderd, van wat nature ofte conditie die zouden mogen zijn, dewelke hij jegenwoordig is bezittende”. Er horen dus niet bij ,,de erfenissen en beternissen die den eersten comparant hiernamaals zouden mogen opkomen, noch ook ‘tgeen dezelve door zijne arbeid ende naarstigheid hierna mocht komen te verdienen.” Daar staat dan tegenover, dat de chirurgijn belooft ,,de voornoemde Dirck Cornelisz Langeveld zijn leven lang gedurende, te zullen alimenteren ende onderhouden in eten, drinken, kleden en reden, hem in ziekte en gezondheid van node wezende” en ten slotte ook als het zover is ,,denzelven eerlijk te doen begraven”. Ook belooft hij ,,alle jegenwoordige schulden en lasten” voor Langeveld te zullen betalen.

Cornelis Pietersz (van) Larum

Korte tijd later, op 1 mei 1682, verschijnt voor schout en schepenen van Lisse onze mr. chirurgyn Claes van Roode. Hij verkoopt ‘t Lammetje Groen, ,,een huis ende erve met plantage ende verdere opstal” voor f 120 aan Cornelis Pietersz van Larum, mede-inwoner van Lisse. 52) Dit maal heeft men de tirade ,,de beternisse van. . .” geheel vergeten. Wel staan de jaarlijkse 6 gulden erfpacht vermeld, te betalen aan mr. Willem van Groenhout te Haarlem. Cornelis Pietersz behoort tot een zeer omvangrijke Lissese familie, waarvan de stamvader bij de ,,Informacie” van 1514 vijftig jaar oud bleek te zijn. 53) Deze tak is de naam (Van) Larum (Van Laren?) lang blijven voeren. Een andere tak van het geslacht heet al spoedig om nog steeds onbekende reden Van Steyn, terwijl Jacob Dirksz, die omstreeks 1525 bij Akervoorde woont, ,,Van der Voorden” of ,,Van der Voort” werd genoemd. De vader van Cornelis Pietersz was Pieter Cornelisz Larum, op 8 november 1636 te Hillegom gehuwd met Jannetje Maartens. 21) De oudste zoon uit dit huwelijk was Cornelis, de tweede Maarten; allebei worden ze , ,arbeyder” genoemd. Cornelis Pietersz was getrouwd met Laurensje Willems Hoger(s)berg. Met hun kinderen, Pieter, Willem, Syberi(n)g, Dammis, Maria en Anna. 54) hebben ze twintig jaar op ‘t Lammetje Groen gewoond. Na de dood van haar man is Laurensje Willemsz daar zelf doende. Ze moet steeds slechts één gulden betalen voor de jaarlijkse verponding (belasting) en dat is vergeleken met de andere huizen wel zeer weimg. 55) Rijkdom was er in het huisje dan ook beslist niet te vinden en toen Cornelis Pietersz stierf stond zijn weduwe voor een onmogelijke opgave; er bleken massa’s schulden te zijn.

De gerepudiëerde ofwel ,,verlaten” erfenis

Het zijn moeilijke tijden geweest voor Laurensje Willemsz, de weduwe van Cornelisz Pietersz Larum. De erfacht van 6 gulden was al jaren niet betaald. Ook waren er ,,gevallen onkosten, voorschot aan ongelden (onkosten), mitsgaders andere geleende penningen tot betaling der schulden des boedels”. Maar dit was nog niet alles; de ,,hoofdsomme” was het enorme bedrag dat men aan de bakker schuldig was. Deze bakker, Jacob Ottense Cranenburg, was intussen overleden, maar diens weduwe, Aagje Jansz Broer, krijgt nog f 250 (!) ,,uit zake van geleverd brood en verschoten (voorgeschoten) impost”. Moeder vertelt in 1711 aan de schout, tevens notaris, dat al haar kinderen op één na ,,naar de erfenisse voor zoverre die hen concerneerde niet en hadden omgezien, nochte enige schulden wilden helpen betalen, maar de erfenisse van den beginne aan hadden verlaten”. 56) Deze kinderen waren Pieter, op 18 november 1696 te Haarlem getrouwd met Maria Thamis Moy uit Leimuiden, Willem († 1723), Sybering, die evenmin oud geworden is, Maria († 1736), in 1701 getrouwd met Jan Janse Sonneveld en ten slotte Anna, die ongehuwd is gebleven. Anna was nog jong maar de andere kinderen waren waarschijnlijk al het huis uit en laten hun broer Dammis, die met zijn moeder op t Lammetje Groen woont, voor alles opdraaien. Het is niet gebruikelijk, dat een arme weduwvrouw naar de notaris stapt om haar testament te laten maken. Laurensje Willems doet dat wel. Op 18 november 1711 verklaart zij voor schout en secretaris van Lisse, tevens notaris, Jacob van Dorp, dat haar zoon Dammis haar enige erfgenaam zal zijn.  56)

Dammis Comelisz Larum

Op 17 november 1715 is Dammis voor schout en schepenen van Lisse en daarna in de roomse schuurkerk aan de Achterweg in het huwelijk verbonden met Maria Jacobs Arkshoek, eveneens in Lisse geboren en getogen. 54) Nu wonen ze samen op ‘t Lammetje Groen, gelukkig naar we hopen, maar de schuldeisers laten hen niet met rust. Op 3 maart 1717 moet Dammis voor schout en schepenen zijn schulden erkennen en daarbij verklaren, dat hij voor goed af zal zien van ,,‘t recht om te hebben récollement ofte herdoeninge van rekeninge, belovende hem daarmede niet te zullen behelpen”. Hij zal alles met vijf procent rente binnen drie,jaar terug betalen. Als hij ,,binnen ‘s maands na de verschijndag betaalt hoeft de rente maar vier procent te zijn. 56) Dammis Larum moet wel bijzonder hard hebben gewerkt, want over die schulden verneemt men niets meer en ‘t Lammetje Groen, dat hij als onderpand had gegeven, blijft op zijn naam staan. Hij betaalt daarvoor nog steeds één gulden in de plaatselijke verpondingen en tenslotte nog maar 17 stuivers, wel bijzonder weinig. 56) Met al zijn sjouwen is Dammis niet oud geworden. Hij overleed op 9 januari 1731 en liet een vrouw met vijf kinderen na: Cornelis (12 jaar), Jannetje (11 jaar), Jacob (7 jaar), Laurensje (4 jaar) en ten slotte Jan, die nog maar één jaar telt. Toen ging de weduwe tot verkoop van ‘t Lammetje Groen over. 57). Op 15 april 1731 verschijnen voor schout en schepenen van Lisse ,,Maria  Jacobs  Arkshoek, wed. wijlen Dammes Cornelisse Larum, voor de eene helfte” en haar zoon en schoonzoon, Pieter Cornelisse Larum en Jan Janse van Sonneveld als voogden voor de nagelaten kinderen. 57) Ze verklaren de beternisse van omtrent 550 roeden alsmede het huisje met de ,,Plantagie” voor 70 gulden verkocht te hebben aan hun plaatsgenoot Hendrik Korse Wassenaar. Daar komt dan natuurlijk nog jaarlijks 6 gulden erfpacht bij, te betalen aan de erfgenamen van mr. Willem Groenhout. Zo vertrekt na vijftig jaar de familie (Van) Larum weer van ‘t Lammetje Groen. In 1747 is de weduwe van Dammis Cornelisz overleden. 54)

Hendrik Corse Wassenaar

Hendrik Wassenaar behoorde tot een oud en talrijk geslacht, waarvan de stamvader, een zekere Hughe Jacobs, in 1424 te Sassenheim tot de welgeborenen werd gerekend. 58) De tak die in Lisse en omgeving gevestigd was bleef grotendeels katholiek; de Wassenaars die in Noordwijk en in Het Bildt in Friesland woonden, waren meegegaan met de reformatie. 21) Hendrik, die zichzelf ,,Heijndrik Korse Wassenaar” schrijft (59) is tot 1777 erfpachter van “t Lammetje Groen gebleven. Ook hij heeft het niet royaal gehad; ook hij betaalt slechts 17 stuiver verponding per jaar, minder dan alle anderen in de buurt. 60) Hij wordt genoemd ,,bouwman en arbeidsman”. Hij heeft geen personeel, paard noch rijtuig. 61) Jaarlijks pacht hij voor 18 gulden 1 morgen en 442 roeden van de (gereformeerde) Parochiale Kerk van Lisse. 59) Dit perceel ligt in De Vennip en wordt de Heer Jans Camp genoemd.

De kaart van 1737

2. De Delfweg, thans Stationsweg, te Lisse vanaf de inrijpoort van Keukenhof tot de brug over de Trekvaart, 1737. Gem. archief Hillegom, nr. 19 pak 85

In het gemeentearchief Hillegom bevinden zich een groot aantal schetskaarten van de hand van Maurits van Walraven. Een en ander houdt verband met de aanspraken die mr. Jan Six, sinds 1722 Heer van Hillegom, meende te hebben op delen van de heerlijkheid Lisse. 62) Op deze kaart (afb. 2) zien we ,,den Delft”, de Delfweg, de huidige Stationsweg, het inrijhek recht voor het huis Keukenhof (beneden) tot aan de Brug van Halfwegen over de Leidse Vaart. 63) Het is opmerkelijk, hoe voorzichtig men moet zijn met het interpreteren van oude afbeeldingen. Op de gravure van Rademaker in Rhynlands Fraaiste Gezichten (1732) lijken de muren aan weerszijden van de stenen ingangszuilen geheel recht; op de Hillegomse afbeeldingen blijken ze duidelijk gebogen te zijn geweest. Naast deze ingangspartij is het speelhuis: de tuinkoepel. De Delfweg zelf is nauwkeurig gemeten en alle bomen zijn precies aangegeven. Naar links gaat de ,,Notweg” naar percelen in de Lageveense polder, thans kadasternummer 82. Even verder gaat naar rechts weer een ,,notweg, de Kloppers- of Klopjeslaan. De ingang van dit laantje is geen uitrit van het noordwestelijke parkeerterrein van de bloemententoonstelling Keukenhof. Het weggetje, waarschijnlijk niet meer dan een paar karresporen, behoorde tot 1678 aan Dirck Cornelisz Langeveld, die op ‘t Lammetje Groen woonde. In 1781 zijn de ruim 2 morgen grond aan de Klopperslaan en de Delfweg te samen met ‘t Lammetje Groen verkocht. 64) Nu zijn daar jachtbosjes, maar toen was er weiland, dat waarschijnlijk al langer aan de erfpachter van ‘t Lammetje Groen was verhuurd. Het is zeer bevreemdend, dat schuin tegenover dit laantje het oude boerderijtje uit 1676, thans Stationsweg 51, niet staat aangegeven. Het huis links van den Delft is ‘t Lammetje Groen, huisje en schuur of stal, schetsmatig aangegeven. Ter plaatse van het huidige stationsemplacement staat nog een zeer klein huls. Daar woonde vroeger misschien Jan Dircksz Ro, 65) maar het was reeds lang tot een schuurtje vervallen. De bermsloot blijkt nu onderbroken door een dam, met zeer waarschijnlijk een duiker. Dan volgt een bredere sloot naar de Trekvaart. Aan de rechterzijde (noordwestzijde) van de Delfweg staat een ,,bierstal”, waar op houten stellingen de vaten bier werden opgeslagen. Dat zal wel iets te maken hebben met de herberg op Halfweg(en), daar recht tegenover, waar toen Cornelia Huiberts Heemskerk, weduwe van Hendrik Jans Koster, de scepter zwaaide. 66) Misschien ook met de trekschuiten; later hebben de Leidse schippers hier zelfs een huis gebouwd, thans Stationsweg nr. 180.67) En zo zijn we dan bij de Brug aan Halfwegen aangekomen.

Maria Jaqueline Jeanne Tjark

Op 27 juni 1777 verschijnt onze Hendrik Corse Wassenaar voor schout en schepenen te Lisse en verklaart, dat hij ‘t Lammetje Groen (huis, erf, Plantage, opstal en omstreeks 550 roeden grond) voor f 55 plus een jaarrjjkse erfpacht van f 6 verkocht heeft aan.. . ,,de HoogEdele Vrouwe Mevrouwe Maria Jaqueline Jeanne Tjark” gehuwd met de graaf d’Oultremont de Wégimont ,,wonende in den Lande van Luijk”,68) en dit is nu eigenlijk hoogst onbegrijpelijk. Sinds het vertrek van dit echtpaar naar Luik is het juist steeds bezig geweest zich van zijn Lissese bezittingen zoals Middelburg (Leids Jaarb. 1971 blz. 159) en Morsveen (idem 1972 blz. 163) te ontdoen. Lang heeft het ‘t Lammetje Groen ook niet in bezit gehad. Op 20 januari 1781 wordt het met de 2 morgen en 100 roeden land in de Hooge Morsveenen in ‘t Heeren Logement aan den Burg binnen Leiden voor f 1000 namens haar verkocht. 64) Koper is Abraham Koevoet, hoefsmid te Lisse.

Abraham Leendertsz Koevoet, 1781

Deze koper was geboren te Bergsenhoek. Op 8 november 1772 was hij gehuwd met Marietje Pieters van Oerle te Lisse, weduwe van Thomas van Dijk. Nog diezelfde dag werd het huwelijk in de roomse kerkschuur ingezegend. 54) Koevoet was dus ,,roomsgezìnd”, en toch werd hem door de dorpsbestuurderen in 1775 het smidswerk van het ambacht uitbesteed. (Timmerwerk: Ary van der Zaal, metselaar: IJsbrand van Wateringen) 69) In deze jaren kwam het meer voor, dat het werk aan katholieken werd gegund. In 1787, bij het herstel van de Prins, is dit plotseling afgelopen. 70) Tot 1795, want de ,,Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap ” is op dit punt dan al dadelijk bemerkbaar.

Jacob Jansz Coster

Toch heeft de koper het niet zelf bewoond. Het blijkt voor f 60 verhuurd aan Jaco Janse Coster uit Hillegom, eveneens katholiek, 5 juli 1760 getrouwd met Maria Symons Bronsgeest uit Voorhout. 71) Rijk hadden ze het niet; ze kunnen lezen noch schrijven en zijn onvermogend om de ambtelijke rechten te betalen. Uit het huwelijk zijn vijf kinderen geboren: Anna (1760), Sijmetje (1762), Joannes (1765), Aagje (1766), Joannes (1769) en Symon (1771). 54) De namen doen vermoeden, dat er drie ,jong zijn gestorven. Na de dood van zijn vrouw in december 1775 is de weduwnaar reeds op 7 juli 1776 een tweede huwelijk aangegaan. Een arme boerenman met een stel kleine kinderen, zonder vrouw, dat is niets. Hij trouwt met Neeltje Gerrits Moerkerken te Lisse. Dan volgen er nog tien kinderen: Marytje, Gerrit, weer een Gerrit, Martyntje, Trijntje, opnieuw een Gerrit, weer een Tryntje, Wilmpje, Cornelis en ten slotte in 1793 Jannetje. 54) Er werden wel veel kinderen geboren, maar de kindersterfte was groot! Jacob Koster zelf is in september 1807 overleden, maar woonde al niet meer op ‘t Lammetje Groen.

Een ,,geheel vernieuwd huijs”, 1782

Koevoet moet in deze jaren grondig aan het huis hebben verbouwd. Als hij het namelijk op 16 december 1784 publiek verkoopt, wordt gesproken van ,,een hecht en sterk en binnen twee jaar genoegzaam geheel vernieuwd huis”. 71) Er loopt door de muur nog een duidelijke bouwnaad, maar of toen de schuur of stal is aangebouwd, of dat het huis naar voren is vergroot, is niet duidelijk. Misschien is het ook wel ,,genoegzaam geheel vernieuwd”, mogelijk met gebruik van de oude stenen. Alles brengt (buiten de erfpachtbrief natuurlijk) dan f 1275 op.

Pieter van Grieken

Lammetje Groen, voorgevel, in 1968. Foto: A. M. Hulkenberg

De nieuwe erfpachter van de grond en eigenaar van het huis is Pieter van Grieken. De Van Griekens zijn afkomstig uit De Venen: de heerlijkheid Alkemade. Ze zouden in de 13e eeuw door bastaardij gesproten zijn uit het geslacht Van der Woude. 72) Onze Pieter van Grieken was geboren te Leiden als zoon van Damianus van Grieken en Maria Segvelt en werd op 27 september 1760 in de roomse schuilkerk aan de Appelmarkt gedoopt. 73) Hij kwam naar Lisse en trouwde daar op 30 mei 1784 met Marta van der Putten, weduwe van Dirk Romijn. Kinderen: Theresia Maria (1785), Damianus (1786) en Elisabeth (1789). 54) Het is niet duidelijk of het gezin ook op ‘t Lammetje Groen heeft gewoond. Tot april 1793 had Jacob Coster het pachtrecht en wanneer het huis met bijbehorende grond in 1799 weer wordt verkocht, blijkt het verhuurd aan Simon van der Zwet. Tot de verkoop behoort ook 3 morgen en 250 roeden weiland in de Lisserbroekpolder, op 25 april 1783 door Van Grieken aangekocht. ‘t Lammetje Groen f 800, alles te samen f 1400, met natuurlijk de erfpachtsbrief. 71) Pieter van Grieken was in september 1798 overleden, zijn vrouw reeds vijf maanden eerder. 54) Op 22 januari 1799 verkopen dan de voogden over de kinderen, Barend van der Voort te Lisse en Leendert Prins (75) te Voorhout alles voor genoemd bedrag aan Lucas Boon Jzn te Rotterdam, (74) de koopman die ook Zandvliet en de boerderij Middelburg verworven had. (Zie Leids Jaarb. 1972, blz. 167). Boon is handelaar en al heel gauw, op 15 april 1800, doet hij al zijn Lissese bezit weer van de hand. ‘t Lammetje Groen wordt, evenals de boerderij Morsveen of Middelburg, dan weer gekocht door de heer Simon Petrus Joosten  voor f 1.150, (76) die na de dood van zijn schoonmoeder, de Weduwe Van Hoboken-Scheltes, eigenaar zal zijn van Keukenhof (Leids Jaarb. 1972, blz. 168). Huurder is voor f 200 per jaar nog steeds Symon Woutersz van der Zwet, de zoon van de pachter van Middelburg (Leids Jaarb. 1972, blz. 169), die met zijn vrouw, Cornelia van Wouw en hun zoon Wouter (54) het huis bewoont. Deze transportacte van 1800 is de eerste, waarin de naam van het huisje, Het Lammetje Groen, wordt genoemd.(176)

‘t Lammetje Groen en Keukenhof verenigd in 1804

Door deze koop komt ‘t Lammetje Groen Keukenhof steeds nader. Wanneer ten slotte de weduwe Van Hoboken op 26 juni de ogen voorgoed sluit, (177) is Keukenhof met Morsveen ofwel Middelburg, het Engels plantsoen van Zandvliet (het huidige tentoonstellingsterrein), een strook van ‘t Loosterbos en nog een aantal andere in die van de heer Simon Petrus Joosten, en een aantal andere  percelen in één hand gekomen; in die van de heer Simon Petrus Joosten, koolman te Amsterdam. 78) Joosten is vrijwel onmiddellijk tot verkoop van heel zijn Lisses bezit overgegaan. Koper werd op 2 Wijnmaand (oktober) 1809 de schatrijke Haagse patriciër mr. Johan Steengracht van Oostcapelle. 78) ,,Ten tweede” werd verkocht ,,een hegte, sterke en weldoortimmerde daghuurderswoninge, geleegen als vooren aan de Delfweg, genaemd het Lammetje Groen, met een partij Thuinland en een Thiendehoek (perceeltje beplant met wilgenhout te samen groot voetstoots 550 roeden”. 79) Maar dan volgt weer: Zijnde dit perceel belast met eene Erfpacht van Zes Guldens jaarlijks, staende op 531 roeden. Het is nóg steeds erfpachtland.

De laatste erfpachtheren van ‘t Lammetje Groen

In 1782 was de erfpachtheer van ‘t Lammetje Groen, mr. Gerardus Bernardus Heijmenberg te Alkmaar overleden. Enige jaren eerder, op 19 september 1776, had hij de erfpachtbrief overgedaan aan de heer Hendrik Nieuland, koopman te Amsterdam en eigenaar van Keukenhof. 80) Nu is dus, evenals tussen 1647 en 1661, de eigenaar van Keukenhof tevens de erfpachtheer van ‘t Lammetje Groen. De weduwe van Nieuland, Alberdina Kist verkocht ,,present op haar WelEdelens Buijtenplaats Keukenhoff’ het stuk in 1782 echter weer aan mr. Jacobus van Lutsenburg, de schout van Lisse. 81) In 1787, bij het herstel van den Prins is deze patriottische schout uit Lisse verdwenen. Hij woont in Leiden en blijkt in 1809 reeds overleden. Zijn erfgenamen vangen dan de jaarlijkse zes gulden, die betaald moet worden aan .. de Bruijn te Bodegraven. 79) Mr. Steengracht van Oostcapelle heeft niet gerust, voor hij alle erfpachten en andere belastingen op zijn bezit had afgekocht. Op 29 november 1811 compareerden voor Pieter van der Lee, keizerlijk notaris, residerende te Haarlem, Joannes de Bruijn, gehuwd met Cornelia van Lutsenburg, alsmede ,,Cornelia van Lutsenburg zelve, wonende in de Zijlstraat te Haarlem”  Zij verkopen voor f 100 de erfpacht ,,thans loopende ten laste van den Heer Kooper” aan mr. Johan Steengracht van Oostcapelle. 82) Hiermee is de geschiedenis der erfpacht, die in 1647 begon, ten einde. De erfpachter zou nu de erfpachtbrief kunnen verscheuren, (hetgeen hij gelukkig niet heeft gedaan). Hij is zelf thans erfpachtheer geworden.

De 19de eeuw

Lammetje Groen, voorgevel, in 1968. Foto: A. M. Hulkenberg

Sindsdien heeft Lammetje Groen de historie van Keukenhof op de voet gevolgd. Het behoorde aldus achtereenvolgens aan de families Steengracht van Oostcapelle, Van Pallandt en Van Lynden. Het huis was regelmatig in tweeën bewoond, meestal door arbeiders van de ,,plaats”. Die wisselen nog al eens. Ook blijken er verscheidenen naar ,,‘t Hoogje” te verhuizen en aldus is het (halve) Lammetje Groen vaak eigenlijk een doorgangshuis. 83) In 1830 woont er de weduwe van Stijn, Cornelia Zijp, geboortig uit Oegstgeest, van  58 jaar met haar zoon Jan, 25 jaar. Ze zijn kort daarop vertrokken. Verder  Gerrit Meyer (53 jaar), werkman uit Noordwijk. Deze is protestant en gehuwd met de vijftien jaar oudere Maria Sernee uit Haarlem. Zij overlijdt in 1837 en dan verhuist Meyer naar de Broekweg: de huidige Kanaalstraat. Intussen heeft Hannes Brama, werkman, reeds in 1832 op ‘t Lammetje Groen zijn intrek genomen. Het oog der liefde ziet niet ver; op 8 oktober 1831 trouwt de 32-jarige Johannes Brama met de 45-jarige Johanna Sernee uit Haarlem, een nichtje van Gerrit Meyer. Zij wordt ,,zijwinster” genoemd, waarmede waarschijnlijk zijdewindster bedoeld is. Johanna Sernee trouwt dus evenals haar tante met een veel jongere man. Bovendien is Hannes Brama katholiek, dit alles zal in het besloten en zeer kerkse Lisse wel de nodige praat hebben opgeleverd ! Daarvan is in de officiële stukken echter natuurlijk niets terug te vinden. Getuigen waren Anthonie van Opzeeland, 40 jaar, veldwachter, zwager van de bruidegom, en. . . Gerrit Meyer, 57 jaar, werkman, oom van de bruid. Reeds in 1838 is Johanna Brama-Sernee overleden. Hannes verhuist dan naar de Heereweg (Oosteinde), waar zijn zus Neeltje woont, gehuwd met veldwachter Van Opzeeland. Op ‘t Lammetje Groen komt dan Gerrit van Opzeeland, geboren te Noordwijkerhout in 1803 en getrouwd met de tien jaar jongere Anna Hoekman uit Lisse. Kinderen: Jan, Pieter, Jannetje, Cornelia (†), Cornelia, Johanna (†), Johanna en Martinus. In 1840 is ook Petrus ofwel Pieter Ruigrok († 1861), arbeider, met zijn vrouw, Maria Spruit uit Hillegom, hier komen wonen. Helena en Dirk Ruigrok zijn hier geboren. Bij hen in woonde korte tijd het gezin van Willem Plevier en Dina Baalbergen maar dat duurt gelukkig niet lang. Plevier is ,,employé” bij de spoorweg, die juist in deze jaren wordt aangelegd. Verder huist op ‘t Lammetje Groen omstreeks 1845 Cornelis van der Klugt uit Hillegom, ook al ,,employe “ aldaar, getrouwd met Petronella van Hage uit Sassenheim. In 1862 is Gerrit van Opzeeland 50 jaar oud en dan woont ook zijn getrouwde zoon, Petrus ofwel Pieter, arbeider, in het huisje. In 1870 ook Martinus van Opzeeland, arbeider. In de andere helft woont dan Petrus of Pieter van der Lans, geboren te Lisse 26 juni 1843, alweer: arbeider.

Pieter van der Lans

Piet Lans, arbeider, later ook bloemknecht genoemd, heeft lang in ‘t Lammetje Groen gewoond. Hij was reeds twee maal getrouwd geweest en had vijf jongens, toen hij huwde met Margaretha Smit uit De Engel, weduwe van Jan Mens, die zelf zes kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd had. Dat ging allemaal in het (halve) Lammetje Groen; niet rijk, maar wel gelukkig. Samen kreeg het echtpaar nog één dochtertje. Dit is thans Zuster Leontine, religieuze aan het St. Elisabethgasthuis te Leiderdorp. Ze woonden in het achterste deel van het huis en betaalden in 1895 zestig cent per week aan huishuur. 84) In de tuin, waar tegenwoordig veel snijbloemen groeien, stonden groenten en aardappelen en vooral veel aalbessen. Die werden verkocht aan Van der Zaal van ,,Grotenhof’ en dan per spoor naar elders vervoerd. Het station was vlak bij. Van der Lans had nog weer een andere bijverdienste. ‘s Zondags liep hij, een niet al te grote man met een korte ringbaard, als onbezoldigd veldwachter rond ,,op de plaats”. Van hem is het volgende ,,Relaas” bewaard gebleven. 85) (De interpunctie is toegevoegd.)

,,Relaas”

,,Op Zaterdag 25 november 1882 heb ik Pieter van der Lans, 39 jaar, Ombz. Rijksveldwachter, woonende te Lisse, uit kracht mijner aanstelling van den 21 july 1873, mijn bevonden des namiddags omstreeks zes en een half uur onder de gemeente Lisse op de publieke weg en daar ontmoet de twee verdachte personen. Daar ik dacht, dat deze twee personen op strooperij uitgingen, daar ik nog eenige schreeden doorging om niet door hen opgemerkt te woorden, waarop ik toen terugkeerde om hen te volgen. Toen ik eenige passen terug gegaan was, hoorden ik in de onmiddelijke nabijheid binnen de raster om het bosch van den Baron van Palland genaamd Keukenhof onder de gemeente Lisse een schot vallen, waarop ik mijn met spoet naar die plaats begaf van waar ik het schot hoorde. Waarop dezen zelfden twee persoonen mijn in haast tegemoet kwaamen. Zoodra dezen persoonen mijn zaagen, ging Bas agter Aard loopen. Daarna verwijderde Bas zig naar de overkant van de weg en ging plat voor de gront in de slootkant liggen. Toen ik hun genaderd was, zeiden ik hun: ,,Zoo, dat het jelui gouw opgeknapt, om daar een faaizand te schieten”, waarop  beide dit ontkende en zeiden: ,,Viesenteerd mijn maar”,  waarop ik hun  antwoorden: ,,Dan hij je het weggeworpen “. Op het zelfde oogenblik kwam Pieter van der Brul, arbeider te Lisse, met zijn zoon daar voorbij, waarop ik hun vraagden dezen plaats zoolang te bewaaken. Daarop heb ik mijn begeven naar Albertus Dernison, (86)] onbezoldigt Rijksv. te Lissen, om dezen plaats te onderzoeken. Toen wij op de plaats aankwam, werd het geweer en faaizand oogenblikkelijk door Dernison gevonden. Het geweer en faaizand is door ons in beslag genomen. Daar dezen persoonen nog op de weg stonden, hebben wij hun dagonthouding aangezegt. 87) Daar wij Bas zijn van niet met zekerheid kenden, vroegen wij hen hierna, waarop hij ons met grooten vloeken weigerde zijn naam te zeggen. Daarna zijn zij beiden met ons opgelopen, waarop Aard Balkenende ons verklaarden, dat het geweer van hem was en Bas de Faaizand geschooten had. Bas van Douw, Arbeider te Lis, oud 20 jaar.

Lammetje Groen in de twintiger jaren van deze eeuw. Links: Betje Balkenende-Minnee, rechts: haar ,,dubbele” schoonzuster Maartje Minnee-Balkenende.

Aard Balkenende, Arbeider te Lis oud .” De ijverige Piet Lans is zeer lang ,,op de plaats” werkzaam geweest. Bij zijn vijftigjarig jubileum was er een erepoort met slingers en ‘s avonds kwam de harmonie! Op 6 juni 1917 is Van der Lans gestorven, bijna 74 jaar oud. Toen woonde in het Lammetje Groen zijn stiefzoon, Gerrit Mens, los arbeider. In het voorste gedeelte woonde reeds voor 1890 Piet van Zonneveld uit Noordwijkerhout, arbeider, paardeknecht en voerman bij Marinus Veldhuyzen van Zanten en Zn. Hij reed regelmatig de bollen van Klein Veenenburg naar het spoor. 88) Later woonden ook in ‘t Lammetje Groen Piet Berkhout en daarna diens schoonzoon Gerrit van Diest. Ook Nicolaas van Hage, geboren te Lisse in 1883, ,,bouwknecht”. Na de families Van der Lans en Mens woonde in het achterste deel van het huis de familie Arie Balkenende-Minnee, die eerst op ,,‘t Hoogje” had gewoond. Er is van Juffrouw Balkenende en haar schoonzuster, Maartje Minnee, een aardige foto bewaard gebleven (afb. 5).

De tegels met ‘t Lammetje (in het) Groen

6. Het tegeltableau met het lammetje in het groen. Foto: Mieloo, Lisse.

Boven de later vergrote houten voorbouw van het huis is een alleraardigst tegeltableautje ingemetseld, dat volgens vele Lissers al eeuwen oud moet zijn (afb.6). Het haalt echter nauwelijks de vijftig jaar! In 1923 was J. D. M. graaf van Lynden (“Mijnheer Jan”) eigenaar van Keukenhof geworden, die zijn bezit een warm hart toedroeg. Hij is het, die omstreeks 1927 in Alphen aan de Rijn, waar toen ter tijd in Het Tegelhuis tegels naar speciaal ontwerp werden gemaakt, het tableau heeft besteld. De firma Marseille te Lisse heeft het er keurig ingemetseld. 89) Intussen staat het nog lang niet vast, dat het huisje inderdaad zijn naam aan een lammetje ontleend. Omstreeks 1650 ontmoet men hier telkens weer de naam van Juffrouw Lambertje of Lammetje Overeem. De Stalen Brug te Lisse dankt zijn naam aan jhr. van der Stael, de Magere Brug te Amsterdam aan gezusters Magher en de Groenhazengracht te Leiden aan een zekere juffrouw Haasje Groen. 90) Het zou dus heel goed mogelijk kunnen zijn. . . Helaas wordt Lammetje van Overeem telkens genoemd als de eigenaresse van een naastliggend perceel. En of haar echtgenoot, Claes Lambertsz ook de achternaam ,,Groen” voerde, blijkt uit niets. De belangstelling voor ,,oude boerderijtjes” groeit nog steeds en telkens weer tonen mensen hun (soms vrijmoedige) belangstelling. Het is niet voor niets, dat een duidelijk bordje Verboden Toegang moest worden aangebracht. Als het straks weer een streekje verf heeft gehad en de rood-en-gouden Van Lynden-luikjes blinken aan de oude gevel, is ‘t Lammetje Groen weer een stukje levensvreugde voor iedereen die het ziet. Naar we hopen bovenal voor de bewoners!

AANTEKENINGEN

  1. Gemeentearch. Gouda, Weeskamer, 17 april 1587.
  2. Dr. P. C. Molhuysen en dr. P. J. Blok, Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek, 3e deel (1914), kol. 121.
  3. Gemeentearch. Lisse, nr. 218.
  4. M. Thierry de Bye Dólleman en mr. O. Schutte, Het Haarlemse geslacht Van der Laen, De Ned. Leeuw 1969
  5. Ir. A. F. de Graaff. Rosendaal en zijn bewoners, Leids Jaarb. 1963, blz. 153 e.v., inz. blz. 155. Het buitenhuis dat Block in 1641 liet bouwen is echter waarschijnlijk niet Rosendaal maar Keukenhof.
  6. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8, fol. 13, 21 vs.,, 52 vs., 53 vs., 56 etc.
  7. Arch. Rijnland Leiden en Gemeentearch. Lisse, Gaarderboeken voor het morgengeld.
  8. ARA, Recht. arch. Lisse 8, blz. 102.
  9. J. B. W. Hollestelle, Inventaris van het archief van de Lageveense polder te Lisse. Archieven van Rijnland, volgnummer 118 (1967).
  10. Arch. Keukenhof nr. 26, perkament met zegel van schout Adriaan van Gorcum. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8. fol. 65 r. en vs.
  11. Mr. J. D. Veegens en mr. A. S. Oppenheim, Schets van het Nederlandsch Burgerlijk recht, 3e druk (1925), blz. 139-146.
  12. Met dank aan dr. W.F. Leemans
  13. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 11, fol. 55 -56 vs.
  14. ARA, Recht arch. Lisse nr. 23, fol. 159 e.v. Arch. Keukenhof nr. 26, perkament met zegel.
  15. Gemeentearch. Haarlem, nr. 961 fol. 97 verso.
  16. Idem, klappers R.K. Doop, 17 juni 1705.
  17. Idem, Notarieel arch. nr. 76 (72) fol. 30. Idem 76 (75) fol. 132 vs. Idem 76 (78) fol. 59.
  18. Idem, nr. 1034, fol. 384-386 vs.
  19. Met dank aan de heer J. M. F. IJsseling, Gemeentearch., Breda.
  20. Zie noot 14. Met dank aan de heer W. A. Fasel, gemeentearchivaris te Alkmaar.
  21. Uit de notities van wijlen ir. A. F. de Graaff te Lisse.
  22. ARA. Recht. arch. Lisse nr. 10.
  23. Opera Spinoza II (Fred Muller 1862), blz. 302.
  24. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8, fol. 65 vs. e.v.
  25. Idem, fol. 66 r.
  26. A. M. Hulkenberg, ‘t Roemwaard Lisse (1971), blz. 54. In het kohier van het ,,Familiegeld 1674” is het aantal vlassers te Lisse bijzonder groot (Gemeentearch. Leiden, Secretariearch. nr. 7544, fol. 106 e.v.1. 27. Gemeentearch. Lisse, nr. 224.
  27. Gemeentearch. Haarlem, Recht. arch. 76 (68) 25 maart 1653.
  28. Zie Leids Jaarb. 1963, blz. 144 en 145.
  29. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8, fol. 105 vs.-106.
  30. Idem, fol. 177 r. en vs.
  31. Idem; fol. 193 vs.
  32. Mr. Pieter van de Werve compareert herhaaldelijk in het Rechterlijk archief van Haarlem, b.v. nr. 76 (68) fol. 160 vs. en 201. Idem nr. 76 (70) fol. 22, 36, 155 en 155 vs. en nr. 76( 7) Op 9 januari 1663 dragen de erfgenamen van Gaspar Spaen een huis te Lisse op aan mr. Pieter van de Werve. Het ligt in ,,het Vierkant van ‘t dorp” aan de ,,Grafweg” thans Vierkant nr. 209-211. (ARA, Recht. arch. Lisse nr. 9, fol. 47 vs.
  33. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8, fol. 217, met schuldbrief.
  34. J. B. W. Hollestelle, Inventaris van het arch. van de Lageveense polder te Lisse (1967).
  35. Arch. Rijnland Leiden, nr. 5716. Zie over haar ook FamiliearchIef Sypesteyn nr. 1528.
  36. Gemeentearch. Lisse, nr. 224.
  37. Arch. Rijnland Leiden, nr. 5714.
  38. Leids.jaarb. 1972, blz. 148.
  39. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8, fol. 275 r. Gemeentearch. Lisse, nr. 221, Haardsteegeld.
  40. Arch. Keukenhof nr. 25, perk. charter, zegel verloren.
  41. Idem. nr. 11.
  42. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 9, fol. 56 vs.-57.
  43. Gemeentearch. Lisse nr. 218, 1000ste penning.
  44. Gemeentearch. Lisse, nr. 221.
  45. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 9, fol. 18 vs.-19. Idem fol. 89
  46. Idem fol. 90.
  47. Gemeentearch. Leiden, Secretariearch. nr. 7544, fol. 106 e.v. (Familiegeld).
  48. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 10, fol. 42. Id. fol. 145 vs.-146. Id. fol. 175 e.v
  49. Idem fol. 131 vs.-132 vs.
  50. ARA, Recht arch. Lisse nr. 10.
  51. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 11, fol. 55 vs.-56 vs.
  52. Prof. dr. Rob. Fruin, Enqueste en Informatie (1876).
  53. ARA, D.T.B. 8, R.K. Doop-, trouw- en begrafenisboek. Idem nr. 10, Huwelijken voor Schout en Schepenen. Idem, nr. 4, Gaarder.
  54. Gemeentearch. Lisse nr. 75 e.v.
  55. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 14, fol. 177 vs.-179.
  56. Idem nr. 16, fol. 225 vs.-226 vs. Voor de verpondingen in deze jaren Gemeentearch. Lisse, nrs. 80, 81 en 82.
  57. Ir. A. F. de Graaff, Ontmoetingen met welgeborenen, Gens Nostra, maart 1953.
  58. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 70, fol. 196 e.v.
  59. Gemeentearch. Lisse, nrs. 85-89.
  60. Idem nr. 225. Personele Ouotatie. NO 64.
  61. Zie Leids Jaarb. 1971, blz.152 en 154.
  62. Gemeentearch. Hillegom nr. 19, pak 85, ,, Van de meeting in 1737, zijnde den Delft tussen het Keukenhof en Halfwegen”.
  63. ARA, Recht.arch. Lisse nr. 24, fol. 62 vs.-64.
  64. Gemeentearch. Lisse, nr. 218, 1000ste penning (1654/58). Arch. Rijnland nr. 5714. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8, fol. 257 vs.-238. Jan Dircxsz de Ro te Lisse verkoopt aan Claes Huygensz van Houten te Noordwijk 4 morgen 412 roe land in de Lageveense polder, 27 april 1658. Behoorde deze De Ro tot het Lissese boerengeslacht De Roo? Vgl. Het Huis Dever te Lisse (1966), personenregister.

 

  1. Gemeentearch. Lisse nr. 219, NO 66 (1733).
  2. Arch. Keukenhof, nr. 39.
  3. ARA, Rechtarch. nr. 23, fol. 206 vs.207 vs.
  4. ,,Ambachtsboek”, in particulier bezit (L), 2 mei 1775.
  5. Vgl. A. M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse (19601, blz. 78 en blz. 105/06.
  6. Arch. Keukenhof nr. 26, perk. charter. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 25, fol. 1.
  7. Gemeentearch. Leiden, Coll. W. C. H. Machen nr. 158. Zie A. G. van der Steur, Warmondse Bijdragen Nr. 3 119701. blz. 737 en 860-865.
  8. Gemeentarch. Leiden, Klappers R.K. doopregisters
  9. Arch. Keukenhof nr. 26, i. perkamenten charter met beschadigd zegel.
  10. Zie over hem: A. M. Hulkenberg, ‘t Seer heerlijk Sassenheim en Voorhout (1972), blz. 46.
  11. Arch. Keukenhof nr. 26, charter en folio.
  12. Gemeentearch. Amsterdam, N.A. 1077/153 Nr K, 87 jaar oud, doodsoorzaak: een verzwakking.
  13. A. M. Hulkenberg, De kleurige Keukenhof (1971), blz. 52.
  14. Arch. Keukenhof, nr. 7. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 28, fol. 162 vs.-168 vs.
  15. Arch. Keukenhof nr. 26, perk. charter met zegel (,,Sigillum Dominii de Lisse”). ARA, Recht. arch. Lisse nr. 23, fol. 159 e.v.
  16. Arch. Keukenhof nr. 26, perk charter, zegel verloren gegaan.
  17. Arch. Keukenhof nr. 26, folio.
  18. Deze en volgende gegevens geput uit de Bevolkingsregisters, etc., Gemeentearchief Lisse.
  19. Mededelingen van bejaarde Lissers, met name van de heer J. Mens.
  20. Arch. Keukenhof nr. 15.
  21. Albertus Dernison, jachtopziener, geb. te Bloemendaal 17 maart 1840, woonde in het ,,jagershuis”, thans Stationsweg 51. Hij vertrok in 1888 weer naar Overveen (Bloemendaal). Zie over hem Gens Nostra 1947, blz. 275.
  22. Vgl. ,,Ontjouw jou dag”, Leids Jaarb. 1972 blz. 123 en 135 noot 5. Hierdoor gaf men te kennen, dat de persoon in kwestie gedaagd kon worden.
  23. Zie Leids, Jaarb. 1971, blz. 166.
  24. Mededelingen van de heren P. G. Marseille te Lisse en P. K. Francken te Koudekerk aan de Rijn.
  25. Aldus wijlen ir. A. F. de Graaff.

Tekst en foto uit het Leids Jaarboekje 1973 blz 139

MORSVEEN, MOSVEEN OF MIDDELBURG TE LISSE

MORSVEEN, MOSVEEN OF MIDDELBURG TE LISSE

In aansluiting op “buitenplaats  Middelburg” in het Leids Jaarboekje 1971, blz. 143 tot 172

door A. M. Hulkenberg

Op 17 september 1585 verkocht Maarten Ruychaver, poorter van Haarlem, een woning met ongeveer 3 morgen land, ruim 25 ha, in de ,,Hooge Moschveenen” te Lisse. 1) Ruychaver had de landerijen in 1579, 1580, 1582 en 1584 gekocht en een boerderij erop gebouwd. Dit was het begin van een lange historie, die doorloopt tot in het heden. Nog altijd staat in de bocht van de Loosterweg-Noord, niet ver van het ,,Keukenhof”-terrein, de oude boerderij Middelburg, die naar de huidige pachter meestal ,,de boerderij van Van Graven” wordt genoemd. Vroeger heette hij Mosveen of Mors(ch) en de polder waarin hij was gelegen werd de ,,Hooge Morschveenen” of ,,Hooge Mos(ch)veenen” genoemd. Pas na het verdwijnen van de ,,Buitenplaats Middelburg” (Leids Jaarb. 1971) is deze naam voor goed op de boerderij overgegaan.

Mosveen of Morsveen?

Zou het nu oorspronkelijk Mosveen of Morsveen zijn geweest? Beide woorden komen naast elkaar voor. Het woord ,,morsch”, laag gelegen land, is o.a. bekend te Leiden: Morschpoort en Morschweg. Ook daar kende men een ,,Hooge” en een ,,Lage” Morsch. Daarnaast is er een bijvoeglijk naamwoord mors: slap, niet stevig, rottig. Ook dit zou in aanmerking kunnen komen. ,,Mosveen” is al evenzeer mogelijk. ,,Mos” betekende oorspronkelijk moeras. Later werd het als plantebenaming gebruikt. Men spreekt van veenmos (Sphagnum). Het ligt voor de hand, dat men het veen dat uit resten van dit mos is opgebouwd, ,,Mosveen” kan noemen. Nu groeit daar ter plaatse wel geen veenmos meer, maar dat kan vóór de inpoldering en bemaling heel anders zijn geweest. Om de zaak nog wat te compliceren komt ook ,,mors” voor in de betekenis van ,,mos”. Zo schrijft Le Francq van Berkhey in zijn Natuurlijke Historie, deel 11 blz. 624: ,,Men kan.. . de specie welke uit de verrotting van dit mors ontstaan morsveen noemen.” 2) Mosveen of Morsveen, we weten het niet. Misschien is het oorspronkelijk vrijwel hetzelfde geweest.

De boerderij ziet er met zijn rood-met-gele luiken thans heel fleurig uit, maar zo is het niet altijd geweest. Ruychaver had het geheel gekocht uit drie ,,desolate boedelen”. Ze waren gedesoleerd geraakt ten tijde van het beleg van Haarlem en Leiden of kort daarna, omstreeks 1575, een tijd die wel de meest trieste genoemd moet worden uit de hele geschiedenis van het dorp Lisse.

Troebelen

Sinds 11 december 1572 werd Haarlem door de Spanjaarden belegerd. Intussen hield de Prins van Oranje zijn hoofdkwartier op Teilingen. Beide partijen kampten met chronisch geldgebrek. De wanordelijke huurtroepen stroopten brandschattend het land af. Alle dorpskerken behalve die van Voorhout en Noordwijk brandden uit en boerenhofsteden gingen in vlammen op. Een verschrikkelijke tijd. Geen bescherming, geen vergoeding, zelfs geen medeleven. Men juichte om het ontzet van Leiden; de ellende der plattelandsbevolking telde men niet. In de gaarderboeken van Rijnland leest men nog in het begin der vorige eeuw steeds van percelen waarop een hofstede heeft gestaan, die bij de ,,laatstleden troebelen” is ,,gedestrueerd”. En met die laatstleden troebelen worden dan nog steeds de jaren 1572 tot 75 bedoeld. De bekende Leidse stadssecretaris Jan van Hout voert een zekere Bouwe ten tonele, die nog vele jaren later met afschuw aan deze tijd terugdenkt. 3) :

,,Mer kijk, als ik begin te denken om mijn voorleden dagen,

Zo borst mijn hart van druk. Aldereerst, doen Haarlem was beleid,

Zat ik op een schone woning te Lis. Daar zag ik al mijn beesten ofjagen

Van de papouwen (door de Spanjaarden), daarna mijn woning verbranden. O droevigheid:

Griet, mijn dochter, worde verkracht; Claas, mijn zoon,

vermoord; mer ‘t meeste lijd Geschiedde aan mijn wijf, dat ik zag.”

Men vraagt zich met ontzetting af, wat er nog erger zal kunnen zijn dan verkrachten en vermoorden. Maar hieromtrent laat Bouwe ons kieselijk in het ongewisse.

,,Die schelmen vol schande Pijnigden mij nog om mijn geld. Ik mocht ‘t niet,

ik heb ‘t er gezeid. Zij namen ‘t altemalen weg en bonnen mij wel stijf met bande

Aan een paardestaart, mer met groot geluk ontkwam ik haar handen

 En raak ik t’ Sassem in ‘t leger . . .”

Bouwe werd ,,paynier”, pionier, waarschijnlijk schansgraver bij Teilingen Haast even ellendig als Bouwe moeten zich de hieronder te noemen personen hebben gevoeld, die door oorlogsomstandigheden zodanig in de schulden raakten, dat zij hun bedrijf ellendig moesten opgeven.

De desolate boedel van Willem Jorys

De eerste boedel is die van Willem Jorys, waaruit Ruychaver vijf morgen land opkoopt. 4) Alles staat beschreven in ,,‘t decreet van den Hove van Holland, groot twaalf bladen, met enen roden, wassen zegel uithangende bezegeld, met ’t zegel van de Justitie”,  1 juni 1579. De vijf morgen zijn gelegen tussen Veenenburg, dat bezit was van de Haarlemse burgemeester Nicolaas van der Laen,  5) het land van Lysbeth Jacobsdr. van Nyenrode (van Hillegom) en de ,,wildernissen”. Willem Jorysz blijkt het perceel in 1563 en 64 te hebben gekocht. In 1577 wordt een deel er van beschreven als ,,een hoeksken land en erfjen waar weleer een huisken op gestaan heeft, leggende in den ban van Hillegom’. Dit laatste hoeft ons niet te bevreemden. De grenslijn tussen Lisse en Hillegom is lange tijd onzeker geweest. 6) Het behoort thans onder Lisse, terwijl vroeger bepaalde belastingen zoals het ,,hoorngeld” aan Hillegom werden betaald. Nu blijkt dat er een rente van 30 Carolusguldens ‘s jaars op dit land stond en deze was sinds 1572 niet betaald. Daardoor was een zekere Cornelia Maertens, weduwe en boedelhoudster van Pieter Jacobs, zeer gedupeerd. Kennelijk heeft Cornelia de schuldvordering overgedaan aan ,Jouffrouwe Bartha van Almonde, vrouwe douairière van Offem” te Noordwijk, de weduwe van Jacob Pynssen Wzn,’ die nu ,,als actie en tranport hebbende” als impetrante optreedt. Reeds op 25 december (sic) was een voorlopige uitspraak gedaan, maar daarna waren de partijen nogmaals opgeroepen. Het vonnis werd ten slotte uitgesproken op 6 maart 1577. Op 15 februari verschijnt dan deurwaarder Ysbrant Starck ,,ten marktdag te Leiden op ‘t raadhuis na klokkeslag”. En dan begint hij plechtig met de volgende woorden: ,,Gesommeerd alle degenen.. .” De volgende dag, op zondag 16 februari, heeft in de kerk van Lisse ,,na het zingen der psalm en voor de predicatie” een zelfde oproep plaats. Copieën er van waren te verkrijgen op het stadhuis te Leiden en op de woning van de schout van Lisse. Intussen is het land op 3 maart ,,gearresteerd” en door schout en schepenen gesteld ,,in handen van de Koninklijke Majesteit”. 4) (Het is nog geen 1581, koning Philips II vertegenwoordigt als graaf van Holland officieel nog steeds het hoogste gezag.) Ten slotte vond de publieke verkoop plaats ,,in ‘t huis van Jan Gerrits van Kessel”, de herberg De Zwaan in het Maredorp, de huidige Haarlemmerstraat. In de deur van de herberg klonk het met luider stem: “Sta bij koopluiden, sta bij koopluiden, hoort de voorwaarden” en “met open deuren en vensters en brandende kaarsen”, zoals bij een gerechtelijke verkoop gebruikelijk, werd de gehele boedel verkocht. Bij het uitgaan der kaarsen was de hoogste bieder ,,Frans Fransz coster te Haarlem” (8) voor 75 Carolusgulden. Nu vindt er nog lang een verder bieden plaats, totdat eindelijk Maarten Ruychaver te Haarlem s voor 331 gulden eigenaar wordt. 4) Van Willem Jorysz zelf verneemt men niets meer.

De desolate boedel van Ruige Neel

Er is een tweede failliete boedel, die beschreven staat in een eigendomsbrief, groot acht bladen, ,,met enen groenen uithangenden, wassen zegele bevestigd”. 9) Het betreft 18,5 morgen land, gekomen uit de boedel van Cornelis Jan Florysz, die waarschijnlijk van wege zijn uiterlijke verschijning de bijnaam droeg van ,,Ruygeneel”, Ruige Neel. Hij was getrouwd met Claesje Pauwelsdr (10) en woonde aan de Heereweg in ‘t dorp van Lisse. Ook bezat hij land in de Lisserbroek aan de Quadeweg, de huidige Broekweg. 11) In 1579 wordt gesproken van de ,,verlaten en onbeheerde boedel van Cornelisz Jan Florysz, bijgenaamd Ruygeneeltje in de Mosveen”. 10) Waarschijnlijk ligt de huidige boerderij Middelburg op de percelen van Ruige Neel. Deze behoorden namelijk in 1544 aan een zekere Cornelis Jansz en waren toen tesamen ongeveer 19 morgen groot. 12) In juli 1584 blijkt Cornelis Jan Florysz gestorven. Kennelijk had Ruige Neel het in 1568 al niet best. Op een groot perkament wordt zeer uitvoerig omschreven, hoe hij een losrente van 12 Carolusgulden per jaar verkocht heeft aan ,Juffrouwe Geertruyt Pyck (Pieck), weduwe van wijlen joncker Nyclaes van Mathenes”, wonende op de ,,huize en hofstede van Lisse”, op Dever. ,,Ende om voorts wel te verzekeren deze jaarlijkse erfelijke losrente met dat hoofdgeld van dien”, heeft Ruige Neel  “verzekerd ende gehypothekeerd, ende verbindt tot enen vrijen yptheke (hypotheek) een woninge met alle zijne toebehoren, groot omtrent acht morgen, gelegen aan de Heereweg”. Ten slotte stelt zich Adriaan Cornelisz (Corsteman) te Lisse als borg met ,,een morgen lands, leggende in de Westgeest”, het latere Wassergeest. Ruige Neel heeft zijn schulden niet kunnen voldoen. Ze zijn later door Ruychaver afbetaald.

De desolate boedel van Comelis Ysbrants Rootgen

Dan is er nog ,,een decreetbrief met enen roden wassen zegele bezegeld bij Foy van Brouchoven, baljuw en dijkgrave van Rijnland, rakende zekere diverse partijen lands”. 1) Daar horen ook bij 4 morgen, 2 morgen, 1,5 morgen en 2 morgen, dus te samen 9,5 morgen, ,,gekomen uit den boedel van Cornelis Ysbrants Rootgen” van 13 juli 1584. De ligging dezer percelen wordt niet nader omschreven, maar wel blijken ze later met de andere één geheel te vormen. Wat een boerenellende in dit hoekje van Lisse!

Het land van Jan Gerrits Hits

Ten slotte behoort tot het latere Mosveen of Middelburg ,,zekere 1,5 hont lants ofte daaromtrent”, een klein stukje dus, ,,bij der hoop, zonder mate en met de voet gestoten”, dat eigendom was van de duinmeier Jan Gerrits Hits. 14) Het grenst aan het bezit van Ruychaver en aan het Nijenrode’s duin, het tegenwoordige terrein der bloemententoonstelling of de duinen juist ten noorden daarvan. Bovendien lag het naast de desolate boedel van Cornelis Ysbrant Rootgen. Op 29 mei 1582 kocht Maerten Ruychaver het lapje grond voor ,,een somma van 35 guldenen, d’een helft gereed (contant) ende d’ander helft over een jaar na datum”.‘ 15)

Maerten Ruychaver en Arend van Duivenvoorde, 1585

Maerten Ruychaver, handelaar in buskruit en een vermogend man, verscheidene malen burgemeester van Haarlem en vanwege die stad ook hoogheemraad van Rijnland, bovendien stichter van de hofstede Mos- of Morsveen, was geboren in 1546 of 47. Hij was een zoon van Willem Jacobsz Ruychaver, brouwer en schepen van Haarlem en Guerte Pouwelsdochter van Outschoten. 16) Op 28 oktober 1570 was hij te Hillegom getrouwd met Alijt van der Laen, dochter van Nicolaes van der Laen, de bekende burgemeester van Haarlem en eigenaar van de hofstede Veenenburg, niet ver van Morsveen verwijderd. 5) Op 25 december 1626 is Ruychaver op zijn buitenverblijf, de hofstede Oostende bij Hillegom, overleden. Op de 17de september 1585 verscheen voor Jan Reyersz, schout, en voor Cornelis Pietersz Boursgen en Mees Meesz van Hoochcamer, schepenen van Lisse, ,,de eerzame Maerten Ruychaver, (al) thans woonachtig op den huize van Bergendal” in Voorhout. Hij verkocht aan zijn zwager, Arnoult ofwel Aernt van Duivenvoorde, kapitein, ,,een woninge met omtrent dertig morgen lands, leggende in de Hoogemoschveenen van Lisse”. 1) De herkomst dezer landerijen is ons thans reeds bekend. Ruychaver verklaarde ,,volkomenIijken vernoegd, voldaan ende wel betaald” te zijn, ,,den eersten penning met den lesten”, maar het bedrag zelf is niet genoemd. ,,Alles ter goeder trouwen en zonder bedrog”. Nu zou men menen, dat alles toch zo in orde was, maar dat is niet zo. Achteraf, pas in 1601, had Maarten Ruychaver gehoord, dat een deel van de ,,woninge met omtrent dertig morgen lands, leggende in de Hoogemoschveenen te Lisse”, die hij aan zijn zwager had verkocht, ,,onder de banne van Hillegom” behoorde. Dit was een deel van het land van Willem Jorysz, dat in het dubieuze grensgebied van Lisse en Hillegom gelegen was. Het wordt genoemd ,,een geer of streek lands in ‘t voorkroftje genomd de Looster”. De verdiensten verbonden aan het schrijven van een acte mochten de schout van Hillegom, Nicolaas van Treslong Pietersz, natuurlijk niet ontgaan. Hij beriep zich op een placaat van ,,Hoogloffelijker memorie van Keizer Caroli Quintii als grave van Holland” d.d. 10 mei 1529, volgens hetwelk ,,alle landen ende goederen opgedragen moet voor den rechter van der plaatse alwaar die gelegen zijn”. 17) Om nu ,,ter goeder trouwe te willen wandelen en den voornoemden Van Duivenvoorde, zijn zwager, niet te prejudiceren noch verkorten, maar dezelve in zijne voorszeide kope volkomenlijken vermogens het voorszeide plakaat te bevestigen en te bewaren”, werd de acte nu nog eens herhaald, alsof het nog steeds 1585 ware. Nu pas was alles werkelijk in orde. De nieuwe eigenaar van Morsveen, jhr. Arent van Duivenvoorde, was een natuurlijke zoon van jhr. Adriaen van Duivenvoorde, deken van Dordrecht. 18) Eerst was hij gouverneur van Zutphen, later, na de inname van Geertruidenberg in 1593, vice-gouverneur of commandant van deze stad. Ten slotte luitenant-kolonel van de jeugdige prins Frederik Hendrik. Hij was gehuwd met Geertruyd Ruychaver, de zuster van Maerten. Van dit echtpaar zijn een zoon en twee dochters bekend: Gijsbert, ,,kapitein van een vendel voetknechten”, Elisabeth, gestorven 20 oktober 1655, en ten slotte Geertruy of Griet, in 1589 te Enkhuyzen gedoopt en in 1618 getrouwd met jhr. Jacobus van Thienen. Dit echtpaar zal later Morsveen in bezit krijgen.

Boer Langeveld

Natuurlijk woonde noch Ruychaver, noch Duivenvoorde zelf op de boerderij. Die was verpacht aan Hendrik Langeveld, zoon van Adriaan Hendriksz Langeveld en Haesje Claasdr. Zijn grootvader was Hendrik Jeroensz Langeveld, getrouwd met Marietje Mattheusz van Sanen.10) In de gaarderboeken van Rijnland wordt in 1544 Jeroen Klaasz tot Langeveld genoemd, waarschijnlijk de vader van Hendrik Jeroensz. Uit dat ,,tot (te) Langeveld” kan blijken dat de familie werkelijk uit ‘t Langeveld, een paar km ten westen van Lisse, afkomstig was. Het pachtland bestond nu uit de volgende delen: 19)

  1. de boerderij met naaste omgeving (3m 69r). Dit perceel behoorde in 1544 aan Cornelisz Jansz en was waarschijnlijk later eigendom van Ruige Neel.
  2. Anderhalf hont ten zuiden hiervan (150 r.) Dit lag aan de Loosterweg ofwel Lijtweg. In 1544 behoorde het aan Pieter Janst. Het was later de groentetuin.
  3. Een groot stuk achter de boerderij (14 m 57 7 r) . In 1544 was eigenaar Cornelis Jansz.
  4. Een aanliggend stuk (2m 200r). In 1544 was eigenaar Vranck Diriksz (van den Burgh), (20) pachter was Cornelis Jansz.
  5. Nog een aangrenzend stuk (4 m 200 r). In 1544 behoorde het aan Adriaan Gerritsen ter Leede; pachter was toen Floris Adriaensz. Volgens een notitie van 1812 werd dit de Steenvoordenveen genoemd.
  6. Tenslotte nog een stuk) 3m 550r). Dit lag aan de ,,veenwatering”, de latere Leidse Vaart, bij de brug in de Delfweg (bij het huidige station Lisse). Het behoorde in 1544 aan Theeus Jacobsz. Vooral dit stuk zal een rol gaan spelen bij de moeilijkheden in 1658 en ‘59.

Met wat wegen en bermen zijn de ,,omtrent dertig morgen” dan wel vol. Hendrik Langeveld was getrouwd met Aagje Dirksdr. Het echtpaar had vijf kinderen: Adriaan, Lenaert, Jan, Cornelis en Aagje. 10) Na de dood van haar man treedt de weduwe als ,,bruikster”, d.i. pachteres, op (1612). In 1624 is de pachter haar schoonzoon Adriaan Adriaanst den Boer uit Noordwijk, met wie dochter Aagje op 11 augustus 1619 te Lisse in het huwelijk was getreden. In 1628 wordt Lenaert Hendriksz als pachter genoemd. De familie Langeveld is lang pachter van Morsveen gebleven.

Jhr. Jacob van Thienen

In 1624 en ‘28, toen Adriaan Adriaansz den Boer en Lenaert Hendricksz Langeveld bruiker waren van Mosveen, was jhr. Arend van Duivenvoorde reeds lang overleden. Hij stierf op 4 juni 1602 aan de pest, die hij had opgelopen tijdens het beleg van Ostende. De ene zijn dood is de ander zijn brood. Ostende is voor zijn zwager Maerten Ruychaver, handelaar in buskruit, reden geweest de hofstede Ostende te Hillegom aan te leggen!  8) Als eigenaar van Mo(r)sveen wordt thans genoemd Jonker Jacob van Thienen, als getrouwd zijnde met jonkvr. Elysabeth (sic) van Duivenvoorde Aernoldsdr, bij sucessie en kavelinge jegens haar medeconsorten als erfgenamen van wijlen jhr. Arnoult van Duivenvoorde, in leven kolonel, etc.” 21) Jonker van Thienen was echter niet getrouwd met jonkvr. Elisabeth, doch met haar zuster, Geertruid of Griet. Het geslacht Van Thienen stamt uit Brabant. 22) De vader van Jacob, jhr. Andries van Thienen, Meesterknaap van Holland en West-Friesland, was geboren te Ooltgensplaat. Op 27 september 1629 trouwde hij als weduwnaar van Elisabeth of Isabella Rataller in de Langevelder kapel bij Noordwijk met Clara Carpentiers. Jhr. Andries heeft ook een rol gespeeld bij de eerste gedeeltelijke afgraving van het Keukenduin van Teylingen. 23) De familie was hier dus niet onbekend. Jacob van Thienen, sinds 1618 gehuwd met Geertruid van Duivenvoorde, was evenals zijn vader Meesterknaap van Holland en West-Friesland en tevens schout van Grootebroek. Als zodanig heeft hij nog een plechtige steenlegging verricht bij de bouw van het weeshuis te Enkhuizen. 24) Uit zijn huwelijk zijn twee kinderen geboren. Isabella huwde met Nanning van Veen en Arend met Ermgarda van Lynden. In deze jaren verneemt men niet veel van de boerderij. De families Langeveld en Den Boer waren nog steeds de pachters van Mo(r)sveen of Middelburg.

De verkoop aan Gerrit Jucobs Hulft in 1633

Op 7 februari 1633 heeft Jacob van Thienen, ,,als man en voogd van jkvr. Geertruyt van Duivenvoorde” Mosveen ,,na voorgaande opveilinge in ‘t openbaar verkocht” aan de (katholieke) Gerrit Jacobsz Hulft, geboren te Amsterdam, woonachtig te Haarlem. Sindsdien is Mosveen 150 jaren in katholieke handen gebleven.

Het is met de naam Hulft eigenaardig gesteld. Gerrit was een zoon van Jacob Cornelisz Nobel, raad, schepen en burgemeester van Amsterdam (†1573), en van Margaretha Gerritsdr Hulft.  25) Deze was op haar beurt een dochter van Gerrit Ildsen, koopman te Amsterdam († 1559) en Tiet Jansdr Hulft. De naam ,,Hulft” was dus belangrijk genoeg om twee maal in vrouwelijke lijn over te erven. Later wordt het ,,Van der Hulft” en dat klinkt natuurlijk nog veel beter! ! De boerderij wordt in 1633 omschreven als volgt: ,,Zekere woninge, (zo)als huis, (hooi)bargen, schuren, potinge ende beplantingen, met zijnen heintuinen ende boomgaarden, gelegen in den Ambachte van Lisse in de Overduin, in de ,,Hoochmosse veenen”, tesamen groot omtrent 29 morgen toegemaakt land, behalve vier margen of daar omtrent, niet toegemaakt zijnde”. Al het land is ,,bij den anderen gelegen” en in pacht bij Leendert Hendricxz van Langeveld. Koopprijs f 10.500, te betalen in drie termijnen, telkens op de eerste mei. Keurig op tijd is alles afbetaald en Van Thienen laat niet na hiervoor speciaal te bedanken.

Het ,,willig decreet van den Hove van Holland”, 1633.

Toch zijn er moeilijkheden geweest, zoals blijkt uit een zeer groot en uitvoerig perkament, dat zich in het archief Van Lynden/Keukenhof bevindt. 26) Als thans huis en landerijen dertig jaren lang in het ongestoorde bezit van de eigenaar zijn geweest, komen alle eventuele aanspraken of pretenties van anderen te vervallen, maar deze bepaling bestond toen ter tijd nog niet. Kennelijk waren er allerlei niet nader genoemde personen, waarschijnlijk erfgenamen van de eigenaars der desolate boedels, die meenden nog rechten te kunnen doen gelden. Daarom – zo luidt de bepaling – zal men dezulken ,,tot drie malen toe bij Zondaagse ende marktdaagse geboden, zo in den dorpe van Lisse als binnen der stede van Haarlem, ende zulks bij openbare edictie ter behoorlijker plaatse dagvaarden”. Komen ze niet opdagen, dan zal hun ,,een eeuwig zwijgen ende silentium” worden opgelegd. Inderdaad verscheen er niemand. Dus werd op de ,,zondaagse en marktdaagse geboden, mitsgaders andere solemniteiten” afgekondigd, dat ,,de koper, zijn erven ende nakomelingen” het gekochte zouden mogen behouden ende bezitten als zijn vrij en eigen goed. ,,Imponerende hier op deselve impr. defaillanten ende allen anderen een eeuwig zwijgen ende silentium. Gedaan in Den Haghe bij Meester Andries de With, Reynier van Persijn, Johan Loenius, Johan Dedel ende Hugo Blocq, Raetsluyden van Hollandt”, 22 december 1633.

De Breede Boekamp en een loosterkamp.

Gerrit Jacobsz Hulft breidde zijn gebied in Lisse voortdurend uit. Op 10 april 1634 verschijnen voor de schout van Lisse, Adriaan van Gorcum, ,,jonkvr. Elisabeth van Duivenvoorde, wonende in ‘s-Gravenhage, geassisteerd met jonker Gysbert van Duivenvoorde, haar broeder, kapitein van een vendel voetknechten”. Zij verkopen aan Jan Hendriks (Langeveld) ten profijte van Gerrit Jacobsz Hulft, wonende te Haarlem, een stuk lands in de Lisserbroek, genaamd de Breede Boekamp. Tot 1724 is de Breede Boekamp met de boerderij verbonden gebleven. Een jaar later, 23 maart 1635, verkoopt Adriaen Adriaensz den Boer te Noordwijk, een zwager van Jan en Lenart Hendriksz Langeveld, aan Gerrit Hulft een ,,zekere loosterkamp in de polder van de Hooge Mosveenen”, ruim 2 morgen groot, grenzend aan het land van de koper. 28) Den Boer zal het land tien jaar lang huren voor f 60 per jaar, ,,en de huur aan niemand anders als aan Lenart Hendriks (zijn zwager) vermogen over te doen”.

Frans Barendsz Cuasebant

Afb. 18. Portret van Frans Barendsz Cousebant, brouwer in Haarlem, 1580-1667; door Verspronck (gravure Lenfant). Foto: Iconographisch Bureau, Den Haag.

Intussen was Gerrit Jacobsz Hulft gestorven. Uit zijn huwelijk met Haze van Foreest (29) was een dochter geboren, Adriana, die op 5 september 1623 in het huwelijk was getreden met de zeer welgestelde, katholieke, Haarlemse brouwer Frans Barentsz Cousebant, weduwnaar van Wijve van Rijck Comelisdr. 30) Hij was een zoon van Barent Wiggertsz Cousebant en Magdalena Adriaansdr Kies van Wissen, die beiden in oktober 1603 aan de pest waren gestorven. Het echtpaar woonde ,,In het springende Peerd” op de Koudehorn. Frans Barentsz gold als een der grootste grondbezitters van de stad. 31) De brouwerij ,,In het Rad van Avonturen” had hij waarschijnlijk geërfd van zijn grootvader, Wigger Claesz. Hij bezat ook nog een huis aan de Grote Houtstraat en kocht in 1627 nog een huis tegenover het marktveld, tegenwoordig het fraaie gebouw Grote Markt 21, eigendom der N.V. Nationale Bank. Het beroep van brouwer was in Haarlem bijzonder belangrijk. Uit de huwelijken van Cousebant zijn zestien kinderen geboren, waarvan enkele toetraden tot de geestelijke stand. Vooral door Josephus Cousebant, pastoor te Haarlem, heeft het geslacht bekendheid verworven. 32) Door het huwelijk is Mosveen, Morsveen of Middelburg in handen gekomen van de familie Cousebant. In 1659 verkoopt Frans Barentsz een stukje grond aan de weduwe Van Bosveld-Larop die op het buitentje Middelburg woont, 33) en al eerder in 1657 werd er grond verkocht aan de stad Haarlem voor de aanleg van de Trekvaart. Voor 345 roeden krijgt Cousebant 207 gulden en 6 stuivers, maar hij ,,behoudt geen pretentie in de nieuwe trekvaart”. 34) Met het graven dezer vaart is voor Cousebant echter een periode van veel narigheid en ergernis aangebroken.

Van Sijpesteyn contra Veenenburg

Afb. 19. Portret van mr. Gonelis van Sypestein, heer van Hillegom, 1596-1665; niet gesigneerd Coll. kasteel Sypestein, Loosdrecht. Foto: Iconographisch Bureau. Den Haag

Cornelis van Sijpesteyn (1596-1665), eigenaar van het Hof te Hillegom en burgemeester van Haarlem, moet een wel zeer ongemakkelijk mens zijn geweest. Hem behoorden de ,,Duinen van Sijpesteyn” toe, die zich uitstrekten tot aan de huidige Stationsweg te Lisse, inclusief het tegenwoordige tentoonstellingsterrein ,,Keukenhof”. 35)  Sijpesteyn was begonnen met het afgraven der woeste gronden. Meestal bracht men het afkomende zand over het Haarlemmer Meer naar Amsterdam. Waarschijnlijk had de Haarlemse Sijpesteyn ook nog andere bestemmingen op het oog, want hij zoekt duidelijk een doorvaart naar het westen. De Trekvaart of Leidse Vaart was nog wel niet gegraven, maar er was wel een smalle Veenwatering. Tussen de duinen van Sijpesteyn en de Veenwatering bevonden zich echter de landerijen van Mo(r)sveen en van Veenenburg. (Het huis Veenenburg stond juist nog in Lisse, tussen de huidige Frederikslaan en de Arnoudsloot. De ,,Laan van Veenenburg” liep van daar met een bocht naar de Heereweg, niet ver van de huidige ,,Nachtegaal”). In het vroege voorjaar van 1645 ging Sijpesteyn ertoe over, door ,,opdelven en opgraven aan de voorst. weg.. . het gebruik daarvan te beletten”. 36) De heer Hans van Loon, de eigenaar van Veenenburg, woonde waarschijnlijk nog op zijn huis te Amsterdam, maar Huybrecht Hendricksz en Leendert Bruynen, ,,beide dienaars van Hans van Loon”, hebben er heel wat mee te stellen gehad. Sijpesteyn, die niet alleen was, is met het personeel van Van Loon ,,handelsgemeen geworden” en hij heeft hen daarop ,,voortgedreven en tot binnen de poorte van de voorsz. Hofstede (Veenenburg) nagelopen”. Een prettige Pasen hebben de genoemde dienaars niet gehad, want ,,op Paasdag daaraan volgende den gehelen voormiddag” was Sijpesteyn ,,met een geladen roer ende een piek omtrent de voorsz. hofstede” aanwezig geweest, ,,zulks dat niemand er dorste uit komen”. Redenen waarom zij met recht ,,zwarigheden” vreesden. In het Gemeentearchief te Hillegom bevindt zich een groot met rode inkt bedrukt stuk, dat begint met de woorden: ,,Frederick Henrick, bij der gratie Gods.. ., Salut!” Cornelis van Sijpesteyn wordt ,,op de verbeurte van lijf ende goed” bevolen aan de supplianten niets te misdoen, welk stuk ,,bij mijnen Heeren den Gouverneur, den President ende Raden over Hollandt, Zeelandt ende Vriesland” op 5 april 1646 door mr. Andries van Streijen wordt ondertekend. De doorbraak naar het westen via Veenenburg is mislukt. Sijpesteyn zal het nu elders moeten proberen.

De Haarlemmer Trekvaart of Leidse Vaart

I

Afb. 20. Portret van mr. Cornelis Ascanius van Sypestein, heer van Sypestein, 1638-1673, zoon van de voorgaande; door Nic. Maes (1675; posthuum). Coll. kasteel Sypestein, Loosdrecht. Foto: Iconographisch Bureau. Den Haag.n 1657 worden volop gronden aangekocht voor de aanleg van de Trekvaart. Veel moeilijkheden gaf dit niet, want de prijs was goed. De stukken bij Morsveen, Middelburg en Veenenburg, (ten noorden van Halfweg!) kwamen voor rekening van de stad Haarlem. En nu blijken zeer vele percelen ineens het eigendom te zijn van Mr. Cornelis Fannius, pensionaris van Den Briel, een schoonzoon van Cornelis van Sijpesteyn, gehuwd met diens dochter Catharina. 37) In hoeverre dit alleen maar een toeval is, zal een nader onderzoek dienen uit te wijzen. Al gauw heeft Fannius deze stukjes grond aan zijn zwager Cornelis Ascanius van Sijpesteyn (roepnaam Ascanius, 1638-1673) verkocht, 38) en nu lijkt de doorbraak naar het westen toch wel aanstaande. Van zelf ging dit echter niet, want tussen de strook langs de Trekvaart en de ,,Duinen van Sijpesteyn” lag het bezit van Cousebant, namelijk Mosveen. Daarom heeft de twintigjarige (Cornelis) Ascanius van Sijpesteyn, die nu de actie van zijn vader blijkt te hebben overgenomen, met Frans Barentsz Cousebant een overeenkomst gesloten van de volgende inhoud. 38)

Accoord betreffende de doorvaart, 1658

,,Ik ondergeschrevene bekenne bij dezen met de Heer Frans Barents Cousebant geaccordeerd te zijn, om met een zandschuit door zijn bos te varen, mits conditie dat ik ondergeschrevene de sloot moet maken met een draaiboom over de sloot, daar een paard over mag (kan), voor den tijd van zes jaren. En als die jaren om zijn die sloot wederom te dempen zo hoog als het geweest is, de zijden met palen en planken beschoeien voor het uitwervelen, en of (indien) er hoeken afgesteken waren om het zwaaien (van de schuiten), die ook wederom op te maken ende mede te beschoeien, de bomen wederom op ordere te planten daar ze uit zijn, alles tot mijne kosten. De draaiboom gedurende de zes jaren wel te onderhouden ende ook voor gelijke tijd van jaren de scheidsloot tussen ‘t voorsz. elstakkertje en mijn land op de vaart gelegen, op te maken ende met de schuit vermogen te gebruiken. Actum den 1 oktober 1658 ende hebben elk een dubbeld behouden. Corn. Ascanius van Sijpesteyn”

Dit accoord is aanleiding geworden tot een geweldig conflict. Cousebant bemerkte namelijk, dat Fannius enige stukjes land aan de Trekvaart, te samen ongeveer 300 roeden groot, aan zijn zwager Sijpesteyn had verkocht, waarop deze echter – aldus Cousebant – geen enkel recht had. Volgens hem was hij zelf de eigenaar en niemand anders. Door dit al werd het contract betreffende de doorvaart door Cousebant ,,als gehouden voor geroyeerd”. Intussen had Sijpesteyn het ,,elstakkertje” van Cousebant laten ,,doorschieten” en waren de zandgravers in de winter van 1658/59 met hun werk begonnen. Anderzijds was Cousebant begonnen met het ,,doen ploegen, zaaien ende eggen” van de 300 roeden langs de Trekvaart, ,,zo het schijnt om daar mede te doen als met zijn eigen”. 38) Het conflict brak uit in al zijn hevigheid.

Slaande ruzie met Van  Sijpesteyn

A . Kadastrale kaart van het complex.

Op 9 april 1659 hebben ,,de twee zonen” van Frans Barendse Cousebant ,,zeer moedwilliglijk een paal laten inheien in de sloot” en daardoor het zandvaren onmogelijk gemaakt. In het rekest wordt gesproken van ,,de twee zonen”, maar Cousebant had uit zijn beide huwelijken zestien kinderen, het aantal zoons was legio. Uit het eerste huwelijk was dit Barend. Uit het tweede met Adriana van der Hulft o.a. Fredericus en Nicolaas, Josephus, Gerardus en Bernardus. Welke zoons hier bedoeld zijn wordt niet vermeld. Naar aanleiding van bovengemelde ,,notoire moedwil” was eerst een ,,different” en naderhand zelfs een proces ontstaan voor het Hof van Holland. Hierbij werd allereerst bepaald, dat Sijpesteyn ,,zoude laten ongemolesteerd zekere paal in ‘t voorsz. gat”. Verder moesten beide partijen verschijnen voor mr. Pieter Ockers, raadsheer in het Hof, die zou trachten beide partijen te ,,verdragen”. Dit blijkt tot enig resultaat te hebben geleid. Kennelijk heeft Cousebant de rechten van Fannius op de betwiste percelen moeten erkennen, want op 8 juli 1659 koopt hij van Fannius de ,,stukken lands”, waarbij Cornelis Ascanius van Sijpesteyn als procurator optreedt. De moeilijkheden zijn echter niet van de baan, wanneer later blijkt, dat de grootte der perceeltjes onjuist is opgegeven. Het contract was trouwens ook officieel reeds komen te vervallen toen op de comparitie secretaris Van Strijen het had ,,doorgeslagen”. De palen (het zijn er nu meer dan één) blijven staan; de doorvaart blijft gesloten Op 26 oktober 1659, des avonds, had Sijpesteyn de palen laten verwijderen. De zoons van Cousebant hebben toen het gat geheel met aarde doen ,,stoppen”. Sijpesteyn had echter enige personen ,,geaposteerd” (op post gezet), die het weer onmiddellijk begonnen open te baggeren en het met geweld open hielden. Ze dreigden zelfs een van de zoons van Cousebant ,,te doorstoten”. Daarop had Van der Cousebant het gat weer doen vullen ,,met grote steengruis en anderszins”, en wel zodanig, dat men over de dam heen kon lopen. Frans Barends Cousebant blijkt een verstandig man te zijn. Hij heeft namelijk de schout van Lisse, Adriaan van Gorcum, gewaarschuwd en hij heeft de herstelwerkzaamheden ,,specialijk ten overstaan en in presentie van de schout ende gerechte van Lisse” laten verrichten.

Sla dood, sla dood!

Sijpesteyn weet van geen toegeven. Hij heeft stilletjes de dam weer laten ,,ophalen en de materialen doen vervoeren, dat die niet te vinden zijn.” De schuiten voeren ,,met alle geweld” tussen Cousebant’s landerijen door. Op een van de schuiten stond Sijpesteyn zelf ,,met een blote degen of sabel in de hand, de knechts en de arbeiders (al)dus animerende”. De zoons van Cousebant trachtten de doorvaart te verhinderen door planken en palen voor de gemaakte opening te leggen, maar Sijpesteyn gaf geen kamp en had een van de knechts ,,jammerlijk met den degen geslagen” en hem ,,in het water gestoten”. Dat trof nu wel zeer ongelukkig, want Cousebant had de ,,schout ende gerechte” van Lisse weer op de hoogte gesteld, zodat die van dit alles getuige waren. Thans schijnt de jeugdige Sijpesteyn zijn zelfbeheersing geheel te hebben verloren; hij begint nu ook de schout hevig uit te schelden, en dat is natuurlijk wel hoogst onverstandig. Hij werd tegen hem ,,zeer injurieus” (beledigend) en probeerde ook hem in het water te gooien. Daarna had hij zich weer gewend tot de zoon van Cousebant, hem een ,,houw” gegeven op diens hoed en een pistool op diens borst gezet. Plotseling verscheen nu ook de oude Cornelis van Sijpesteyn, ,,desselfs vader”, ten tonele. Hij had een ,,schop ofte spade” in de hand. Hij ging voor Cousebant jr. staan en riep tegen zijn zoon Ascanius: ,,Sla dood, sla dood!” Wat een situatie!

De Cousebants schijnen nu terrein te verliezen. Van de schout verneemt men in het geheel niets meer. Sijpesteyn sr. heeft ter plaatse “laten brengen een wagen met pistolen en houwers”. Hij heeft die in de herberg op Halfweg aan de Trekvaart staande, op de tafel gelegd. Hij heeft vervolgens een der zoons van Cousebant door middel van ,,verscheidene gewapende personen” aldaar gevangen gehouden, ,,alles om met geweld zijn dessejn (doel) uit te werken”. Dat alles is toch een ,,notoir geweld, in een land van justitie ongehoord! ” Er zouden doden kunnen vallen! Frans Barendsz Cousebant verzoekt het Hof van Holland dringend aan Sijpesteyn de doorvaart te verbieden of zijn ,,palen, dammen, sloten, bossen en akkertjes te incommoderen of enige feitelijkheid aan te doen, mede directelijk of indirectelijk”. Cornelis Ascanius van Sijpesteyn beweert van zijn kant, dat de dam uit de sloot gehaald te hebben, onwaarachtig is”. Alleen als hij de sloot open vond heeft hij hem gebruikt. Wie hem open gemaakt heeft, weet hij niet. En wat het gebruiken van geweld betreft; het tegendeel is waar. Cousebant heeft ten opzichte van hem ,,kracht en geweld” gebruikt, door iemand ,,tegen wil en dank” in zijn schuit te sturen. Toen Sijpesteyn dit wilde beletten heeft de ander hem ,,van achteren met een kogel zoeken te doorschieten”. Op 29 oktober 1659 krijgen beide partijen een aanschrijving, ,,op vrijdag toekomende, de klokke vijf uren” opnieuw voor mr. Pieter Ocker te verschijnen, ,,die henlieden horen ende verenigen zaI als het doenlijk is”. Zo lang moet alles blijven ,,in zodanigen state als het tegenwoordig is, zonder enige deurvaart te plegen ofte zand over des suppliants Iands te brengen”. 38) Naar een resolutie zoekt men in de archieven van het Hof van Holland te vergeefs. 39) Uit niets blijkt echter, dat Sijpesteyn zijn zin heeft gekregen; ook de tweede doorbraak naar het westen is op niets uitgelopen.

Opnieuw plannen tot doorvaart

Tegenover de hofstede van Cousebant, aan de andere zijde van de Loosterweg, waren de ,,wildernissen” van Zandvliet. Het huis Zandvliet lag niet ver van de Heereweg, maar de schatrijke eigenaars, Jeronimus Coymans (1598-1658) en diens schoonzoon Constantin Sohier de Vermandois (1624-1674) (40) breidden hun gebied snel uit, zodat ten slotte ook de “Duinen van Sijpesteyn” en een groot aantal percelen in de polder der ,,Hooge Mosveenen” of ,,De Groote Looster” hun toebehoorden. 41) In deze jaren zijn ook zij tot afzanding overgegaan, met name het stuk ter plaatse van het huidige tentoonstellingsterrein Keukenhof. 42) Evenals Sijpesteyn wilden zij het zand afvoeren via de Haarlemmer Trekvaart ofwel Leidse Vaart. De doorvaart door de scheidsloot tussen de percelen van Zandvliet en Cousebant in de Hooge Mosveenen gaf geen moeilijkheid. Dat ,,behoefde niet geaccordeerd”. 43)  Evenwijdig aan de Trekvaart lag echter het ,,Laantje van d’Heer Kousebant”, dat diens landerijen met de Delfweg (Stationsweg) en Halfweg verbond. Dit is thans op de kadasterkaart nog aanwezig, nummer 1887. De doorvaart zou dus worden gemaakt tussen de huidige nummers 1887 en 1608. Bovendien wilde Sohier gaarne overpad over het laantje hebben naar de Delfweg. Ook wilde hij het bewuste laantje ,,voor een redelijke prijs” gaarne kopen. Daar stond dan tegenover dat Cousebant doorvaart zou genieten tussen de percelen van Zandvliet. Bovendien zou hij uit de wildernissen van Zandvliet zo veel zand mogen halen als hij voor het ,,toemaken” van zijn (soms zeer laaggelegen) landerijen nodig had. Ook deze doorvaart is niet doorgegaan, in ieder geval niet in deze vorm. De verbinding met de Trekvaart kwam noordelijker; de Zandsloot vertoont een bocht en loopt geheel tussen de landerijen van Cousebant, tussen de percelen 16 en 17 op de kaart blz. 151, de huidige kadasternummers 85 en 622. Ook het bewuste laantje is aan Cousebant gebleven.

,,Schiftinge, scheidige en delinge” in 1690

Op 20 november 1689 is Adriana (van der) Hulft overleden. Reeds op 30 juni 1676 had zij ,,ziek te bedde liggende” haar testament gemaakt. 44) Haar echtgenoot, Frans Barendse Cousebant, was gestorven in juni 1667, maar Morsveen behoorde haar zelf toe. Haar man had indertijd alleen enig geld in ontvangst genomen, doordat bij het graven van de Trekvaart enige stukken grond ,,van mijn lustplaats aan de Leidse trekvaart” waren gekomen. 45) Als executeur-testamentair had zij aanvankelijk haar zoon Josephus benoemd, maar dit blijkt ,,een abuis”. ,,Het is mijn wil dat het zal zijn Gerardus Cousebant”. 44) Behalve veel waardestukken bevinden zich in de nalatenschap zeer veel onroerende goederen, o.a. in Haarlem, Spaarnwoude, het land van Bronsgeest en in de Wijkermeer, te Lisse, aan de Slaper en in de Uitgeester Broek. Van deze vaste goederen worden bij de ,,schiftinge, scheidinge en delinge” vijf loten gemaakt, voor ieder der zoons één. Lot B is de ,,Woning tot Lisse en ‘n obligatie”, samen f 12000. 46) ,,De woning te Lisse” wordt nauwkeurig omschreven als: ,,Een woninge met de landen daarbij gebruikt, alsmede het Heerschaps Huijs ende boomgaard gelegen tot Lisse”. De boerderij was voor f 400 per jaar verhuurd aan de weduwe van Jan Clase (van den Helder?). (In 1664 werd een zekere Jan Huygh als bruiker genoemd)!’ Het woord ,,Heerschapshuis” wijst erop, dat het thans meer was dan een boerderij alleen. Waarschijnlijk is tegen de voorzijde van de oude boerderij een ,,nieuw gebouw” gezet, zoals dit ook om dezelfde tijd bij het nabije Zandvliet het geval was. ‘s Zomers betrokken de heerschappen dan het huis aan de voorzijde, terwijl daarachter de boer zijn huis en bedrijf had. Lot nummer B, waartoe dit alles behoorde, werd getrokken door Josephus Cousebant, priester.

Josephus Cousebant

De nieuwe eigenaar van Morsveen of Middelburg is in juni 1633 te Haarlem geboren. 48) In 1645 ging hij met zijn broer Gerard naar Frankrijk, waar hij werd opgenomen in het instituut der Bérulliaanse Oratorianen, genaamd L’Académie Royale de Juilly, een dorp in het bisdom Meaux. Ook zijn oudere broers hadden hun academische vorming in Frankrijk ontvangen. Van 1651 tot 1652 studeerde Jozef Cousebant wijsbegeerte en theologie aan de universiteit te Parijs. Nadat hij ,,in wetenschappelijk opzicht zijn strijdperk met vele lauweren bekroond had doorgeworsteld” promoveerde hij en ontving hij tevens de priesterwijding. Lodewijk XIV benoemde hem op 19 juni 1662 tot zijn ,,conseiller et aulmosier”. Een glansrijke carrière leek voor de jongeman weggelegd, maar de bescheiden Cousebant wees deze van de hand en vertrok op 21 juli 1662 weer naar Haarlem, naar de ,,Hollandse Zending”. Daarbij gaf hij onbewust een voorbeeld aan verscheidene jonge mensen uit de ontwikkelingslanden, die na hun vorming in het ,,rijke westen” soms veel moeite hebben om naar het land van herkomst terug te keren. De Haarlemse begijnen, die verstrooid woonden rond de verlaten Begijnhofkerk, kozen hem op 27 september 1662 tot hun herder. Hij gold als een zeer ijverig geestelijke. Hoezeer hij oog had voor de noden van zijn tijd, blijkt uit het feit dat hij – juist in de jaren dat vele Hollandse kooplieden zich zonder blikken of blozen door de slavenhandel verrijkten – in 1667 de ,,Broederschap ter verlossing der slaven oprichtte. In 1669 stichtte hij aan het Goudsmidlaantje een nieuwe schuilkerk, die werd toegewijd aan zijn patroon, St. Jozef. 49) Het oude gebouwtje dient thans tot smederij. De huidige St. Jozefkerk aan de Jansstraat is van deze kerk de opvolger. Ook in de Hollandse Zending steeg de ster van Cousebant aldra. In 1662 mocht hij een plaats innemen tussen de ,,Wijdluftige Heren Kanunniken” van het zogenaamd Haarlemse Kapittel. In 1664 werd hij door paus Alexander VII verheven tot apostolisch notarius en twee jaar later steeg hij op tot protonotarius. Op 8 oktober 1671 werd hij pastoor te Haarlem, aartspriester en later zelfs voorgedragen als Apostolisch Vicaris, de hoogste post in de Hollandse Zending. De Propaganda te Rome passeerde hem echter, hetgeen de overigens zeer bescheiden Cousebant toch wel zal hebben bezeerd. Men bracht tegen hem in, dat hij al niet zo jong meer was. Bovendien werd hij soms gekweld door graveel (nierstenen) en jicht. Ook verdacht men hem – volkomen ten onrechte – van een ,,ongezonde leer”, en dit was nog het ergste. 48) In zijn plaats benoemde men in 1688 Petrus Codde, met wiens al of niet vermeende ,,ongezonde leer” juist de Propaganda te Rome heel wat te stellen zou krijgen.. .

Het is deze Pastoor en aartspriester Josephus Cousebant, die van 1690 tot aan zijn dood op 12 april 1695 eigenaar van Morsveen te Lisse is geweest. Van zijn verblijf op zijn Lissese buitenhuis zijn geen herinneringen of archiefstukken bewaard gebleven. Toch zal hij Lisse vaak hebben bezocht, want er woonde in het pastoorshuis bij het Mallegat, aan de andere zijde van het dorp, een stads- en standgenoot, die tevens zijn geestverwant was. Het was pastoor Joannes van de Werve, die door Cousebant zelf een ,,vir candidus, een schitterende man, bemind bij God en bij de mensen” genoemd werd. 50) 13 juni 1697 is pastoor Van de Werve overleden. Aartspriester Cousebant was hem reeds ruim twee jaar eerder in de dood voorgegaan.

Boer Naardenburg

Op de boerderij woonde in deze jaren als pachter Jan Jacobse Naardenburg, geboren te Sassenheim. Het geslacht ,,Pronck van Naerdenburch” komt in de eerste helft der 17de eeuw reeds volop in Sassenheim voor. 10) Op een kaart van 1635 leest men naast elkaar Pieter Janssoon van Naerdenburgh en Jan Janssoon Pronck van Aerdenborch. 51) De naam heeft te maken met Aardenburg bij Heemskerk, en in de Lissese archieven compareert de naam Aardenburg nog een enkele maal. 52) Meestal heetten ze hier echter Naardenburg, maar bij de boerderij op zandvliet, in 1742 bewoond door Jacob Jansz van Naardenburg, staat op de kaarten van landmeter Maurits Walraven: “Jaap Pronk“.  53) Pronk, Pronck van Naerdenburg, Naardenburg of Aardenburg, het blijkt allemaal dezelfde familie te zijn. Op 3 mei 1636 had Pieter Jansz Pronck van Naerdenburg van Jacob Jansz Wassenaar de boerderij Wiltrijk gekocht, gelegen ver ten zuiden van het dorp Sassenheim. 54) In deze oude boerderij, die nog bestaat, was de Roomse schuilkerk ondergebracht en ze huisvestte de pastoor van Lisse/Sassenheim/Warmond en Voorhout, Engelbertus Roxelius alias Pompernikkel. Hier vond in 1642 het onwelkome bezoek plaats van raadordinaris Sebastiaan Francken, hetgeen in de Criminele papieren van het Hof van Holland uitvoerig wordt vermeld. 54) Misschien heeft de van ouds nauwe en aangename relatie met de geestelijkheid ertoe bijgedragen dat op de boerderij van Aartspriester Cousebant een Naardenburg pachter geworden is. Jan Jacobse Naardenburg was in deze jaren bruiker van een hofstede met 29 morgen in de polder van de Hoge Mosveenen. Bovendien pachtte hij van Cousebant een looster (een strook grond tussen de binnenduinen en het polderland), alsmede ,,in de Oostpolder een Meerkamp”, namelijk de Brede Boekamp, gelegen bij het Haarlemmer Meer. 55) Jan Jacobse was in eerste huwelijk getrouwd met Willemtje Jorisdr van der Cluft, eveneens lid van een uitgesproken ,,roomsgezinde” familie. Na haar dood hertrouwde hij in 1718 met Barbara Pieters Moeije(n)kind, jongedochter uit Esselijkerwoude (Jacobswoude) en woonachtig te Sassenheim. 56 ) En dit huwelijk was nog niet het laatste. Op 3 november 1727 begeven zich naar de boerderij van Jan Jacobse Naardenburg Jacob van Dorp, de schout van Lisse, vergezeld van de schepenen Adriaan Janse Fortuyn en Evert Heremiasz Rouwens. Ze vinden daar boer Naardenburg ,,ziek te bedde liggende, niettemin zijn verstand, redenen en memorie wel hebbende en gebruikende zo ons klaarlijk bleek” en verbinden hem daar in de echt met ,,Alijd Dirks van Leeuwen, jongedochter van de Oude Wetering onder Alkemade, Wonende te Warmond, bruid”. Het is opmerkelijk dat noch de bruidegom, noch de diverse bruiden, noch ook de kinderen konden lezen en schrijven. Met een merk werden de stukken ondertekend. Nog negen jaren is Jan Jacobse Naardenburg boer in de Hooge Mosveenen gebleven. In november 1736 is hij overleden.

Nogmaals Sijpesteyn

De relaties tussen de families Cousebant en Sijpesteyn waren nu juist niet van de aangenaamste aard geweest. Maar de tijd doet veel vergeten en op 20 december 1695 zijn de executeurs testamentair van de heer Joseph Cousebant, te weten Jodocus en Frederik Cousebant te Haarlem, met hun stadsgenoot Andreas van Sijpesteyn, zoon en medeërfgenaam van Cornelis Ascanius, een accoord aangegaan. 57) Door het graven van de Trekvaart was in 1657 een deel van het bezit van Cousebant afgesneden en lag nu aan de westzijde van de Vaart. Anderzijds had Sijpesteyn nog enig bezit aan de oostzijde, gescheiden van zijn eigendom in de Zilker Polder. Nu vindt een ruiling plaats met gesloten beurzen. Sijpesteyn krijgt ,,2 morgen en 3 roeden land, overduin, in de Hooge Mosveenen in de Nieuwe Silliker polder, gekomen van Jacob van Tienen ofwel diens huisvrouw”. Het lag tussen de Trekweg en de scheidsloot tussen Noordwijkerhout en Lisse en grensde aan de landerijen van Veenenburg en Sijpesteyn. Daarenboven krijgen de erven Cousebant een aantal percelen in de Hooge Mosveenen, aan de oostzijde van de Trekvaart. Deze percelen waren 8 juli 1659 tijdens de strijd om de doorvaart door Cornelis Ascanius van Sijpesteyn van diens zwager, Cornelis Fannius, vrijheer van Oud-Haarlem, etc., gekocht. 58) Nu, na 35 jaar, komen ze in het bezit van de toenmalige tegenpartij. De strijdbijl blijkt begraven; de vrede bezegeld. De bossen en weiden van Morsveen strekken zich nu uit van de Veenweg (Loosterweg) tot aan de Leidse Vaart. Dat is tot op heden zo gebleven.

De Loosterweg

B. Proefmeting langs de Leidse Vaart; arch. Hillegom, inv.nr. 124 pak 150 E en F.

Aartspriester Josephus Cousebant is in zijn Lissese bezit opgevolgd door zijn jongere broer Jodocus. Deze was in 1676 gehuwd met (Maria) Adriana Crucius, die in 1682 echter reeds was overleden. Op 20 april 1701 zijn de heren P. Dierquens, eigenaar van Veenenburg, Hendrik van Hoven, de eigenaar van Keukenhof en Jodocus Cousebant met nog enige anderen een eigenaardige overeenkomst aangegaan. 59) Ze verplichten zich de buurweg recht te trekken, te egaliseren en op fraaie wijze te beplanten. ,,Wij ondergeschreven, eigenaars van de landerijen gelegen tussen het Keukenhof ende de Heer Kousebant, zijn onderling verdragen, dat de buurweg aldaar beneffens de sloten van de voorsz. landen lopende, bij haar ieder voor zijn land tot ieders kosten doorgaans beplant zal worden met opgaande bomen ende willigepoten daartussen op de beste ende sierlijkste manier, ende dat ieder die de bomen zal belant hebben op zijnen kosten, wederom daar jegens zal hebben en behouden den eigendom van de bomen bij hem geplant; doch dat niemand van de voorsz. eigenaars, de voorsz. bomen ofte platagien en zal vermogen te hakken, snoeien, nochte opsnoeien, dan alenig des vereist werdende, met gemeen consent en toestemminge ook van de eigenaars van ‘t Keukenhof ende Veenenburg, ofte andere van het meer gedeelte van alle deselven. Ende hebben tot verbeteringe van de voorsz. weg, de eigenaars van ‘t Keukenhof ende Veenenburg aangenomen te bekostigen voor de eerste wijze het planeren ende effen maken van de voorsz. weg. Ende hebben wij ondergeschrevenen alle ‘t gunt voorszegd is ieder in de zijnen respectivelijk, aangenomen exactelijk na te komen ende te achtervolgen, onder verband van onze respective personen en goederen ende subjectie van den Hove van Holland”. Het stuk is ondertekend door Hendrik van Hoven, eigenaar van Keukenhof, Pieter Dierquens, eigenaar van Veenenburg, J. Cousebant, eigenaar van Morsveen, A. C. Sohier de Vermandois, eigenaresse van Zandvliet, dat zich aan beide zijden van deze weg uitstrekte, P. van der Goes, de bewoonster van de Hofstede Middelburg (Leids Jaarboekje 1970 blz. 149/50), Jan Jacobse Naardenburg, pachter van Mo(r)sveen, Dirk Claase Schrama, die waarschijnlijk het huis bewoonde dat stond op de plaats van de ingang van het huidige noordwestelijke parkeerterrein van Keukenhof (60) en nog diens schoonzoon Louweris Pieterse Fits. Tot op de dag van vandaag is de Loosterweg tussen het tentoonstellingsterrein Keukenhof en het parkeerterrein bijzonder fraai gebleven.

Adrianus Franciscus Cousebant

De enige zoon uit het huwelijk van Jodocus Cousebant en Maria Crucius was jhr. Adriaan Franciscus, alias Adriaen Françoys, geboren te Haarlem op 20 januari 1682. Het waren zeer welgestelde personen, de Haarlemse Cousebants en ze bewogen zich in de kring der meest vooraanstaande katholieke geslachten. Ook bezetten zij enige ,,stoelen” in het Heilig Kerstgilde.  61)

Als 25-jarige jongeman huwde Adriaan in 1707 te ‘s-Gravenhage met Maria Catharina Emonds, dochter van mr. Pieter Emonds, advocaat bij het Hof van Holland, en Adriana Dimphna van Beeck. Op de indrukwekkende inventaris van goederen van de bruidegom, opgesteld door diens vader Jodocus, staat ook ,,een hofstede en boerewoninge daar annex met zijn landereijen, nu ter tijd gebruikt bij Jan Jacobse Naardenburg voor 500 gulden vrij geld”. 62) De pacht blijkt jaarlijks in te gaan op de Haarlemse ,,Lucas markt”, 18 oktober, sinds de Middeleeuwen een vaste datum voor termijnbetalingen. En dan volgt nog: ,,Het heerschapshuis, bij mij zelve gebruikt, en de houw van ‘t bos en andere bomen hebbe (ik) altijd aan mijn zelve gehouden, dit Pro memorie”. Het blijft waarschijnlijk, dat evenals bij Zandvliet, dit heerschapshuis het voorste gedeelte van Morsveen is geweest. Op 29 november 1719, ,,des savonds de klok omtrent zeven uren” heeft jhr. Adriaen Françoys zijn testament gemaakt voor notaris Jan Barnevelt te Beverwijk. 63) (Het kwam vaker voor, dat welgestelden buiten hun woonplaats een notaris kozen). Hij verklaarde tot dit besluit te zijn gekomen ,,uit de broosheid dezes levens”. Hij was echter geenszins ziek, maar stond op het punt een reis te maken naar Frankrijk. Evenals zo vele katholieke patricische geslachten onderhield ook hij regelmatig contacten met Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden. Hij reist alleen met zijn valet en benoemt zijn vrouw tot eventuele voogdes over hun minderjarige zoon Franciscus Bernardus. Later voegt hij aan dit testament nog eigenhandig toe: ,,Mijn plaats op Schillque wil ik niet verkocht hebben want moet blijven tot uw en mijn zoons playsir”. Met Schillque wordt De Zilk bedoeld, waar de Cousebants ook landerijen bezaten en waar hun hofstede Breeland stond. Op de kadastrale kaarten van 1837 is deze hofstede Breeland nog aanwezig, sectie A, N. 463 en 464. Tegen het einde van de 18de eeuw was het huis, N. 109, eigendom van Juffrouw Maria Kouseband. 64) Het lag bij het hofje De Groene Tuin en het Armenhuis van Sint Jacob te Haarlem aan de Zilkerbinnenweg in De Kleine Zilk. Het bezit was toen 20 morgen en 634 roeden, waarvan 2 morgen en 300 roeden belastingvrij. Bleef dan Breeland in de familie, in 1722 werd Mo(r)sveen aan de Leidse heren Tjarck verkocht. Met deze verkoop verdween de naam Cousebant weer uit de Lissese registers. Toch bleven ze de omgeving trouw. De genoemde zoon François Bernhard Cousebant (1709-1759) trouwde met Maria Chr. Genoveva van Alkemade, vrouwe van Grijsoord en Klinckerland op Overflakkee en erfdochter van het huis Oud-Alkemade, op de grens van Sassenheim en Warmond. 65) De bruidegom verkreeg van zijn moeder de heerlijkheid Groot-Waspik mwt Elfhoeven ect., die zij in 1732 had verkregen van jhr. Frans Adriaen van Bönninghausen en diens echtgenote Maria Charlotte van Raveschoot. Zo verbleef het geslacht Cousebant sindsdien regelmatig in Warmond. Later vestigde men zich in de Zuidelijke Nederlanden. Pas in deze eeuw is het geslacht aldaar met jkvr. Pauline Cousebant d’AIkemade uitgestorven. In Lisse leeft de naam nog voort in de ,,Bossen van Kousebant” ofwel de ,,Kousebandbossen” (kadasternummers 85, 1610 en 1611), ten zuiden van de Bossen van Middelburg aan de Leidse Vaart, en tevens in het befaamde Laantje van Kousebant, kadasternummer 1887, op de plaats waar juist dezer dagen, augustus 1971, bij de verbreding van de brug over de Vaart, een stukje weg geasfalteerd is.

1722, Middelburg en Mo(r)sveen verenigd

Op 9 juni 1722 verscheen voor de schout en schepenen van Lisse ,,den Heer Adriaan Francoijs Kouseband” en verklaarde aan de heren Nicolaas en Pieter Tiark te Leiden verkocht te hebben ,,een woninge met omtrent 32 morgen 10 roeden land te Lisse”, waarbij inbegrepen ,,een groter en een kleiner bos”. (Zie kaart Leids Jaarboekje 1971 blz. 158). Daarbij hoorde ook nog een huis met een lapje grond aan de Leidse Vaart (thans Stationsweg 180), een loosterkamp en ,,De Breede Boekamp” in de Lisserbroek, door Gerrit Jacobsz Huift aangekocht in 1634. 66) Alles te samen voor 8000 gulden ,,in gereden gelde”. Voor de Breede Boekamp hadden de heren Tiarck geen interesse. Ze verkochten op 12 september 1724 dit perceel (ruim 2 morgen) voor 300 gulden aan Willem Adriaen van der Stel, de eigenaar van de nabijgelegen hofstede Meer en Duyn. 67) Pachter van Morsveen was thans Jacob Janse Naardenburg, die zijn bejaarde vader in dezen was opgevolgd. Op 18 mei 1717 was Jacob Janse ,,wettelijk getrouwd in ‘t Rechthuis te Lisse” (De Witte Zwaan) met Weyntje Maartens van der Meer uit Voorhout. 68) De volgende dag wordt in de schuurkerk aan het MalIegat ,,in facie ecclesiae” het huwelijk kerkelijk gesloten. Jacob Janse is echter niet zeer oud geworden. Dan is Weyntje Maartens zelf de ,,bouwvrouw”. Later hertrouwt ze – maar dan niet in gemeenschap van goederen – met de welgestelde Warbout Jurriaense Vreeburg, van wie men overal in Lisse percelen aantreft, ook in de Hoge Mosvenen. In deze jaren schijnt ,,het Heerschapshuis” weer geheel in de boerderij te zijn opgegaan. De Tjarks hadden de bijgelegen buitenplaats Middelburg (Leids Jaarb. 1971). In het ,,Quohier van de Verpondingen” staat deze buitenplaats genoteerd voor 8 gulden en 7 stuivers, terwijl het kleine boerenhuis dat van ouds tot de buitenplaats hoorde, 1 gulden en 17 stuivers bijdraagt. 70) ,,De boerenplaats van de Heren Nicolaas en Pieter t Jark (Mo(r)sveen) brengt twee gulden op. Op deze boereplaats is op 9 maart 1728 veel vee verkocht, met name ,,koebeesten”, die van 26 tot 34 gulden opbrengen. 71) Ook wordt regelmatig hout verkocht; eiken, iepen, essen en beukenbomen uit de bossen in de Hooge Mosveenen en in ‘t bos van Halfwegen. 72) De penningen moeten worden voldaan aan de tuinman van Middelburg, Hendrik Witteman.

De Errit-looster

C . De Loostercampen, arch. Hillegom; arch. Keukenhof.

Misschien weten we waarvoor Jacob Janse Naardenburg het geld van de verkoop der koebeesten heeft gebruikt. Enige maanden later, 17 september 1728, koopt hij namelijk ,,de Errit-looster”, ten zuiden van zijn boerderij gelegen. Aanvankelijk was het perceel slechts 1660 roeden groot, 2 morgen en 660 roeden, maar later wordt het verenigd met een naastliggend perceel en is dan omstreeks 3 morgen. 73) Het woord ,,Errit” is als voor- of achternaam ter plaatse geheel onbekend, zodat wij misschien mogen aannemen, dat er ooit erwten op dit perceel hebben gestaan. De hofstede Morsveen, de boerderij met naaste omgeving, was groot 3 (vierkante) morgen en 69 roe. Stappen we nu vandaar over de Loosterweg zuidwaarts, dan komen wij eerst langs een perceel van 6 m en 428 r. Dit hoorde van ouds tot Morsveen. Een deel ervan was erfpacht van jhr. Johan van Matenesse, heer van Dever en Lisse en diens erfgenamen en in pacht bij CIaes Jansz Hits en later bij Dirk Engelsz Larum, alias van Steyn .73) Ten zuiden van dit perceel nu ligt de Erritlooster. Ook dit was tot in de 18de eeuw erfpachtgoed. De pachtheren waren de Heren van Benthuizen, welke heerlijkheid in de 15de eeuw door de Heren van Heemstede verkocht werd aan het toen ter tijd sterk opkomende geslacht Croessinck. De Croessincks hadden hoge functies aan het grafelijk hof. Jonker Cornehs Croessinck, heer van Benthuizen en ambachtsheer van Zoetermeer, was in 1486 tot ridder geslagen door Maximiliaan van Oostenrijk. Van 1477 tot zijn dood in 1520 was hij houtvester van de grafelijkheid. Het geslacht stierf echter uit in 1594 met jkvr. Sandrina Croessing, gehuwd met Gerrit van Wijngaerden, president van het Hof van Holland (†1598). In 1612 wordt haar zoon, jhr. Jacob van Wijngaerden, als pachtheer van de Errit-looster genoemd. Erfpachter is dan Claes Cornelisz Corsteman, (74) Iid van een belangrijke, katholieke familie, die het weer onderverhuurt aan de duinmeier, Claes Jansz Hits. Na de dood van Claes Corn. Corsteman in 1616 komt de Erritlooster in het bezit van twee zijner dochters. De oudste, Alijd, was in tweede huwelijk verbonden met Cornelis Aerntsz Verschuur te Rijnsburg. Geertruid of Geertge is gehuwd met Crijn Hendriksz van Swanenburg, die ook Quirijn Hendriks van der Mosch genoemd wordt. Pachter van het perceel is weer Dirk Engelsz Larum (van Steyn), duinmeier. 75) In 1646 verkopen de (vele) erfgenamen van het echtpaar Van Swanenburg-Corsteman de Erritlooster aan Jan Fransz Verham te Lisse. 76) Pachtheer was toen Theophilus van Cats. Ten slotte wordt de Erritlooster te samen met een aangrenzend perceel in 1728 aangekocht door Jacob Janse Naardenburg, de pachter van Morsveen. Op 19 maart 1751 verkoopt zijn weduwe, Wijntje van der Meer, dit bezit weer voor f 325 aan de Heer Quirin D’abenis, kapitein ter zee, en diens echtgenote Vrouwe Maria van Streijen, de eigenaars van de buitenplaats Dubbelhoven. Veertien jaar Iater verkopen zij het voor f 225 aan Pieter Cornelisz Heemskerk, de pachtboer bij Keukenhof. Diens zoon, Cornelis Heemskerk Pietersz te Vogelenzang, heeft het ten slotte in 1797 aan de toenmalige eigenaar van Middelburg (Morsveen) en Zandvliet verkocht. 80) Zo zijn alle percelen in de polder van de Hoge Mo(r)svenen of in de polder van de Grote Looster, zoals hij later genoemd werd, geleidelijk aan bij de hofstede Zandvliet getrokken. Dit laatste is ook gebeurd met de naastliggende, maar reeds lang verdwenen boerderij, die eigendom was van de kerk van Lisse, (Zie kaartje Leids Jaarb. 1971 blz. 148). Erfpachter was enige generaties lang de familie Schenaart. 81) Reeds omstreeks 1665 worden deze gronden opgekocht door de schatrijke eigenaars van Zandvliet, die ten slotte in de polder der Hoge Morsveenen grote bezittingen hadden. Uiteindelijk zijn al deze percelen omstreeks 1800, toen Zandvliet uiteenviel, met Morsveen/Middelburg aan Keukenhof gekomen. 82) Ieder perceel weide- of bosland heeft zijn eigen historie, waarvan vele perkamenten charters, vaak met nog de rode zegels met de halve leeuw van Dever en Lisse, in het archief Van Lynden/Keukenhof bewaard gebleven zijn. Als men thans dit rustige boerenland aanschouwt, rijzen voor het geestesoog generaties van pachters op, die hier hebben gewerkt en gesjouwd, of van eigenaren, wier namen in de oude papieren en perkamenten telkens weer compareren.

Een verkoop die niet doorging in 1754

Op 4 oktober 1745 is mr. Pieter Tjark te Leiden overleden. Onder zijn nalatenschap, gedateerd 20 april 1750, lezen we ook onder punt 5 van de inventaris: Hofstede Middelburg met woning en 73 morgen & 20,25 roe lands. 83) Mr. Nicolaas Tjarck, met wie hij het bezit aanvankelijk had gedeeld, is nog in leven, maar wordt niet meer als medeëigenaar genoemd. 84) Mr. Pieter had twee dochters. De oudste, Petronella Geertruida, kwam in 1749 op de buitenplaats Middelburg te overlijden. Zo bleef nog over de jongste, Maria Jacoba Johanna, die op de genoemde 20ste april 1750 huwde met Jean Baptiste Francois George graaf van Oultremont de Warfusée (Leids Jaarb. blz. 157), en het is nu wel duidelijk, voor wie de inventaris was gemaakt. 85) De opbrengsten der Lissese goederen worden niet vermeld. Wel een lijst van ,,ongelden”. 86) Aan belastinggelden, morgengeld en verpondingen, wordt jaarlijks respectievelijk 78 gulden, 3 stuivers, 4 penningen en 233 gulden 6 stuivers 2 penningen betaald. Voor bijbehorende percelen in Hillegom en Vennip nog eens 86 gulden 13 stuivers en 6 penningen. Alles bij elkaar bijna 400 gulden. Omdat het jonge paar zich toch niet in deze omgeving vestigt trachten ze zich van hun Lissese bezit te ontdoen. In de ,,‘s Graevenhaegse Woensdagse Courant van den 14den November Anno1753” wordt Morsveen aangeprezen als ,,een voorname Huysmans-woninge, voorzien met (sic) een zeer bekwame woonhuizinge, schuur, bargen, stallinge voor diverse beesten, en voorts alle ‘t gene tot een wel geconditioneerde huismans-woninge behoort, met de zeer goede, degelijke en wel toegemaakte partijen wei- en hooilanden daar achter ende ter zijde aan, groot circa 47 margen, daar onder vier margen houtakkers. Mitsgaders nog diverse partijen weiland en houtgewas, te samen groot circa acht margen, mede gelegen onder Lisse en Hillegom.”  87)Deze verkoop is niet doorgegaan. De boerderij bleef nog jaren in het bezit van her echtpaar Oultremont-Tjark. Dit verbleef regelmatig in het Luiker land, waar Graaf Jean niet slechts de broer, maar ook de eerste minister was van Charles Nicolas comte d’Oultremont, prins-bisschop van Luik.

Boer Van der Zwet

Al wordt de boerderij dan niet verkocht, toch wordt er ,,boelhuis” gehouden. Op 17 april 1754 worden er voor schout en schepenen van Lisse ,,koebeesten en verder jong vee, paarden, schapen en varkens alsmede bouwgereedschap en verdere goederen” publiek verkocht. 88) Alles blijkt eigendom te zijn van de eigenaar/verhuurder. De Naardenburgs woonden er niet meer, zij zijn vertrokken naar Nieuw-Zandvliet, thans Stationsweg 162. 89) Misschien vandaar.. . Er worden 52 koeien en vaarzen verkocht, 4 paarden, kalveren, varkens en schapen. Verder een kar, een chaise (sjees), zes wagens, een gierbak, een snijbak (om wrongel te snijden voor de kaasbereiding), een sloothaak, planken, schragen, zoutbakken (om de kazen te zouten), etc. etc. Alles brengt tezamen op 3197 gulden en 15 stuivers. De verkoop is geschied ,,op de bouwwoninge genaamd Morschveen aan de Loosterkant” te Lisse, 17 april 1754. Later blijkt Wouter van der Swet of van der Zwet hier pachter te zijn. Misschien heeft de boerderij korte tijd leeg gestaan, maar het is ook zeer goed mogelijk, dat Van der Zwet zich reeds in 1754 als jonge boer hier gevestigd heeft. Het volgend jaar, op 23 november 1755 trouwde te Hillegom Wouter Pietersz van der Zwet, jongeman van Noordwijkerhout, met Aagje, dochter van Joost van Diest, geboren en wonende te Hillegom. 90) Hij was een zoon van Pieter Cornelis van der Zwet te Sassenheim en Cornelia Wouters van der Vlugt, dochter van Maria Jan. Naardenburg (!). 92) Wouter van der Zwet is tot aan zijn dood in november 1806 pachter op Morsveen/Middelburg gebleven.

De verkoop van 1781

Op 27 april 1781 verschenen voor Jacobus van Lutsenburg, schout te Lisse, en voor de schepenen Jeremias Rouwens en Jan Hirs de navolgende personen: WilIem Pietersz van Egmond en Xaverius Gerardus Joseph van der Hout. Zij hebben procuratie van ,,Mejuffrouw Maria van der Kruijs, weduwe van wijlen Anthonij van der Hout, als generale gemachtigde met machte van substitutie van de HoogEdele Vrouwe Mevrouwe Mariea Jacoba Johanna T’Jark, gemalinne en geadsisteerd met de HoogEdele Heer Jean Baptiste François George grave van Oultremont de Wégimant etc. etc.”. 92) U begrijpt het al; de boerderij wordt verkocht. Ze wordt omschreven als ,,een huisrnanswoninge, van ouds en nog genaamd Middelburg ofwel Morschveen, overduin, in de Hooge Morschvenen aan den Achterweg.. ., met deszelfs hechte, sterke, weldoortimmerde bouwhuizinge, koelkelders, stallinge voor ca. 50 koebeesten, karnhuis en -molen, schuur, varkenshok, hooibergen, wagenschuur, dorsvloer en verder getimmerte, boomgaard, bepotingen en beplantingen, met de daarbij aanhorige percelen, zo(wel) wei- als hooilanden, idem houtbossen”. Landmeter Cornelis Velsen heeft er op 14 februari 1727 een kaart van gemaakt en daarop blijkt het geheel groot te zijn 35 morgen en 519 roeden. Dit alles is – zo verklaren de heren Van Egmond en Van der Hout -,,in ‘t HeerenLogement aan den Burg binnen Leiden” op 20 januari 1781 verkocht aan de heer Egbert Bosch te Amsterdam, ,,in gereden en contanten gelde, alles zonder bedrog”.

De Heer Egbert Bosch

Volgens een notitie in het geboorteboek der doopsgezinde kerk Het Lam te Amsterdam is Egbert geboren als zoon van Arent Bosch en Aletta Thesingh op 25 juni 1721. Zijn ouders waren in 1718 getrouwd en twintig jaar later, na het overlijden van zijn eerste echtgenote, hertrouwde de weduwnaar met Cornelia Veer. 93) Egbert zelf is altijd ongehuwd gebleven. Wel was hij als doopsgezinde van de lucratieve bestuursbanen uitgesloten, maar hij had het toch tot een aanzienlijke staat van welzijn gebracht. In Lisse bezat hij de hofstede Voorburg aan de westzijde van de Trekvaart, niet ver van de brug bij Halfweg, waar hij ‘s zomers gaarne vertoefde. 94) Hij was dus bijna zestig jaar oud, toen hij de boerderij Morsveen aankocht. Op 2 mei 1788 is de heer Bosch in zijn huis aan de Keizersgracht bij de Runstraat overleden.

De kaart van 1781

Afb. 16. Plattegrond van Morsveen met bijbehorende landerijen. Kaart in kleuren door Adr. Snoek, 1781. Arch. Van Lynden/Keukenhof. Foto: W. Mesman, Lisse

Er is iets gebeurd met de kaart van Cornelis Velsen van 1727; hij blijkt namelijk zoek te zijn. Hoe vervelend dat is zal later nog blijken, maar Egbert Bosch heeft Adriaan Snoek, ,Jandmeter bij de Ed. Hoven van Holland geadmitteerd”, in september 1781 een nieuwe kaart laten maken (afb. 16). Het betreft dus weer de ,,boerenhofstede met zijn annexe landerijen en bossen, van ouds en nog genaamd Middelburg of Morsveen.” Het geheel bestaat uit ,,28 differente stukken” en is gezamenlijk groot 33 morgen, 470 roeden en 67 voet. Het blijkt dus ruim twee morgen kleiner te zijn dan verwacht was. Met letters zijn de diverse bouwsels aangegeven.

A, boerenwoning, koe- en paardestal en kamhuis.

B, grote schuur en wagenhuis.

C, twee vijfroeden hooibargen.

D, kleine schuur.

E, schuitehuis.

F, poort van de boerenwoning.

Onder aan de kaart vindt men nog met potlood genoteerd, dat aldaar, aan de zuidzijde van de boerderij, in 1796 nog drie morgen zijn bijgekocht van Cornelis Pietersz Heemskerk, voor f 1100. 95) Deze Cornelis was een zoon van Pieter Cornelisse Heemskerk, de pachter van de thans nog bestaande boerderij bij Keukenhof (zie blz. 161).

 

Afb. 17. Detail van de voorgaande kaart. Foto: W. Mesman, Lisse.

Dit perceel, dat tegenwoordig ,,‘t Hoge Stuk” wordt genoemd, kadasternummer 2839, was vroeger de moestuin geweest van de buitenplaats Middelburg (Leids Jaarb. 1971 blz. 154, kaartjes blz. 156 en 165 en afb. 17.). Pieter Cornelisz Heemskerk had deze drie morgen, ,,zijnde boomgaard, moestuin en teelland”, in 1757 op de veiling van Middelburg (Leids Jaarb. 1971 blz. 162) gekocht en er weiland van gemaakt. Met ,,het gewezen laantje” (kadasternummer 51) had hij er 810 guldens voor betaald. Met een kruisje had hij daarop moeizaam de koopacte ondertekend .96) Pieter C. Heemskerk heeft in de Hoge Morsveenen nog meer percelen weiland gekocht, zoals ook de reeds genoemde Erritlooster (blz. 161). Zijn zoon Cornelis was boer in Vogelenzang, waar thans de naam Heemskerk nog lang niet is uitgestorven! De landerijen die hij geërfd heeft, verkoopt hij stuk voor stuk aan de heer Matthijs Ooster, de eigenaar van Zandvliet, die reeds veel grond in de Morsveenen bezat. Zo werd de boerderij ten slotte bijna geheel door de landerijen van Zandvliet ingesloten. De noord-west- en de westgrens werden respectievelijk bepaald door Veenenburg en de Leidse Trekvaart.

Morsveen met Zandvliet verenigd, 1784

De Heer Bosch is niet lang in het bezit van Morsveen/Middelburg geweest. Op 11 december 1783 verscheen voor schout en schepenen te Lisse ,,Monsieur Ysbrand van Watering, Meester Metselaar alhier”. 97) Ik geloof niet, dat de naam van Van Wateringen ooit elders in de officiële acten zo fraai voorkomt. Als last en procuratie hebbende van den WelBd.geb. heer Egbert Bosch” heeft hij de boerderij voor 6000 gulden verkocht aan ,,den WelEdele Gestrenge heer Mattijs Ooster”, eveneens te Amsterdam. Matthijs Ooster, Heer van Meygisfelden in Holstein, was op 28 oktober 1747 te Amsterdam geboren als zoon van Matthijs Ooster en Maria Cornelia QueneIon. 98) Ook deze Matthijs was niet de eerste van die naam. Stamvader was Matthijs Ooster, die zich in 1610 als lakendrapenier vestigde in de goede stad Leiden. Zijn kleinzoons, Matthijs en Wouter, trokken naar Amsterdam en daar is de familie tot grote welstand gekomen. ,,Onze” Matthijs Ooster was een voornaam koopman en assuradeur op de Heerengracht, commissaris, schepen in 1777 en als oud-schepen door de erfstadhouder Willem V op 27 november 1787 geremoveerd. Verder was hij regent van het Leprozenhuis, directeur van de Levantse Handel en sinds 1781 eigenaar van de buitenplaats Santvliet of Zandvliet te Lisse, waarvan de landerijen zich uitstrekten van de Heereweg tot aan de Leidse Vaart. 99) Ooster was in 1772 in eerste huwelijk verbonden met Clara Hillegonda Hooft (1749-1800). Hun drie kinderen, waaronder opnieuw een Matthijs, zijn niet oud geworden. Ooster huwde nog twee maal en is als een krasse oude baas – zoals een portret hem vertoont – in 1842 te Utrecht overleden. Door de aankoop van Middelburg is het terrein van Zandvliet nog meer uitgebreid en afgerond. Het grootste deel van de polder der Hooge Morsveenen ofwel De Groote Looster is nu in handen van de Heer Ooster. Alleen een aantal percelen bij de Delfweg (Stationsweg) zoals b.v. de Schippers- en de Klopperslanden nog niet. Hierop liet de eigenaar van Keukenhof het oog vallen. 100) ,,‘t Smalle Veentje” aan de Delfweg was reeds sinds 20 maart 1726 met Keukenhof verbonden. 101) Te zijner tijd zouden bij het uiteenspatten van Zandvliet alle percelen samenkomen en één groot geheel vormen. De inhoud van de verkoopacte van 1783 is vrijwel gelijk aan die van 1781. Alleen wordt er nog gesproken over een verbod tot beplanting en over ,,‘t huisjestuk”. Vooral dat laatste blijkt een heet hangijzer te zijn.

Het ,,uitzicht” van Voorburg

De Heer Egbert Bosch heeft Middelburg nu wel weer verkocht, maar hij is eigenaar gebleven van zijn hofstede Voorburg, aan de andere zijde der Leidse Vaart. 94) Vanuit zijn tuinhuis aldaar genoot hij een vrij uitzicht over de weilanden tot aan de Lissese binnenduinen. Daarom maakte hij de bepaling, dat gedurende 25 jaren, ,,1808 ingesloten”, het weiland, ,,tusschen het Koussebandsboschje, onder dit verkochte begrepen, en ‘t nieuwe land van den heer verkoper, opwaarts lopende van over ‘t tuinhuis van de heer verkoper tot aan ‘t duin”, niet beplant zou mogen worden. 97) Dit is thans ongeveer kadasternummer 1608 en 614. Men heeft zich aan dit accoord gehouden. Zo zeer zelfs, dat toen Matthijs Ooster in april 1796 ter plaatse toch hout wilde poten, hij 60 gulden moest betalen aan de eigenaar van de gronden van Voorburg, Geerlof de Waal, herbergier op Halfweg, ,,hoezeer noch buitenplaats, noch tuinhuis meer in wezen is”! 102) De herbergier wist het wel! Sindsdien is dit perceel bepoot en maakt het met de voormalige Achterlooster die er tegen grenst aan de zuidzijde, deel uit van de Waterbossen. Nummer 613 wordt ook wel het Berkenbos genoemd.

‘t Huisjestuk

Een moeilijker probleem was ,,‘t Huisjestuk”. Zoals gezegd was de kaart van Cornelis Velsen uit 1727 verloren geraakt (blz. 164). Dit had al dadelijk tot moeilijkheden geleid. Men wist kennelijk niet, dat Maurits Walraven van een deel dezer kaart in 1739 een copie had gemaakt, die thans in het Gemeentearchief te Hillegom bewaard wordt (Leids Jaarb. 1971 blz. 158). De belendingen waren door de boer (Van der Zwet?) opgegeven en er was ook een lijstje van de diverse percelen, waarop tevens de grootte stond vermeld. 103) Daarop stonden genoemd ,,het stuk achter de boomgaard” (649 r), ,,de kroft aan duin” (766 r), en het ,,snepstukkie” achter de grote boerenboomgaard. Dan is er het ,,Veentiebos” (632 r), ,,het stuk tussen het veentie” (1056 r) en weer ,,het stuk achter het voorgaande”, etc. etc. Nu zijn het vooral de percelen langs de Leidse Vaart, die onze aandacht vragen. Dit zijn dan van noord naar zuid: ,,het huijsie stuk (1663 r), daar naast langs de vaart (1205 r), daar naast langs de vaart (1145 r), daar naast langs de vaart (962 r), Cousebant huisiestuk (737 r)” en tenslotte weer ,,daarnaast langs de vaart (962 r)“. Het zijn dus allemaal percelen langs de vaart met daarbij twee maal een ,,huisjestuk”. Op de kaart van 1727 (Leids Jaarb. 1971 blz. 158) resp. de letters D, C, B, A en het eerste perceel met de vermelding ,,de Heer Kousebant”. Thans respectievelijk de kadasternummers 631, 630, 627, 626 en 623. Het is nu wel duidelijk, dat met die huisjes de toen reeds verdwenen theekoepels of speelhuizen zijn bedoeld die eerder bij het water stonden en van waaruit men een aangenaam gezicht had op vele zeiljachtjes en de passerende trekschuiten (Leids Jaarb. 1971 blz. 152). 104) Het Cousebanthuisjestuk is het huidige kadasternummer 623. Hier had de ,,koepel” van de familie Cousebant gestaan. Sinds de heerschappen niet meer regelmatig op Morsveen vertoefden en dit weer gewoon boerderij geworden was, was in 1784 de theekoepel al lang verdwenen. De moeilijkheden ontstaan echter door het andere huisjestuk, het stuk waar de koepel van de buitenplaats Middelburg had gestaan, kadasternummer 631, maar ook deze blijkt men zich niet meer te kunnen herinneren. Nu werd het huisjestuk (1663 roeden) wel onder de in 1781 verkochte percelen genoemd, maar het bewuste ,,stukkie weiland” was ,,niet te vinden”. 103) Deze ruim twee morgen had men ook al bij de meting van Snoek in 1781 gemist (blz. 164). Egbert Bosch en de weduwe Van der Hout-Van der Kruijs, de ,,rentmeesteresse” van het echtpaar D’Oultremont-Tjarck hadden het hierover niet eens kunnen worden. Ook niet, nadat de zoon van de rentmeesteresse de heer Egbert Bosch in de zomer van 1782 had bezocht. Er is toen over dit ,,stukkie” een uitvoerige correspondentie gevoerd. Mr. C. P. Hoynck van Papendrecht te ‘s-Gravenhage en Josué L’Ange, notaris te Leiden worden erbij betrokken. Ten slotte wordt schout-en-secretaris van Lisse, Jacob van Lutsenburg, verzocht een en ander na te zien en copie te leveren, hetgeen hij dan ook uitvoerig doet. Deze man verdient er dus ook wat aan, en daarna heeft hij ,,de goedheid gehad Mejuffrouw de Wed. Van der Hout of iemand van harentwegen daarover te onderhouden”. Meer dan enig ander acht men namelijk de schout in staat ,,enige verdere elucidatie te kunnen geven”. 103) Men vraagt zich thans intussen wel af, waar al deze omslag voor nodig was. Want op blad 77 en 78 van het boek dat de schout zelf onder zijn berusting had, leest men zeer duidelijk, dat het bewuste perceel, nummer D, op 25 oktober 1757 voor 315 gulden was verkocht aan Willem Jan graaf van Hogendorp, schepen der stad Haarlem en eigenaar van Veenenburg (Leids Jaarb. 1971 blz. 163). Daar staat zelfs nog vermeld: ,,Met een huisje staande aan de wal op het voorsz. verkochte aan de Trekvaart”. 105) Het is het huidige kadasternummer 631. Egbert Bosch had het erbij laten zitten, maar cedeert wel duidelijk zijn rechten op het onvindbare stukje aan Matthijs Ooster. Deze blijkt een strijdbaarder natuur te bezitten. De weduwe Van der Hout is nog niet geheel overtuigd, maar wenst ten slotte het different ,,in het vriendelijke af te doen”, en ,,in der minne te schikken”. Op 30 april 1784 ontvangt Ooster 321 gulden. 103) Met deze transactie verdwijnt het ,,huisjestuk” eindelijk weer in de nevelen der historie.

Het einde van Zandvliet, 1797

Op 14 mei 1797 heeft ,,de burger Matthijs Ooster” te Lisse, de ,,bouwmanswoning genaamd Middelburg” verkocht aan de burger Lucas JMzn Boon, koopman te Rotterdam. Een week eerder was Zandvliet, inclusief Middelburg zoals het nu steeds genoemd wordt, reeds in veiling gebracht. Middelburg was ,,getrokken” door Lambertus Bicker voor f 18.300, maar er werden ,,geen verhogingen gepresenteerd” en het werd ook niet afgeslagen. Thans kocht Boon ,,Middelburg met zijne paarde- en beestestallen, schuur en barg, bossen, wei-, hooi-, en teellanden”, circa 62 morgen voor f 8000 en een custingbrief (schuldbrief) van f 5000. 106) Waarschijnlijk heeft Boon Zandvliet willen slopen en de landerijen willen verkavelen, want er staat uitdrukkelijk vermeld, dat hij hiermede niet mag beginnen, voordat de gehele koopsom betaald is. Lucas Boon Jan Michelszoon is geboren te Delft. Eerst was hij getrouwd met Anna M. P. den Boer, die in 1788 in het kraambed overleed. 107) Op 23 maart 1794 huwde hij voor de tweede maal en wel met Theodora Elisabeth Boon. 108) Hij had twee kinderen en woonde aan de Houtlaan te Rotterdam. De familie was Luthers. Verscheidene malen kocht Boon – al of niet insolvente – boedels op, die hij later weer doorverkocht; hij blijkt dus inderdaad ,,koopman” te zijn. Ook van zijn Lissese goederen heeft Lucas Boon zich spoedig weer ontdaan. Hij heeft daartoe zijn zwager, Jan Bartholomeus Snellen, gemachtigd en in april 1800 vindt ,,in de Herberg de Swaan, zijnde ‘t Rechthuis van Lisse”, de openbare verkoop plaats. 109) De boerderij in questie, ,,deel 2” bij de verkoop, wordt hier gequalificeerd als: een hechte, sterke en weldoortimmerde bouwmanswoning, genaamd Middelburg, met zijne depententiën, benevens de nombre van omtrent 62 morgen bos-, wei-, hooi- en teellanden. Ze is verpacht aan Wouter van der Zwet voor f 619 per jaar, de boerderij tot Kerstmis1800 en het huis tot 1 mei 1801. De jacht en visserij zijn voor f 171 verpacht aan de erfgenamen van mr. Van Sijpesteyn, waarbij is beschreven, dat de jacht zich ook uitstrekt over de andere percelen van Zandvliet. Ten slotte is er een ,,gegarandeerd vrije doorvaart” door de Zandsloot, een recht waarover te voren tientallen jaren gestreden was. 110) Er wordt f 75 ,,trekgeld opgestoken voor den hoogsten inzetter”. Dit is de heer J. P. Pompe van Meerdervoort (111) te Leiden voor f 9000. Ten slotte wordt het op 22 april voor f 10.000 gemijnd door de Heer S. P. Joosten te Amsterdam, ,,voor hem of zijn meester”. Nadat beide delen van het voormalige Zandvliet afzonderlijk zijn gemijnd, worden ze door notaris Martinus Heykoop nog eens te samen ,,opgehangen” en nu blijkt Joosten er toch weer naast te zitten. Het geheel wordt namelijk gemijnd door Arnoldus de Groot te Dordrecht, die al spoedig verklaart, dat hij het mede gekocht heeft voor zijn broer Levinus de Groot en Joan Michel Schmidt in Compagnie. Deze kopers waren slopers en handelaren; nu kopen ze Zandvliet, in 1801 Leeuwenhorst te Noordwijkerhout (112) en in 1805 Velserhooft bij Santpoort. 113) Middelburg wordt echter niet gesloopt; nog dezelfde dag, 22 april 1800, verkoopt De Groot het weer door aan.. . Simon Petrus Joosten voor f 10.200. 109) De Groot heeft er dus f 200 aan overgehouden. Nu is Middelburg, zoals de boerderij thans haast altijd wordt genoemd, los van Zandvliet, waarmede het sinds 1784 verbonden was, en het nadert nu Keukenhof. Joosten was namelijk gehuwd met Sara van Hoboken, een dochter uit het eerste huwelijk van de weduwe Eyssing-Scheltes, de eigenaresse van Keukenhof. 114). Vandaar die aankoop, Middelburg komt Keukenhof nader.

Boer Leemlag

D . Aankondiging van een boelhuisveiling op Middelburg in 1807, Arch Lisse, nr. 14.

In november 1806 is boer Wouter van der Zwet overleden. 115)  Zijn zoon Simon was pachter van het ,,bouwhuisje” aan de Delfweg (Stationsweg) ,,‘t Lammetje Groen”, dat ook door Joosten was aangekocht. 116) Simon van der Zwet was gehuwd met Cornelia van Wouw en in 1785 werd daar weer een Wouter geboren. 115) Pieter Woutersz van der Zwet, gehuwd met Antje Corn. van Noort, werd timmerman. 117) Ook daar kwam een Wouter, in 1795. 115) Op Middelburg was echter geen opvolger. Op 9 april 1807 werd ,,op de woninge genaamd Middelburg” boerenboelhuis gehouden. 118) Helaas ontbreekt deze jaargang in het rechterlijk archief van Lisse. Als pachter vestigde zich nu op Middelburg Jacob Leenslag. 119)

Middelburg met Keukenhof verenigd in 1808

Op 2 juli 1808 is in haar huis aan de Keizersgracht te Amsterdam de eigenaresse van Keukenhof overleden, Anna Scheltes, weduwe van Frans Gerard Eyssing, eerder weduwe van Abraham van Hoboken. 120) Van haar beide dochters was de oudste nog in leven, maar het was bepaald, dat de jongste, Sara van Hoboken, Keukenhof zou erven. Op 28 oktober 1796 was Sara getrouwd met Simon Petrus Joosten, zoon van Jan Hendrik Joosten. Sara stierf in 1807 en ofschoon zij niet in gemeenschap van goederen waren getrouwd, was Joosten toch testamentair haar universele erfgenaam. Op 2 juli 1808 zijn dus Middelburg en Keukenhof verenigd. Nauwelijks is echter Joosten in zijn rechten getreden, of hij biedt Keukenhof en al zijn verdere eigendommen te Lisse weer te koop aan. Het aanplakbiljet vermeldt: ,,Ten zesde: Ene capitale en weldoortimmerde huismanswoninge, gelegen aan de Loosterweg, genaamd Middelburg, voorzien van ene stallinge voor 30 stuks hoornvee en 3 paarden met deszelfs dorsvloer, ruime schuringe, zomerhuis, wagenhuis, karnmolen, capitale kelder en varkenshokken, twee vijfroeden hooibergen, ruime werf met opgaande bomen; tuin en boomgaard mitsgaders met een strook bos halverwege de Loosterweg van de woninge halversloot tot aan de scheidinge van het bos aan de brugge, met en beneffens de daar bij gehorende nombre van 30 morgen 150 roeden allerbest wei-, hooi- en boslanden, als één partij groot 25 morgen en 450 roeden, gelegen bij, aan en omme de woninge. ”. 121) Daarbij kwamen dan nog de vele percelen die vroeger tot Zandvliet hadden behoord en de percelen, die door Keukenhof sedert 1884 zelf waren aangekocht. Bijna de gehele polder der Hooge Morsvenen, thans meestal genoemd de Groote Looster, was opgenomen in het landgoed Keukenhof. In deze jaren, de Franse Tijd, werden zeer veel landerijen verkaveld, huizen gesloopt, bossen gehakt en tuinen vernietigd. Het ergste viel nu te vrezen. Zou dit het einde zijn? Maar neen, op ,,den 2e van Weijnmaend 1809” werd Keukenhof met alles wat ertoe behoorde, dus ook Middelburg, aangekocht door de schatrijke mr. Johan Steengracht van Oostcapelle (1782-1846), een Haagse patriciër van Zeeuwse herkomst. 122) In zijn handen en in die van zijn nazaten is Keukenhof behouden gebleven. Van 1846 tot 1899 was dit jkvr. Cecilia Maria Steengracht, gehuwd met Carel Anne baron van Pallandt. Daarna haar dochter Cornelia Johanna barones van Pallandt, gehuwd met Jan Carel Elias graaf van Lynden. Na haar dood in 1923 volgde haar zoon Jan Maurits Dideric graaf van Lynden, gehuwd met Aurelia Elisabeth gravin van Limburg-Stirum. Na het overlijden van zijn vader op 25 november 1930 kwam Keukenhof met Middelburg in het bezit van de zoon Jan Carel Elias van Lynden, de huidige eigenaar.

De Kloppersbossen

Reeds dadelijk is mr. Steengracht ertoe overgegaan zijn gebied uit te breiden en af te ronden. Het is de Franse Tijd, een moeilijke tijd, maar geld schijnt bij hem bij de aankopen geen rol te spelen. Geheel ingesloten door zijn bezit lag in de Grote Looster nog ,,een Partij wei- of hooiland”, genaamd de Klopperslanden (kadasternummers 93, 94, 99, 100 en 101). Men bereikte deze landen over het Klopperslaantje, kadasternummer 2703 (blz. 151). Dit laantje was met de Kloppersbossen Iangs de Delfweg reeds in 1783 voor f 250 door Keukenhof aangekocht. 124) Deze bossen (kadnrs. 2707, 111, 110 en 109), in de vorige eeuw soms ook De Ezel genoemd, 125) waren eigendom van ,,de Hooggeboren Vrouwe Anna Bout van Lieshout, douairière Willem Jan Grave van Hogendorp te ‘s-Gravenhage”, de eigenaresse van Veenenburg. Op 13 januari 1783 had de eigenaar van Keukenhof, Frans Gerard Eyssing, 2 morgen gekocht voor f 250. 126) Hierbij was inbegrepen de Klopperslaan, waarover vrij overpad moest worden verleend. De aangrenzende ,,ongeveer twee morgen bosland” met nog wat weiland waren aangekocht door Arij van der Zaal, timmermansbaas binnen het Vierkant te Lisse. 127) Ook deze werden door Eyssing overgenomen en wel op 3 juli. De koop prijs was f 230. Daar kwam wegens ,,onkosten aan ‘t hout” 50 gulden en 4 stuiver bij. Daar weer ,,af voor ‘t gras aan Van Klaveren verkocht 16 gulden”, zodat er 264 gulden en 4 stuivers te betalen was. Maar dan voegt de heer Eyssing er eigenhandig aan toe: ,,doch welk op f 265 gerekend is, nemende aan dit zo lang stil te houden, tot dat voorn. Heer Eyssing mij zal opgeven den opdrachte te doen en ‘t welk dan ten eersten ogenblikkelijk in ‘t werk zal stellen en de vereiste papieren overgeven, tegen uitkering dezer quitantie”. 128) Dit laatste is pas gebeurd op 17 november. Waarom deze koop zo lang geheim moest blijven is een raadsel. De bepaling van overpad over de Klopperslaan is nu wel grappig; ,,De Heer Koper zal ten eeuwigen dage” recht van overpad hebben over zijn eigen laan naar zijn eigen land! Bij dat overpad wordt gesproken van ,,wagens, paarden, hout, hooi of te voet”, maar ook van ,,vlas”. Het ,,rauwvlas” dat in augustus vanuit Flakkee en Zeeland in de Gracht werd aangevoerd, werd in de sloten en beken ,,geroot”. Daarna werd het op ,,kapeIIen” op het land gezet. Dat stonk nogal en was tamelijk onfris, maar overal trof men zulke ,,kapelIeweiden” aan. 129) Ook de Klopperslanden blijken als zodanig te hebben dienst gedaan. ,,De Akkertjes” langs de Delfweg behoorden van ouds tot het daar tegenover gelegen “Lammetje Groen”. Die werden met het ,,bouwhuisje” op 15 april 1800 door de Heer Simon Petrus Joosten aangekocht (blz. 169). 130) Ook deze Akkertjes werden in de vorige eeuw in jachtbosjes veranderd. In de Kloppersbossen is jarenlang een eendenkooi gevestigd geweest.

De Klopperslanden en de Leidse schippers

De Klopperslanden, 5 morgen en 526 roeden (kadnrs. 93,94,99,100 en 101) waren in de 18de eeuw eigendom van de roomse kerkmeester Jan Kragt. 131) Na diens dood werden ze op 13 december 1782 voor f 1200 verkocht aan Cornelis van der Klugt. 132) De dochter van ,,Cors”, Trijntje, huwde met Pieter Dammasz van Rijn, die in 1795 voor f 1500 de landen van zijn schoonvader overrnam. 132) Op 23 maart 1818 is de weduwe Van Rijn-van der Klugt te Noordwijkerhout overleden. Haar erven verkochten de Klopjeslanden aan Caspar Hendrik Wolff, de chirurgijn, wiens naam men in allerlei stukken telkens weer ontmoet. Koopprijs 2000 gulden. Wolff verkoopt ze op 15 januari 1820 weer aan jhr. mr. J. Steengracht, de eigenaar van Keukenhof, voor f 2450, plus de bijkomende kosten, en ook dat loopt op. 133) De Klopperslanden, sinds Wolff meestal de Klopjeslanden genoemd, waren regelmatig verhuurd aan de ,,schipperij van Haarlem op Leiden”, de z.g. Leidse schippers, die de trekschuiten bedienden van het nabijgelegen Halfweg. Het blijkt niet of ze ook koeien hielden, maar paarden in ieder geval! Er is een pachtcontract bewaard gebleven van 1810 met de schippers L. de Kruijff en C. Beukers, en ook een van 1819, ondertekend door C. H. Wolff, C. Beukers en A. Haverman. De pachters moeten de weilanden ,,toemaken en bestrooien zoals een goede en prijsbare bruiker behoort te doen”. Ze zullen ,,behoorlijk moeten sloten (sloten schoonhouden), molshopen slechten, niet spitten of ploegen, niet twee maal per jaar hooien”, etc. De eerste twee jaren is de huur f 130, de volgende tien jaren moet het f 140 zijn. 132)  In 1839 reed de eerste spoortrein in ons land en in 1842 worden de benodigde percelen voor de aanleg van een spoor tussen Haarlem en Leiden door de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij aangekocht. 134) Met de schipperij was het gedaan en op 11 maart 1843 kocht jhr. Steengracht het ,,huis der Leidsche schippers” aan de Leidse Vaart, thans Stationsweg 180, met een lapje grond van 87 roeden en 12 ellen. 135) Het zijn de huidige kad. nrs. 2878, 2879 en 1887. Het veelbesproken Laantje van Cousebant was ook aan de schippers gekomen. Mede namens Cornelis Rietbergen en Jan Parmentier zetten Pieter van der Velden en Johannes Rietbergen hun handtekening. De ,,Leidse schipperij” hoorde definitief tot het verleden. Jhr. Steengracht, die in 1837 ook voor f 200 ,,de zogenaamde Delfweg” (Stationsweg) had gekocht uit het bezit der domeinen te ‘s-Gravenhage, was eigenaar van geheel de zuidelijke Grote Looster geworden. 136)

Boer Van der Vlugt

De boerderij werd in deze jaren bewoond door Maarten van der Vlugt, bouwman, en zijn echtgenote Cornelia ofwel Keetje Veldhoven, bouwvrouw, in 1777 te Stompwijk geboren als dochter van Arend (van) Veldhoven en Marijtje Pietersdr Kouwenhoven. 137) Maarten zelf (1770-1830) was geboortig uit Voorschoten, zoon van Pieter van der Vlugt en Petronella Moulin ofwel Molyn. Omdat de naam Van der Vlugt in de 18de eeuw ook in Lisse reeds compareert, is het heel wel mogelijk, dat de familie oorspronkelijk uit Lisse kwam. Ook de naam Maarten kwam reeds eerder voor. Op 3 mei 1812 stierf te Lisse Maarten van der Vlugt, asman, ongehuwd. De kinderen van het echtpaar dat op Middelburg woonde, Pieter, Arend, ook Aris of Arie genoemd, Leendert, Petronella en Maria, zijn allen geboren te Noordwijkerhout, zodat de familie zich van daar op Middelburg moet hebben gevestigd. Op de meeste percelen van de Grote Looster weidde nu het vee van boer Van der Vlugt, maar niet overal. Op 16 april 1842 schrijft P. Donker, tuinman en vertrouwensman der familie Steengracht, dat Van der Vlugt het weiland ,,afkomstig van de schippers” (de Klopjeslanden) niet wilde hebben en de uitgerooide bossen tussen de spoorweg en de Leidse Vaart al evenmin. Dat moest notaris Crameris dan maar publiek verhuren. 138) Achteraf zijn vrijwel alle percelen aan de Leidse Vaart weer ingebost. Maarten van der Vlugt zelf was reeds op 3 april 1830 overleden. Na de dood van zijn vrouw op 18 oktober 1835 werd zoon Arend pachter van Middelburg. Hij was toen 25 jaar oud en trouwde op 1 mei 1836 met de twee jaar oudere Jannetje van Graven, een dochter van Ceel van Graven en Clara van Bourgonje, de pachters van Nieuw Zandvliet, thans Stationsweg 162. In het pachtcontract van de ,,boerenhofstede genaamd Middelburg, bestaande in (sic) een woonhuis, stalling voor vee, schuur en hooibergen, alsmede den tuin bij deze woning gelegen”, worden de percelen ,,in de Hooge Mosveen” alleen maar globaal aangeduid, want Van der Vlugt verklaart ze ,,volmaakt te kennen”. 139 Het pachtcontract bevat een groot aantal voorwaarden, o.a. om de gemelde landerijen niet meer dan voor de helft te hooien en nooit hetzelfde land twee jaar na elkaar. Er mag geen hooi worden verkocht. Ook mogen er geen ,,vreemde paarden” en niet meer dan 25 melkkoeien worden geweid. Alle mest moet de pachter ,,op de woning laten”. Bovendien moet hij jaarlijks ,,zes bokken (schuiten) goede, oude paardemest” kopen en die over het land strooien. Eén bok kost f 30, maar al wordt ook deze mest duurder, hij zal zich toch aan deze bepaling moeten houden. Verder zal hij de kwitanties van de gekochte mest moeten vertonen. Als we bedenken, dat men op Keukenhof veel paarden had en hieromtrent ook veel contacten onderhield met Engelse stallen, dan kan men misschien vermoeden, waar een deel der mest vandaan kwam. Ook is vastgelegd, dat de pachter de somma van 30 cent zal moeten betalen aan de ,,bediende” van Keukenhof, telkens wanneer deze een koe uit de bossen moet drijven. De pacht is f 950 per jaar, later f 952. Dit contract is telkens weer vernieuwd, aanvankelijk met Arie van der Vlugt, maar later met diens zoon Marcelis of Selis. Uit het huwelijk van Arend van der Vlugt en Jannetje van Graven waren drie kinderen geboren. De oudste was Arie, geboren 16 april 1838. Hij betrekt later een boerderij aan de Heereweg bij de Tol. Dan volgt de genoemde Seel. Ten slotte nog Clara, geboren in 1848. Dan woonde er nog een nichtje in huis, Petronella van der Vlugt, geboren 4 mei 1853. Selis van der Vlugt, geboren 9 oktober 1843, trouwde in 1877 met Hendrika van Rijn, geboren te Voorhout op 23 januari 1852. Uit dit huwelijk zijn op Middelburg een groot aantal kinderen geboren: Johanna Maria (1878), Damianus Augustinus (1879), Arnoldus (1880), Elisabeth (1881), Cornelia (1882), Martinus (1884), Sophia Johanna (1885), Marcelis (1886), Leonardus Cajetanus (1888) ; (waar haalt zo’n boer zulke mooie namen vandaan? Daar zal de ,,heiligenkalender” wel aan te pas zijn gekomen! Of was er een pater of broeder in de familie, die de namen Damianus of Cajetanus droeg?), Wilhelmus (1889) en Clara (1891). Dit was nog niet de laatste, maar toen woonde het gezin niet meer op Middelburg.

Verbouwing van Middelburg

Afb. 22. De boerderij Mo(r)sveen of Middelburg. Foto:: A. M. Hulkenberg, Lisse

Men zegt, dat de boerderij omstreeks het midden der vorige eeuw eens geheel of gedeeltelijk zou zijn uitgebrand. Het kan misschien waar zijn, al zijn er in het geheel geen papieren hieromtrent bewaard gebleven. In ieder geval heeft er wel toen ter tijd een aanzienlijke verbouwing plaats gehad. De plattegrond van het voorhuis is dezelfde gebleven en ook de ,,grote schuur” of ,,wagenschuur” (afb. 22) is zoals van ouds. De dwarsbouwsels aan het achterhuis blijken echter verdwenen. Daar vinden wij nu die romantische ruitvormige vensterraampjes, die men ook op Wassergeest aantreft (afb. 22). Deze buitenplaats was in 1852 door de familie Steengracht aangekocht. Ze werd verhuurd aan Carel A. A. baron van Pallandt (van Keukenhof), die het huis deed slopen en op de fundamenten een boerderij bouwde, ook al met trapgevels en ruitvenstertjes. 140) Ook het huis Keukenhof werd in een romantisch kasteel gemetamorfoseerd. 141)

De voorzijde van Middelburg kreeg een trapgevel met aan weerszijden symmetrische raampartijen. Daardoor moesten de vensters van de opkamer boven de kelder vergroot. Dat gaat bezwaarlijk, als ook het achterliggend huis niet geheel verbouwd wordt. Het zijn aldus schijnvensters geworden met fraaie sierluiken. Wie zou menen dat de bewoners van Middelburg erg lang slapen of een afkeer hebben van frisse lucht, vergist zich; de vensteropeningen bevinden zich aan de andere zijde. Zo blijkt de ,,boerderij uit de tijd van Jacoba van Beieren” in zijn huidige vorm nauwelijks 120 jaar oud te zijn.

Afb. 23. De boerderij Mo(r)sveen of Middelburg, voorzijde. Foto: Mielo, Lisse.

Dat neemt niet weg, dat het een alleraardigst huis is. De onbekende architect blijkt een goede smaak te hebben gehad. Vooral is ook belangrijk, dat men gebruik heeft gemaakt van oude handvormstenen, die aan het gebouw een zeer archaïserend en landelijk voorkomen geven. Omstreeks 1880 heeft de ,,wandelende dominee” J, Craandijk op een mooie voorjaarsdag Lisse bezocht. 142) Hij stapt nu van de Stationsweg over de binnenweg (Loosterweg) naar de boerderij Middelburg en beschrijft zijn indrukken als volgt: “Eiken en populieren vormen er een laan, die later in den zomer haar koele schaduw zal geven. Ter rechterzijde loopt een lange, rechte voort, die wij reeds uit de overplaats van Keukenhof (het tegenwoordige tentoonstellingsterrein) zich hadden zien uitstrekken onder het jonge frisse groen van het dichte hakhout. Weiden en bollenland, van verre door donkere bossen en blinkende duinen begrensd, beginnen zich meer te vertonen en in de grote vlakte golft de pluim van witten damp boven den voorbij snellenden spoortrein. De zandstreek hebben wij nog niet verlaten, al werden reeds hier en daar de hoogten geëffend, om voor weide en teelgrond plaats te maken. Zandige heuvels, met dennen begroeid, wilde struiken langs hellingen en in valleien, witte berken, hoge sparren, wier toppen boven ruige duinglooiingen uitsteken, geven nog altijd aan het landschap een woest en indrukwekkend karakter. Een zanderij bewijst, dat het werk der ontginning nog altijd wordt voortgezet. Huizen zijn er schaars. Een grote boerderij, met gotische ramen en trapgevel, die er ondanks zijn middeleeuwse bouwstijl nog tamelijk nieuw uitziet, ligt aan onze linkerhand. Er staan fraaie iepen bij, wier forse takken zich over een helder water welven, en niet ver van daar vinden wij een bospleintje met wild uitgewaaierde bomen”.

Het heldere water, waarvan Craandijk hier spreekt, is verdwenen. Ook is een stukje van het boerenerf afgenomen toen men de bocht in de weg iets heeft af geflauwd en is het kleine houten watermolentje achter de boerderij helaas gesloopt, maar verder is de situatie tot op heden nog onveranderd gebleven.

Boer Van Graven

In 1892 is de familie Van der Vlugt van Middelburg weggetrokken. Selis had de boerderij Laag-Teylingen onder Voorhout gekocht, thans Frank van Borselenlaan 2, maar hij kon haar nog niet dadelijk betrekken. Anderzijds zocht men een pachtboerderij voor de familie Van Graven, die op Oud-Zandvliet woonde, waarvan de weiden door de gebroeders Driehuizen werden gescheurd tot bloembollenland. Een oplossing werd gevonden, doordat Van der Vlugt voorlopig de boerderij van Keukenhof betrok en daarna, in 1894, naar Laag-Teylingen verhuisde, waar het nageslacht nog steeds woont. De oude Aris of Arend van der Vlugt sr. heeft dit alles niet meer beleefd; hij is in 1894 te Lisse gestorven. Zijn vrouw, Jannetje van Graven, was hem reeds op 12 februari 1882 in de dood voorgegaan. In zekere zin bleef Middelburg toch in de familie toen Jaap van Graven, gehuwd met Helena van Ruiten, er zich vestigde. Jaap was een achterkleinzoon van Arie van Graven, de trouwe pachtboer op Oud-Zandvliet, dat naar een der eigenaars, Marinus Temminck, later ook wel ,,Marinus” werd genoemd. 143) Hij werd als pachter opgevolgd door zijn zoon Cornelis Jacobus, ,,Kees” (1884- 1950). Na diens overlijden zette zijn weduwe, Maria Smit, het bedrijf tezamen met haar jeugdige zoon Herman voort, totdat deze Herman, gehuwd met Maria Schrama, zich niet zonder trots zelf boer op Middelburg mocht noemen.

Toeristisch project Lisse

Het echtpaar Van Graven zou niets liever zien, dan dat hun zoontje Kees later de familietraditie zou voortzetten. Nu is het thans meer dan ooit moeilijk in de toekomst te kijken. Men kan zich afvragen of een boerenbedrijf, vooral een geleidelijk aan meer geïsoleerd liggend bedrijf, nog wel rendabel is. Vooral ook, of het nog wel past in de sociale structuur van de toekomstige gemeenschap. Maar er is nog meer.. . In september 1968 verscheen onverwacht de omvangrijke eindexamenscriptie van mejuffrouw Simone J. Hooij, studente aan het Nederlands Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme. Een prachtige, goed uitgewerkte en uitstekend gedocumenteerde studie. 144) Ieder instituut zou zich met een studente die iets dergelijks presenteert waarlijk gelukkig prijzen! Het werd allemaal nog aardiger, toen Simone een zeer aantrekkelijke jonge vrouw bleek te zijn, die in staat bleek op heldere en charmante wijze desgevraagd haar “Toeristisch project” toe te lichten. Op verschillende wijzen bleek Keukenhof voor het moderne toerisme bruikbaar. Bij Mogelijkheid C was in de polder van de Grote Looster een uitgestrekt recreatiepark geprojecteerd, door onvriendelijke mensen ook wel pretpark genoemd, alsmede kampeer- en parkeerterreinen. Het was allemaal werkelijk bijzonder aardig, maar toen bleek, dat een enkele volijverige middenstander al zat uit te denken, waar hij wel het beste zijn verkoopstandje zou kunnen neerzetten, werd het voor de eigenaar en de pachter van de gronden, die een en ander goeddeels uit de krant moesten vernemen, toch wel wat onaangenaam. Zo behoefde de uitstekende scriptie ten slotte toch nog één verbetering. In de zinsnede waarin vermeld stond dat Graaf van Lynden ,,zeer welwillend tegenover het hele plan” stond, moest over het woordje ,,zeer” een papiertje met de letters ,,m.i.” worden geplakt, waardoor het gehele project m.i. zeer aan waarachtigheid had gewonnen. Waar leidt dit alles nu heen? Zou dat ,,groene hart”, die ,,groene long” van Holland, met zijn uitlopers tot aan de kust, nu toch worden aangetast? Zou dit verrustigende uitzicht over het boereland met wat houtbosjes en zijn weilanden met koeien nu toch verloren moeten gaan? Wie wil dat eigenlijk? De eigenaar niet en de pachter ook niet en de mens die dit arkadisch landschap met welgevallen aanschouwt al evenmin.. . Fatalisme blijkt bij landschapsplanning vaak een zeer slechte adviseur te zijn.

Aan het einde staan aanvullingen uit het Leids Jaarboekje 1975 op bovenstaande verhaal

AANTEKENINGEN

  1. Archief Van Lynden/Keukenhof, perkamenten charter, nog ongenummerd. Leids Jaarb. 1971, kaartje blz. 148, tweede huis ten zuiden van Veenenburg.
  2. Met dank aan de heer A. C. Crena de Iong, secr. Woordenboek der Nederlandsche Taal te Leiden.

3 . J. Prinsen JL zn, Bronnen voor de kennis van leven en werken van Jan van Hout, deel 11 blz. 21.

  1. A.R.A., Arch. Hof van Holland 3280, Register van decreten, fol. 445 verso e.v. Zie voor de herberg De Zwaan te Leiden Leids Jaarb. 1971. blz. 145.

5 . A. M. Hulkenberg, ‘t Roemwaard Lisse (1971) blz. 30.

  1. Leids Jaarb. 1971 blz. 152/54 en afb. 17.
  2. J. Kloos, Noordwijk in den loop der eeuwen (1928), blz. 46.
  3. Ruychaver was eigenaar van Oostende te Hillegom. A. M. Hulkenberg, ‘t Vermaaklijk Hillegom (1972). blz. 62.
  4. zie noot 1. De ,,sententie” was gedateerd 28 sept. 1580. Deze jaargang ontbreekt echter juist in het Arch. van het Hof van Holland. De naam “Ruige Neel” is niet origineel. Reeds omstreeks 1560 draagt ook een zekere Cornelis Cornelis deze bijnaam. (A. M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse (1960), blz. 37).
  5. Uit het z.g. lange boek van ir. A. F. de Graaff te Lisse.
  6. Gaarderboeken van het Morgengeld, Arch. Rijnland Leiden.
  7. A.R.A., Rechtarch. Lisse nr. 1, fol. 11 en 86.
  8. Archief Van Lynden/Keukenhof, perkamenten charter zonder zegel.
  9. Zie over de duinmeiers Hits: A. M. Hulkenberg, De kleurige Keukenhof (1971), blz. 10 tot 13.
  10. A.R.A., Recht.arch. Lisse nr 1,29 mei 1585
  11. M. Thierrv de Biie Dólleman en mr. O. Schutte. Het Haarlemse geslacht Van der Laen, De Ned.’ Leeuw’ 1969, blz. 13 (portretten) en 14, overdruk. Kinderen van dit echtpaar worden genoemd in Leids Jaarb. 1971 blz. 147. te weten Willem, Anna en Maria. Maria, weduwe van Jan Meerman, was dus niet de oomzegster van Willem Ruychaver, zoals ten onrechte vermeld, doch zijn jongste zuster!
  12. Archief Van Lynden/Keukenhof, perkament met beschadigd zegel.
  13. H. G. A. Obreen, Het geslacht van Wassenaar (1903), blz. 89. Taxandria 1909, blz. 242.
  14. Gaarderboek van Rijnland, 1612 e.a.
  15. Zie over hem De Aagtenkerk van Lisse, blz. 42 en 183. Ook. A. M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse. (1966), blz. 77.
  16. Gaarderboek van Rijnland 1624.
  17. Taxandria 1909, blz. 242 en 1934, blz. 212. Voor de Langeveldse kapel zie Kloos (noot 7).
  18. A. J. van der Aa, Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden (1845), 6de deel, blz. 427 e.v.
  19. Zie noot 22. Vgl. De Ned. Leeuw 1913 kol. 219.
  20. J. E. Elias, De Vroedschap van Amsterdam (1905), dl 1 blz. 534 en 536. Met dank aan de heer M. Thierry de Bije Dólleman te Heemstede.
  21. Arch. Van Lynden/Keukenhof, zeer groot perkament, zoals de meeste stukken nog ongenummerd.
  22. A.R.A. Rechtarch. Lisse, nr. 7, fol. 176 recto.
  23. Arch. Van Lvnden/Keukenhof. perkament met zegel.
  24. Haesgen van Foreest comparreert in 1584 in een acte betreffende de hofstede Breelant met 17 morgen te De Zilk. (A.R.A.. Arch. Cousebant 839-893. Kaart Coll. Hingman nr. 2336). Zij was een dochter van Willem van Foreest en Marietje Cornelisdr. Haar grootouders van vaderszijde waren Mr. Pieter Cornelisz van Foreest, schepen en burgemeester van Haarlem. en diens tweede echtgenote Margriete Willemsdr. van Sassen (Dit laatste is waarschijnlijk een toponiem). Van moederszijde: Cornelis Thymansz en Duve Tansdr. (Met dank aan de heer M. Thierry de Bije Dólleman).
  25. A.R.A., Arch Cousebant nr. 13, huwelijkse voorwaarden.
  26. Drs. C. van de Haar, Het Huis Grote Markt 21, Jaarb. Haerlem 1956. Dr. G. H. Kurz. Het Huis dat Tacob van Camen bouwde, id. 1957.
  27. Bijdragen Bisdom Haarlem X-en Archief Cousebant.
  28. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament met zegel.
  29. A.R.A., Rechtarch. Lisse nr. 8, fol. 243 e.v.
  30. ‘t Vermaaklijk Hillegom blz. 20. ‘t Roemwaard Lisse blz. 30. De kleurige Keukenhof blz. 7, 12 en 13.
  31. Gemeentearchief Hillegom nr. 196.
  32. Jaarb. Centr. Bureau voor Genealogie 1969. J. B. van Loenen, Beschrijving en kleine kroniek van Hillegom (1916), blz. 65/66.
  33. A.R.A., Arch. Cousebant, voorl. nr. 769.
  34. Volgens drs. J. Fox zou misschien nog iets te vinden zijn in de ,,Verbalen van het Hof van Holland”, invnr. 1348. Ondanks de deskundige assistentie van drs. P. A. Henderikx is schrijver hierin niet geslaagd.
  35. ‘t Roemwaard Lisse blz. 32. Portretten in De kleurige Keukenhof, blz. 27 en 35.
  36. Arch. Van Lynden/Keukenhof, diverse stukken. A.R.A., Rechtarch. Lisse, nr. 8, fol. 256 verso en 257 recto e.v.
  37. De kleurige Keukenhof blz. 30 en 33 (kaartje).
  38. Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42, dubbel folio met situatieschets.
  39. A.R.A.. Arch. Cousebant nr. 46.
  40. Idem nr. 17. Is deze lustplaats Morsveen of is het misschien Breeland (noot 29)?
  41. A.R.A., Rechtarch. Lisse nr. 12 fol. 10 verso. Arch. Cousebant nr. 21.
  42. Gaarderboek van Rijnland.
  43. Bijdragen Bisdom Haarlem V, blz. 98-104. Zie ook noot 31.
  44. Idem X, blz. 124, 152, 166, etc. Afb. van dit ,,kerkje” in Jan Hoeben, Zeven eeuwen Haarlem, deel 1 (1966), blz. 120.
  45. De Aagtenkerk van Lisse, blz. 61 en 64.
  46. A.R.A., Arch. Heereman van Zuydtwijck nr. 15.
  47. A.R.A., Recht. arch. Lisse 139, Jacob Pietersz Aardenburgh, duinmeier, insolvent in 1719. De kaart van 1635: HvZ nr. 15.
  48. Gemeentearchief Hillegom. Pak 85 nr. 22. 23. 24.

 

  1. De Aagtenkerk van Lisse, &. 49-52.
  2. Gemeentearch. Lisse nr. 365, Gaarderboek morgengeld 1698.
  3. Voor al deze familiegegevens A.R.A., D.T.B. nr. 2 (gaarder) fol. 11, 24, 187. Id. nr. 8, nr. 9, fol. 43 VS en 77, nr. 15, fol. 125, etc.
  4. A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 12 fol. 250 verso en 251 recto.
  5. Id. nr. 8 fol. 280.
  6. Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42.
  7. De kleurige Keukenhof, blz. 12/13 en 28/29. A.R.A., Recht. arch. Lisse 15, fol. 197v.
  8. Jhr. mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt. Beschrijving van het H. Kerstgilde (1905). Dit gilde bestaat nog steeds en heeft een kapel in de kathedrale basiliek te Haarlem (Joh. W. B. Beijk, De Nieuwe Sint Bavo te Haarlem (1948). blz. 67-70). De heer M. Th. de Bije Dólleman maakt mij erop attent, dat het niet geheel juist is, dat de toelating slechts open zou staan voor de hoogste katholieke kringen (Leids Jaarb. 1971 blz. 157). De ,,stoelen” vererfden, zodat soms ook ,,kleyne luyden” zitting hadden in dit loffelijk genootschap.
  9. A.R.A., Archief Cousebant nr. 53.
  10. Idem nr. 55.
  11. Zie noot 29. Gemeentearchief Noordwijkerhout, nr. 388 fol. 123.
  12. Het Huis Dever te Lisse, blz. 164 met voetnoot en 165, afb.; mr. E. B. F. F. baron Wittert van Hoogland, De Heeren van Hoogmade (1944), blz. 57 e.a.
  13. A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 15 fol. 103-105 verso. Origineel perkament met zegel in Archief Van Lynden/Keukenhof. Zie Leids Jaarb. 1971 blz. 152.
  14. A.R.A., Recht. arch. Lisse fol. 190 verso e.v. Voor Meer en Duyn zie ‘t Roemwaard Lisse blz. 34 en Leids Jaarb. 1951 blz. 110 e.v.
  15. A.R.A., Lisse D.T.B. nr. 2, Gaarder, fol. ll. Idem Lisse 8.
  16. Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42. Weijntie blijkt in 1751 reeds twee maal weduwe. Vgl..De Aagtenkerk van Lisse blz. 87.
  17. Gemeentearch. Lisse nr. 219 (nrs. 67-69), 1733/44.
  18. A.R.A., Recht, arch. Lisse nr. 68 fol. 71 verso -73.
  19. Idem nr. 11 fol. 139 verso en elders.
  20. Gaarderboeken morgengeld van Rijnland, etc. Zie voor Croessinck De Ned. Leeuw 1942. kolom 193.
  21. Zie o.a. ‘t Roemwaard Lisse blz. 52.
  22. Zie over hem De kleurige Keukenhof, blz. 13, 14, 28 en 30.
  23. A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 8 fol. 37.
  24. Arch Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42, perkament.
  25. Zie noot 77. Voor D’abenis en Dubbelhoven zie ‘t Roemwaard Lisse, blz. 56.
  26. Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42, perk. met gebroken zegel.
  27. Idem, Juriaan Vreeburg heeft procuratie.
  28. De kleurige Keukenhof blz. 12/13 en 28/29, met kaarten.
  29. Zie b.v. bij noot 75.
  30. Archief Oultremont-Familie, Glains (Ans) bij Luik, dossier 50.
  31. Nicolaas Tjarck had nog wel elders in Lisse bezit. Op 8 mei 1778 verkopen mr. Gerard Petrus Diert, heer van Melissant, Henricus Gerardus de Jonge, heer van de Groote Lindt, etc., en Joseph Gabriel de Casas van Wien, als executeurs van de weduwe Nicolaas Tiarck voor f 2425 tien morgen weiland in de Lisserpoelpolder aan Jan Verdegaal (A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 23 fol. 246 verso e.v.). Tot voor kort was dit weiland in de familie VerdegaaI (van Poele-way). Het is bij de bebouwing van de Poelpolder verkocht aan de gemeente Lisse.
  32. Zie Leids Jaarb. 1971 blz. 155 e n 157.
  33. Arch. Van Lvnden/Keukenhof, papiertje, ongenummerd.
  34. Origineel in Arch. Van Lynden/Keukenhof.
  35. A.R.A., Recht. arch. Lisse, nr. 74 fol. 214 verso.
  36. Gemeentearch. Lisse. ms. 85-89. Verpondingen.
  37. A.R.A., D.T.B. Hillegom nr. 12 pag.-55. Zie ‘t Vermaaklijk Hillegom, blz. 8/9.
  38. A. M. Hulkenberg. ‘t Seer heerlijk Sassenheim en Voorhout (1972), blz. 48.
  39. Id., Recht. arch. Lisse nr. 24 fol. 56 verso e.v. Perkament met gebroken zegel in Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42.
  40. Gemeentearchief Amsterdam. Inlichting van mejuffrouw dr. I. H. van Eeehen.
  41. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 28.
  42. A.R.A., Recht. arch. Lisse, nr. 25 fol. 283. Origineel perkament in Arch. Van Lynden/Keukenhof. Dit perceel wordt hier verkeerdelijk de Erritlooster genoemd, die echter aan de zuidzijde van Morsveen lag. Kennelijk was de naam reeds in onbruik geraakt; men komt hem ten minste in het geheel niet meer tegen. Heemskerk had procuratie verleend aan Jurriaan Vreeburg, die in tegenstelling tot de meeste leden van deze familie niet kan schrijven. Hij tekent met een maalteken.
  43. A.R.A., Recht. arch. Lisse, nr. 104, 25 okt. 1757.
  44. A.R.A., Recht arch. Lisse nr. 24 fol. 207 verso e.v. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament, voorl. . 42.
  45. Gemeentearchief Amsterdam, Part. arch. nr. 186. Id. Jaarverslag 1957 pag. 25. Elias, De Vroedschap, deel 11 blz. 727.
  46. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 32.
  47. Zie blz. 171.
  48. Het Veentje zelf is niet zeer interessant; wel echter het grote aantal desbetreffende perkamenten charters met zegels in het Arch. Van Lynden/Keukenhof, de oudste van 1572/77.
  49. Arch. Van Lynden/Keukenhof, folio bij voorl nr. 42.
  50. Idem, voorl nr. 42, diverse stukken.
  51. Gemeentearchief Hillegom. inv.nr. 122 Dak 72. Zie blz. 156.
  52. A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 20 fol. 77-78 verso.
  53. Idem nr. 26 fol. 29 verso -31 recto. Originele, ten dele vergane koopbrief in Arch Van Lynden/Keukenhof, met een copie van 1800.
  54. Gemeentearchief Rotterdam. Inlichting van drs. R. A. D. Renting, archivaris.
  55. Id., oud notarieel archief, inv. nr. 3245/272-275.
  56. Groot perkament in Arch. Van Lynden/Keukenhof bij voorl.n r. 42, alsook een ,,Specificatie” (folio).
  57. Hierover vele stukken in Arch. Van Lynden/Keukenhof.
  58. Ned. Adelsboek 1949 blz. 496.
  59. Archief Leeuwenhorst, Noordwijkerhout. Met dank aan de heer J. Ph. N. du Quesne van Bruchem.
  60. Drs. J. van Venetien, Hart van Kennemerland (1968), blz. 87.
  61. De kleurige Keukenhof, blz. 52.
  62. A.R.A., D.T.B. Lisse 8. Id. 7, begraafboek, 6 nov. 1806 op ‘t kerkhof bij de dorpskerk begraven.
  63. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament met beschadigd zegel bij voorl. nr. 42.
  64. De Aagtenkerk van Lisse, blz. 111.
  65. (Halve) gedrukte affiche in Gementearch. Lisse, nr. 14.
  66. Over Leenslag is in de Lisser archieven niets te vinden. Hendrik Leenslag was pachter van Sixenburg onder N’hout, dat sinds 1848 ook tot Keukenhof behoort. Hij was gehuwd met Barber Swaanepol. Zijn dochter Femmetje, geboren in 1786, trouwde in de bekende Lissese Blokhuis-familie.
  67. Gemeentearch. Amsterdam, N.A. 14452, acte nr. 210 en 211. Id. 1076/110 verso en 1077/153 N.K., 641/396 fol. 199 verso, etc.
  68. Arch. Van Lynden/Keukenhof, originele affiche, 194×45 cm, ongenummerd. Halve affiche in Gemeentearch. Lisse, nr. 14.
  69. A.R.A., Recht. arch. Lisse nr. 28 fol. 162 verso – 168 verso. Originele acte in Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 40.
  70. De kleurige Keukenhof, blz. 52, 53, 57 en 65, met portretten. Ned. Adelsb. 1952 blz. 12, etc.
  71. Arch. Van Lynden/Keukenhof, voorl. nr. 42, perkament met gebroken zegel. ,,Kloppers” of ,,drijvers” drijven bij de jacht het wild op. Of hiermede de naam verklaard is, weet ik niet.
  72. Idem, omstreeks 1880, ongenummerd.
  73. A.R.A., Rechtarch. Lisse, nr. 24 fol. 187 verso en 188 r.
  74. Idem, 206 verso en 207 recto.
  75. Arch. Van Lynden/Keukenhof, handschrift Eyssing, ondertekening A. van der Zaal.
  76. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 24. De huidige Kapelstraat te Lisse heeft haar naam te danken aan de voormalige Kapelleweide en het Kapelleland. Schr. meende, dat de opbrengst dezer percelen bestemd zou zijn voor ,,de kapel van Lisse” (± 1250-1461). Het is echter zeer goed mogelijk dat hier, vlak bij het Meer en de Gracht. vroeger vlaskapellen stonden. En vandaar dan de naam! Beide is mogelijk.
  77. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament. Eveneens copie, bij voorl. nr. 42.
  78. Zie over hem De Aagtenkerk van Lisse, blz. 100 en 183.
  79. Arch. Van Lynden/Keukenhof, map ,,Klopjeslanden”, perkament met gebroken zegel en diverse andere stukken.
  80. Idem, voorl. nr. 47. Portretten van de chirurgijn Wolff en echtgenote in De Aagtenkerk van Lisse, blz. 123. Deze portretten bevinden zich thans bij de Dames Verdegaal, Bijweglaan 20, Bennebroek.
  81. Idem, ,,Spoorweg N. 58” in grauwe omslag.
  82. Idem, folio met opschrift: ,,Boek 55 n. 65, den 16 Junij 1843, D5, nr. 285, b 18”.
  83. Idem, voorl.nr. 55.
  84. Gemeentearchief Lisse, Burg. Stand en Bevolking. In Noordwijkerhout woonden ze dicht bij de Leidse Vaart.
  85. Arch. Van Lynden/Keukenhof, map ,,Diversen, Lageveense polder”.
  86. Idem, 12 folioblz., ongenummerd.
  87. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 120.
  88. Idem, blz. 24/25.
  89. Wandelingen door Nederland met pen en potlood (1882), zesde deel blz. 281/82.
  90. ‘t Roemwaard Lisse, blz. 32 en 34.
  91. Simone T. Hooii, Toeristisch proiect Lisse (1968). gestencild.
  92. Zie Leid; Jaarb:‘1971, blz. 164 regel 8 e.v:

 Tekst en foto’s uit het Leids jaarboekje 1972 pag 139

 

Leids Jaarboekje 1975 blz 147

Door A, M. Hulkenberg

AUDI ET ALTERAM PARTEM

AANVULLING OP ,,MORSVEEN, MOSVEEN OF MIDDELBURG TE LISSE”, LEIDS JAARBOEKJE 1972, BLZ. 139-182

door A. M. Hulkenberg

1. Een kaartje waarop dit “Laantje van Cousebant” is aangegeven is gepubliceerd in Hulkenberg, Keukenhof, Dordrecht1975, blz132 (Hollandse Studiën 7)

In het Leids Jaarboekje van 1972 leest men op blz. 149 tot 152 over de slaande ruzie tussen de heren Cousebant en Sypesteyn. Sypesteyn zoekt voor het afzanden van zijn duinen in Hillegom en Lisse een verbinding te water met de Leidse Trekvaart, maar telkens stoot hij het hoofd. Nu wil hij het smalle perceel, evenwijdig aan de Trekvaart doorgraven, waarover het ,,Laantje van Cousebant” loopt. 1) Het relaas omtrent wat er gebeurde op 26 en 27 oktober 1659 was voornamelijk opgebouwd uit gegevens die zich in het familiearchief Cousebant bevinden. Sypesteyn komt er daar niet best af! De heer Peter van Mensch te Nieuw-Loosdrecht was zo vriendelijk mij op een tweetal stukken attent te maken uit het familiearchief van Sypesteyn, te weten de nummers 302 – 1 en 2. Thans horen wij dus ook de tegenpartij. Helaas heeft het verweer mijn oordeel over de Sypesteyns, met name over de vader, niet vermogen te wijzigen. Hij blijft een lastig personage. Volgens de heer Van Mensch was hij niet de laatste Sypesteyn wie deze kwalificatie toekwam. In het Leids Jaarboekje 1972 leest men op blz. 149, hoe op 26 oktober 1659, des avonds, de palen die de doorvaart moesten belemmeren waren verwijderd. De zoons van Cousebant hadden toen het gat onmiddellijk met aarde doen stoppen. Volgens hen had Sypesteyn enige personen ,,geaposteerd” (op post gezet), die het ogenblikkelijk weer begonnen open te baggeren en met geweld open hielden. Volgens Sypesteyn was de ware toedracht echter geheel anders. Hij heeft een tweetal getuigen, Michiel Claesz., uit Hillegom, zich schrijvende Machiel Klaesse, omstreeks 40 jaar oud, en Claes Simonsz. (Simonse), ongeveer 28 jaar, wonende te Vogelenzang. Van ,,aposteren” blijkt niets! Ze zijn op 27 oktober beiden gewoon ,,komen gaan langs de Delf(weg) naar Halfweg, ‘s morgens tussen licht en donker”. Dat moet dus ongeveer tegen half zeven zijn geweest.

Het is een vreemde zaak. Wat doen twee eenvoudige lieden zo vroeg in de morgen op de weg? Die gaan natuurlijk naar hun werk. Maar van Hillegom komende loopt men dan de Delfweg (thans Stationsweg) van Keukenhof naar de Leidse Vaart. Wie van Vogelenzang komt zal het jaagpad langs deze vaart aflopen. Het zijn bovendien hele afstanden die ze dan in het donker reeds hebben afgelegd. Daarbij moet Michiel Claesz. dan ook nog de moeite hebben genomen om van de brug bij Halfweg een stukje langs de Trekvaart naar het noorden te lopen, wil hij kunnen zien wat bij de omstreden doorvaart gebeurde. Waarom deed hij dat? Volgens hun verklaring hebben ze ,,gezien, dat iemand in een gat ofte sloot, door Cousebant’s Laantje al lang geweest zijnde, ‘twelk daags te voren was toegestopt bij (door) Cousebant voornoemd, stond en baggerde”. Wie dat was, weten ze niet.. En wat doen nu deze brave mannen? Ze begeven zich rechtstreeks naar het huis van de heer Van Sypesteyn, ,, ‘t Huys te Hillegom”, het huidige gemeentehuis. Dat is altijd nog ruim vijf kilometer lopen, en men vraagt zich af, wat deze toevallige passanten daartoe kan hebben bewogen. Het verhaal gaat door. Onze Machiel en Claes worden ogenblikkelijk tot de heer van Sypesteyn toegelaten, die zij ,,op zijn kamer nog vonden te bedde leggende”. Wat zal de goede man vreemd hebben opgekeken! Zijn eerste woorden zijn: ,,‘t Is mij leed dat iemand dat doet”! En dan vervolgt hij: ,,Want Cousebant zal lichtelijk menen, dat ik het heb laten doen. Echter nu het open is, dewijl hij, Cousebant, nu ruim 1,5 jaar zonder vragen door mijn sloten heeft gevaren, zo zal ik van-de-mergen ook mijn zanders door ‘tzelve laten varen totdat hij ‘t weer stopt, want ‘tzelve maar 1,5 roe door zijn land loopt, dienvolgens geen hinder van kan hebben”. Dat is ten slotte een hele volzin voor iemand die juist uit de slaap is onttwaakt! Op blz. 150 van het Leids Jaarboekje 1972 wordt verhaald, hoe de zandschuiten van Sypesteyn die dag inderdaad ,,met alle geweld” tussen Cousebant’s landerijen doorvoeren en wat er daarop volgens het getuigenis van de heer Cousebant allemaal gebeurde. Hieronder volgt nu de lezing van de heer Sypesteyn. Voor hem getuigen Dirck Gerritsz., oud omstreeks 33 jaar, Cornelis Jansz. Luyt of Luiten, ± 35 jaar, Jan Cornelis Bli of Bly, ± 24 jaar en Claes Symonsz.,  ± 28 jaar, allen ,,voor Jonker Ascanius (van Sypesteyn) zandende aan Halfwegen”. Allemaal eigen personeel dus. De eerste drie wonen te Bennebroek, van de laatste wordt geen woonplaats vermeld. Aan de ommezijde van het papier wordt deze verklaring nog bevestigd door een zekere Dirck Cornsz. en door Claes Dirckse Larum, waarschijnlijk een zoon van Dirck van Larum alias Robol te Lisse en diens tweede vrouw Neeltje Claesdr. Het stuk is opgesteld door Mr. Cornelis Fannius, schoonzoon van Cornelis van Sypesteyn en zwager van (Cornelis) Ascanius. Genoemde getuigen hebben ,,gezien, dat de voornoemde Jhr. Sypesteyn aan d’ene zijde van de sloot en Frederik Cousebant aan d’andere zijde van dezelve sloot, hebbende drie knechts met haken, houweel en anderen (enz.), samen zeer hoge woorden hadden”. (Jonker Ascanius was toen 21 jaar en Frederik Cousebant misschien tien jaar ouder). Verder getuigen de mannen, dat ,,ten laatste de voornoemde Cousebant wilde hebben, dat een van zijn knechts over een schuit, in de voornoemde Sypesteyn’s dienst wezende die nog in de voorn. Sypesteyn zijn sloot ook lag, aan de kant van Sypesteyn zoude overgaan”. Daarop hebben ze gezien, dat Sypesteyn protesterende en waarschuwende, dat, indien dezelve knecht in zijn schuit kwam, hem alsdan in het water zoude werpen. Waarboven echter, de knecht in de schuit komende, Sypesteyn bezig zijnde om diezelve knecht uit zijn schuit te helpen(!), eerst nog de knecht bij zijn naam noemende zeide: ,,Jan Meynderts, wat leyt u aen de moeyte, gaet doch weerom!“, Cousebant een pistool uit de zak langt en schiet. .” In een brief aan het Hof van Holland vermeldt Fannius eveneens dat Frederik Cousebant ,,een pistool, geladen met een kogel, uit zijn zak trok en des Suppliants zoon daarmede schoot van achteren met de voorn. kogel schuins op zijn rugge, dwars door zijn rok heen, zodat ieder meende dat hij doorschoten moste zijn”. Jonker Ascanius was ,,daarover zeer verbaasd” geweest. Omdat hij een tweede schot vreesde, was hij op Cousebant ,,ingelopen” en had hem ,,onder de voet gekregen”. Sypesteyn, ,,de degen op de borst en de voet op ‘t lijf zettende, zo bidt Cousebant om zijn leven”. En nu lijkt het een Deus ex machina, dat ,,hoewel de andere, minder lankmoedig zijnde, haar colère (woede) misschien zoude hebben gewroken, echter God Almachtig de voorn. des Suppliants zoon de genade heeft gedaan, dat hij, de voorn, Cousebant machtig zijnde”, de degen terstond heeft ,,omhooggelicht” en zijn tegenstander ,,het leven heeft geschonken”. In plaats dat nu Frederik Cousebant ,,hem daarover dankbaarheid schuldig was, ten minste daarmede gerust (rustig, kalm) hadde behoord te zijn”, had ,,dezelve met een tweede pistool geschoten, recht in zijn aangezicht het buskruit, dat er het bloed bij neus en wang doorliep en de kogel door de rand van de hoed zo na aan het hoofd, dat de zweetband zelver geraakt is”. Daarop was Cousebant weggelopen. Dat hij zou zijn vastgehouden in de herberg op Halfweg (Leids Jaarboekje 1972, blz. 1.50) vermeldt Sypesteyn niet. Ook over de aanwezigheid van Sypesteyn Sr. en van de Schout en Schepenen verneemt men hier niets. Men zou nu menen, dat Jonker Ascanius zeer kwaad is op Cousebant, maar dat is niet zo. ‘t Is een goeie jongen, althans volgens zijn vader. Deze verklaart, dat zijn ‘zoon ,,volgens zijn goede aard geen haat heeft jegens de voornoemde Cousebant, maar dezelve dit moorddadig feit van harte vergeeft en alleen wenst, dat hij mocht worden gelaten ongemoeid”. Is dit niet ontroerend? De bezorgde vader wendt zich echter toch tot het Hof van Holland, omdat zijn zoon ,,dagelijks omtrent Halverwege, vermits zijn landerijen aldaar, heeft te doen”, d.w.z. werkzaamheden heeft te verrichten. Vader Cornelis is ,,beducht, dat de voorn. Cousebant, in zijn boos voornemen continuerende”, Jonker Ascanius ,,te eniger tijd zal zoeken om hals te brengen”. Het is natuurlijk waar, dat Ascanius ,,niet altijd op zijn hoede kan zijn, of zo gelukkig als hij in dezen is geweest”, waardoor hij ,,altijd pericul (gevaar) zal lopen van zijn leven”. Aldus verzoekt Vader Cornelis, dat hierin door ,,UEdel Mogenden”, de leden van het Hof van Holland, zal worden voorzien door een ,,mandement van sauvegarde in communi forma”.

Afb. 21. De zandsloot achter Middelburg. Foto: A. M. Hulkenberg, Lisse

Zoals in het Jaarboekje 1972 op blz. 152 reeds is vermeld, zoekt men in de archieven-van het Hof van Holland vergeefs naar een resolutie. Uit niets blijkt echter dat Sypesteyn zijn zin heeft gekregen. De doorvaart ging voorlopig niet door en zou later iets zuidelijker plaats vinden (Leids Jaarboekje 1972, afb. 21). Maar de verschrikkelijkheden die de vader vreesde gebeurden evenmin. Jonker Ascanius heeft eerst in 1673 op 35-jarige leeftijd te Gorcum, waarschijnlijk tijdens een soldatenoproer, de dood gevonden.

Aantekeningen

  1. Een kaartje waarop dit “Laantje van Cousebant” is aangegeven is gepubliceerd in Hulkenberg, Keukenhof, Dordrecht1975, blz 132 (Hollandse Studiën 7)

 

BUITENPLAATS “MIDDELBURG” TE LISSE

BUITENPLAATS “MIDDELBURG” TE LISSE

door A. M. Hulkenberg

Ten noordwesten van het dorp Lisse ligt aan de Loosterweg een oude, schilderachtige boerenhofstede, Middelburg. De rood-met-gele luikjes verraden dat ze tot het landgoed van de Graaf van Lynden, tot Keukenhof, behoort, maar ze is beter bekend als ,,de boerderij van Van Graven”. Middelburg is niet zómaar een boerderij; het is een huis met een lange historie, die tot ver in de zestiende eeuw teruggaat.

Nu deden zich bij het bestuderen van Middelburg allerlei eigenaardige moeilijkheden voor. Soms leek het wel of twee geheel verschillende personen tegelijkertijd eigenaar waren, of dat het verkocht werd en toch in dezelfde handen bleef. Ra, ra, hoe kan dat! Na lang zoeken bleken er ten slotte twéé huizen Middelburg te moeten zijn, op enige honderden meters van elkaar gelegen; de bekende boerderij en een huis dat later de ,,buitenplaats Middelburg” genoemd werd. Van deze buitenplaats had nog nooit iemand gehoord en er is bij mijn weten ook nimmer iets over gepubliceerd. Hij moest ten noordwesten gelegen zijn van de huidige boerderij, die trouwens vroeger meestal Morsveen of Mosveen werd genoemd. Toen ik mij na deze ontdekking nog eens ter plaatse ging oriënteren, zag ik dat juist het perceel van ,,mijn” Middelburg werd omgespoten. Inferieure bollengrond wordt door dit ,,omspuiten” voor de cultuur geschikt gemaakt. Aan een logge trekker was een zandzuiger gekoppeld. Met een grote slang werd het grofkorrelige kalkrijke zand, voor de cultuur van hyacinten zo ideaal, tot op vijf à tien meter diepte weggezogen en op het maaiveld gespoten. De bovenste grondlagen kalfden af en stortten naar de diepte.1) En zie, grote brokken bakstenen fundamenten plonsden in het water en verdwenen. Een paar oude bakstenen, een muntje ,,Hollandia”, een stuk van een ijzeren pot en wat brokken oud aardewerk, waaronder een scherf van een zestiende-eeuwse z.g. boerendans, bleven in de zuigslang steken. Dat was alleen maar lastig. . . Wat hangt het leven toch vaak van toevalligheden aaneen! Juist toen Middelburg geleidelijk aan oprees voor mijn geest, zakten de laatste brokstukken van het huis naar de diepte, voorgoed. . . Over dit sinds lang verdwenen Middelburg zal dit artikel handelen. De nog bestaande boerderij Middelburg, die slechts een dertigtal jaren, van 1722 tot 1753, met de buitenplaats verbonden is geweest, komt dan een volgende keer aan de beurt.

Joost van Veen te Alkmaar

Middelburg is voortgekomen uit Veenenburg en de gronden zouden in de achttiende eeuw ook weer tot Veenenburg terugkeren. De gebouwen zijn thans geheel verdwenen, voorgoed. Alleen zitten er misschien nog bakstenen van Middelburg in ,,Klein Veenenburg”, thans Loosterweg Noord nr. 3. Eigenaar van de gronden van Veenenburg en Middelburg was in 1544 Joost van Veen te Alkmaar.2) Misschien heeft Veenenburg wel evenals Bellesteyn, Bolesteyn, Loevesteyn, Sixenburg en zo vele andere huizen aan de stichter zijn naam te danken. Als ,,bruiker”, pachter, van de percelen waarop wij later Middelburg vinden, wordt dan een zekere Adriaen Willemsz genoemd. Joost van Veen was baljuw van Nieuburg bij Alkmaar, maar heeft met zijn echtgenote, Catharina van Teylingen en hun kinderschare ook lange tijd in Beverwijk gewoond.3) In 1575 werd hij baljuw en stadhouder der lenen van de grafelijkheid van Egmond, die hij 23 jaren bestuurd heeft. Zelf stamde hij ook op enigerlei wijze uit dit geslacht, al moest de familie steeds voor de erkenning vechten. Omstreeks 1560 had Joost een glas (-in-lood) aan de baljuw van Petten geschonken, waarin het ,,ongebroken” wapen van Egmond voorkwam. Lamoraal van Egmond, prins van Gaveren, was hierover zo kwaad geworden, dat hij ,,dat glas met een stok had willen aan stukken slaan”. Daarop had Joost van Veen het wapen laten ,,breken” met een blauwe barensteel, en hiermede had Lamoraal zonder meer genoegen genomen. Waarschijnlijk behoorden de Van Veens tot een basterdtak van het oude roemruchte geslacht. Joost overleed op 27 december 1598 en werd in de Grote Kerk te Alkmaar begraven. Zijn Lissese bezit was echter reeds lang te voren in andere handen overgegaan.

Van der Laen te Haarlem

,,Voor den oorlog”, dus voor het beleg van Haarlem en Leiden, was Veenenburg, alias ,,’ t Huys ter Pannen”, met Middelburg eigendom van de bekende Haarlemse burgemeester Nicolaas van der Laen, overleden in 1584. 4) Claas, die in het dagelijks leven brouwer was, maar als burgemeester ook zijn rol speelde tijdens het beleg van 1572/73, woonde in een royaal huis, de latere Bank van Lening, op de hoek van de Oude Gracht en de Kleine Houtstraat. Van hem is geen testament bekend en we weten dan ook niet hoe zijn nalatenschap onder zijn kinderen is verdeeld. Veenenburg en wat ertoe behoorde blijkt echter na zijn dood in het bezit van zijn dochter Anna, sinds 1592 weduwe van Mr. Artus, bastaardzoon van Reinoud III, heer van Brederode, burggraaf van Utrecht, heer van Vianen en Ameyde, ridder in het Gulden Vlies, etc. etc., en Anna Simonszdr. Mr. Artus zelf was raadsheer in het Hof van Holland geweest. 5) Kort na het overlijden van haar echtgenoot gaat Juffrouw Anna tot verkoop der Lissese goederen over. Veenenburg ofwel Ter Pannen, een ,,zeer grote woninge” met omstreeks 43 morgen grond doet zij over aan Jhr. Jacob van Duivenvoorde, heer van Opdam, de bekende admiraal. 6) Dan wordt ook Middelburg verkocht, dat nu een zelfstandige hofstede blijkt te zijn. 7)

Twee Leidenaars, Roos en Van der Beeck

Er waren overal biljetten aangeplakt en op 13 januari 1.593 vond ,,ten huize van Jan Gerrits Kessel, waard in de Zwaan” te Leiden de verkoping plaats. De herberg ,,De Zwaan” stond in het Maredorp, de huidige Haarlemmerstraat bij de ,,Rode Steen”, op de uitmonding van de Donkersteeg. Middelburg wordt hier omschreven als ,,zekere woninge ende omtrent 18 morgen lands metter bepotinge en beplantinge daaraan behorende, zulks die tegenwoordig gebruikt wordt bij Cornelis Dircx Backer”. Koper werd Jan Claasz Roos, vleeshouwer te Leiden, die eveneens in het Marendorp woonde, het negende pand aan de noordzijde in de huidige Haarlemmerstraat. 9) In de verkoopacte staat een bepaling, die later steeds weer herhaald werd, n.l., dat de koper ,,door zijn eigen sloten, zo veel zands uit het duintje aan de grote woninge (Veenenburg) behorende zal mogen halen om zijn landen te verbeteren, als hem behoeven zal”. Roos zou in termijnen 1600 gulden betalen, waarvoor Gerard en Maarten Ruychaver, poorters van Haarlem en gegoed in deze contreien, garant wilden staan. De acte is zeer uitvoerig en nu zou men menen, dat het zo wel in orde was. Maar dat bleek niet het geval te zijn! Op 17 maart 1605 verscheen voor schout en schepenen te Lisse onze Jan Claasz Roos, die verklaart, dat in de acten zijn naam voorkwam, zonder dat zijn medepoorter Dirck Jansz van der Beeck ,,in ‘t minste of in ‘t meeste” daarin wordt genoemd, terwijl deze toch voor de gerechte helft medekoper en eigenaar werd.10) (Deze Van der Beeck woonde aan de Mare, waar hij een huis en een aantal zoutketen (pakhuizen) bezat, die alle in 1639 voor de bouw van de Marekerk zijn afgebroken. Hij wordt ook Dirck Jansz Smits en Dirk Jansz Verwer genoemd. Misschien was hij tevens textielverver.) Twee bekende Lisser ,,buurlieden” kwamen voor de waarheid van Roos’ woorden mede getuigen, n.l. Willem Adriaensz Schenaert, oud omtrent 53 jaren en Willem Isaacxs (van) Heemskerk, omstreeks 51 jaar oud.

IJsbrand de Bije te Leiden

In 1610 blijken zowel Roos als Van der Beeck overleden, en gaan de erfgenamen ertoe over hun bezit te verkopen. 12) Deze erfgenamen zijn Aelbert Claesz Roos en Oude Gerrit Claesz Roos, wonende te ,,Aemstelredamme”, Jonge Gerrit Claesz Roos en Gerrit Everts, wonende te Leiden. Dan nog de erfgenamen van Dirck Jansz van der Beeck, te weten Trijntjen Dircksdr, gehuwd met Jacob Jansz van Assendelft en Jannetjen Dircksdr. Thans wordt Middelburg omschreven als ,,een schone woning, (zo)als huis, schuur, (hooi)barg, werf ende boomgaard rondomme en een grote jonge boomgaard ter zijde”. Met teel-, weide- en hooiland tesamen groot 18 morgen, 70 roeden en 8 voet. Mr. Pieter Bruynens, gezworen landmeter van Rijnland blijkt er in 1587 een tekening van gemaakt te hebben, maar deze is thans helaas onvindbaar. De woning ligt ,,in de Hooge Moschveen naast ‘t Huis ter Pannen”. De nieuwe eigenaar wordt voor f 1200 IJsbrand Pietersz de Bije, schepen en later ook burgemeester van Leiden, ,,als vader en testamentaire voogd over zijne kinderen, geprocreëerd bij Beatrix van Montfoort Claesdr”. Hij neemt verder de verplichting op zich jaarlijks aan Juffrouw Anna van der Laan f 75 losrente te betalen. Als pachter vinden wij in deze jaren op Middelburg Cornelis Jeroens (van) Swanenburg, geboren omstreeks 1551. Sinds 1590 was hij gehuwd met Catryn Pieters. Van dit echtpaar zijn een vijftal kinderen bekend: Neeltje, Pieter (trouwt Annetje Willemsdr Schenaert), Floris (tr. Anna Jans Buth), Magteld en nog een dochter die later met Hendrik Dammas in het huwelijk zou treden.13) Cornelis Jeroens heeft het huis en land in pacht voor f 120 ,,vrij geld” per jaar. Nog tientallen jaren lang zijn de Swanenburgs pachters van Middelburg gebleven.

Willem Ruychaver te Hillegom

Een der kinderen van de Leidse IJsbrandt de Bije was Nicolaas de Bije, geboren in 1599, gehuwd met Hester van Foreest. Dit echtpaar woonde te Alkmaar en was zeer welgesteld.14) Het bezat onder meer landerijen in de Weipoort en onder Zoeterwoude, in Alkemade, De Kaag en Hazerswoude, in Schoten en Oegstgeest. Op 28 december 1633 verkocht De Bije Middelburg aan Jhr. Willem Ruychaver, hoogheemraad van Rijnland, ,,wonende op zijn huis tot Hillegom”. 15) Willem was een zoon van Maerten Willemsz Ruychaver, burgemeester van Haarlem, en Alijt van der Laen Claesdr, een zuster van de bovengenoemde Juffrouw Anna.16) Zo keerde Middelburg weer enigszins in de familie terug. Het echtpaar Ruychaver-Van der Laen bezat de hofstede Oosteinde te Hillegom. Willem zelf, die altijd ongehuwd is gebleven, was toen ,,huurder en bruiker” van Veenenburg, waarvan zijn zwager Hans van Loon de eigenaar was.17) Na de dood van zijn ouders in 1626 erfde Jhr. Willem Oosteinde, waar hij op 17 november 1651 overleed. Officiële ,,bedieningen” heeft hij nimmer bekleed. Wel was hij van 1618 tot 1621 kapitein van de Haarlemse Cloveniersschutters. Als pachter was nu op Middelburg woonachtig Floris Cornelisz (van) Swanenburg, gehuwd met Anna Jans Buth, dochter van Jan Jansz Buth en Pietertje Aelbert Adriaensz. Met hun kinderen: Cornelis, Hubert, Marietje, Jan, Trijntje, Jacob, Grietje en Pieter.16) En weer is in de verkoopacte van 1633 de bepaling opgenomen, dat ,,de voorsz. koper uit de klingen of wildernissen gelegen voor deze woning en komende aan den huize van Veenenburg, zal vermogen te halen zo veel zands als hij tot toemakinge of verbeteringe derzelver van node zal hebben”.

De Weduwe Bosvelt, alias Juffrouw Larop te Haarlem

Na de dood van Willem Ruychaver gaan zijn erfgenamen weer tot verkoop over.19) Deze erfgenamen zijn zijn oomzegster Maria Ruychaver, weduwe van Jan Meermans en haar dochter Alijt, echtgenote van Symon Goulart, alsmede Nicolaas en Lieve van Loon, zoons van de in 1649 overleden Anna Ruychaver, in haar leven echtgenote van Mr. Hans van Loon, de eigenaar van Veenenburg. Zij verkopen op 6 augustus 1653 de ,,woninge van ouds genaamd Middelburg, met de huizinge, schuur, berg en plantagie, alles tesamen volgens de meting van Jan Pietersz Douw 18 morgen en 46 roeden” aan Juffrouw Maria Larop, weduwe van Lenart van Bosveld, ,,advocaat voor den Hove van Holland”. Middelburg wordt aan alle zijden ingesloten door het bezit van de heer Hans van Loon (Veenenburg) en der erfgenamen Van der Huift, de huidige ,,boerderij van Van Graven”. Op 7 februari 1648 was te Haarlem het huwelijk gesloten tussen Mr. Leonard van Bosvelt en Maria Claasdr Larp, weduwe van Pieter Dirksz Verwer. 20) Maria Larop of Larp en haar echtgenoot Leonard (van) Bosveld behoorden beiden tot welgestelde Haarlemse families. Ze waren echter ,,roomsgezind” en daardoor van de officiële bestuursposten buitengesloten. Egbert en Nicolaas Bosveld zijn in Haarlem bekende notarissen geweest. Mr. Leonard zelf was ,,advocaat voor den Hove van Holland” te ‘s-Gravenhage. Dit waren allemaal ,,vrije beroepen” die voor eenieder openstonden. Na de dood van haar tweede echtgenoot woonde Juffrouw Bosveld alias Juffrouw Larop beurtelings in ‘s-Gravenhage en Haarlem. 21) Zij breidde haar Lisses bezit steeds meer uit. In 1654 en 1655 en opnieuw in 1659 kocht ze land in de Lisser Broek (22) en ook in de Hoge Mosvenen, dicht bij haar woning Middelburg, (23) waar thans een zekere Cornelis Huygens als pachter woonde. 24)

Mr. Nicolaas Tiarck te Leiden

Het is nog steeds niet duidelijk, op welke wijze Middelburg van Juffrouw Larop is overgegaan in handen der familie Tiarck, maar in 1677 ontmoet men de naam van Mr. Nicolaas Tiarck of Tjark te Leiden. 25) Er waren wel nauwe familiebetrekkingen. Ook de moeder van Nicolaas Tjark heette Maria Larp, maar of het ook ene ,,Claesdr” was, zoals Bijleveld vermeldt, vind ik nergens bevestigd. 26) Tussen de zonen der beide Maria’s Larop heeft een hechte band bestaan. Toen Nicolaas Tjark op 2 april 1671 huwde met Agatha van Leeuwen was zijn neef Adriaan van Bosveld getuige. Toen hij zich enige maanden later voor de tweede maal liet inschrijven als student in de juridische faculteit te Leiden was hij wederom van neef Adriaan vergezeld. De leden van dit geslacht noemen zich soms Tjark van Walta, of de Walta. Mr. Nicolaas doet dit een enkele maal, maar vooral Maria Tjark (overleden 1802) die een zeer voornaam huwelijk sloot, doet dit regelmatig. Daarmede pretendeerden zij waarschijnlijk af te stammen van een zekere Tjerk Walta, die in 1410 onder de Friese edelen wordt geteld. 27) Een andere Tjerk Walta belegerde met Juw Juwinga in 1494 de sterkte Kornwerd. Of zij werkelijk stammen uit dit oude adellijke geslacht is hoogst twijfelachtig; bewezen hebben zij het in ieder geval nooit. De grootvader van Mr. Nicolaas Tjark was Dirc Tjark, die te Haarlem woonde. De zoon van deze Dirc was Pieter Tiarck, gehuwd met Maria Larop, wier ouders als ,,Larop” en ,,Swanenburg” worden vermeld. 28) Frans Hals heeft van de echtelieden omstreeks 1638 schilderijen gemaakt, die thans in (verschillende) Amerikaanse privé-verzamelingen bewaard worden. 29) Vooral dat van Pieter Tjarck is een machtig portret geworden. Deze Pieter en Maria zijn de ouders van Mr. Nicolaas, die zich bij zijn huwelijk vestigde in de goede stad Leiden. Op 2 april 1671 trouwde ,,d’Heer Nicolaas Tjerck” aldaar voor schout en schepenen met ,,Juffr. Agatha van Leeuwen”, de dochter van Arnold van Leeuwen, een rijke brouwer, en Maria van Grieken, die op ‘t Steenschuur woonden. 30) Later zou de bruidegom na het vroegtijdig overlijden van zijn echtgenote de ,,enige geïnstitueerde erfgenaam” van zijn schoonvader zijn. Maar er is nog iets: de bruid was weduwe van Nicolaas Claesz Corsteman van Rodenburg, overleden te Leiden op 25 februari 1669. 31) Deze katholieke Lissese familie was aanvankelijk in Lisse zeer gegoed. Ze bezat o.a. de boerernhofstede die thans ,,De Wolf” wordt genoemd en ook verscheidene landerijen in de Hoge Mosvenen, niet ver van Middelburg verwijderd. 32) Cornelis Claes Corsteman was gehuwd met Machteld Claasdr van Rodenburg te Leiden. Zijn zuster Duifje huwde met Egbert van Bosveld. En zo zijn we dan in de kring der Bosvelden teruggekeerd.

Petronella van der Goes te Leiden

Op 12 december 1693 trouwde Mr. Nicolaas Tiarck, Heer van Hoogmade, voor de tweede maal. 33) De bruid is thans Petronella Jacoba van der Goes, geboren te Goes, dochter van Mr. Adriaan van der Goes en Geertruida van Oostdijck. In 1696 stierf Mr. Nicolaas Tjark en op 2 april van dat jaar werd hij in de Pieterskerk te Leiden begraven. 34) Zijn vrouw overleed pas op 12 november 1709 en in de jaren van haar weduwschap blijkt ze regelmatig op Middelburg te hebben vertoefd. Haar echtgenoot had het bezit aan de zijde der Trekvaart iets vergroot (35) en ook het huis zelf is drastisch verbouwd. Eerder moet het een soort boerenhofstede zijn geweest, regelmatig aan landbouwers verpacht, maar later spreekt men van de buitenplaats. Bij de verpondingen, een soort belastingen, moet Middelburg in 1688 ,,mits de verbetering” nu 6 gulden en één stuiver betalen. 36) Dat is wel nog maar de helft van Veenenburg, en ook minder dan Keukenhof (8 gulden), ‘maar aanzienlijk meer dan ,,‘t Nieuw gebouw van Koeman (Coyman)“, nl. Zandvliet, eigendom van de heer Nicolaas Sohier de Vermandois, heer van Warmenhuizen: 4 gulden en 10 stuivers. De gewone boerderijen dragen slechts ruim een gulden bij. Op 3 september 1698, enige maanden na de dood van haar echtgenoot, kocht Petronella van der Goes voor 1000 gulden van de eigenaresse van Veenenburg ,,een zeker stuksken lands, ten dele afgehaald duin ende ten dele nog niet afgehaald, leggende voor mijne woninge ofte werf ende boomgaard onder Lisse en Hillegom”. 37) Dit laatste moge bevreemden, want de grens met Hillegom is tamelijk ver weg. Er bestonden echter over het verloop van ,,‘t scheid” bepaalde onzekerheden. Omstreeks 1725 is de grens tussen Lisse en Hillegom ten slotte definitief vastgelegd, waardoor de gronden bij Middelburg voorgoed tot Lisse behoorden. 38) Het huis Middelburg lag met de voorzijde naar de Veen- of Veenderweg, de huidige Loosterweg-Noord, maar die werd bij de begrenzingen nimmer genoemd. Thans kocht de ,,Weduwe wijlen de Heer Advt. Tjerck” dit stukje grond, zodat haar perceel nu aan de weg of ,,wagenslag” grensde. Hier vindt men later het ,,voorplein van Tjark“. Er is echter ook nog sprake van ,,de woning daarop staande”. Waarschijnlijk is dit huisje spoedig afgebroken, want op kaarten van omstreeks 1730 is op dit voorplein geen huis te bekermen. 39 ) Intussen wordt in de gaarderboeken van het morgengeld van 1704 en in de verpondingsregisters van 1705 tot 1752 aan toe nog steeds Juffrouw Larop, weduwe van Mr. Leonard van Bosveld als eigenaresse genoemd, en Vrouwe Petronella van der Goes, weduwe van Mr. Nicolaas Tjark slechts als ,,bruikster”. 40) Het is mogelijk dat deze officiële registers enige jaren achter liepen,

Mr. Nicolaas en Mr. Pieter Tjarck te Leiden

Uit zijn eerste huwelijk had Mr. Nicolaas Tjark Sr. slechts een jonggestorven dochter, Alida. Uit de verbintenis met Petronella van der Goes zijn twee zoons geboren, te weten Nicolaas (Nicolaas Ignatius), op 27 september 1694 in de Jezuïetenkerk te Leiden gedoopt, en Pieter ofwel Petrus Adrianus, gedoopt op 18 oktober 1697. 41) Deze twee broers werden gezamenlijk beheerders van Middelburg. 42) Beide broers studeerden rechten in Leiden en vestigden zich als advocaat in hun geboortestad. Mr. Nicolaas Ignatius trouwde op 7 mei 1728 in Amsterdam met Maria Jacoba de Jonge van de Groote Lindt (1702-1777). Hun huwelijk bleef kinderloos. Mr. Pieter Adrianus huwde op 3 mei 1721 Cornelia Marie van Bree en na haar vroegtijdig overlijden met Anna Maria de Jonge van de Groote Lindt (1704-1733) te Amsterdam, een zuster van zijn schoonzuster. Uit het eerste huwelijk zijn twee dochters geboren, Petronella Geertruida, geboren in 1728 en Maria Jacoba Joanna, te Leiden gedoopt op 26 augustus 1729. Omdat de vader en stiefmoeder jong stierven, respectievelijk in 1745 en 1733, belastte oom Nicolaas, die op de Pieterskerkgracht woonde, zich met de opvoeding der kinderen.27) en 33) Petronella Geertruida werd niet oud; zij stierf in 1749 op het huis Middelburg, waarna het lijk uit Lisse werd ,,uitgevoerd” voor de begrafenis te Leiden. 43) Zo bleef ten slotte nog slechts Maria Jacoba Joanna.

Morsveen

In 1722 zijn ,,de Heren Tiarck te Leiden” tot een belangrijke koop overgegaan. Op 9 juni van dat jaar kochten ze van ,,de Heer Adriaan Françoijs Kousebant te Haarlem” voor 8000 gulden ,,in gereden gelde” de boerderij Morsveen of Middelburg, aan de zuidzijde van de buitenplaats der Tiarcken gelegen. 44) Er behoorde ruim 26 morgen wei-, hooi- en bosland bij, zodat het bezit van de Heren Tiarck meer dan verdubbeld werd. Dit grensde nu royaal aan de Trekvaart tussen Haarlem en Leiden, waar men nu vanuit een tweetal theekoepels het aan- en afvaren van de schuiten kon gadeslaan. 45) Pachter van de boerderij was Jacob Janse Naardenburg. Over deze huidige ,,boerderij van Van Graven” en zijn bewoners hopen we een volgende keer iets meer te vertellen. Bij de koop was ook inbegrepen ,,de Breede Boekamp”, een bijna twee en half morgen groot weiland ,,in de Oostpolder annex de Lisserbeek” en grenzende aan het Haarlemmer Meer. Het is te begrijpen, dat hiervoor de heer Willem Adriaan van der Stel, de eigenaar van het aldaar gelegen ,,Meer en Duin”, interesse had. Op 12 september 1724 werd het hem voor 300 gulden verkocht. 46).

“t Jerks plaats”

In 1722 kocht Mr. Jan Six te Amsterdam van de Grafelijkheid van Holland de Heerlijkheid Hillegom. 47) Het was nu zaak de grenzen te bepalen, die kennelijk nimmer nauwkeurig waren vastgesteld. Met deze taak is belast Maurits Walraven, geadmitteerd landmeter van Rijnland. Nauwkeurig werd vastgesteld waar vroeger het ,,Parochiescheid” gelegen was, aan welk dorp de bewoners hun belastingen zoals het ,,hoorngeld” betaalden, en de grensgebieden werden uitvoerig in kaart gebracht. Grote hoeveelheden van zulke tekeningen bevinden zich nog in het Hillegomse gemeentearchief. Ook op ,, ‘t Jerks Plaats” is Walraven geweest. ,,De Heer Nicolaas ‘t Jerk heeft aan mij, Maurits Walraven, na zijn beste kennisse in loco aanwijzingen gedaan, hoe de scheidinge van zijn grond aan de zuidwestzij van ouds gelopen heeft”. 49)

Afb. 17. De buitenplaats Middelburg en omgeving te Lisse op de grote kaart van de heerlijkheid Hillegom. Collectie Six. Amsterdam. Geheel bovens van zuid (beneden) naar noord (boven) de Trekvaart (Leidse Vaart) en daarlangs de Trekweg. Boven rechtss kruist de Delfweg de Trekvaart. Daar staat het huis Halfweg( Ten noorden van de Delfweg een herberg en daarnaast de hofstede Voorburg. De verticale streep door het midden is een beschadiging van de kaart, waardoor het linnen zichtbaar wordt. Beneden loopt de huidige Loosterweg-Noord/Veenenburgerlaan. Het stuk langs het tegenwoordige tentoonstellingsterrein is in 1701 recht getrokken. (Zie De kleurige Keukenhof, blz. 27 en 33.) Bij de boerenhofstede Mo(r)sveen of Middelburg maakt de weg een bocht, gaat daarna langs Middelburg en Veenenburg verder noordwaarts en snijdt tenslotte de grens tussen Lisse en Hillegom. Met een donkere, grillige lijn, dwars door de hofstede Middelburg heeft mr. Six doen aangeven, waar zich vroeger de ,,Parochiescheiding” en het ,,Scheid der gadering van het hoorngeld” zouden hebben bevonden. Op de donkere gebieden meende hij als heer van Hillegom recht te kunnen doen gelden. Deze pretenties hebben niet tot resultaten geleid. Foto: jhr. Six van Hillegom.

B. Hofstede Middelburg; huis met bouwhuizen en bassecour aan de voorzijde, achter het huis de tuin met waterkom; het geheel omgeven door een vijver. Arch. Hillegom, inv. nr. 124 pak 57.

Walraven heeft het allemaal netjes in kaart gebracht. De Veenderlaan liep langs de moestuin aan de linkerzijde over het ,,voorplein van ‘t Jerk” ofwel de ,,voorbassecour” en dan in de richting van Veenenburg. Rechts waren duinen. Om het bestijgen daarvan te vergemakkelijken had men er een ,,trap” gemaakt van een tiental treden. Waarschijnlijk van boomstammetjes of grove planken, zoals men dit vaker ziet. Aan de andere zijde, links van de wagenslag kwam men over een ,,stenen brug” op de ,,bassecour”. Midden voor deze bassecour stond het rechthoekige, ongeveer 14 meter brede ,,herenhuis” met een hoge stoep. Aan weerszijden werd de bassecour begrensd door twee vrijstaande bouwhuizen, links het ,,koetshuis en stal” en rechts het ,,tuinmanshuis”. Terzijde van het huis was een ,,plaats” Achter was een geometrische, ellipsvormige tuin met een waterkom in het midden.

C. Het voorplein van Middelburg met de bomen, rechts de Lijtweg. Arch. Hillegom, inv. nr. 124 pak 57.

Daar moet zich ook de ,,menagerie” hebben bevonden, die achter op de plattegrond wordt vermeld. Misschien maken de twee bouwsels aan weerszijden van de tuin er deel van uit, maar groot kan deze menagerie niet zijn geweest. Zeker niet zo groot als die van Zandvliet! Om de tuin waren zoals gebruikelijk hoge heggen met in de as van het huis een ,,doorzicht” naar de verten. Alles omgeven door een brede sloot, de ,,vijver” genoemd. Ook de verdere omgeving werd in kaart gebracht, met de ,,moestuin” aan de zuid- en de ,,bogaard” aan de noordzijde, alsmede het omringende ,,elstbos”. Walraven heeft aan al die kaarten en plattegronden ongelooflijk veel werk gehad. Alles te vergeefs: de grens bleef veel meer noordelijk. Toch is het belangrijk deze grenskwestie steeds voor ogen te houden. Soms leest men over percelen in Hillegom, die nu ver binnen de grenzen van Lisse gelegen zijn. Intussen heeft Maurits Walraven door dit vergeefse werk thans velen aan zich verplicht.

Mr. Pieter Tjark te Leiden

Na de dood van Petronella van der Goes werd bij de boedelscheiding van 4 maart 1728 Middelburg toegewezen aan haar jongste zoon Pieter. 50) Tot dan toe was zijn moeder, de geïnstitueerde erfgename van haar echtgenoot Mr. Nicolaas Tiarck Sr, de eigenaresse gebleven. In het Quohier der Verpondingen van 1733 wordt onder nr. 67 vermeld: ,,de Heren Nicolaas en Pieter Tjark een bouwhuis, 2 gulden”. 51) Dit is de huidige ,,boerderij van Van Graven”, die de gebroeders in 1722 gekocht hebben. Dan volgt een bouwhuis (1 gulden en 17 stuivers) en ten slotte nr. 69: ,,De Erfgenamen van Petronella Jacoba van der Goes, een buitenplaats”, 8 gulden en 7 stuivers.

D . De moestuin van Middelburg; rechts het ,,wageslag” = de Lijtweg. Arch. Hillegom, inv. nr. 124 pak 57.

E . Landerijen behorende bij Middelburg; boven de Trekvaart, onder de bocht van de vijver van Middelburg. Arch. Hillegom, inv. nr. 122 pak 87.

Bij de ,,Personele Quotisatie” van 1742 wordt vermeld, dat ,,de Heer Mr. Pieter Tjark te Leiden” eigenaar van bouwhuis en buitenplaats is en dat ,,denselven Heer Tjark zijn Ed. Buitenplaats zelfs gebruikt”. 52) Op 6 maart 1730 vindt de verkoop plaats van het aangrenzende Veenenburg en weer luidt de conditie ,,dat Jan Clase Roos, ofte nu de Wed. Tiarck ofte hare sucesseurs, door haar eigen sloten zo veel zand tot verbeteringe van haar landen uit het gemelde duintje vermogen zal te halen, als ‘t haar gelieven zal. Welk recht nogthans zal cesseren zo wanneer de voorz. verkochte duinhoogtens ofte klingen t’enenmaal afgezand ofte afgehaald kwamen te worden ten bekwamen laagte, zulks datter geen zand meer af te ‘halen zoude zijn.“ 53) (zie blz. 145) In oktober 1745 is Mr. Pieter Tjark te Leiden overleden. Op 20 april 1750 was de inventaris van de boedel eindelijk gereed. 54) Daarin wordt ook de ,,Hofstede Middelburg met woning en 73 morgen en 20,25 roeden lands” genoemd. De overledene had geen testament nagelaten, waardoor zijn beide dochters erfgenamen werden. Omdat zoals gezegd Petronella Geertruida reeds in 1749 op Middelburg overleed, kwam nu alles in handen van de jongste dochter, Maria Jacoba Joanna, de laatste van haar geslacht. Oom Nicolaas was haar toeziend voogd, en met dat al zijn we nu toch wel in een zeer voorname sfeer terecht gekomen.

Mr. Nicolaas Tjark de Walta

Mr. Nicolaas Tiarck, die eerst advokaat en later rentenier wordt genoemd, bewoonde het fraaie huis Over ‘t Hof 111, thans Pieterskerkgracht 9. 55) Boven de ingang leest men de woorden ,,Pax huic domini”, ,,Vrede zij dit huis”, maar in de volksmond wordt het algemeen de ,,Pakhuisdominee” genoemd.

In 1731 was het pand gekocht door Helen Maria Staats, weduwe van Hendrik Theodorus de Jonghe van de Groote Lindt. Hun beider dochter huwde zoals reeds gezegd met Mr. Nicolaas Tjarck en hier heeft het echtpaar Tjarck-De Jonghe hun huwelijkse jaren doorgebracht. We moeten wel aannemen, dat voor dit echtpaar de régence-betimmering in de kamer rechts van de achtertrap werd gemaakt met het rijke snijwerk om schouw en buffet uit circa 1735 en zonder twijfel heeft in deze kamer het plafondstuk van Jacob de Wit gezeten, dat deze blijkens mededeling van Mr. A. Staring voor monsieur Tjarck schilderde. Ook de veel soberder schouw van de erboven gelegen kamer zal door dit echtpaar zijn aangebracht. Volgens een register van 1748 woonden het kinderloze echtpaar daar met twee ,,inwoonsters” (de beide nichtjes) en een ,,meid in de kost”. Verder hadden ze nog ,,vier dienstboden” en een koets met twee paarden. 56) Mr. Tjarck moest voor dit alles in 1749 ,,voor ‘t gemene land” 124 gulden en 9 stuivers betalen, maar omdat hij in Lisse reeds 90 gulden betaald had, restte er nog slechts een bedrag van 34 gulden en 9 stuivers. 57) Mr. Nicolaas Tjark de Walta bewoog zich vrijelijk in de kring van katholieke oud-adellijke en patricische geslachten. Hij nam deel aan de jaarlijkse maaltijden van het Haarlemse Heilig Kerstgilde, waarvan de toelating slechts voor de hoogste katholieke kringen open stond. 58) Hij was ook Heer van Hoogmade en jaarlijks brachten de heren een officiëel bezoek aan de heerlijkheid, waarbij zij zich dan met familie en kennissen aan de maaltijd verenigden. 59) Ook de burgemeesters, de pastoor en de predikant werden uitgenodigd; soms ook nog de vrouw van de predikant. Het was gebruikelijk dat bij gelegenheid van dit bezoek zowel de heer van Hoogmade als zijn gasten in de waag werden gewogen. (Of dit voor of na de maaltijd placht te geschieden wordt niet vermeld.)

J. B. F. G. graaf d’Oultremont de Wégimont

Op 4 juni 1752 verscheen Mr. N. Tiarck voor Josué L’Ange, notaris te Leiden, als eerste executeur van wijlen de Heer Cornelis Sprongh, Vrijgrondheer van Hoogmade, die in 1690 een R.K. Hofje aan de Breestraat had opgericht. 60) Hij verklaarde dat de personen door Cornelis Sprongh in zijn testament genoemd allen waren overleden en dat hij mitsdien de bevoegdheid had andere personen aan te wijzen. Hij stelde tevens een nieuwe lijst vast waaruit Regenten moesten worden gekozen. Als zodanig vinden we enige leden van het Haarlemse geslacht Cousebant, maar ook o.a. Jean Baptiste François George graaf d’Oultremont, en juist van hem zullen we in de komende jaren meer vernemen. 61) Hij was luitenant-kolonel in het regiment Waalse dragonders, veelal verblijf houdende te Maastricht en op 24 april 1715 geboren op het kasteel Warfusée bij Luik als zoon van Jean Francois Paul Emil graaf d’Oultremont en Maria Isabella van Beyeren van Schagen, gravin van Warfusée. De zoon, Jean Baptiste, werd ook vaak ,,Graaf d’oultremont de Warfusée” genoemd. Dit echter ten onrechte. De titel ,,Warfusée” was gereserveerd voor de oudste tak van het geslacht en Jean Baptiste was een jongere zoon. Zijn titel luidde: Graaf d’Oultremont de Wégimont, naar Wégimont, dat door hem was aangekocht. Zoals zovele rooms-katholieke jongedochters van goeden huize vond Maria J. J. Tiarck haar bruidegom in de Zuidelijke Nederlanden. Op 3 april 1750 had de aantekening plaats van het huwelijk tussen Joannes Baptista Franciscus Georgius graaf d’Oultremont, garnizoen houdende te Maastricht, en Jonkvr. (Ja, zo ver was ‘t gekomen!) Maria Jacoba Joanna Tiarck, wonende aan de Pieterskerkgracht. Als getuige van de bruidegom treedt op diens neef Hendrik Karel graaf van Nassau, heer van Beverweerd en Odijk, wonende te ‘s-Gravenhage. Bij hoge uitzondering, waaraan de hoge plaats van de bruidegom natuurlijk niet vreemd was, begaven de schepenen van Leiden zich op de 20ste april naar het huis van Mr. Nicolaas Tiarck aan de Pieterskerkgracht, waar het huwelijk plaats had. Daarna werd het kerkelijk huwelijk in de aan de binnenplaats grenzende Jezuïetenkerk ten overstaan van Pater Adolphus de Bije gesloten. De graaf en gravin d’Oultremont kregen vier kinderen, die allen in Leiden zijn gedoopt. Zij zouden de grootouders worden van gravin Henriette Adriana Louisa Flora, de hoogstaande, maar destijds zeer verguisde tweede echtgenote van koning Willem I. 62) Maar keren wij nu weer naar Middelburg terug.

Het einde nadert

Het is duidelijk, dat voor het echtpaar d’Oultremont met hun relaties te Maastricht en in het Land van Luik weinig tijd is gebleven voor Middelburg. Op 6 mei 1752 machtigde Maria J. J. Tjark, gravin d’Oultremont haar rentmeester, de heer Anthony van den Hout te ‘s-Gravenhage, haar goederen publiek of uit de hand te verkopen. 63) De verkoop van het buitengoed liet dan ook niet lang op zich wachten. In de ,,‘s-Gravenhaegse Woensdagse Courant van den 14den November Anno 1753, No 137”, las men de volgende advertentie: ,,Men is van meeninge op Saturdag den 15 December 1753 s avonds ten vyf uuren, op ‘s Heeren Logement aen den Burg binnen Leyden, publicquelyk te doen opveylen en te verkopen: Een extraordinaire welgelegen en playsante HOFSTEEDE, genaamd MIDDELBURGH, bestaende in deszelfs hegte, sterke Heere-Huyzinge, Koetshuys, Stallinge voor tien Paerden, TuynmansHuyzinge, Boomgaerd, Moesthuynen en Sterrebossen, en verders dat tot een Logiable en Magnifique HeereHuyzinge is gehoorende, staende ende geleegen, over duyn aen de Loosterkant, onder Lisse, groot met Laenen en Plantagien, ruym vyf Margen.“ 64) Ook de huidige ,,boerderij van Van Graven” werd te koop aangeboden, alsmede ,,nog een huysinge, erf en thuyn, groot circa 300 roeden, geleegen aan de Haarlemmer Trekvaert, omtrent de brug van Halfweegen, meede onder Lisse”. Dit laatste huis, dat later bekend stond onder de naam van ,,het huis der Leidse schippers”, thans Stationsweg 180, is evenals de genoemde boerderij een afzonderlijke studie waard. ,,Alles breeder bij geaffigeerde Billetten gespecificeerd, en dagelyks door de gegadigdens te zien, inmiddels nader onderrigtinge te bekomen ten comtoire van Josue Lange, Josuezoon, Notaris en Procureur te Leyden, alwaer de Kaerten van de Hoffstede, Woninge en Landen hier boven gemeld, bij de gegadigsdens konnen werden gezien.”

Jacobus Snarenberg en Cornelis van Leeuwen te Leiden C.S.

,,Middelburg, met desselfs Heerehuyzinge met twee vleugels, waarinne tuinmanshuizinge, koetshuis en stallinge, met zijn plantaggie, boomgaard en moestuin, ‘t laantje, ‘t plein voor ‘t huis en bijzijnde bosje” was groot 5 morgen en 411 roeden. 65) Dan waren er nog 9 morgen 214 roeden ,,wei en hooiland achter de hofstede”. Dit alles, ,,uitkomende met een zekere gemene vaarsloot tot aan de Trekvaart”, werd op 15 december 1753 te Leiden voor f 6400 verkocht. Kopers waren een viertal personen, te weten Jacobus Snarenberg en Cornelis van Leeuwen te Leiden alsmede Jan Rieder en Pieter Prins te Edam. Van deze kopers treedt Snarenberg het meest op de voorgrond. Hij was timmerman en woonde op de Nieuwe Heerengracht. 66) De kopers betalen ,,nog voor de banken op de plaats, item voor de beelden en zonnewijzer in de moestuin, alsmede voor de losse pedestallen f 600,” zodat de gezamenlijke koop f 7000 bedraagt. De verkoop van de boerderij ,,Middelburg of Morschveen” is opgehouden, zodat de beide Middelburgen thans ieder weer hun eigen weg gaan. Ogenblikkelijk gaan de kopers over tot verkoop van ,,iepebomen, vruchtbomen, elsen- en essenhakhout, staande op de Hofstede Middelburg”. 67) Op 21 januari 1754 wordt voor 846 gulden en 10 stuivers hout verkocht. Alle stambomen moeten gerooid worden, maar die rond de kom niet voor 15 maart. Voor die datum moet eerst het elsen- en essenhakhout zijn afgevoerd. Onder de kopers treffen we enige malen Leendert van der Elst uit Haarlem. Hem zullen we straks opnieuw ontmoeten. Tenslotte zetten ,,Cornelis van Leeuwen” en ,,Jakobus Snarenberg” moeizaam hun naam onder het document.

Boelhuis op Middelburg

Nu wordt het huis ontruimd. ,,Boelhuis gehouden bij den Heer Antoni van der Hout, als last en procuratie hebbende van vrouwe Maria Jacoba Johanna Tjark, getrouwd met den HoogEd. geb. Heere Jean Baptiste François George Grave van Oultremont de Warfusée, van pauwen, fasanten, en verder gevogelte, vinkenetten, visnetten, vinkehuisjes, speelschuitje, broekbakken (sic), tuingereedschap, meubelen, huisraad en inboedel, en een goede kwantiteit welgewonnen hooi.“ 68) Er wordt van alles verkocht: een kruiwagen, een broeibak en een schuitje, dat 17 gulden en 5 stuiver opbrengt. Vier eenden (f 2) en een witte pauw, voor 8 gulden en 10 stuivers aangekocht door de Heer van Hillegom, Mr. Jan Six. Een haan, drie bergeenden die naar de ,,Heer van Half Wassenaar” gaan en twee rotganzen, drie fazanten en zes duiven. 69) Een bonte pauw met witte staart brengt wel 27 gulden op en een dito 21 gulden. Een grauwe pauwhaan en dito hen veel minder, respectievelijk 11 en 16 gulden. Dan scheerbanken, ,,vliegekasten”, bonestokken, melkmouwen, ,, vernuysschuyve” (fornuisschuiven) 8 gulden en 10 stuivers en zeer vaak ,,rommeling”. Ook de spullen voor de vinkerij worden geveild: vinken, vinkennetten, laatvlouwen en vloustangen”, blinde vinken (6 gulden) en leeuweriknetten. Voor de visserij een schrobnet, zegen en fuiken. Verder tafels, goudleer, spiegels en stoelen, een boekenkast en een slaapbank. Alles brengt te samen f 1283 en 12 stuivers op. Dat is eigenlijk niet veel, maar men krijgt de indruk dat niet alles is geveild. Waarschijnlijk zullen de waardevolste stukken naar elders, met name naar het Luiker land zijn afgevoerd.

Leendert van (der) Eist te Haarlem

Misschien is de koop voor Snarenberg cum suis toch te groot geweest. Op 16 april 1754 compareert hij ten minste met Van Leeuwen voor schout en schepenen te Lisse, om te verklaren, dat zij ,,het voorste gedeelte van een heerehuizinge met zijn twee vleugels” etc. etc. hebben verkocht aan Leendert van der Elst te Haarlem, ,,om alle het te demoliëren, af te breken en van de grond te ontruimen ten langste voor den laatsten mei 1754”. ,,Zulks dat de voornoemde comparanten aan haar behouden den opstal van het achterste gedeelte van de voornoemde herenhuizinge daar op staande”. Ook om het “te demoliëren en af te breken” voor de laatste mei. De koper neemt ook te zijnen laste de jaarlijkse verpondinge (belasting). Voor het herenhuis 8 gulden en 9 stuivers, ,, wegens een van ouds daarbij staand bouwhuis 1 gulden en 17 stuiver. De verkoopprijs was 4050 gulden. 70) Wie is deze Leendert van der Elst? In de stukken betreffende Middelburg leest men inderdaad steeds Van der Elst, maar in de Haarlemse boeken wordt hij Van Elst genoemd, en zo schrijft hij zich ook zelve. Volgens het trouwboek der Nederduits Gereformeerde Gemeente te Haarlem trouwde op 6 mei 1742 Leendert van Elst, weduwnaar van Rotterdam, wonende in de Jacobijnestraat, met Christina Borst, jongedochter van Delfshaven, wonende op de Oude Gracht. 71) Kinderzegen is hun niet onthouden, maar verder was rijkdom niet hun deel. Althans niet in deze jaren. Hij heeft schulden en heeft zich dan ook reeds spoedig weer van Middelburg moeten ontdoen.

Verkoop van tuinsieraden

Voor wij aandacht schenken aan de zorgen van Leendert van der Elst moeten wij eerst getuige zijn van de verkoop van ,,een grote partij tuinsieraden op de hofstede Middelburg te Lisse aan de Loosterkant” op 18 april 1754 door Jan Rieder, Pieter Prins, Jacobus Snarenberg en Cornelis van Leeuwen. 72) De beelden moeten binnen acht dagen vervoerd worden en dienen betaald te zijn in ,,zilver nederlands geld of gouden rijers”. Nummer 1 ,en 2: Laurens Coster en Erasmus, die door mr. Nicolaas Tjark waren aangekocht op de grote veiling van tuinbeelden op Keukenhof in 1746 voor respectievelijk 23 en 20 gulden. 73) Ze brengen thans 21 gulden per stuk op. Een ,,pot met pedestal” gaat weg voor 32 gulden en een ,,capiteel en pedestal” voor 120 gulden! Het glansstuk der verzameling is ongetwijfeld een ,,Cupido met pedestal”, die 200 gulden opbrengt. Hij is evenals Laurens Koster en Erasmus gekocht door de heer Bontekoning, ongetwijfeld de voorname makelaar Floris Dirksz Bontekoning, die ,,op de Binnekant” te Amsterdam woonde en ook een buitenplaats bezat. 74) Dan zijn er nog een aantal potten, een stenen borstbeeld (2 gulden), een aantal banken en een houten hek. Vreemd is het tussen de tuinsieraden een klok en een schilderij aan te treffen. Misschien bevonden deze zich in een tuinhuis of in de koepel aan de Leidse Vaart. Alles tesamen brengt 840 gulden op.

Timmerman Snarenberg te Leiden

Met Leendert van der Elst, die in 1754 een deel van Middelburg gekocht had, ging het zoals gezegd niet goed en de sloping van de gebouwen heeft dan ook niet binnen de gezette tijd plaats gevonden. Voordat alle kosten betaald waren mocht er namelijk niet worden afgebroken. Er rustte op Middelburg een schuldbrief van 4000 gulden ten behoeve van een zekere heer Joan van Beekhoven de Wint, en dan waren er nog ,,verdere crediteuren”. Op 7 mei 1757 verscheen Van (der) Elst voor notaris François Jacob Gallé te Haarlem, waarbij hij deze machtigde Middelburg te verkopen. 75) Dan moest eerst de schuldbrief worden afgelost en ,,dan nog ietwat overig zijnde” kwamen de ,,verdere crediteuren” aan de beurt. Ook de verpondingen en de 100ste en de 200ste penning dienden nog betaald. Nu verschijnen voor schout en schepenen van Lisse notaris F. Gallée en de heer A. van Grieken te Haarlem om namens Leendert van der Elst de verkoop te effectueren. Voor 320 gulden verkopen zij aan Pieter Cornelisse Heemskerk, bouwman te Lisse, ,, de gewezene plantagie en boomgaard van de gewezene hofstede Middelburg”. 76) Bovendien de moestuin en teelland van 3 morgen, thans kadasternummer 2839 eerder 50, alsmede het ,,gewezen laantje” van 88 roe, ,, springende geheel tussen het land van de Graaf van Oultremont”, die nog eigenaar was van de boerderij Morsveen, ook Middelburg genaamd. Dit laantje is thans kadasternummer 51,,,bos”. De koper zal ,,hebben en genieten een vrije nodweg en overpad over de landen . . . van de gemene weg ten naasten strekkende op dit verkocht land, zo tot drijvinge van allerhande beesten, en vee, en oprijdinge van mest, met wagens en paarden, als tot doorgang van mensen ten allen tijde, zonder daarinne enigszins te mogen worden belemmerd of verhinderd.” Ten slotte verkopen zij voor 315 gulden aan Willem Jan graaf van Hogendorp, de eigenaar van Veenenburg, een stuk weiland van ruim 2,5 morgen aan de Trekvaart tussen Haarlem en Leiden. 77)

Nu rest nog het huis zelf, ,,de Herenhuizinge van de gewezene Hofstede genaamd Middelburg, bestaande in diverse behangen, zo boven- als benedenkamers, keuken, ruime wijn- en provisiekelders, kleerzolders en appartementen voor domestiquen”. dat nu al een aantal jaren leeg en kaal op de sloper wacht. 78) Het wordt verkocht aan . . . Jacobus Snarenberg te Leiden, aan hem alléén. ,,De koper zal gehouden zijn hetzelve herenhuis binnen zes weken na primo januari e.k. geheel en al te amoveren, af te breken, en alles wat daarvan komt te vervoeren van de grond waarop hetzelve staande is, aplannerende hetzelve en gelijk makende met de grond van het plein daar rondomme”. Maar weer luidt de bepaling, dat met de sloping niet mag worden begonnen, alvorens alles betaald is (f 600). Ook de twee vleugels worden door timmerman Snarenberg gekocht, en wel voor 850 gulden. Ze worden als volgt omschreven: ,,De twee vleugels van ‘t zelve huis, doch staande geheel en al daarvan afgezonderd, uitmakende de ene nu nog een groot en ruim koetshuis mitsgaders stallinge voor vier paarden met diverse loodsen en schuurtjes daar achter, en d’andere mede noch een ruim koetshuis en tuinmans- of boerenhuis, en daar achter een nog gans nieuw getimmerde stallinge voor 15 koebeesten, en de grond waarop hetzelve en ‘t voorsz. plein daarvoor en rondomme . . . hek. . . vijver . . . grond naast het voorsz. plein en vleugels. . .“.

Middelburg exit

Nu heeft het laatste uur van Middelburg toch echt geslagen; timmerman Snarenberg heeft zijn sloperswerk spoedig verricht en gaat er nu toe over de vrijgekomen gronden te verkopen. Dat is dan de grond ,,waarop het herenhuis heeft gestaan”, het plein daarvoor en de grond van het daarbij geweest zijnde bosje, ,,de gewezen moestuin, thans weiland”, de vijver etc. etc., samen groot 6 morgen en 414 roeden. Snarenberg heeft echter niet alles gesloopt. ,,Een vleugel van de gewezene hofstede Middelburg en een nieuw getimmerde stalling voor koebeesten” is blijven staan. Op 30 januari 1759 wordt dit alles voor 850 gulden verkocht aan ,,Willem Jan grave van Hogendorp, schepen en raad en de vroedschap der stad Haarlem”, de eigenaar van Veenenburg. 79)  Zo is de grond waarop Middelburg heeft gestaan met vrijwel alle daartoe behorende weide- en bospercelen weer naar Veenenburg teruggekeerd. Met deze transacties verdwijnt timmerman Jacobus Snarenberg weer uit de geschiedenis van Lisse. Ofschoon . . ., misschien niet voor goed. In 1798 is zijn in 1750 te Leiden geboren zoon Petrus pastoor geworden van de Lissese schuurkerk aan het Mallegat. 80) In het begrafenisregister dat de pastoor heeft bijgehouden lezen wij bij mei 1800 ,,Jacobus Snarenberg”. 81)  Waarschijnlijk heeft de oude vader zijn laatste jaren op de pastorie van ,,heerzoon” doorgebracht. Slechts enige percelen, de huidige kadasternummers Sectie A 56 en 625 tot 630, zijn met de boerderij Morsveen aan Keukenhof gekomen en thans in het bezit van de Graaf van Lynden. Het zijn de ,,Bossen van Middelburg”, die met de andere bossen in de ,,Grote Looster” en in de Lageveense Polder langs de spoorlijn Haarlem-Leiden liggen. In een rapport van het ,,Laboratorium voor Plantensystematiek en -geografie der Landbouwhogeschool” te Wageningen worden de weilanden en de hakhoutbosjes van voornamelijk essen en elzen ,,een der twee belangrijkste complexen Macrophorbieto-Alnetum genoemd . 82) (Het andere complex ligt nabij de spoorlijn Leiden-‘s-Gravenhage). Deze bossen liggen daar thans achteraf en vergeten; alleen bij natuurliefhebbers en jagers zeer geliefd.

,,Klein Veenenburg”

F . Ligging van Klein Veenenburg op de gronden van de geamoveerde buitenplaats Middelburg (= perceel 1764 en gedeeltelijk 2270)

De andere percelen vervolgen nu hun weg als deel van de buitenplaats Veenenburg. In 1797 wordt dit buitengoed verkocht aan de heer Jan Dyonys Viruly c.s., 83) en deze verkoopt het in 1804 weer aan de heer Marinus Adrianus Perpetuus Smissaert te Amsterdam. 84) Ten slotte komt het in het bezit van de Leidse familie Leembruggen. Maar nu gaan we kijken naar het huis dat staat op de plaats waar zich eertijds het voorplein van Middelburg bevond, ,,Veenweg nr. 67”. Het is met dit huis eigenaardig gesteld. Het komt voor op de oudste kadasterkaarten en ook in zijn huidige vorm lijkt het toch wel vrij oud. Men zou denken aan een der beide vrijstaande vleugels ,,met een nieuw getimmerde stalling voor koebeesten” (blz. 163) van het herenhuis of aan het ,,van ouds daarbij staande bouwhuis”, waarvan in 1754 sprake is (blz. 163) maar het blijkt allemaal niet te kloppen. De plaats van het huidige ,,Klein Veenenburg” werd ingenomen door het ,,voorplein” of de ,,voorbassecour”, en daar is op ,de kaarten van Walraven (blz. 153) geen enkele bebouwing te vinden. Men kan zich ook niet voorstellen dat later op dit voorplein, vlak voor het huis, een boerenwoning zou zijn gebouwd. Mogelijk heeft men van de afbraak aan de weg een nieuw boerenhuis gebouwd en is dus alleen het bouwmateriaal van Middelburg afkomstig (blz. 144). In het huis woonden regelmatig twee families. In 1830 waren dit Jacobus van Maaswinkel, koetsier, die in 1841 met zijn gezin terugging naar zijn geboortestad Amsterdam. 85) Hij werd opgevolgd door Christiaan Banier, eveneens uit Amsterdam. In de andere helft woonde aanvankelijk Gerrit van Kesteren uit Lisse, werkman, gehuwd met Lidia de Ridder uit Leiden.

Afb. 19. Klein Veenenburg omstreeks 1900. Foto W. Mesman.

Later kwam hier Hermanus Vlasveld uit Noordwijk, die in 1848 weer naar Katwijk vertrok. Daarna woonde er bosbaas Simon Drost, komende van Hillegom, geboren te Hazerswoude, gehuwd met Alida van Doorn uit Rijnsburg, alsmede Gerrit van Hilten uit Nederhorst-den-Berg. En toen. . . Op 1 mei 1856 heeft de heer Leembruggen een nieuwe, jonge bosbaas in dienst genomen, Marinus Veldhuyzen van Zanten, een naam die in de bloembollenstreek een bijzonder goede klank gekregen heeft. De vader van ,;Marinus Sr.” ‘of ,,Oude Marinus” zoals ‘hij later werd genoemd, was Rutgerd Veldhuyzen van Zanten (1785-1872) en deze was op zijn beurt een kleinzoon van Willem van Zanten wiens weduwe is hertrouwd met Rutgerd Veldhuyzen, schepen van Lisse. De kleinzoon werd dus genoemd naar de tweede echtgenoot van zijn grootmoeder, en zijn nageslacht droeg aldus een dubbele naam. 86) De ambtenaar van de burgerlijke stand te Lisse bleef echter aan de voorzichtige kant. In het bevolkingsregister staat slechts als achternaam Van Zanten, terwijl alle kinderen van onze bosbaas als laatste voornaam die van Veldhuyzen dragen. M. Veldhuyzen van Zanten en Zonen Marinus Veldhuyzen van Zanten was te Hillegom geboren op 12 januari 1832 en dus 24 jaar oud, toen hij als boswachter van mijnheer Leembruggen naar ,,Klein Veenenburg” kwam, Hij was gehuwd met Maria Agnes van Konkelenberg, in 1831 te Haarlem geboren. Dit echtpaar heeft met zijn talrijke kinderschare tientallen jaren op Klein Veenenburg gewoond, volgens de overlevering bijzonder gelukkig. Was Marinus in 1860 nog ,,bosbaas”, in 1870 heet hij ,,tuinder”. In dat jaar is hij begonnen met telen van bloembollen, iets waarin leden van de Hillegomse tak der familie hem reeds waren voorgegaan. Hij teelde zijn bollen op de afgezande duingronden, en niet zonder succes! Naast zijn huis werden grote, houten schuren gebouwd, zoals op een foto van omstreeks 1900 is te zien. 87) Er is trouwens in deze jaren nog meer aan het pand verbouwd. Voordat Van Zanten er kwam wonen was het één langgerekt huis, dat loodrecht op de weg stond. In de tweede helft van de vorige eeuw is hiervan kennelijk de voorgevel ,,gemoderniseerd”, maar tevens is er een tweede huis links tegenaan gebouwd, dat jarenlang als kantoor fungeerde. Van Klein-Veenenburg hebben de bloembollen van M. Veldhuyzen van Zanten en Zonen hun weg gevonden over de hele wereld. De zoons van Marinus Sr. zijn de bollen trouw gebleven, met name Rutgerd, Jacobus Marinus, Marinus Jr. en Jacob L(ouis). Ze bouwden elders in Lisse hun villa’s. Alleen Jacobus Marinus (,,Ko”, 1867-1919) bleef op Klein-Veenenburg. Ook de dochters bleven veelal ,,in het vak”. Hiervan echter uitgezonderd Gesina. Zij trouwde met een onderwijzer uit Hoofddorp, C. Johan Kievit, de geestelijke vader van Dik Trom. In zijn jongensboek “De Hut in het Bos”legt Kiievit van de plezierige bedrijvige sfeer vast, die op en om Klein Veenenburg heerste. ,,Grootvader Bolland van den Heuvel, een gezonde oude heer met lange bakkenbaarden” is Marinus Sr. met zijn tien kinderen, zijn bollen en zijn bedrijf. ,,Baron van Beerenbroeck” is Baron Van Hardenbroek van Veenenburg, de schoonzoon van Leembruggen, en de ,,boer naast Grootvader” is natuurlijk Van der Vlugt of later Van Graven.

Van vogelparadijs tot vuilstortplaats. Quo vadis, Middelburg?

Marinus Sr. stierf in 1913. Zijn bloembollenbedrijf, sinds 1886 M. Veldhuyzen van Zanten en Zonen, werd verplaatst naar de Zwartelaan. De schuur links van het huis werd afgebroken en herbouwd bij het bedrijf van ,,Jacob L.” aan de Heereweg. Op Klein Veenenburg woonde toen nog ,,Ome Ko” en ernaast, in het vroegere kantoor Alblas, de melkboer. Het perceel was eigendom van Jan Leembruggen Gzn. te Amsterdam. Toen deze in 1928 stierf kochten de Van Zantens huis en landerijen. Jarenlang woonde er de bedrijfsleider Oudshoorn. Later verkochten ze het aan Willem Hulsebosch, bloembollenkweker te Noordwijkerhout, die het weer doorverkocht aan de firma John Roozen te Lisse. Helaas bleken de gronden van het voormalige Middelburg voor de bloembollenteelt niet bijzonder geschikt en daardoor niet zeer rendabel. De achterste percelen, bij de spoorbaan, vormden een prachtig natuurgebied met vijvers en sloten, moerasbosjes en rietvelden, waar volop wateririssen, wilgenroosjes en lisdodden groeiden. Dikwijls ging Klaas Koning, een uitstekend Lisser amateur-ornitholoog naar ,,‘t Ruig”, zoals hij dat noemt, om de vogels te bestuderen. Onder de broedvogels noemt hij behalve allerlei eenden, koeten en steltlopers waaronder de kleine plevier, ook de rietgors, de geelgors en de kleine karkiet. Verder de rietzanger, de sprinkhaanrietzanger en één maal, in 1965, ook de zeldzame waterrietzanger. Dan nog graspiepers, kwikstaarten, veldleeuweriken en oeverzwaluwen! Ook zit hier de ijsvogel, de waterral, het roodstaartje en de machtige buizerd. In de trektijd strijken bij het water hele zwermen steltlopertjes neer, zoals zwarte ruiters, bosruiters, groenpootruiters, witgatjes, oeverlopers, kemphanen, goud- en zilverplevieren en bokjes (kleine snippen). In de bosschages zit het vol kramsvogels, koperwieken en tapuiten, barmsijsjes, fraters en kepen, sijsjes en die hele kleine goudhaantjes. Allerlei mezen en vinken, kneuen, paapjes, roodstaartjes en groenlingen ziet men er het hele jaar door en die kleurige puttertjes schijnen ieder jaar talrijker te worden. Een heerlijk gebied, maar . . . een winstobject is het niet!

Afb. 18. ,,Omspuiten” van het land op Middelburg; mei 1969. Foto Mieloo, Lisse

Ten slotte kwamen de percelen in het bezit van Jan Hogervorst, een pur sang bollenkweker, wonende aan het Noordwijkerhoutse Westeinde. Hij is het die het voorste deel van het land liet ,,omspuiten”. En zo zi jnwe dan weer bij ons uitgangspunt teruggekeerd. Thans is het een recht en kaal land waar tulpen en dahlia’s groeien. Het is er nog vrij stil. Soms is er wat geblaf van een hondenkennel en in de verte passeert een trein. Maar wat gebeurt daar achter aan in ,,‘t Ruig”? Vrachtwagens rijden af en aan met huisvuil, dat ze storten in de sloten en de diepe kuilen van dit arcadische landschap. Verschrikt vliegt een zwerm witgatjes op, om dan aan de waterkant neer te strijken tussen stukken plastic en opgewaaid papier. In het water drijft vuil, maar nog steeds zingen er de karkieten. . . Hoe zal het nu straks daar zijn? Zal er, wanneer de ,,operatie-vuilstorten” is geëindigd en de afvalkuilen met grond zijn overdekt, uit deze ellende toch weer iets schoons opbloeien? Quo vadis Middelburg? Wat zal de toekomst brengen?

AANTEKENINGEN

Omdat het lezen van oude teksten altijd weer moeilijkheden blijkt te geven, zijn de oorspronkelijke teksten aangepast aan de nieuwe spelling.

  1. Zie afb. 18.2.
  2. Hoogheemraadschap Rijnland, oudste gaarder- of morgenboek, 1544.
  1. Gemeentearchief Alkmaar, Collectie aanwinsten nr. 415.
  2. M. Thierry de Bije Dólleman en mr. O. Schutte, Het Haarlemse geslacht Van der Laen, De Ned. Leeuw 1969 kolom 331 e.v.
  3. Dr. A. W. Dek, Genealogie der Heren van Brederode (1960), blz. 23.
  4. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 2 fol. 173 e.v.
  5. Idem fol. 171 e.v.
  6. Jan Gerrits van Kessel, waard in de Zwaan, schutter, en Zoetgen Claesdr, zijn wijf. Gemeentearch. Leiden, Bevolkingsreg. 1581, fol. 242 verso.

9. Gemeentearch. Leiden, ,,Oud Belastingboek B 11” fol. 650/51. Twee huisjes, vijf vuurplaatsen.

  1. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 3 fol. 216 r. en v.
  2. Gemeentearoh. Leiden, ,,Vetu.s II” fol. 305. Id. ,,Schoorsteengeld 1606” fol. 400 verso.
  3. Archief Van Lynden/Keukenhof, perkament, zegels ontbreken, zoals zovele stukken nog ongenummerd.
  4. Gaarderboeken Rijnland. Familiegegevens veelal uit het z.g. lange boek van ir. A. F. de Graaff. die in de loop der iaren een groot aantal genealogische gegevens heeft verzameld, vooral uit *rechtelijke archyeven. Zie ook de kaarten van 1610 en 1646 met bijschriften in A. M. Hulkenberg, De kleurige Keukenhof, de geschiedenis der Nationale Bloemententoonstelling (1971) p. 12-13 en 28-29.
  5. Gemeentearch. Alkmaar nr. 86, Familiearch. Van Foreest. Hester was een dochter van Adam van Foreest en Aleid Jacobsdr. van Veen.
  6. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perk. met zegel van schout Adriaen van Gorcum, ongenummerd. Met dank aan de heer M. Thierry de Bije Dólleman voor de uitgebreide schriftelijke toelichtingen.
  7. Zie nr. 4. Met portretten van het echtpaar Ruychaver-van der Laen door Mierevelt.
  8. Gaarderboek van Rijnland van 1624.
  9. Zie 15 en ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8 fol. 114 verso en 11.5.
  10. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8 fol. 177 verso tot 178 verso. De originele schuldbrief in Arch. Van Lynden/Keukenhof.
  11. Gemeente-arch. Haarlem, Recht. arch. 96’.
  12. G. H. Kurz, Het Huis dat Jacob van Campen bouwde, Jaarb. Haerlem 1957, blz. 51 e.v., inz. blz. 57. Gemeente-arch. Haarlem, Notaris Egbert van Bosveld. ree. nr. 228 fol..49, 20 dec. 1660.
  13. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8 fol. 189, 195 en 196.
  14. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament met zegel van de schout.
  15. Gaarderboek van Rijnland.
  16. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 10 fol. 98 verso. Tjark koopt 2 m 100 r. land in de Hoge Mosvenen. De familierelatie tussen de beide Maria’s Larop is nog steeds niet opgehelderd. Ook mijn vraag dienaangaande in De Ned. Leeuw bleef tot op heden onbeantwoord.
  17. W. J. J. C. Bijleveld, Tjarck, De Ned. Leeuw 1926, kol. 118. Hier wordt de Haarlemse Dirc verward met zijn zoon Pieter.
  18. Mr. C. S. Buys Ballot, Tiarck (Tierck, Tjerk), De Ned. Leeuw 1926, kol. 80.
  19. Archief Oultremont-Warfusée, Luik, België. Met dank aan dr. Maurice Yans voor de vele schr. informaties.
  20. W. Bode, Frans Hals, sein Leben und seine Werke (Berlijn 1914), deel 11 afb. 178 en 179. Het portret van Pieter Tjark was aanwezig op de tentoonstelling van Frans Hals te Haarlem in 1937, cat. nr. 75. Toen was het in het bezit van mr. Harry Oakes, Nassau, Bahamas.
  21. Gemeentearch. Leiden, schepenhuwelijken. Zie ook 26 en 27.
  22. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 8 fol. 37, 23 mei 1646. De erfgenamen VanSwanenburg-Corsteman verkopen de Erritlooster in de Hoge Mosvenen. Onder deze erfgenamen ook leden der familie Bosveld. Id. nr. 10 fol. 126, Provisionele deling na de dood van Nicolaas Corsteman, heer van Rodenburg.
  23. Gaarderboeken van Rijnland en telkens weer bij de begrenzingen van het Keukenduin. Vooral ook ARA, kaartencoll. Binnenland (Hingman) nr. 75. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 10 fol. 5 recto en verso, 17 april 1674, Jan Adriaans Corsteman draagt zijn woning op aan Jhr. Adriaen van der Laen. Zie ook A. M. Hulkenberg, Lisse in oude ansichten (1970). blz. 48.
  24. Gemeentearch. Leiden, schepenhuwelijken. Mr. E. B. F. F. baron Wittert van Hoogland, De Heeren van Hoogmade, blz. 41.
  25. Idem, Weeskamerarchief K 44. Testament 23 mei 1682, ,,F 10”, fol. 10.
  26. Arch. Van Lynden/Keukenhof, perkament met zegel van schout Van Gorcum. 20 mei 1687 koopt Tiarck land aan de Trekvaart uit het bezit van Veenenburg.
  27. Gemeentearch. Lisse nr. 76.
  28. Arch. Van Lynden/Keukenhof, enige foliopapieren, Gemeentearchief Hillegom, nr. 54, Gaarderboek, folio 17 verso.
  29. Zie blz. 154.
  30. Kaarten van Maurits Walraven. Zie blz. 153 en afb. 17. Er blijft een kleine mogelijkheid dat Walraven dit huisie om een of andere reden niet heeft getekend. Het is echter zeer onwaarschijnlijk, dat op de fraaie ,,voor-bassecour” zulk-een oud huisje zou staan.
  31. Gemeentearch. Lisse, inv. ms. 77 e.v.
  32.  Gemeentearch. Leiden, R.K. doopboeken. Zie 27.
  33. O.a. Verpondingsregisters en verklaring van landmeter Walraven.
  34. Arch. Ned. Herv. Gemeente Lisse, kerkrekening 1749.
  35. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 15 fol. 103-105 verso. Arch. Van Lynden/Keukenhof, origineel perkament met zegel.
  36. ,,Proefmeting langs de Trekvaart”, Gemeentearch. Hillegom, inv. nr. 122 pak 72.
  37. ARA. Recht. arch. Lisse nr. 15 fol. 190 verso e.v. Zie voor Meer en Duin Leids Jaarb 1951, blz. 110 e.v.
  38. J. B. van Loenen, Beschrijving en kleine kroniek van de Gemeente Hillegom (1916), blz. 47.
  39. Gemeentearch. Hillegom, inv. nr. 122 pak 2, 87, 157, etc.
  40. Idem nr. 124 pak 184, omstreeks 1725.
  41. Arch. Van Lynden/Keukenhof, copie, bij voorl. nr. 38a.
  42. Gemeentearch. Lisse, inv. nr. 219, nr. 67, 68 en 69.
  43. Idem, inv. nr. 225, nr. 68 en 69.
  44. ARA Recht. arch. Hillegom nr. 6.
  45. Arch. Oultremont-Warfnsée, Luik Oultremont-Famille, dossier 50. 55.
  46. Drs. E. Pelinck, Pax Huic Domini, Het huis Pieterskerkgracht 9 en zijn bewoners, Leids Jaarb. 1957, blz. 119 e.v. Zie ook over mr. Nicolaas Tiarck: W. J. J. C. Bijleveld, Iets over huiskapelaans in Holland, Haarlemsche Bijdragen deel 59 (1941), blz. 359:
  47. Gemeentearch. Leiden, Secretariearchief 1575-1851, nr. 7562.
  48. Idem, nr. 7563.
  49. Jhr. mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt, Beschrijving van het H. Kerstgilde te Haarlem (1905).
  50. Mr. E. B. F. F. baron Wittert van Hoogland, De Heeren van Hoogmade (1944), inz. blz. 41.
  51. Zie 59. Voor het hofje: R. J. Spruit, De Leidse hofjes (1969), blz. 64.
  52. Zie 26, 28 en 30.
  53. In de eerste druk van L. Roppe, Een omstreden huwelijk (1962) staat onder het portret tegenover blz. 173: ,,de gravin van Nassau”. Waarschijnlijk is het echter een harer grootmoeders, Tjarck of De Bas. Helaas zijn een aantal Oultremontportretten niet meer te identificeren.
  54. Archief Van Lvnden/Keukenhof. voorl. nr. 42.
  55. Originele courant in Arch. Van Lynden/Keukenhof.
  56. Hierover in arch. Van Lynden/Keukenhof diverse, ongenummerde stukken, soms bij 38a. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 19 fol. 224 verso e.v.
  57. Vergelijk Leids Jaarb. 1954 blz. 139.
  58. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 74, fol. 201-207 verso.
  59. Idem, fol. 208-214 verso.
  60. Johannes Half-Wassenaar, heer van Onsenoort en Nieuwkuik (í706-1782). In 1892 is dit R.K. geslacht uitgestorven. (Ned. Adelsboek 1942, blz. 282). Familieverwantschap met de verkopers blijkt op blz. 109 van Leids Jaarb. 1965. (Hier staat Farck i.p.v. Tjarck).
  61. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 19 fol. 227 verso e.v.
  62. Gemeentearch. Haarlem, Trouwboek N.G. Gemeente 1742-1755. In Protocol Not. Galé, nr. 980 tekent hji als altijd .,Leendert van Elst”.
  63. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 74 fol. 224 e.v.
  64. Leids Jaarb. 1969 blz. 181 e.v., inz. blz. 193.
  65. Idem 1970 blz. 159/60.
  66. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 20 fol. 71 verso-73.
  67. Id., fol. 73 verso-75 recto.
  68. Id., fol. 77-78 verso.
  69. Id., nr. 104, 25 okt. 1757.
  70. Id., nr. 20 fol. 98-99 verso.
  71. A. M. Hulkenberg, De Aagtenkerk van Lisse (1960), blz. 110 e.v.
  72. ARA, R.K. Doop-, Trouw- en Begraafboek, Lisse 8.
  73. Rapport en kaart van Doing Kraft. Prof. V. Westhoff, Gezelschappen met houtige gewassen in de duinen en langs de binnenduinrand, Dendrologisch Jaar boek 1952.
  74. ARA, Recht. arch. Lisse nr. 26 fol. 22 verso e.v.
  75. Idem. nr. 27 fol. 185 verso. De naam Tiarck was niet geheel uit Lisse verdwenen. De boerderij Morsveen (Mmosveen) of Middelburg bleef tot 1781 in het bezit van Maria J. J. Tiarck. Vreemd genoeg koopt zij in 1777 een huis en erf in de Lageveense polder (ARA, Recht. arch. Lisse nr. 23 fol. 206 verso-207 verso). In 1778 verkopen de executeurs van Maria Jacoba de Jonge, weduwe van mr. Nicolaas Tiarck, 10 morgen weiland in de Lisserpoel aan Jan Verdegaal (Id. fol. 246 verso). In 1804 verkopen de erfgenamen van ,,wijlen Maria Jacoba J. Tjark Walta” (sic) 2 m 400 roe bos, elsen- en essenhout aan de Trekvaart.
  76. Gemeente Lisse, Bevolkingsregisters.
  77. Willem van Santen (1730-1760) was getrouwd met Francina van der Hoeff. Een dag na de dood van de vader werd Willem Jr. geboren (1760-1813). Zijn moeder hertrouwde met Rutgerd Veldhuyzen. Door dit huwelijk werden de bezittingen der Van Veldhuyzen’s aan die der Van Zanten’s gevoegd. Willem Jr. noemde zijn oudste zoon naar zijn stiefvader: Rutgerd Veldhuyzen van Zanten (1785-1872). (Met dank aan de familie Veldhuyzen van Zamen voor de verstrekte gegevens).
  78. Aanwezig in het kantoor van M. Veldhuyzen van Zanten en Zonen. De Directie gaf welwillend toestemming tot reproductie. Afb. 19.

ILLUSTRATIES

Afb. 17. De buitenplaats Middelburg en omgeving te Lisse op de grote kaart van de heerlijkheid Hillegom. Collectie Six. Amsterdam. Geheel links van zuid (beneden) naar noord (boven) de Trekvaart (Leidse Vaart) en daarlangs de Trekweg. Beneden links kruist de Delfweg de Trekvaart. Daar staat het huis Halfweg( Ten noorden van de Delfweg een herberg en daarnaast de hofstede Voorburg. De verticale streep rechts van het midden is een beschadiging van de kaart, waardoor het linnen zichtbaar wordt. Rechts loopt de huidige Loosterweg-Noord/Veenenburgerlaan. Het stuk langs het tegenwoordige tentoonstellingsterrein is in 1701 recht getrokken. (Zie De kleurige Keukenhof, blz. 27 en 33.) Bij de boerenhofstede Mo(r)sveen of Middelburg maakt de weg een bocht, gaat daarna langs Middelburg en Veenenburg verder noordwaarts en snijdt tenslotte de grens tussen Lisse en Hillegom. Met een donkere, grillige lijn, dwars door de hofstede Middelburg heeft mr. Six doen aangeven, waar zich vroeger de ,,Parochiescheiding” en hei ,,Scheid der gadering van het hoorngeld” zouden hebben bevonden. Op de donkere gebieden meende hij als heer van Hillegom recht te kunnen doen gelden. Deze pretenties hebben niet tot resultaten geleid. Foto: jhr. Six van Hillegom.

 

Tekst en foto’s uit he Leids Jaarboekje 1971 pag 143

 

 

 

 

 

 

 

DE GROTE VERKOOP VAN TUINBEELDEN ETC. OP KEUKENHOF: AANVULLING

DE GROTE VERKOOP VAN TUINBEELDEN ETC. OP KEUKENHOF,

 (Aanvulling op Leids Jaarboekje 1969, blz. 181 e.v.)

door A. M. Hulkenberg

De welbekende heer mr. A. Staring te Vorden was zo vriendelijk mij het volgende mede te delen. ,,Sinds ongeveer 1931 bezit ik twee zandstenen sphinxen, te voren staande naast de voordeur van het huis Rijnvreugd bij Leiderdorp. Sindsdien is dat huis afgebroken. Die sphinxen nam ik over uit de boedel van wijlen Graaf van Byland. Ze heetten afkomstig te zijn van het huis te Swieten. Vanwege die herkomst hoopte ik de beeldbouwer te ontdekken. Ik vond verschillende beeldhouwers die werkten voor de heer Bicker, maar de maker van de sphinxen werd niet genoemd, Ik hoef nu niet langer te zoeken, want de beide sphinxen zijn blijkbaar no. 41 van de veiling op Keukenhof, die verkocht werden aan de heer Van Swieten. Weliswaar worden ze beschreven als van hardsteen en zijn mijn sphinxen van zandsteen maar misschien noemde men toen hardsteen wat men nu harde zandsteen zou noemen. Tegenwoordig is hardsteen de harde blauwe steen, wel gebruikt voor stoeppalen en grafzerken, maar deze werd zover ik weet nimmer gebruikt voor een tuinbeeld. De sphinxen waren al op Keukenhof anoniem en ze zullen dat nu wel moeten blijven. Er zal nog wel meer beeldhouwwerk van Swieten bewaard zijn gebleven in de buurt van Leiden, staande tussen bloemstruiken in plaats van in een geometrische tuin, maar alleen het toeval kan de herkomst van oude tuinbeelden of vazen verklappen.” Voor deze mededeling ben ik de heer Staring zeer erkentelijk en ik hoop dat zulk een ,,toeval” ons nog meer gegevens over de verkochte beelden zal verstrekken. Ten slotte nog iets betreffende de nrs. 35 en 36, ,,Laurens Koster” en ,,Desiderius Erasmus”. Op 18 april 1754 werden beide beelden voor 21 gulden per stuk door de Leidse timmerman Jacobus Snarenberg C.S. verkocht aan de heer Bontekoning, die ook nog voor f 200 een ,,Cupido en pedestal” verwierf. (ARA, Recht. ar& Lisse nr. 74 fol. 224). Nadere gegevens betreffende deze koper ontbreken, maar waarschijnlijk is het de voorname makelaar Fioris Dirksz Bontekoning, die ,,op de Binnenkant” te Amsterdam woonde en ook een buitenplaats bezat. (Gemeente-archief Amsterdam, Kohier van 1742). Alweer nieuwe vragen: Welke buitenplaats was dit en waar zijn ,,Laurens Koster” en ,,Desiderius Erasmus”?

Tekst en Foto uit het Leids jaarboekje 1970 pag 159

 

Afb. 24. Een van de twee zandstenen sphinxen (nr. 41 uit de veiling van 1746).

DE MENAGERIE VAN J.A. BARON DU TOUR,

DE MENAGERIE VAN J.A. BARON DU TOUR,

 Het vervolg op de ,,Aantekeningen bij het kasboek”, Leids Jaarboekje 1969, blz. 147-165

door  A. M. Hulkenberg

Het was bijzonder aardig van mejuffrouw Grabandt ons iets te vertellen uit het leven en vooral over de menagerie van Jacob Adriaan baron du Tour. Hij was bepaald een beminnelijk en geestig mens, een man met humor, met veel liefhebberijen en ook met een grote plichtsbetrachting. Natuurlijk was hij een kind van zijn tijd, een tijd van “Heren en knechten”, waarbij de eersten de bevelen gaven en de laatsten deze slechts hadden uit te voeren. Ook een tijd van het ,,genoegzame leven met bijbehorende pleziertjes”, zoals mejuffrouw Grabandt op blz. 162 terecht opmerkt. Maar als alle ,,Heren” even warmvoelend en ruimdenkend waren geweest als onze Du Tour, dan zou de Franse revolutie ongetwijfeld een milder verloop hebben gehad. Du Tour kan men in zo verre een sociale figuur noemen dat hij omgaat met mensen van allerlei rang en stand en zich daar overal even gemakkelijk en ongedwongen beweegt. Hij onderhoudt aangename contacten met het stadhouderlijke hof en soupeert vaak met de ,,vorstelijke personen”, zonder dat hij tot vleierijen vervalt of zich door hen laat overreden om iedere veertien dagen in de Fransche Comedie op het ,,publique bal” of de ,,redoute” (gemaskerd bal) te verschijnen. En dit terwijl hij toch weet, dat het ,,Hof” daar altijd komt en ,,men zijn cour maakt, als men daar gaat”. Maar ook met zeer eenvoudige lieden weet hij om te gaan. Dit bleek b.v. toen hij eens alleen, zonder zijn ,,lieve Antje” en zijn kinderen enige tijd in Leeuwarden moest vertoeven en ‘s avonds met een zekere Sophie in de ,,sleep” zat. (Een sleepje is een koetsje zonder wielen, dat als een slee over de gladde keien werd voortgetrokken.) Sophie had hem te eten gevraagd. Toen mengde ,,Jurrie, de man van het sleepje” zich plotseling in het gesprek. ,,Dat moet je maar doen, Mijnheer, je bent nu zonder wijf hier en dan is het best op de klap te loopen, en – eens voor al – als je nergens weet te gaan, dan kun je bij mij koomen, je hebt twee winters zoo veel beleeftheyt aan andere menschen gedaan, dat het schande zoud weezen, als je nu alleen zoud eeten.. .” Du Tour voegt er aan toe: ,,On dit que sa femme a été bonne cuisinair”, en ik verdenk hem er ten volle van, dat hij aan de tafel bij Jurrie thuis wel eens heeft aangeschoven. Met familie en vrienden onderhoudt Du Tour hechte contacten, maar het allermeest voelt hij zich toch wel verbonden met zijn ,,Antje-lief’. Hij verliest steeds zo veel geld in het spel (L.Jb. 1969 blz. 163), dat hij in de liefde wel bijzonder gelukkig moest zijn. En dan zijn kinderen! Dat hij hun een slechte opvoeding zou geven, zoals Frans Hemsterhuis ons wil doen geloven, weiger ik ten enen male te aanvaarden. Hij luistert naar hen en schrijft hun veel brieven, hij waarschuwt ze in goede en vriendelijke termen, hij stimuleert. Een vader die zo zeer meeleeft met zijn kinderen kan geen slechte opvoeding geven; hij is er eenvoudigweg niet toe in staat! Als hij op reis is en er is ,,een post” geen bericht van Betje, schrijft hij al dadelijk een lange brief. ,,Pourquoy Bettje ne m’a telle pas écrite?” Waarom heeft Betje mij niet geschreven? En later levert hij heel vriendelijk weer een beetje critiek. De eerste brief was mooier geschreven dan de tweede, chère fille. Je moet altijd maar heel erg je best doen. Wees gehoorzaam aan je moeder en doe je plicht tegenover je gouvernante . . . ,, Je suis de choeur et d’ame votre très affectioné Père”. Het wordt niet geheel duidelijk, of deze gouvernante haar nichtje is, Anne d’Aumale uit Alphen aan de Rijn, maar in ieder geval trekt de laatste ook veel met Betje op. Papa Du Tour is Anne heel erg dankbaar, dat ze zo goed is voor zijn kleine meid. Al zijn er wel eens moeilijkheden.. . In februari 1771 – Betje is dan bijna tien jaar – schrijft Du Tour aan zijn vrouw: ,,De Mijne pop is stout, geloof ik, maar mij dunkt dat ik haar brief óók moet gelooven; ,,men kan altijd niet soet weezen” . . . Vraag haar eens of Anne D’Aumale ook niet wel eens stout is”. En als alles dan weer goed is, is hij zó blij met zijn kleine Betje! ,,Chargez sa petite visionomie de cent baisées de ma part”, schrijft hij aan moeder Antje, ,,et dite lui qu’à mon retour elle en aurat 200 petite portions”. (Bedek haar snuitje met honderd kusjes en zeg haar, dat ze als ik terug kom nog eens 200 porties krijgt.)

Afb. 22. Portret van Betje du Tour, anno 1787. Schilderij door Tischbein. Foto: Ikonografisch Bureau, Den Haag.

Betje, Baronesse A. C. E. van Nagell geb. Du Tour, is 92 jaar oud geworden en heeft dus vele tientallen jaren kunnen terugdenken aan al die aardige attenties, die een zeer toegenegen vader haar steeds weer heeft bewezen. De opvoeding van Hans Willem van Aylva is een geheel andere, maar ook naar hem gaat al de vaderlijke zorg uit. Steeds spreekt hij vol trots over ,,mon fils” en uit niets blijkt, dat het slechts zijn stiefzoon is. Hoe bezorgd zijn vader en moeder als hij de pokken heeft en wat leven zij mee met zijn studie en zijn toekomst. Natuurlijk, het is een jongen en hij zal de ernst en de verantwoordelijkheden van het bestuurlijke ambt al vroeg onder ogen moeten zien. Vader schrijft hem uitvoerig, hoe hij heeft moeten toezien, dat een vonnis werd voltrokken aan een misdadige vrouw. Zeer juist, men spreekt geen vonnis uit om dan weg te lopen; de eerlijkheid gebiedt, dat men ook van dit onaangenaam tafreel getuige zal moeten zijn. ,,Ik heb haar zien geeselen en brandmerken en voor zeven jaren in het tugthuys continueeren. Zij heeft, niet teegenstaande zij zeer strengelijk wiert geslaagen geen bek opengedaan en gaf maar een kleine gil, toen zij het cachet (brandmerk) kreeg. En gisteren in de kerk is zij zeer impertinent teegens de Do geweest.. .” Zo moet Willem leren flink te zijn. Dat het Willem in enigerlei wijze aan iets zou ontbreken, blijkt nergens uit. Van gierigheid en devotisme, waarvan Hemsterhuis Du Tour beschuldigt, bemerkt men elders niets en het lijkt ongerijmd, dat Willem de noodzakelijkste studieboeken zouden worden onthouden (L.Jb. 1969 blz. 152). Waarschijnlijk heeft de bijzonder begaafde, maar toch wel ietwat singuliere vrijgezel Hemsterhuis een zeer bijzondere belangstelling voor Hans Willem gehad. Dat mag natuurlijk best, maar dan moet hij toch wel de vader in zijn eer laten.

Ik wilde iets vertellen over de afloop der menagerie en praat nog steeds over vader Du Tour en zijn kinderen. Dit moest mij ook eerst van het hart. Als men Du Tour, die hier op Zandvliet vlak bij mij woonde, beter leert kennen, kan men nog maar weinig kwaad van hem horen. Ook het verwijt dat de vriendelijke juffrouw Grabandt hem maakt, als zouden al zijn liefhebberijen slechts van korte duur zijn (L.Jb. 1969 blz. I61), verdient hij mijns inziens niet. Buiten het feit dat hij vaak op reis was, moest hij ten slotte zijn leven verdelen tussen Zandvliet te Lisse, zijn ,,geliefde Sint Anna” (waarmede niet zijn echtgenote maar St. Annaparochie is bedoeld waar hij als grietman resideerde) en ‘s-Gravenhage, waar hij als voorzitter der Staten Generaal vaak de ,,Stoel der Eere” moest ,,beklimmen”, zoals hij dat noemt. (De opmerking dat hij niet meer naar Den Haag behoefde, omdat hij zijn functie aan zijn broer had overgedaan (blz. 16I), is mij dan ook niet geheel duidelijk). St. Annaparochie, Lisse en ‘s-Gravenhage, dat waren grote afstanden en zo kon hij zich nergens lange tijd mee bezig houden. Dat is ook het noodlot geworden van de menagerie. Ver van zijn bezit, dicht bij zijn schade, merkt hij zelf al op. Ook jagen deed hij graag, maar hieromtrent geraakte hij in Lisse in de grootste moeilijkheden en een aantal impertinente jagers dreigde zelfs met gijzeling. Een uitvoerig verzoek in 1772 aan zijn vriend Hemsterhuis om te bemiddelen tussen hem en de Heer Bentinck van Rhoon, stadhouder van de lenen van Holland en West-Friesland, levert geen resultaat op. Men verneemt hieromtrent in ieder geval niets. Kennelijk liep Hemsterhuis voor de zoon harder dan voor de vader. En zo kwam ook aan het jachtvermaak een einde.. .

Afb. 23. De tuinmanswoning bij Zandvliet.

Maar nu naar de menagerie. Wanneer Du Tour niet op Zandvliet verblijft gaat het al spoedig niet goed met de menagerie. Aanvankelijk was deze toevertrouwd aan de tuinman, Hendrik Keij (L.Jb. 1969 blz. 159), maar later wordt een zekere Cornelis Ket als ,,fysantier” aangesteld. Wat Hendrik’s loon betreft kan ik juffrouw Grabandt wel geruststellen: Du Tour had een lopende rekening bij de schout, Willem Jacobus Sennepart, en als er geld nodig was kon men daar terecht. Maar of de baron over zijn tuinman altijd zo tevreden blijft als blz. 159 vermeldt, is een andere zaak. In een brief zegt hij hem in 1770 zeer duchtig de waarheid. ,,Het schijnt voor te koomen, alsof gij van meening zijt, dat gij heer en meester, en ik geen ordres geeven, maar ontvangen moet. Ook zijt gij te grooten heer geworden om in de menagerie of bij Arij van Graaven te laaten weeten, als gij goed (groenten en fruit) hier na toe stuurt, niettegenstaande dat alles mijn ordres zijn. Wel cameraad, waar gaat dat heen! Ik wil wel bekennen zulke conduittes nooit gehoort te hebben. En als mijn vrouw u over deze of geene zaaken schrijft, komt er een antwoord op, als of gij al zoo vrij wat te zeggen had. Ik moet nu maar ronduit zeggen, dat al die zaaken mij gans niet aanstaan . . . Gij hebt u stiptelijk na mijn of mijn vrouws ordres te reguleren . . .” Maar daar blijft het dan ook bij; Hendrik is nog jarenlang tuinman op Zandvliet gebleven. Ook onder de hoede van de ,,fysantier” Cees Ket blijkt de menagerie geen succes. Du Tour moet nu vaak in Friesland vertoeven. ,,Ik ondervinde nu meer als ooit, dat het spreekwoord waaragtig is: Ver van zijn goet, dicht bij sijn schade”. Tenslotte besluit hij alles naar zijn ,,chère St Anna” over te laten brengen, begin 1770. Even later komt de jobstijding, dat alle goudlakense fazanten zijn doodgegaan. ,,Dat doet mij leedt”. Intussen hoopt Du Tour, dat de ,,fysantier” nu ,,braaf” bezig gaat met het afbreken der menagerie. In maart zal hij berichten, wanneer de kalkoenen en pauwen moeten worden verstuurd, opdat ze in Sint Annaparochie aankomen voordat de legtijd begint. In april of mei zal hij dan een schip sturen om ,,het verdere goed” op te halen. 31 maart 1770. ,,Aan Cornelis Ket, fysantier op Santvliet. Terwijl het goet nu zal beginnen te paaren, moet gij ten eerste overzenden alle de calkoenen, alle de pauwen, tien wilde fysantehennen en twee haanen, welke gij bij Arij van Graaven moet halen”. De rest kan Arie weer ,,laten springen”. (Van Graven, die op de boerewoning achter Zandvliet woont (L.Jb. 1969 afb. 17), heeft het er maar druk mee. Steeds moet hij zoveel fazanten vangen als maar mogelijk is, en even later kan hij ze weer ,,laten springen”. Deze ongedurigheid houdt vooral verband met de moeilijkheden omtrent de jacht). ,,Al dit goed moet gij in korven zetten en ten eerste door de schippers na Amsterdam sturen, om verders besteld te worden aan mijn adres op St Anna over Harlingen”. Maar op 1 mei is hij al weer in Den Haag in verband met zijn sollicitatie naar de post van gouverneur van Maastricht, die overigens niet ,,geréusseert” is. (Terwijl hij en Twickel vochten om het been, liep Grovenstins er mee heen, zoals hij zelf zonder enig merkbare rancune opmerkt). Hij moet dan zijn neef J. N. du Tour te Leeuwarden verzoeken naar de kalkoenen en verdere gediertens om te zien. Hij is nu toch vast van plan half mei het schip naar Zandvliet te sturen om de zaak op te halen. En dan moet hij weer met de schuit naar Harlingen, waar ,,in de Pauw” zijn ,,postilion” met vier paarden, zadel en tuigen aanwezig moet zijn, om ,,bij ons arrivement aanstons met de koets, die te Harlingen is, na St Anna te vertrekken”. Mijn God, wat kan een mens het druk hebben! Nu eens naar St Anna, dan weer naar Den Haag om de ,,Stoel der Elere” te beklimmen of om zijn opwachting te maken bij de Prins van Oranje nu de Prinses in de kraam is gekomen of om te ,,confereren” met ,,eenige buitenlandsche afgezanten”, en vervolgens naar Leeuwarden of Maastricht. Dan weer naar Zandvliet vanwege de zorg voor de tuinen, de jachtperikelen of moeilijkheden omtrent het kadewerk aan het Haarlemmer Meer. Dan krijgen Betje en Willem de pokken. Gelukkig heeft zijn lieve Antje er maar drie pokjes ,,op haar tronie” van over gehouden. Dan weer doet de familie een beroep op hem of nodigt neef Hardenbroek hem naar het Utrechtse. En dan nog die boeken en al die correspondentie! En dat in die z.g. gezapige 18de eeuw, waarin de ,,Heren” in verveling hun dagen zouden slijten. Generaliseren wij niet soms te veel? En nu weer het bericht dat de ,,poelpentades”, de parelhoenders, zijn doodgegaan! Wat is het belangrijkste in een mensenleven, hetgeen er gebeurt op de maan, of de belevenissen met ,,poelpentades”? Dat ligt eraan, dat zal bij eenieder wel verschillend wezen. Bij Du Tour waren het in ieder geval de ,poelpentades”. Zonder deze hoenderen is Cees Ket eind mei 1770 naar St. Annaparochie vertrokken.

Leeuwarden, 26 februari 1771. ,,Anneke, j’aij achetté le plus jolis peroquet que de vostre vie vous avez vu, qui babille toute la journée. J’espère que vous le verrez à St. Anne. Adio”. De papegaai kost f 50,-, maar is wel eens zo veel waard, men heeft al f 80,- geboden! Dag lieve Antje! Den Haag,

14 december 1771. ,,Aan Arij van Graaven op Santvliet. Gij moet zien op te vangen twee levendige moerhanen en dezelve in een mantje met linde (linnen) of een zak overkleedt, en dan in een andere mand van het zolder neemen vier levendige patrijse, alle hennen, en die te saamen, hoe eer hoe liever in persoon aan mijn huis brengen, met de kar van de boer (Huyp Raaphorst) en een van mijn paarden, om aan ymand present te doen, waarvoor gij rijkelijk zult beloont worden; dog gij moet met geen mens daarvan spreeken”. Altijd weer is Arij van Graven op Zandvliet de vertrouwensman, ,,zijnde ik van de man zijn capaciteit en sinceriteijt overtuigt”. Voor wie het geschenk bestemd was, wordt niet vermeld. Misschien wel voor ,,de Heer van Benting, Heere van Roon”, want we zitten juist midden in het jachtprobleem.

29 februari 1772. Wat kunnen de zaken toch ongelukkig lopen. De menagerie is in St. Anna en juist nu moet Du Tour weer vaak in Den Haag verkeren. De berichten die hij uit Friesland ontvangt zijn niet gunstig. ,,Aan Cornelis Ket, fysantier op St Anna. Ik moet per naaste post weeten, hoe veel poelpentades er nog zijn en of alle chineese fysanten nog leeven”. Kennelijk waren er dus intussen nieuwe hoenders gekocht. ,,Gij kunt wel kool of aardappalen planten onder het jonge hout”, iets wat ook in Lisse na het hakken van jacht bosjes gebruikelijk was.

13 juni 1772. ,,Aan de Ontvanger Wassenaar op het Bildt . . . Daar is mij ter ooren gekomen, dat mijn menagerie in een deplorabele situatie is, zoo met de jonge chineese fysanten als andere gevoogeltens. Dit kunt UWE. mij wel eens onder de hand, zonder dat zulks gemarqeert wort, melden en mij eens opgeven, wat goed er al is, want zo het volgens de rapporten was, zo zoude (ik) voor die onkosten meer plaisier kunnen hebben en genootzaakt worden andere mesures daaromtrent te neemen.. .” Het antwoord van Wassenaar heeft Du Tour niet gerustgesteld. Het gaat ,,inderdaad droevig” met de menagerie, en Du Tour, ,,remarqueerende”, dat zijn ,,menagerie een fonds voor eenige menages op St. Anna geworden was om van te bestaan”, heeft besloten, de hele zaak maar op te ruimen. ,,Ook ik weet wel, dat Cees Ket een braaf man is en zeer eerlijk, maar ook teffens niet zeer bequaam voor dat werk’. Geen ,,jong goet” en grote rekeningen. Nee, nu is het echt welletjes. Hij zal Ket tegen november ontslaan. Wil deze dan naar Holland terug, dan krijgt hij f 50,- voor reis en bagage, blijft hij in St Anna, dan zal hij hem daar ,,aan een stuk brood helpen”. Het huis van de ,,fysantier” kan te huur worden gezet. Het blijkt, dat Ket liever in Friesland wil blijven. Accoord, ,,als gij U kunt vinden met de tuynman en in de tuyn wil werken op ordinaris dagloon, dan mag ik wel leyden, dat gij in mijn tuin werkt”. Hij kan dan ook blijven wonen, maar hij hoeft niet meer te zorgen voor de menagerie, ,,alzo ik daar geen plaisier van heb en dus de onkosten niet waard”. Du Tour heeft nog een klusje voor hem, nl. wargarens breien voor het vangen van snippen op Zandvliet, ,,maar zij moeten vooral ruijm van want weesen, want die gij hebt zijn te nauw”. Dan heeft Du Tour nog weer andere verdiensten voor het gezin Ket op het oog. ,,Ik mag wel lijden, dat UWE huysvrouw (sic!) een kinderschool opregt”. Wel ja, de oude Romeinen wisten het al: ,,Wien de goden haten, dien maken zij onderwijzer” en de vrouw van een mislukte ,,fysantier” is altijd nog goed genoeg voor een kinderschool. Zo is het einde van de menagerie aangebroken. 30 september 1772. ,,Aan Cornelis Ket op St. Anna”. (,,Fysantier” wordt niet meer vermeld). ,,Van de calcoenen moet gij houden een haan en twee hennen, de overige met de pauwen hier naar toe zenden op Santvliet om gegeeten te worden. Van de zeventig hoenders moet gij veertien hennen en twee hanen houden, de overige verkoopen. Van de dertig eenden en smienten moet gij in het geheel zes houden, de overige verkoopen. Alle de ganzen moeten na Santvliet gezonden worden, om gegeten te worden. . .” So endete eine Liebe, en zo kregen vele der gediertens op Zandvliet aan tafel toch nog een adellijke bestemming. Een laatste informatie naar de brei-activiteiten van de voormalige ,,fysantier”, Cees Ket, en het doek valt. Nu rest nog de vraag wat er met het kabinet is geschied (L.Jb. 1969 blz. 153/ 54). Hieromtrent verneemt men in het geheel niets meer. In de gedrukte bronnen wordt over het kabinet gezwegen, ook Sannes en Dr. Wumkes vermelden het niet. Mt. J. Rinzema van het Rijksarchief te Leeuwarden moest mij tenslotte mededelen, dat ook in het Rechterlijk Archief van Het Bildt geen gegevens betreffende de menagerie van Du Tour worden aangetroffen. Het houten gebouwtje zal waarschijnlijk gesloopt zijn, en als het schilderstukje van Aert Schouman en eventuele andere versieringen zijn weggenomen, zal men zich – vooral na jaren van verwaarlozing – van het verdere materiaal een wel niet al te grote voorstelling moeten maken. Voor de opgezette dieren geldt in een tijd, waarin men temperatuur, vochtigheid en de wering van insecten en mijten nog zo weinig in de hand had, wel hetzelfde. De laatste jaren van hun gezamenlijk leven hebben Du Tour en zijn vrouw niet meer regelmatig op Zandvliet gewoond. Zij verbleven meestal te ‘s-Gravenhage. Die lieve Betje was in 1778 getrouwd met Anne Willem Carel baron van Nagell, heer van Rijnenburg en later ook der beide Ampsen. De eerste jaren van hun huwelijksleven, dat meer dan 72 jaren zou duren, hebben ,,Betje en Nagell” op Zandvliet doorgebracht. Daar is ook hun oudste zoon geboren, de latere notaris van Vollenhove.

Na de dood van haar man in de herfst van 1780 gaat ,,d’Hoog Welgeboore Vrouwe A. C. Rumph, douairiere van wijlen den Hoog Welgeboren Heer J. A. baron de Tour van Warmenhuyzen”, (,,Antjelief”), over tot verkoop van het Lissese buitengoed. En dan blijkt er toch nog iets uit de menagerie op Zandvliet te zijn achtergebleven. In juli 1773 waren er nog slangen, caracollen (een soort eetbare slakken) en zijdewormen. Maar nu zijn het nog de siervissen, die in de vijvers waren uitgezet (L.Jh 1969 blz. 161). Wat ermede gebeurd is, is niet bekend. Ze waren evenals de tuinsieraden in ieder geval nadrukkelijk van de verkoop buitengesloten. Zulks in tegenstelling tot de tuinman, toentertijd Jacob Hendrik Heun uit het Nassau-Dillenburgse, en ,,verdere lieden”, die de koper te zijnen laste moest nemen. Het personeel was dus min of meer bij de koop inbegrepen, de ,,gouden en zilveren vissen” waren dit niet. Er wordt nog steeds in de sloten op Zandvliet graag gevist. Goud of zilver is er zo ver bekend niet meer bij! Ook in ander opzicht niet: op de plaats van de menagerie en de vijvers groeien nu bloembollen, hele mooie bloembollen, maar de prijs der tulpen is helaas niet best.. .

Voornaamste bronnen

Rijksarchief Arnhem, Huisarchief van Waardenburg en Neerijnen, inv. nr. 166.

Algemeen Rijksarchief ‘s-Gravenhage, Recht. arch. Lisse, inv. nr. 24, fol. 45-47.

Tekst en foto’s uit het Leids Jaarboekje 1970 pag 151

AANTEKENINGEN BIJ HET KASBOEK van mr. Jacob Adriaan baron Du Tour van Zandvliet

Door mevr. R. A. J. Grabandt

AANTEKENINGEN BIJ HET KASBOEK van mr. Jacob Adriaan baron Du Tour van Zandvliet

In de Artis-bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam bevindt zich een met de hand geschreven kasboek van mr. Jacob Adriaan baron Du Tour, gekocht via de universiteitsbibliotheek van het antiquariaat B. M. Israël te Arnhem. De maten van het boek zijn: lengte 32,5 cm., breedte 20,5 cm., dikte 2,5 cm. Het wekt verwondering dat het kasboek (te Haagambacht en Lisse geschreven) in de boekhandel is terecht gekomen. Volgens mondelinge mededelingen van de heer A. M. Hulkenberg zijn de familiestukken geërfd door een familielid van de baron in Arnhem. Deze heeft waarschijnlijk het een en ander verkocht. Het kasboek is ingedeeld in verschillende afdelingen:

  1. Daagelijkse Uitgaven pag. 4-20 en 230-250
  2. Uitgaven voor de Stal pag. 20-35
  3. Onkosten van de Buijtenplaets Rustee met Menagerie pag. 96-114
  4. Onkosten gevallen zoo op den Inkoop als onderhout van mijn Cabinet pag. 164-171.
  5. Aanteekening van de Revenuen uit de Menagerie pag. 263-265.

De afdelingen doen vermoeden, dat er een strenge scheiding tussen de delen onderling bestaat. Dat is echter niet zo. Verschillende posten staan geboekt in een andere afdeling dan die waarin ze, strikt genomen, thuishoren. De aantekeningen lopen van 1758-1763 en verlopen na 1761.

Mr. Jacob Adriaan baron Du Tour (1734-1780)

In het verhaal worden de betreffende paginanummers van het kasboek genoemd.

Jacob Adriaan baron Du Tour werd 11 Augustus 1734 gedoopt te Den Haag, als tweede kind van Joost Philip baron Du Tour (1698-1756 of 1761) en Elizabeth van Assendelft (1699-1742). Het geslacht Du Tour ontleent zijn naam aan de baronie Tour gelegen in Champagne (Frankrijk). De stamvader van dit aanzienlijke geslacht leefde omstreeks het midden van de zestiende eeuw. Diens zoon David baron Du Tour, heer van la Pomerade (geboren in 1580) vestigde zich in Nederland als kapitein in Nederlandse dienst en werd commandant van Rhenen. Deze kapitein was de overgrootvader van Jacob Adriaan. De vader van Jacob Adriaan kwam uit een gezin van veertien kinderen. Zelf kwam Jacob Adriaan uit een gezin van drie kinderen, hij had een broer Daniël Pompejus (1736-1812) en een zuster Albertina Elizabeth (1733-1752). 2)

Huwelijk en kinderen

Afb. 13. Het gezin van J. A. du Tour in 1762. Schilderij door G. J. J. de Spinny.

In 1758 huwde Jacob Adriaan met Anna Catharina Rumpf, douairière van Hans Willem baron van Aylva, bijgenaamd ,,de gouden Aylva”. Aylva overleed in 1751 en uit dit huwelijk was een posthuum kind geboren in september 1751, dat ook Hans Willem van Aylva heette. 3) Du Tour spreekt hem waarschijnlijk aan met Willem. In het kasboek wordt hij meestal zo genoemd of ook wel Willemtje. Uit het huwelijk van J. A. du Tour en A. C. Rumpf zijn drie kinderen geboren. In 1759 wordt in het kasboek (pag. 8) vermeld op de 9e augustus ,,Onkosten van ‘t begraaven van ons kint.” Waarschijnlijk is dit een ongedoopt kind (4), begraven in de Kloosterkerk te ‘s-Gravenhage. In 1761 (pag. 19) op 23 maart wordt er geld betaald aan de ,,baaker” en aan ,,Lijsje de minne.” Het is duidelijk dat er weer een kind is geboren: een dochtertje, dat de naam krijgt van Anna Catharina Elisabeth en in het kasboek Betje genoemd wordt. 5) Het wordt gedoopt op 25 maart en bij die doop is de baron mild in het geven van fooien (ƒ 27 : 15 : 0). In 1762 werd het gezin met deze twee kinderen door Spinny geschilderd (afb. 13 ) . Het derde kind werd in 1762 geboren (pag. 241), maar het leefde slechts kort. Waarschijnlijk had het een zwakke gezondheid. In het kasboek (pag. 246) worden uitgaven opgeschreven voor een dokter, apotheker en chirurgijn. Vermoedelijk is dit kind Josina Philipina Sara (6) in 1763 overleden, want in het (pag. 247) kasboek staat ,,19 Augustus onkosten voor de begrafenis van Philipje ƒ 181 : 19 : 0.” Sannes vermeldt, dat dit kind nog leefde, toen Du Tour in september 1763 naar Leeuwarden vertrok.’

Verhuizing

Afb. 14. Fragment van de kaart, getekend door Kruikius in 1712 van het vroegere Ysendoorn, later Zorgvliet

Toen Du Tour met Anna C. Rumpf huwde vestigde hij zich op Rustee in Haagambacht. Vermoedelijk heeft hij de naam van deze hofstede veranderd. De oorspronkelijke naam zou Ysendoorn zijn geweest. Een aanwijzing daarvoor is, dat Du Tour huur betaalde aan een zekere mevrouw Eman(t)s (pag. 103) en deze dame was erfgename van deze hofstede. 8) (Voor Ysendoorn zie kaartfragment getekend door Kruikius, 1712, onder de 1 van ‘T MIENTJE; afb. 14) Later verhuisde Du Tour met zijn gezin naar Zandvliet te Lisse. De verhuizing vond plaats, toen zijn vrouw deze buitenplaats als erfenis ontving van haar tante C. C. Rumpf-de la Porte. Het tijdstip waarop dit geschiedde moet zijn geweest aan het eind van 1759 of zeer aan het begin van 1760 en niet, zoals Bijleveld zegt, in 1761. Immers het kasboek geeft aan, dat op 27 februari 1760 de Loosduinse schipper werd betaald voor het overbrengen van Du Tours menagerie naar Zandvliet (pag. 105) en aangezien de baron niet vlot van betalen was, moet de verhuizing ruim vóór deze datum zijn geschied.

Afb. 15. Ligging van Zandvliet; kaart van 1844.

Op de kaart (afb. 15 ) is de behuizing aangeduid door een pijl. Een deel van het landgoed is nu de huidige Keukenhof. Het zal wel een groot verschil zijn geweest met het huis in Haagambacht. Dat was een hofstede, dus vermoedelijk veel kleiner wat oppervlakte betreft. Hoe mooi Zandvliet door Du Tour werd aangelegd en met hoeveel geboomte, blijkt uit de Lisser Arkadia van Jan de Graaff Symonsz. (omstreeks 1770), waaruit ik citeer:

(Komt van Veenenburg aan de Loosterweg)

,,Dog ik keer mij een weinig herwaarts om

Totdat ik aan de Illustere Zaale kom

Van Zandvliet; dus ga ik mij derwaarts spoeden

Tot in haar schoot, omheynt met zoete vloeden.

Die schoonste plaats, die ik in Holland weet,

Wiens grootheid is met cierlijkheid bekleet:

 Zoo van een Doolhoff, als van vijvers en Rivieren,

‘t Ontelbare tal van Lanen, die vercieren

Het Boomgewas zoo blaadrijk hooggetopt,

 Het Bosch vol wilt, de waters opgepropt

Van Visch, nu komt ons ‘t aangenaamst nog vertoonen,

 Wanneer men ziet het middelste bewoonen

Met Runder-vee, en gaa ik dieper treen,

 Zoo zie ik daar ‘t Gevogelt groot en kleen,

Van wild en tam, door moeyte en veel kosten

Bijeen vergaart, onmooglijk dat ik ontvlosten

Haar fraayigheden al dewijl mijn dwalent oog

Staag vliegt, en zweeft door Lind- en Ype-boog

En Gantsch verward, in honderde van dreeven,

 Dat voor een mensch een groot vermaak kan geeven.

 Verrukkend Dal, ‘k verlaat Uw, ik gaa heen

 Na Meer en Duyn, deez hofstee, die gemeen

 Ligt aan het Meer . . . . .”

Het is wel heel toevallig, dat douairière Du Tour in 1785 een buitenplaats kocht in Den Haag, die ook Zandvliet heette. Deze was afkomstig van Martinus Wilhelmus Schwencke, medisch doctor en professor in de botanie. 9) Op de buitenplaats was een Hortus Medicus aangelegd. Zowel het huis als de hortus medicus werden verkocht aan Anna Catharina Rumpf douairière Du Tour. Verlangde zij terug naar het leven in Den Haag?

Het Grietmanschap

Afb. 18. Kasteel Henkenshage te St. Oedenrode. Foto L. G. Chr. Grabandt

Door een chronisch geldgebrek kon de bekende Friese edelman en dichter Willem van Haren (1710-1768) zijn verplichtingen aan de regeringsinstanties niet nakomen. Wel kreeg hij uitstel van betaling door zijn goede betrekkingen aan het hof. Later viel hij in ongenade door zijn niet zo onberispelijke levenswijze. Jonker Van Haren was grietman van Het Bildt, een ambt dat veel revenuen opleverde. De opbrengsten van vele boerderijen en hofsteden in die streek kwamen de grietman ten goede. Reeds vanaf augustus 1761 waarschijnlijk onderhandelde Du Tour met zijn neef Van Haren over deze aangelegenheid (pag. 230). Du Tour maakte daarvoor een reis naar Rooij d.i. St. Oedenrode, waar Van Haren woonde op het kasteel Henkenshage (afb. 18). Met de persoon voor de functie van grietman was de regering in die tijd nogal kieskeurig, omdat het ambt in de familie moest blijven. Aangezien Du Tour een volle neef van Van Haren was, heeft de regering de opvolging waarschijnlijk spoedig goedgekeurd. Ook Du Tour had goede relaties aan het hof. Eind september 1761 vertrok de gehele familie met ,,tante Doris” (een tante van Du Tour) naar Leeuwarden (pag. 247). Sannes beschrijft hoe Du Tour in St. Annaparochie (St. Anne) werd ingehaald. Er was een welkomstgedicht gemaakt: de bevolking was blij, dat er een nieuwe grietman aangekomen was. Du Tour heeft bij deze gelegenheid alle schulden van zijn neef betaald. Alle boerderijen en hofsteden, voor zover ze nog in het bezit van de vorige grietman waren, werden gekocht. Uit het kasboek (pag. 249) blijkt, dat aan die overdracht een onderonsje was voorafgegaan, waarbij Willem van Haren nog iets extra’s van zijn neef kreeg (bijlage 1).

Familieleden, die in het kasboek ter sprake komen

De familierelaties, zoals Du Tour die in zijn kasboek beschrijft, zijn niet geheel duidelijk. Het woord moeder kan zowel betrekking hebben op zijn moeder, of liever stiefmoeder want zijn vader was hertrouwd (11), als op zijn schoonmoeder. Vast staat, dat zijn stiefmoeder – door hem soms genoemd ,,moeder Du Tour” – te Leiden woonde. Volgens het kasboek (pag. 230) moet in augustus 1761 zijn schoonmoeder zijn overleden: 12 Augustus 1761 “fooij knegt in ‘t sterfhuis van mijn Schoonmoeder ƒ 1 : 10 : 0”. Op dezelfde bladzijde wordt vermeld, dat hij nagelaten schulden van zijn schoonmoeder betaalt. Hij onderhield dus met beide vrouwen goede betrekkingen. Met zijn zwager Druijvesteijn onderhoudt hij nog enig contact (pag. 14), zelfs koopt hij naar alle waarschijnlijkheid een schuit van hem (pag. 231). Druijvesteijn was gehuwd geweest met Du Tours zuster, die in 1752 stierf. Zijn broer Daniël Pompejus du Tour kon het naar alle waarschijnlijkheid goed met hem vinden. Herhaaldelijk betaalde onze Du Tour aan diens knechten (pag. 14, 236, 238, 240 en 245). Dit wijst erop, dat hij hem dikwijls bezocht. De goede verhouding blijkt ook uit het feit, dat Daniël Pompejus hem opvolgde als een van de vier Commiezen van den Lande. 12) Er wordt in het kasboek vaak gesproken van een tante Doris. Zoals reeds eerder vermeld is, kwam de vader van Jacob Adriaan du Tour uit een gezin van veertien kinderen. Als enige van de zes tantes zou als tante Doris in aanmerking komen Berbera Theodore du Tour. 13) Zij was ook de enige, die in die tijd nog niet gehuwd was. Zij huwde pas in juli 1765. Het is niet ondenkbaar, dat zij bij Du Tour in huis woonde. Hij behartigde namelijk ook haar geldzaken. Af en toe kreeg zij geld van haar neef (pag. 238 en 247) en ook betaalde hij haar kamenier (pag. 230). En nog later vergezelde zij de familie naar Leeuwarden, toen Du Tour grietman was geworden.

Personeel

Ongetwijfeld heeft Du Tour voor zijn officiële stukken hulp moeten hebben om deze te schrijven of voor het invullen van verschillende documenten. Hiervoor had hij als secretaris een zekere Capelle, die overigens in de beginperiode van het kasboek méér genoemd wordt dan later (pag. 8, 9, 13, 168, 236). Misschien houdt dat verband met Du Tours functies. Van 1757-1760 was Du Tour een van de vier Commiezen van den Lande, die met elkaar de Kamer van de Generaliteits-Finantie vormden . 14) Dit college had een kamer op het Binnenhof, zoals duidelijk blijkt uit de fooien, die herhaaldelijk gegeven worden aan ,,dienders, courantenjongens en de boutefeu (15) op het Binnenhof ter gelegenheid van de jaarwisseling (pag. 4 en 18). Het laatste in het kasboek vermelde werk van de secretaris Capelle voor Du Tour is het schrijven van de keuren van Warmenhuizen (pag. 236). Dit zal wel naar aanleiding van de erfenis van zijn vrouw zijn geweest.16) Dat er veel werk werd verzet door Capelle blijkt uit sommige hoge bedragen als bijvoorbeeld ƒ 63: 11 en nog eens ƒ 63 (pag. 9 en 13). Uit het kasboek is verder op te maken, dat er verschillende mensen in dienst waren voor verschillende afdelingen. In de eerste plaats een soort huisbediende en dan het personeel van de menagerie, het kabinet, de stal, de vinkenbaan en de visserij. De huisbedienden wisselden nogal eens. Als het boek begint, is de huisbediende vermoedelijk Jan Rosin (pag. 6). Hij blijft bij Du Tour tot mei 1759, want dan wordt ineens gesproken over Andries, die meteen geld krijgt voor de kermis (pag. 6). Zeker is, dat Andries blijft tot mei 1761. Daarna heeft Gerrit het beheer over het huisboekje (pag. 230). Deze knecht heeft niet lang meer geleefd: hij stierf in december (pag. 232). Vermoedelijk is hij ziek geweest, want omstreeks die tijd worden onkosten van de chirurgijn Rhenard vermeld. Of Gerrit al eerder tot het personeel behoorde en of hij – zoals we vermoeden – bij de barones in dienst was, is niet zeker, maar toen de zoon Willem ziek was, werd door de baron een fooi betaald aan Gerrit voor het oppassen (pag. 18). Waarschijnlijk had de barones een eigen financiële afdeling, want er waren ook dienstboden, die niet door Du Tour betaald werden. In januari 1762 komt Claas, die gedurende de verdere tijd waarover het kasboek loopt bij de baron in dienst blijft. Wel wordt er gesproken van Jan de tuijnknegt en Piet tuijnmansknegt (pag. 5 en 236), maar dezen behoorden waarschijnlijk niet tot de vaste staf van het personeel. Toch moeten er meer knechten zijn geweest, want er wordt ook ,,goospenning” betaald aan Cees (pag. 247). Bij de verhuizing betaalt Du Tour pas in september en oktober 1761 ƒ 47 resp. ƒ 15 ,,aan mijn domestiquen voor het verhuijzen” (pag. 231) . Het personeel van de verschillende afdelingen zoals menagerie, kabinet enz. staat onder de corresponderende hoofdstukken geboekt.

Relaties

In het kasboek worden de volgende relaties genoemd: Frans Hemsterhuis, Aernout Vosmaer, Schouwman de schilder (Aert Schouman), procureur De Bije, Coenraad Grauwes en Quarles, personen met wie de baron herhaaldelijk kontakt heeft gehad.

Frans Hemsterhuis is naar alle waarschijnlijkheid een belangrijke figuur in het leven van Du Tour geweest. Verschillende keren staan fooien aan de ,,knegt van Hemsterhuis” genoteerd, die op bezoeken duiden (pag. 16, 18, 23, 240). Hemsterhuis schrijft aan zijn correspondentie-vriendin prinses Amalia Gallitzin – vrouw van de Russische gezant – over de slechte opvoeding van de kinderen van Du Tour. 17) In hoeverre dat juist is, kan men uit het kasboek natuurlijk niet opmaken. Zoon Willem heeft in ieder geval een gouverneur aan wie betalingen worden gedaan. 18) Ook krijgt hij geld of er wordt iets voor hem betaald, hoewel in het begin van het kasboek meer betalingen vermeld worden dan later. 19) ,,Hans Willem heeft in zijn studietijd gebrek aan de meest noodzakelijke boeken” zo schrijft Hemsterhuis aan zijn vriendin. Vele gesprekken heeft Hemsterhuis met de jongen gevoerd om een beroep te doen op zijn goede inborst. Hemsterhuis had een zwak voor Hans Willem. 20) Voor de opvoeding van Anne Catharina Elisabeth du Tour (Betje) heeft Hemsterhuis geen goed woord, maar toch is ook zij met hem bevriend gebleven. Zelfs toen ze getrouwd was met Anne Willem Carel baron Van Nagell kwam ze met haar man Hemsterhuis opzoeken. 21)

Aernout Vosmaer (1720-1799) (22) is vermoedelijk degene, die Du Tour geholpen heeft met het samenstellen van zijn kabinet. Bij de dagelijkse uitgaven staan ook uitgaven aan Vosmaer (pag. 17, 19). Du Tour schijnt ook een beetje met Vosmaer gehandeld te hebben, want hij ruilt een diamanten ring tegen enige mineralen (pag. 67), maar Du Tour moet er nog ƒ 149 : 10 bij doen. Dat Vosmaer op zeer goede voet stond met de baron, blijkt uit een reis, die door het gehele gezin Du Tour met Vosmaer gemaakt werd, welke volgens het kasboek ongeveer een maand geduurd moet hebben (pag. 238). Letterlijk schrijft de baron: ,,Zijn Mijn Huisvrouw, onse 2 kinderen en Heer Vosmaer en ik een rijsje gaan doen door gelderland, Brabant na Mastricht, op deze rijs hebben wij volgens de qt daartoe spectierende zoo aan Emplettes als rijskosten verteerd. .. . f 4.000.” Voorwaar geen klein bedrag in die tijd. Vosmaer was evenmin als Hemsterhuis geen onbekende aan het hof. Beide mannen voerden het direktoraat over het kabinet van penningen en antiquiteiten van de stadhouder. 23) Vosmaer was sinds 1756 in dienst van het stadhouderlijk hof. Waarschijnlijk had mevrouw De Grovestins (Vosmaer had haar kabinet, dat later naar Rusland is gegaan, verzorgd 24)) prinses Anna op hem opmerkzaam gemaakt. Du Tour kwam veel aan het hof (pag. 6, 11-13, 18, 235, 244) en het is dus waarschijnlijk, dat hij daar Vosmaer heeft leren kennen. Aert Schouman (1710-1792), schilder van veel planten en dieren, die toch ook wel portretten heeft getekend, wordt in het kasboek twee maal genoemd. Hij heeft voor de baron een stukje geschilderd om het kabinet te verfraaien (pag. 168-169). Het is moeilijk na te gaan, welke voorstelling het stukje gehad heeft. In de eerste plaats heeft Schouman talloze decoratieve panelen gemaakt, waarvan een gedeelte gedateerd is maar een ander deel niet. En in de tweede plaats is er vermoedelijk geen catalogus van de veiling der nalatenschap van Du Tour. Schouman kwam ook aan het hof. Hij tekende zowel Ernst Lodewijk van Brunswijk-Wolfenbuttel als prins Willem V en zijn gemalin prinses Wilhelmina. 25) Voorts maakte hij illustraties bij het Regnum Animale van Vosmaer, waaruit blijkt dat Schouman zeer goede betrekkingen had met Vosmaer. 26)

Procureur De Bije was waarschijnlijk Cornelis Thierry de Bije. Hij was van 1758-1763 procureur voor het Hof van Holland en sinds 1758 ook procureur van de Opperhoutvester en Jagermeester-generaal over Holland en WestFriesland. 27) Vermoedelijk behartigde hij geldzaken voor Du Tour. (pag. 15, 232,240, 245).

Boas en Coenraad Grauwes waren mensen, die stellig kennis hadden van geldzaken voor zover dat is op te maken uit het kasboek. 28)

Vriend Quarles komt een paar maal in het kasboek voor. Aan zijn ,,domestiken” worden fooien gegeven (pag. 13, 17, 233). Zeker is het dat hij ook een stal bezat, want van hem kocht Du Tour veulens (pag. 28). Verder is er weinig over te zeggen hoe vaak Quarles bij Du Tour kwam, en wélke Quarles dit is geweest.

LIEFHEBBERIJEN OF STATUS_SYMBOLEN.

Het kabinet.

De mensen, die voor Du Tour werkten, werden al of niet volgens kwitantie betaald. Ze behoefden niet zo lang op hun geld te wachten als de lakenhandelaar: Casteele de Laakenverkoper over 1758-1759 . . . ƒ 419 (pag. 230). Natuurlijk was er glas nodig om alles stofvrij op te bergen of in vitrines en kabinetten te plaatsen, welke vermoedelijk tegen de wand waren geplaatst, volgens de gewoonte van die tijd. 29) Als kabinetwerkers worden genoemd Beukers (pag. 164) en Zandos (pag. 166 en 169), de laatste in de dagelijkse uitgaven op pag. 7 ook vermeld als Sandoos. (De baron keek niet op een lettertje.) Er worden voor het kabinet koperen knopjes gekocht ten bedrage van ƒ 22 :16 en ornamenten ten bedrage van ƒ 34 : 10 (pag. l66-167). Er schijnt een firma De Zwart in Haarlem glas te leveren, en ook een zekere Colander is glasleverancier (pag. 164). Dit glas moest natuurlijk op bepaalde maten gesneden worden, wat vermoedelijk door de glazenmaker Du Monije werd gedaan (pag. 164-166, 169). Ook vermeldt het kasboek op pag. 166 ,,enige beelden en groupen.” Heenck zette vogels op en droeg welhaast zeker de zorg voor het gehele kabinet, want aan hem wordt salaris betaald (pag. 164-167). Een meubelmaker maakt voor het kabinet een werkstuk: 13 October 1759 aan Wagenaer voor de Groote tafel ƒ 220 (pag. 168). De timmerman Van der Burg moet er ook zijn ,,voor het maken van mijn Cabinet Camer,” wat ƒ 310 kost (pag. 168). De schilder is onmisbaar bij dit werk, en deze wordt dan ook vermeld: Roelofswaard de schilder voor een bedrag van ƒ 97 : 13 (pag. 168). Ook van Weemen wordt genoemd als schilder (pag. 164 en 169, volgens een kwitantie van ƒ 10: 16)) maar wát hij deed is niet omschreven. Aert Schouman moet het geheel verfraaien en levert het stukje boven de deur (pag. 168). Du Tour betaalt hem op 30 november ƒ 48. Op 19 juli 1760 (pag. 169) betaalt Du Tour nóg eens ƒ 48. Heeft Schouman nog een schilderstukje gemaakt of was de uiteindelijke prijs voor het paneeltje ƒ 96? Dat is niet duidelijk. Volgens informatie van het Algemeen Rijksarchief te ‘s-Gravenhage was dit wel de prijs voor één paneeltje in die tijd. In november van datzelfde jaar betaalt Du Tour nog een fooi voor een vogel van La Pottrie (pag. 170). Voor het jaar 1761 staat op pagina 170 als enige grote uitgave het salaris van Heenck. Het echtpaar Du Tour-Rumpf trad waarschijnlijk op als peter en meter bij de doop van een zoon van Heenck in 1759 en van een dochter in 1761. Naar aanleiding daarvan vermeldt het kasboek op pagina 5 en 19: kind van Heenck ƒ 5 : 5. De oudste zoon van Heenck, Jabes, heeft later als schilder naam gemaakt en het vak geleed van A. Schouman. 30) Ook Vosmaer heeft blijkens pagina 170 nog iets gedaan voor het kabinet: Vosmaer verschijdene uitgaaven. . . ƒ 55 : 18. Over het jaar 1762 vermeldt Du Tour alleen de aankoop van een ijsvogel en dan houdt het kasboek over deze afdeling ineens op. Behalve dat Du Tour door bemiddeling van Vosmaer het een en ander voor zijn kabinet verkreeg, kocht hij ook op veilingen, die door boekverkopers gehouden werden. In het kasboek staan zowel rekeningen vermeld van gewone aankopen als van aucties bij dezelfde boekhandelaren, Het gedeelte van het kasboek, waarin het kabinet beschreven wordt, begint op 7 januari 1758 met de vermelding: voor een Avoset aan de Meijd van Vroeg ƒ 1 (pag. 164). Dit is vermoedelijk dezelfde Vroeg, die op 6 oktober 1764 aan de stadhouder vele opgezette vogels, mineralen en natuurproducten verkocht. 31) In een overzicht van de veilingen door de boekverkoper Van Os gehouden, wordt gesproken over A. Vroeg. 32) Bij drie boekhandelaren, zo vermeldt het kasboek, heeft Du Tour zijn inkopen gedaan. Deze boekhandelaren verkochten – zoals vermeld – op hun aucties ook vele naturaliën. 33) Voor Du Tour was dit de gelegenheid om zijn kabinet aan te vullen. Of hij zélf deze aucties bezocht of het een ander liet doen, vermeldt het kasboek niet. Deze aucties werden voor een deel gehouden op het Binnenhof. Kossmann geeft hiervan een fraaie beschrijving. 34) Opmerkelijk is het, dat het voor ons zo statige Binnenhof eens een verzameling is geweest van allerlei kraampjes, die tegen de muren waren aangezet. Het merkwaardige is, dat na 1747 alIe winkeltjes op het Binnenhof zijn ingenomen door boekverkopers, die er een eigen gilde vormden. Het was een ander soort boekverkopersgilde dan in de stad, omdat de Binnenhof-boekhandels op Hofgrond stonden en ook financieel beter af waren. Toch waren er verkopers, die zowel in de stad als op de ,,Groote Zaal” hun zaken deden. 35) De boekhandelaren, waarmee Du Tour te maken had, waren:

  1. Pieter van Os, die in de stad en op de Grote Zaal in winkel V zijn nering had. Du Tour kocht verschillende malen bij hem, soms zonder vermelding wát. Zijn openbare veilingen werden gekenmerkt door een bonte verscheidenheid van voorwerpen, die eigenlijk met de boekhandel als zodanig niets te maken hadden. Alle veilingen op de Grote zaal zijn door Kossmann in De boekhandel te ‘s-Gravenhage beschreven. Misschien hield hij ook veilingen in de stad.
  2. Pieter Gerard van Balen was, evenals Van Os, ook uitgever. Hij gaf behalve boeken ook prenten uit, naar portretten vervaardigd door Aert Schouman. In Du Tours kasboek staat een uitgave genoteerd van ƒ 4 : 17, die hij aan Van Balen betaalde voor vogels uit de auctie van 27 mei 1760, welke auctie ook door Kossmann wordt genoemd, echter zonder vermelding van het soort artikelen dat geveild werd.
  3. Pieter van Thol. Ook bij hem worden uit een auctie enige vogels voor het kabinet aangekocht voor ƒ 9 : 10 (pag. 167). Deze Van Thol had ook zowel in de stad als op de Grote Zaal een zaak. De veilingen werden gehouden op de Grote Zaal: boekenkraam I-III. Zoals uit de uitgaven blijkt, is Du Tour met veel enthousiasme in 1758 aan het kabinet begonnen. Zijn belangstelling is echter hoe langer hoe meer afgenomen en het kabinet van vogels is nog voor zijn dood – in 1776 -verkocht. 36) De inventaris van het kabinet, zoals die is op te maken uit het kasboek, bestond uit de volgende voorwerpen:

Verder verschillende nesten en eieren. Merkwaardig is nog een Draaihalsje (Jynx torquilla) – zeer waarschijnlijk géén opgezette vogel -, waarvan het kasboek vermeldt ,,bij de Neurenburgers”, waarschijnlijk kooplui uit Duitsland, die hier zaken deden.

De menagerie.

Deze is begonnen op Rustee in januari 1759 en na 1760 op Zandvliet voortgezet. Een post in het kasboek van 27 februari 1760 (pag. 105) vermeldt de uitgave van ƒ 22 aan de Loosduinse schipper voor het overbrengen van de menagerie van Rustee naar Zandvliet. Wat omvatte de menagerie? De volgende dieren worden in het kasboek vermeld, waarbij de maand is aangegeven waarin het dier werd verkregen of gekocht.

Dit zijn de dieren die in dit gedeelte van het kasboek op enigerlei wijze voorkomen of waarvan het vermoeden bestaat, dat zij bij de menagerie betrokken waren. De bedragen (hier niet vermeld), die uitgegeven werden voor katten, bunzings, mollen en ratten, waren premies voor het vangen van deze dieren. Ook hier geldt – als voor het kabinet – dat Du Tour omstreeks 1759 zeer nauwkeurig alles opschrijft wat er in zijn menagerie omgaat. Later (1762/ 63) wordt het steeds geringer, of misschien beter gezegd: minder nauwkeurig. Het aantal bladzijden voor een overzicht van een jaar wordt minder. Uit de ,,inventaris van de menagerie buiten” kunnen we de gevolgtrekking maken, dat er een zeer grote vogelbevolking in de menagerie was. Iedere maand werd er een enorme hoeveelheid zaden verorberd. Verder duiden de grote hoeveelheden brood meer op planteneters dan op vleeseters. De honden hadden vermoedelijk gemengd voer. ,,Miereneieren” kunnen bestemd geweest zijn voor de vissen in de vijvers en ook voor de vogels. Ook in huis schijnt Du Tour verschillende dieren gehad te hebben. In de dagelijkse uitgaven, die daar betrekking op hebben, worden zangvogels vermeld (pag. 6, 19, 243) o.a. goudvinken en kanaries, een papegaai (pag. 236), een zwaan, tenminste één hond, die per jaar ƒ 16 : 16 aan onderhoud kostte, en op pagina 247 zelfs een ezelin met veulen ter waarde van ƒ 30. Het is wel interessant na te gaan wat en hoeveel er op de menagerie verbruikt werd aan voedsel door de dieren. De volgende opgave is samengesteld uit de aantekeningen van het kasboek, waarbij het echter niet altijd duidelijk is voor welke dieren het voer bestemd was. De bedragen over het tijdvak januari 1759 tot en met november 1763 zijn bij elkaar opgeteld. Zaden; veelal geleverd door Oudshoorn, Ary Jongste (ook wel Haverkoper genaamd), Bruigom, wed. Gassesloot. Het bestond voornamelijk uit gerst, boekweit, hennepzaad, boekweitegrutten, gort en grutten, waarvoor een totaalbedrag van ƒ 2002 : 14 werd uitgegeven. Aan vogelzaad, kervel en vetzaad werd ƒ 5 : 8 betaald. Dit alles was vermoedelijk bestemd voor de grote vogelbevolking. Brood (roggebrood en tarwebrood) geleverd door bakkers uit Loosduinen en Lisse tot een bedrag van ƒ 85 : 16 : 2. Melk, vermoedelijk voor de jonge dieren, ƒ 15 : 17. Vis, bestemd voor de lepelaar, ten bedrage van ƒ 11 : 3 : 4. (Alleen doordat het in het kasboek zo gesteld is, kan men eruit opmaken dat er een lepelaar was, tenzij Du Tour deze naam voor een ooievaar gebruikte.) Miereneieren, vermoedelijk voor vogels en vissen; in het boek wordt niet nader genoemd voor welke dieren deze miereneieren bestemd waren. De kosten bedroegen ƒ 8 : 4. Tarwe, voor de kroonvogel; het dier heeft het denkelijk niet lang gemaakt, want de onkosten zijn gering: ƒ 0 : 18. Ommeloopen (d.w.z. ingewanden) en schapenharten worden vermeld ten bedrage van ƒ 0 : 3 : 6. Een niet heel duidelijke post is ,,voer voor het vee”. Was dat voor de runderen, die Du Tour ook had? Het totaal bedrag was ƒ 236 : 4. Van de personen, die op enigerlei wijze bij de menagerie betrokken waren, moet in de eerste plaats Hendrik genoemd worden, die wel de voornaamste man moet zijn geweest om Du Tour te helpen bij het onderhoud van de menagerie. Hij ontvangt kostgeld en zal dus ongetwijfeld een onderkomen op de buitenplaatsen gehad hebben. Du Tour geeft soms een fooi aan Hendriks kinderen (pag. 98), waaruit opgemaakt kan worden, dat hij gewaardeerd werd. Verder vervult hij allerlei opdrachten: hij verkoopt ganzen, maakt reisjes, bijvoorbeeld naar Texel – vermoedelijk om dieren op te halen – en naar Amsterdam om vogels te halen (pag. 99 en volgende) en vangt kleine roofdieren als bunzings, ratten, mollen en katten, waarvoor hij een premie krijgt. Hendrik moet wel de beschikking hebben gehad over enig geld, want hij krijgt zijn loon en/of kostgeld naar onze begrippen erg laat: Hendrick zeedert 30 Oct. tot dato dezes 14 weken. . . ƒ 70 (pag. 113). Overigens krijgt hij niet alleen kostgeld, maar ook kleding en de uitgaven daarvoor boekt Du Tour als onkosten van de menagerie: voor een hoed aan hem gegeven ƒ 3 (pag. 97) en: kleermaker te Lis aan maakloon voor de rok van Hendrick met zijn toebehoren ƒ 13 : 6 (pag. 108). Verder was Du Tour niet karig met kermisgeld. In de tweede plaats wordt veel genoemd Eijtie, een vrouw, die al in 1759 bij Du Tour werkte, want op pagina 8 staat bij de dagelijkse uitgaven een betaling aan haar ,,voor ‘t bewassen van de kraam.” Zij verzette veel werk, o.a. in de tuin. De afsluiting van haar werkzaamheid voor Du Tour was het schoonmaken van het huis op Rustee in maart 1760 (pag. 106). In ieder geval ging zij niet mee naar Zandvliet. Zij was dus blijkbaar een inwoonster van Haagambacht of Loosduinen. Verschillende mensen worden in het kasboek slechts éénmaal genoemd, zoals Caat, die een beugeltas kreeg voor het zoeken van miereneieren (pag. 99), Jan Mente, een tuinman die enige planten leverde en wiens kinderen een fooi kregen (pag. 97), Krijn van der Meer die betaald werd ,,voor het schoonmaken van de plaats”, en een zekere Klaas die een premie kreeg voor het vangen van mollen. De leveranciers van granen en zaden worden natuurlijk meermalen vermeld, terwijl de poelier Marchal evenmin een onbekende is. Hij levert Du Tour broedse hennen, kalkoenen en patrijseieren (pag. 100 en 106). De boomverkoper Pieter Klink levert linden en iepen, Willem Bos verschaft hout en een zekere Hoogstraten staat genoteerd voor de levering van spijkers (pag. 107). In Lisse is Van der Jagt de houtleverancier en het schijnt, dat hij ook mensen aan het werk heeft gehad voor Du Tour, want in de nota wordt tot een bedrag van ƒ 560 : 16 : 8 aan arbeidsloon betaald (pag. 107). Dit zal wel verband houden met de verhuizing van Du Tours menagerie. Vermoedelijk zijn er nu hokken gemaakt voor de dieren, die hij op Rustee in wat primitiever omstandigheden gehouden schijnt te hebben. Daar wordt maar spaarzaam gesproken over het maken van hokken: op pagina 96 staat ƒ 18  : 2 genoteerd voor 46 rietmatten en op pagina 100 ƒ 0 : 15 voor enige manden en korven voor de tuin en menagerie. Niet nader genoemd worden de mensen, die op zo’n groot buiten met menagerie voor de alledaagse dingen zorgen, zoals timmerlieden, bakkers in Loosduinen en Lisse, smeden eveneens in Loosduinen (Gerrit Bouwman) en in Lisse, die meehelpen om het geheel in goede orde te brengen. Ook de timmerman Van der Burg – wiens naam Du Tour deze keer ten dele in Griekse! letters schrijft – verricht weer enige werkzaamheden tot een bedrag van ƒ 20 (pag. 101), maar ze worden niet nader omschreven. Verder worden nog genoemd Thijs van Doorn, die poelpentades ruilt tegen twee astracanse ganzen, en Barend de Duijnmaajer. Ambachtslieden in Lisse, die voordeel hadden bij het verblijf van Du Tour, waren de kleermaker, die de rok van Hendrik maakte waarvan de kosten bij de menagerie werden geboekt, en – zij het in bescheiden mate – de schoenmaker, die wat halsbanden (voor de honden) leverde, en de ijzerhandelaar Isaac Delfos, die voor ƒ 50 :14 ,,gevlogte draatwerk” leverde (pag. 109-110), waarschijnlijk voor omheiningen, hokken en kooien. De vinkenbaan, gelegen op Eijkenduinen (pag. 8). De gegevens erover zijn spaarzaam en de kosten zijn door Du Tour geboekt bij de dagelijkse uitgaven. Jan van Eijck was de man die alles regelde. Het houden van een vinkenbaan moet hoofdzakelijk gezien worden als een soort sport. De gevangen vogels, vooral de spreeuwen, werden opgegeten. Hoe de vangsten waren, wordt niet in het kasboek vermeld. De kooitjes met zingende nachtegalen hadden niet tot doel om vogels te lokken, maar dienden voor ontspanning. De betekenis van vaktermen als laatvlouw, streng, warnet en wargarens is te vinden in het artikel van C. L. Deelder over Bloemendaalse vinkenbanen, (37) terwijl D. Hoos (38) een duidelijk beeld geeft van hoe het in die tijd op zo’n vinkenbaan toeging. De vinkenjongen was het hulpje van de vinker en het hoorde erbij dat die jongen schoenen kreeg van degene, die de baan hield. Du Tour noteerde daarvoor op pagina 231 ƒ l: l6. Ook blijkt uit het kasboek – op dezelfde pagina – dat op Du Tours baan vinken werden ,,gemuit”: in donkere kooien gehouden om hen, wanneer ze op de vinkenbaan weer in het licht werden gebracht, des te sterker te laten zingen, waardoor ze overtrekkende vinken naar beneden lokten. Gemuite vinken zijn gevoelig voor verandering in weersomstandigheden, doordat na het muiten rui kan optreden. Deze dieren zijn dus uiterst kwetsbaar. In verband hiermee doet de uitdrukking in het kasboek ,,voor het muiten van 6 blinde vinken” wonderlijk aan. Jacht en visserij. De verhuizing naar Lisse heeft grote veranderingen in Du Tours levenswijze gebracht. Hij behoefde niet steeds naar Den Haag te trekken, want zijn functie deed hij over aan zijn broer. Hij kon zich dus helemaal wijden aan zijn buitenplaats. De gegevens over de jacht zijn zeer summier. Aan de jager van Teilingen betaalt hij een keer ƒ 12 : 5 (pag. 247) en hij boekt op pagina 236 en 239 ƒ 60 resp. ƒ 26 : 5 voor een snaphaan. Overigens geldt hier als bij al zijn interesses – voor zover althans op te maken uit het kasboek -: het schijnt kort geduurd te hebben. Ook het water heeft hem – in ieder geval tijdelijk – aangetrokken. In de vijvers en verbindingssloten van Zandvliet werd vis uitgezet (pag. 12) en er werd een visschuit gekocht voor ƒ 36 : 15 (pag. 11). Een andere schuit, die hij van zijn zwager Druijvesteijn overnam, werd door Cees Pons gehaald (pag. 230) en Dirk de visser boette, taande en breide netten (pag. 12,14, 16, 20,239). Ook kocht hij later nog een boeier voor ƒ 390 (pag. 233) en daarna nóg een van een kapitein De Wilde. Aan de pavoisering heeft hij nog al wat geld besteed: fƒ99 : 17 : 10 (pag. 245).

Andere genoegens.

Du Tour maakte ook alleen verschillende reisjes, zonder vrouw en kinderen, zo naar Scheveningen, Katwijk, Beverwijk, Haarlem, Soestdijk. Of hij er familie of kennissen bezocht dan wel of er iets te koop was voor zijn kabinet of menagerie is niet te zeggen. Ook in kerken kwam hij graag ( pag. 11, 12, 17, 237, 248). Ook een bezoek aan de komedie wordt genoteerd (pag. 11, 233, 249), evenals een bal, dat voor Willem gegeven werd (pag. 10; kosten ƒ 8 : 1 ), en de goochelaar, die op bezoek komt (pag. 18 ƒ 4 : 4; pag. 236 ƒ 5 : 5 en pag. 244 ƒ 10 : 10). De wijnhandelaar had een goede klant aan Du Tour. Hij betaalt o.a. een rekening van ƒ 233 : 13, maar hij laat ook zelf wijn uit het buitenland komen, waarvoor hij de impost betaalt (pag. 20, 235, 244-246). Een bezoek aan de tandarts (pag. 233 ,,aan de Dentiste”) kost hem ƒ 36 :1 5 en voor het trekken van een kies (pag. 235) betaalt hij ƒ 10 : 10. Aan losse aankopen staan vermeld een biljart voor ƒ 140 (pag. 243), een clavecimbel (pag. 321) en een astrolabium (pag. 13) voor ƒ 31 : 10.

Er werd ook nogal een gekaart, vermoedelijk whist, waarbij Du Tour trouw zijn soms niet geringe verliezen opschreef (zie bijlage 11). Alles tezamen geeft het kasboek ons een beeld van het nogal genoegzame leven met bijbehorende pleziertjes, dat Du Tour leidde in de tijd, die al de aanloop was tot de Franse revolutie.

BIJLAGE III

Literatuurlijst

Aa, J. A. van der. 1846. Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. (deel 7, 8, 9) Gorinchem.

Bestiaire Hollandais, 1960. Catalogae. Paris. 56 p.

Bol, L. J. 1960. Aart Schouwman. Herdenkingstentoonstelling. Dordrechts museum. 96 P

Brouwer, G. A. 1954. Historische gegevens over ozze vroegere ormìtlogen es over de avifauna van Nederland. Ardea 41: 1-226.

Brummel, L. 1925. Frans Hemsterhuis. Haarlem. 333 p.

Bijleveld, W. J. J. C. 1951. Verscheidenheden uit de omgeving van Leiden. Leiden. 124 p.

Deelder, C. L. 1951. Gegevens over Bloemendaalse vinkenbanen. Ardea 39: 321-341.

Deelder, C. L. 1952. Enkele korte mededelingen over de vangst van houtsnippen in de 18e en 19e eeuw. Limosa 25 : 23-29.

Engel, H. 1939. Alphabetical list of Dutch zoological cabinets and menageries. Bijdragen tot de dierkunde 27 : 247-346

Genealogisch-heraldisch archief. 1887. Geslachtslijst van het Oud adellijk geslacht Du Tour en Du Tour van Bellingchave. ‘s-Gravenhage. 28 p.

Halma, Francois. 1781. Woordenboek der Nederuitse en Fransche Taalen. ‘s Hage.

Halma, F. 1781. Dictionnaire Flamand et Francois. ‘s Hage.

Hoos, D. 1937. De Vinkenbaan, hoe het er toe ging en wat er mee in verband stond. Ardea 27 : 173-202.

Kossmann, E. F. 1932. De boekverkoopers, notarissen en cramers op het Binnenhof. ‘s-Gravenhage. 2 10 p.

Kossmann, E. F. 1937. De boekbandel te ‘s Gravenhage. ‘s Gravenhage. 490 p.

Lunsingh Scheurleer, Th. H. De stadhouderlijke verzamelingen. (in: 150 jaar Koninklijk kabinet) ‘s-Gravenhage. 1967.

Mazel, M. 1909, Van een aap in 1771. Jaarboek ,,Die Haghe”. p. 361-380.

Mulder, A. H. 1952. Fransche caprices en Fransche soldaten. Amsterdam. 267 p.

Noel Chomel, M. 1778. Algemeenhuishoudeijk, natuur zedenkundig en konstwoordenboek. (deel 7) Leiden.

Romein, J. en A. 1956. Erflaters der beschaving. Amsterdam. 898 p.

Sannes, H. 1928. Het heerlijk Leen Nijefenne op ‘t Bildt en zijn bezitters uit het geslacht Van Hemmema en Du Tour. De Vrije Fries 28 : 472-521.

Sannes, H. 1953. Geschiedenis van het Bildt. deel II (1700-1795). Franeker. 367 p.

Smit. J. 1957. Een regenten dagboek uit de 18e eeuw. Assen. 879 p

Snouckaert van Schouburg, R.C. E. G. J. 1916. Het vinken. Club van Nederl. Vogelk. jaarbericht 6 : 56-57.

Swillens, P. T. A. 1965. Schilderslexicon. Utrecht. 281 p.

Tekke, M. J. 1936. Gegevens over een vinkenbaan onder Loosduinen uit de jaren 1800- 1840. Ardea 51 : 105-110.

Vosmaer, A. 1804 (1766-). Regum animale. Natuurkundige beschrijving eener uitmuntende verzameling van zeldsaame gedierten. Amsterdam.

AANTEKENINGEN

Veel dank ben ik verschuldigd voor de hulp van de ambtenaren aan het Algemeen Rijksarchief en het Gemeente-archief in ‘s-Gravenhage, en aan de heren A. M. Hulkenberg, H. F. Arentsen en drs. P. Tuijn bij de bewerking van Du Tours kasboek. Prof. dr. H. Engel nam met mij het manuscript critisch door, waarvoor ik hem zeer dankbaar ben.

  1. Volgens Sannes in Geschiedenis van Het Bildt (1953): Justin Philippe du Tour
  2. Zie Genealogisch-Heraldisch Archief anno 1887.
  3. Sannes, Geschiedenis van Het Bildt.
  4. Genealogisch-Heraldisch Archief 1887 pag. 12.
  5. Genealogisch-Heraldisch Archief 1887 pag. 12.
  6. Genealogch-Heraldisch Archief 1887 pag.. 12.
  7. Sannes, Geschiedenis van het Bildt.
  8. Mededeling van het Gemeente-archief van ‘s-Gravenhage d.d. 29/1 1968.
  9. W. J. J. C. Bijleveld in Verscheidenheden uit de omgeving van Leiden (1951).
  10. H. Engel, Alphabetical list of Dutch zoological cabinets and menageries. In Bijdragen tot de dierkunde 27, pag. 247-341 (pag. 314 nr. 779 sub Schwencke).
  11. Genealogisch-Heraldisch Archief 1887.
  12. Mededeling van het Gemeente-archief van ‘s-Gravenhage d.d. 4/12 1967.
  13. Mededeling van het Rijksarchief in de provincie Friesland d.d. 8/1 1968.
  14. Mededeling van het Gemeente-archief van ‘s-Gravenhage d.d. 4/12 1967.
  15. Boutefeu, volgens F. Halma, een officier van de artillerie. Hier is misschien bedoeld een oppasser van een officier.
  16. W. J. J. C. Bijleveld, Verscheidenheden uit de omgeving van Leiden.
  17. L. Brummel: Frans Hemsterhuis (1925), pag. 52.
  18. Pag. 1, 12-16. Ik interpreteer ,,G. W.” als ,,gouverneur van Willem” omdat het vaste maandelijkse betalingen zijn.
  19. Pag. 4, 11-19, 232-233, 236, 247.
  20. L. Brummel: Frans Hemsterhuis pag. 52; J. en A. Romein in: Erflaters van onze beschaving (artikel over Hemsterhuis).
  21. L. Brummel: Frans Hemsterhuis, pag. 53.
  22. H. Engel, Alphabetical list of Dutch zoological cabinets and menageries. In Bijdragen tot de dierkunde 27, pag. 328 nr. 941.
  23. Th. H. Lunsingh Scheurleer, in: 150 jaar Koninklijk Kabinet. De stadhouderlijke verzamelingen (1967).
  24. H. Engel, Alphabetical list etc.
  25. L. J. Bol, Aert Schouwman (1960). Herdenkingstentoonstelling in het Dordrechts museum.
  26. H. Engel, Alphabetical list etc., pag. 314, nr. 765.
  27. Mededeling van het Gemeente-archief van ‘s-Gravenhage d.d. 4/12 1967.
  28. Pag. 230,234, 236, 239-240, 242, 249.
  29. Th. H. Lunsingh Scheurleer, De stadhouderlijke verzamelingen.
  30. P. T. A. Swillens, Schilderslexicon (1965).
  31. H. Engel, Alphabetical List etc., pag. 329 nr. 949.
  32. F. Kossmann, De boekhandel te ‘s-Gravenhage (1937); veiling d.d. 6 oktober
  33. E. F. Kossmann, De boekhandel te ‘s-Gravenhage.
  34. E. F. Kossmann, De boekverkopers, notarissen en cramers op het Binnenhof (1932).
  35. E. F. Kossmann. De boekverkopers. notarissen en cramers op het Binnenhof.
  36. H. Engel, Alphabetical list etc.‘
  37. C. L. Deelder, Gegevens over Bloemendaalse vinkenbanen. In: Ardea 39 (1951), pag. 321-341.
  38. D. Hoos, De Vinkenbaan, hoe het er toe ging en wat er mee in verband stond. In: Ardea 27 (1937), pag. 173-202

Tekst en foto’s overgenomen uit Leids Jaarboekje 1969 pag 147

 

Afb. 16. Het huis Zandvliet in 1732. Uit: Rademaker, Rijnlands fraaiste gezichten.

Afb. 17. De boerderij van Zandvliet in 1967. Foto A. M. Hulkenberg.

DE HERTEKOP VAN DEVER

DE HERTEKOP VAN DEVER

door A. M. Hulkenberg

In de societeit Minerva” hangt nog steeds – of beter gezegd – hangt weer de oude hertekop, gestolen uit het kasteel Dever te Lisse. Jhr. mr. M. A. Beelaerts van Blokland vertelt in zijn ,,Schets eener Geschiedenis der Studentensociëteit Minerva” (1936) hoe deze kop door Alexander VerHuell en zijn vrienden uit het kasteel zou zijn weggehaald. Vooral het romantische detail, hoe de heren ,,met lakens om, onder het afsteken van bengaals vuur en het uitstoten van afgrijselijke geluiden, de dodelijk verschrikte boeren, die in den stikdonkeren nacht onraad hadden vermoed, overtuigden dat een geheel leger van helsche machten den bouwval had bezet”, deed het bijzonder goed. Toch waren er allerlei redenen om aan de juistheid van dit verhaal te twijfelen. Er werd zo veel uit Dever weggestolen of voor een fooitje gekocht. Daar had men waarlijk geen lakens of bengaals vuur voor nodig! In 1822 nam Prosper Cuypers van Veldhoven een vensterglas mee, waarop een wapen met drie kikvorsen prijkte. Hij schonk het aan zijn vriend, mr. Augustinus Th. baron van Ryckevorsel van Kessel. In 1839 zag de Leidse student Kees Kneppelhout ,,sporen van op glas geschilderde wapens”, welke ,,geschilderde ruiten” volgens VerHuell ook al spoedig gestolen waren. Hoynck van Papendrecht haalde de oude papieren uit de archiefkist. Het oude leenboek van Dever zal wel op deze wijze verdwenen zijn. Later werd het door een Haarlems archivariaat te koop aangeboden en is thans in het Rijksarchief te ‘s-Gravenhage in veiligheid. De zware ijzeren kist zelf stond jarenlang ergens in Lisse op een zolder. Steeds verdwenen er meer boeken. Al eerder waren een paar haardplaten en een pomp gestolen. Een prachtige antieke tafel stond verwaarloosd op het erf van de ,,slotbewaarder”, Govert van den Aardweg, die in het huisje aan de Deverlaan woonde. Nee, vooral voor iemand die over enig klein geld beschikte, was iets weghalen wel heel gemakkelijk. De eigenaar van Dever was Mathias Alexander baron Heereman van Zuydtwijk, die op het slot Surenburg in Duitsland woonde. Deze had voor het oude huis in het geheel geen belangstelling. Men kon het zeer gemakkelijk benaderen, en met de ,,slotbewaarder” viel wel wat te regelen. Maar als het er op aan kwam, was hij voor niemand bang en vrees aanjagen met witte lakens was dan ook beslist niet nodig. Omdat de ,,Heren Studenten” tegen het einde van de vorige eeuw wel vaker in witte lakens gehuld bij de ruïne van Dever verschenen, kon men menen, dat de heer Beelaerts deze spokerij had geanticipeerd. Een handschrift van VerHuell, dat zich in het Arnhemse Gemeentemuseum bevindt, blijkt hem nu toch weer goeddeels in het gelijk te stellen.

Wie was deze mr. Alexander Willem Maurits Carel VerHuell?

Hij was lid van een aanzienlijk Gelders geslacht, waartoe ook Carel Hendrik VerHuell, graaf van Sevenaer, comte de l’empire en waarschijnlijk de natuurlijke vader van de latere keizer Napoleon behoorde. Sander werd in 1822 te Doesburg geboren, studeerde aanvankelijk te Rotterdam en werd 20 april 1840 ingeschreven als student te Leiden, waar hij op 25 april 1848 op theses promoveerde. Deze acht Leidse studentenjaren zijn eigenlijk voor VerHuell zijn gehele leven geweest. Nimmer is hij deze tijd ontgroeid en tot in hoge ouderdom teert hij nog op al die zoete herinneringen aan die heerlijke studententijd, zonder dewelke hij eigenlijk niet leven kon. Hij woonde jarenlang in een fraai huis aan de Bovenbergsche Weg, niet ver van het station te Arnhem. Het is wat triest, deze ouder wordende, werkeloze vrijgezel in zijn overvolle kamer te zien zitten, steeds maar kijkend naar zijn min of meer humoristische studentenschetsjes, die men aanvankelijk erg aardig vond, maar waar men later nog maar weinig waardering voor kon opbrengen. Zijn studententijd werd hem tot een cultus die hij zorgvuldig onderhield, iets waartoe zijn zeer rijke geldmiddelen hem wel in staat stelden. Hij voelde zich verongelijkt door het leven, dat hem steeds meer ontglipte en de beloften van een zorgeloze studententijd kennelijk niet waar kon maken. Hij ondersteunde graag jeugdvrienden voor wie het leven in ander opzicht niet gemakkelijk was en genoot dan van hun onderdanige dankbetuigingen vol zoete herinneringen, die hem hielpen zijn droeve leven voort te zetten. Zo kreeg hij in mei 1872 een brief van de Leidse schilder J. L. Cornet, die het juist als alle kunstenaars, ook wel eens moeilijk had. Hij stuurde VerHuell enige tekeningen van Endegeest en van Dever en voegde er aan toe: ,,Het zijn studietjes van een vroeger en gelukkiger tijdperk, toen wij nog vrolijk het leven tegemoet gingen, ik heb daar even als Gij al wat heen gewandeld. Neem die krabbeltjes aan als een klein bewijs van mijne dankbaarheid voor de vriendschap mij steeds en bij herhaling betoond, want geloof mij, ik zoude al zeer stompzinnig moeten zijn, als ik in Uw laatsten schrijven niet zag eene lieffelijke en delicate wijze van deelname in mijn lot, dan dat het compenseren zoude door deze geringe bezending. Weinig had ik gedacht, dat in later tijd, die zoo jeugdige kennismaking, mij nog zooveel opbeuring zou hebben geschonken.” Cornet ondertekent ten slotte als ,,uw schuldenaar en hoogachtende Vriend”. Dit is een van die brieven die VerHuell moet hebben gesavoureerd en hem tot voedsel waren voor zijn droefgeestig gemoed. Zijn enige trouwe metgezel was zijn hond, voor wie hij -gezien enige schetsjes in het Arnhemse Gemeentemuseum – een wel ietwat zonderlinge affectie bezat.

Het is deze man, die in zijn studententijd de hertekop van Dever heeft gestolen. Of juister: hij heeft het gedaan samen met zijn vrienden, onder wie hij door zijn rijke middelen een meer dan gewoon respect bezat. Toch bevat het navolgende verhaal van de diefstal, dat hij zelf heeft genoteerd onder een door hem gemaakt schetsje van Dever, nog wel enige twijfelpunten. Vooral het slot, waarbij hij Van den Aardweg de woorden ,,den booze” in de mond legt, is wel bijzonder onwaarschijnlijk. ,,De boze” is een typisch protestants woord, en de eenvoudige, roomse Van den Aardweg kan dat nimmer gebruikt hebben. Maar goed, het verhaal is te mooi om niet waar te zijn en al zou een enkel detail niet geheel kloppen, dan is het toch verbazend aardig gevonden. Ook de kop zelf roept nog vraagtekens op. Onder de kop ziet men de wapens van het echtpaar Jacob van Scherpenseel van Peursum en Aethiana Maria (van Beyeren) van Schagen. Deze laatste was een zuster van de bouwer van het ,,nieuwe huis”, dat tussen 1631 en 1634 tegen de voorzijde van de middeleeuwse torenburcht werd opgetrokken. De kop zou dus moeten dateren uit deze tijd. Maar alleen het gewei zelf is werkelijk oud. Het muurschild niet en de houten kop ook niet. Heeft VerHuell de kop gerestaureerd? De Sociëteit Minerva bezit hierover geen gegevens. Ook is eigenaardig, dat op het schilderij dat Gerard Leembruggen Jzn. in 1848 maakte, in de gang op de oude plaats opnieuw een hertekop hangt, ditmaal zonder wapenschild of muurplaat. Heeft men er een andere kop opgehangen? Liep het gemis van de kop op zo’n opvallende plaats dan toch te veel in de gaten? Kon hij daarom, zelfs voor het goede geld van VerHuell, niet verkocht worden?? In juni 1893, vier jaren voor zijn dood, schonk de bejaarde VerHuell de hertekop aan de Sociëteit Minerva, tegelijk met zijn ,,Verzameling van 100 kastelen”. De twee ingelijste schetsen van J. L. Cornet had hij al enige dagen eerder gestuurd. De hertekop zelf werd op uitdrukkelijk verzoek van de schenker per boot naar Leiden vervoerd. Waarom dit nu juist per boot moest, blijft een raadsel. Onder leiding van de toenmalige bibliothecaris, de latere minister jhr. F. Beelaerts van Blokland, vond de overtocht plaats. Het is een allerpleizierigst avontuur geworden. En de heren konden met de hand op het hart verklaren, dat ze onderweg veel Rijnwater, maar nog veel meer Rijnwijn hadden gezien. Alles op kosten van voornoemde schenker! De hertekop van Dever heeft zelfs de brand van de oude sociëteit overleefd en hangt nog steeds in het gebouw van dit illustere genootschap. VerHuell vermeldt ergens, dat de hertekop honderden jaren geleden ,,zoetelijk grinnekende zag, hoe er kussen werden gedrukt op de maagdelijke wangen der schoone jonkvrouwen”. Inderdaad, evenals aan de geheimzinnig glimlachende Mona Lisa te Parijs, zijn er aan de ,,zoetelijk grinnekende” hertekop in Leiden nog raadselen, die tot op de dag van heden nog nimmer geheel aan de openbaarheid zijn prijsgegeven.

Nu willen wij VerHuell gaarne zelf aan het woord laten, om te vernemen, hoe hij en zijn vrienden zich hebben meester gemaakt van de ,,res pro derelicta habita”, zoals hij de hertekop noemt. Een ,,res pro derelicta habita” is een zaak waarvan men aanneemt, dat de laatste eigenaar van zijn recht heeft afgezien, b.v. door haar weg te werpen. Het ligt voor de hand, dat de Heren Studenten, op één na allen jurist, deze mening hebben geponeerd ter verdediging van hun handelswijze. Maar alvorens te luisteren naar het verhaal van de diefstal (want dat is het), volgen hier nog eerst enige gegevens betreffende de genoemde personagen. (Voor het bijeen brengen van zo vele Leidse gegevens dient Mejuffrouw mr. A. J. Versprille van het Gemeentearchief en haar staf bijzondere dank gebracht).

Govert vare den Aardweg, tuinder en ,,slotbewaarder” bij Dever, geboren (in de voormalige portierswoning, later tuinderswoning) op 21 juli 1818. ,,Goffie” was een zoon van Dirk van den Aardweg en diens eerste echtgenote, Jannetje van Lierop. Hij overleed te Lisse op 13 juni 1877. De muinmanswoning staat nog steeds, verlaten en vervallen, aan de Deverlaan.

Jacobus Ludovicus Cornet was schilder en etser, leerling van Van den Broek. Hij was geboren te Leiden op 18 augustus 1815. alwaar hii vele jaren woonde rechts van de poort, die toegang verleent tot het Burchtterrein. Hij overleed te Leiden op 3 december 1882 (Zie Künstler Lexicon). Of zijn “ingelijste  schetsen”, door VerHuell in 1893 aan de Sociëteit Minerva geschonken, zich thans nog aldaar bevinden, heeft schrijver niet mogen vernemen. ,,Penneschetsen” van VerHuell ,,naar de uitvoerige potloodteekeningen” van Cornet bevinden zich in het Arnhemse Gemeentemuseum (G.M. 1163 en 1164). Een ,,pentekening over potlood” van Dever uit het zuid-oosten door Cornet zelf, bevindt zich eveneens aldaar (G.M. 1471). Een veel daarop gelijkende, doch iets strakkere tekening in rood en zwart krijt, bevindt zich op naam van Cornet in het Leidse Gemeentearchief (LPV 77807).

Prosper Cuypers van Velthoven was een niet onbekend Brabants historicus, auteur van o.a. ”Documents nour servir à l’histoire des troubles religieux du XVIe siècle dans le Brabant septentrional” (1858). Zijn verzameling notities en originele stukken is indertiid door de erfgenamen verkocht aan het Riiksarchief in Noord-Brabant. In nr. 254 van de collectie leest men, hoe in 1822 het glas met het wapen uit Dever is meegenomen.

Dr. Johannes van der Elst was 5 januari 1823 te Dordrecht geboren als zoon van een suikerraffinadeur. Later werd hij provisor van het Krankzinnigengesticht te Zutphen. Hij overleed op 23 januari 1889 in zijn geboortestad. (Zie Ned. Patriciaat 1935/36, blz. 97-101). Op 16 september 1842 werd hij als student in de medicijnen aan de Leidse universiteit ingeschreven. Eerst woonde hij in bij de winkelier/zilversmid H. J. Schretlen, wijk 6, nr. 89, thans Oude Rijn 4. In 1844 ging hij wonen bij de ongetrouwde hoedenmaker Bern. J. Jansen, wijk 7 nr. 50, thans Nieuwe Rijn 44. Vóór het einde van 1849 moet hij uit Leiden zijn vertrokken. Een promotie is aldaar niet gevonden.

Matthias Alexander baron Heerenman van Zuydtwijck, heer van Dever en Lisse, geboren Surenburg 23 december 1789, overleden aldaar 17 maart 1854. (Zie over dit oorspronkelijk Amsterdamse geslacht Genealogisches Handbuch des Adels 1967, blz. 266-275 en A. M. Hulkenberg, Het Huis Dever te Lisse).

Mr. Isaac Willem Hoynick van Papendrecht, geboren te Rotterdam op 6 september 1820, advocaat, overleden in zijn geboortestad op 30 juni 1861. Hij was van 1843 tot 1856 student te Leiden, woonde aldaar ,,op de Haarlemmer straat bij Proot”, maar is in Leiden niet afgestudeerd. (Zie Nederl. Patriciaat 1939, blz. 105).

Mr. Alexander Willem Maurits Carel Verhuell, geboren te Doesburg op 7 maart 1822 als zoon van Quirijn Maurits Rudolph VerHuell en Jkvr. Louise Christina Johanna Hester de Vaynes van Brakel. ,,Geestig schrijver en tekenaar”. Ongehuwd zijnde ,,schonk hij zijn hand en trouw aan ‘t Vaderland”. (Zie ,,Arnhem 1233-1933”, blz. 205 en de Brochures 66/17 en V.H. 1538 der Gelderse Bibliotheek, Arnhem. Eveneens: Scheffers Familiearchief III). Een penseeltekening in bruin en grijs van Dever door VerHuell bevindt zich in het Arnhems Gemeentemuseum (G.M. 1165).

Mr. Karel Jan Frederik Cornelis Kneppelhout van Sterkenburg was geboren op het Leidse Rapenburg, thans nr. 65, als zoon van dr. mr. Cornelis Johannes Kneppelhout en Johanna Maria de Gijselaar. Hij bleef tot 1869 wonen in zijn geboortehuis. ‘s Zomers verbleef hij gaarne in het door hem aangekochte (en al te grondig “gerestaureerde”) kasteel Sterkenburg onder Driebergen, waar hij 17 september 1885 overleed. (Zie Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek 111, kolom 705/706.) Kees, zoals hij genoemd werd, ontving evenals zijn oudere broer Jan (Klikspaan) zijn algemene vorming op de destijds vermaarde kostschool Noorthey onder Voorschoten, waarna hij zich op 4 april 1837 als student in de rechten te Leiden liet inschrijven. Op 15 januari 1844 promoveerde hij aldaar op stellingen. Tijdens zijn studententijd, in 1839, heeft hij ook enige schetsjes van Dever gemaakt. Deze bevinden zich in het Gemeentearchief te Leiden (LPV 77808), waarvan er een is opgenomen in ,,Het Huis Dever te Lisse” (afb. 55).

Jhr. Mr. Floris Daniel Francois de Mey van Alkemade was geboren te Rotterdam op 26 november 1825 als zoon van Jhr. Jacob Eduard de Mey, heer van Alkemade en Sara Benjamina van Ewijk. Hij overleed te  Bures bij Parijs op 14 oktober 1892. (Aldus Ned. Adelsboek 1949, blz. 110-113, dat evenwel zijn voornamen in omgekeerde volgorde geeft). Hij liet zich 23 juli 1844 aan de universiteit inschrijven als student in de rechten. Eerst woonde hij op wijk 4 nr. 221, later Breestraat 94 (in 1929 afgebroken voor de bouw van het nieuwe stadhuis) bij Julius Th. L. Hoefftke, instrumentenmaker uit Berlijn. Reeds in 1845 verhuisde hij naar wijk 4 nr. 98 of 98A, later Aalmarkt 26 of 25 (nog later afgebroken om plaats te maken voor het gebouw van Vroom en Dreesmann), bij Jacobus Creygton, koperslager. De Mey beëindigde zijn studie door 1 maart 1850 op stellingen te promoveren.

Mr. Willem Fockens Meyer, geboren te Groningen 31 januari 1822. Studeerde aanvankelijk te Groningen. Op 19 september 1845 volgde zijn inschrijving te Leiden als student in de rechten. Hij nam zijn intrek bij de weduwe Felix-Rijk, wijk 1 nr. 408, thans Rapenburg 77. Reeds in 1846. verhuisde hij naar wijk 4, later Rapenburg 84, bewoond door Jean Ch. van der Woerd, kunstdraaier. Een jaar later verwisselde hij dit adres al weer voor wijk 1 nr. 523, later Rapenburg 111 bij Hendrik Voorbii, loodgieter. Hij bleef dus het Rapenburg trouw, en hier aan het Rapenburg kwam men op de bewuste avond bijeen om naar ,,het Spookhuis te Lisse” te rijden. Fockens Meyer sloot zijn studie af door op 6 april 1848 op stellingen te promoveren.

Nu laten we Verhuell zelf aan het woord:

Afb. 19. Huis Dever. Penseeltekening in bruin en grijs door A. VerHuell. Foto: Gemeentemuseum Arnhem.

“Van het huis Dever (Afgebroken in 1848) bezit ik tot mijn spijt slechts dit losse schetsje. Het roept mij toch een onzer heerlijkste studentengrappen voor den geest. Toen werd het niet anders genoemd dan het Spookhuis te Lisse, en menig vrolijk toertje is er gemaakt naar dit verlaten kasteel. Eenige geschilderde ruiten (waarvan thans mijn vriend C. Kneppelhout van Sterkenburg de bezitter is) waren spoedig gestolen. Ook een kist met oude papieren was weldra geledigd, grootendeels door I. W. Hoyinck van Papendrecht. Een hertekop ,,dix cornes” met wapenschild hing er nog in een gang. Meermalen had ik den boer, die bij het slot woonde, en de sleutels bewaarde, gevraagd, mij dien te verkoopen, doch te vergeefs. Ik proponeerde derhalven aan een drietal mijner vrienden, Willem Fockens Meyer, J. van der Elst en F. de Meij van Alkemade, een romantischen strooptocht te maken naar het Spookhuis, en mijn voorstel werd met uitbundigen bijval begroet door het geestige en flinke drietal. Wij kwamen bijeen op de kamer van Fockens Meijer, om tegen tien ure naar Lisse te rijden. Eenige vreemdsoortige benoodigdheden werden aangekocht en in ons rijtuig meegenomen. Mijn bulldog, trouwe compagnon op al mijn avontuurlijke togten, vergezelde ons. Te middernacht waren wij voor het Spookhuis, zonder dat de boer er iets van vernomen had, dat wij zijn huis voorbij slopen.

Afb. 20. Huis Dever, kelderingang. Potloodtekening door C. Kneppelhout. Gem. Arch. Leiden

De slotdeur was digt. Gelukkig echter vonden wij een raam, waarvan de verroeste traliën ons toegang tot de kelders verleenden. Wij waren nu wel binnen de vesting, doch in een doolhof van verwulven, waarin de zwartste duisternis heerschte, en slechts het geritsel en geschuifel gehoord werd van verschrikte ratten en muizen! Vertrouwende op het instinkt en de buitengewone scherpzinnigheid van mijn bulldog, greep ik zijn staart, en beval hem vooruit te gaan. Mijn vrienden volgden, elkaar bij een slip van den jas houdende. De bull klauterde behoedzaam een trap op, daalde langs een andere af, en bragt ons eindelijk voor een derde en breedere, die naar de eerste verdieping geleidde, waar wij weldra in het schemerdonker het reusachtig gewei zagen hangen. Met de hulp van de Meij, de langste van ons, gelukte het mij de ,,res pro derelicta habita” af te haken. Wij ontsloten de voordeur, en waren spoedig buiten. – Doch nu eerst begon de ware grap. De boer, slotbewaarder, moest in den waan gebracht worden, dat helsche magten bij deze ontvreemding in het spel waren geweest. Van der Elst nam Fockens Meijer op zijn schouders, die een lang hemd over zijn hoofd had getrokken, en den hertekop daar boven uit deed steken. Aldus posteerden zij zich tegenover de deur der boerenwoning. Voor hen zat de Bull. Een pot met bengaalsch vuur werd ontstoken, en zóó geplaatst, dat het helsche schijnsel juist viel op de spokerige groep. Nu klopten wij aan. Men ontgrendelde de deur – even werd zij geöpend – doch onmiddellijk met een akelig geschreeuw van ontzetting weer digtgeslagen. Dien nacht verborgen wij den hertekop in een sloot, daar het begon te dagen, en het gewei te breed was, om het in ons rijtuig te bergen. Den volgenden nacht gingen wij, twee in een tilbury en twee te paard, om den weg af te zetten, den schat uit zijn schuilplaats te halen, en bragten hem behouden op mijn kamer. Mijn vrienden waren zoo edelmoedig, van aan mij het schoone stuk, dat thans nog in mijne vestibule prijkt, af te staan. Ik gaf hun een fijn soupétje. Een paar maanden later reden wij eens naar Lisse, om aldaar het Spookhuis te betigtigen. Wij vroegen aan den boer, slotbewaarder, die ons het bouwvallig kasteel rondleidde, of daar vroeger niet een hertekop te zien was. ,Ja heeren, wat zal ik daarvan zeggen – daar praten we liever niet over – den booze, heeren, den booze!  VerHuell ”

Later kreeg ik de hierbij gevoegde teekening door den Hr C. H. van Amerom. Nog later kocht ik de drie teekeningen van A. de Haen, 1725”. (Deze bevinden zich thans in het Arnhemse Gemeetemuseum, resp. de nrs. G.M. 1149, 1160, 1161 en 1162. De afbeelding van Van Amerom kan Dever niet zijn. Hij gelijkt op het ,,Oude Huys Dever” van J. Stellhgwerf, waarvan copieën door A. Schoemaker, K. Alkemade en H. Numans.)

Tekst en foto’s overgenomen uit Leids jaarboekje 1969 pag 167

Afb. 21. De hertekop in het Huis Dever. Pentekening door A. Verhuell naar J. L. Cornet. Foto: Gemeentemuseum Arnhem

DE GROTE VERKOOP VAN TUINBEELDEN, GROEPEN EN VAZEN OP KEUKENHOF IN 1746

door A. M. Hulkenberg

DE GROTE VERKOOP VAN TUINBEELDEN, GROEPEN EN VAZEN OP KEUKENHOF IN 1746

Beelden op Keukenhof.

Kaartje van Keukenhof. Tekening E. J. M. van Dijk naar een schetsje van de schrijver.

Wanneer men dit hoort denkt men onwillekeurig aan de tentoonstelling van sculpturen op de Nationale Bloembollententoonstelling. Met zoveel enthousiasme begonnen door de toenmalige voorzitter, de zeer kunstzinnige heer Tom van Waveren, is deze expositie ontaard in een uiterst doctrinair en rechthaberisch opgezette verzameling van ,,schroot” en hard en vals gekleurde ,,objecten en composities, die als een rauwe vloek opboeren temidden van de tere schoonheid der bloemen”, zoals Stylitus dit in ,,Kwekerij en Handel” van 10 mei 1968 typeert. Hij spreekt van ,,een partijtje benzinepompachtige dingen in de felste kleuren, een stel geverfde balken, een aardgasinstallatie en een hardrode zuurtjesautomaat”. Verder van ,,een geruïneerd brandalarmapparaat en twee foeilelijke groen en geel geverfde getimmerten”, die het rustige zicht op dit bloemrijke park in hevige mate verstoren. Bij dit vernietigende oordeel sloot zich de vice-voorzitter der Koninklijke Algemene Vereniging voor de Bloembollencultuur, de heer Th. Hoog te Haarlem, in een ingezonden stuk van harte aan. Over deze ,,beelden” zal het echter thans niet gaan. Ze staan trouwens in de overtuin van Keukenhof, het voormalige Zandvliet.

Afb. 26 Jan Henry van Heemskerck (1689-1730) heer van Achttienhoven, Heischoten en Den Bosch. Schilderij door J. M. Quintchard. Foto: Rijksmuseum Amsterdam.

Onze beelden stonden aan de andere kant van de Stationsweg bij de hofstede Keukenhof, het huidige ,,kasteel”. Op 3 oktober 1720 had de Amsterdamse mr. Jan Henry van Heemskerk, Graaf des Heiligen Roomsen Rijks, Heer van Achttienhoven, Den Bosch en Eyndschoten, Kapitein der Burgerij van Amsterdam, Heemraad en Hoofdingeland van De Beemster, etc. etc., executeur testamentair en geïnstitueerd erfgenaam van Henry van Hoven jr, Keukenhof op een publieke veiling ,,ten behoeve van hem zelven in zijn WelEdelheijds Particulier” gekocht. Tot deze koop behoorden ongeveer 50 morgen Keukenduin, de boerderij met de bijbehorende landerijen en natuurlijk op de eerste plaats het huis Keukenhof zelf. Dit was ruim zestig jaar eerder tegen het Keukenduin aan gebouwd en door een plantage van ongeveer vier morgen, nog geen 31/2 ha, omgeven. De Lyt- of Loosterweg was een eenvoudige zandweg aan de voet van het Keukenduin. Van Voorhout komende passeerde men de boerderij en de hofstede Keukenhof rechts en kwam op de Veenderweg (de huidige Stationsweg) niet ver van de plaats, waar de Loosterweg zich thans in de richting Hillegom voortzet. Voor de rijke Van Heemskerk was deze plantage van vier morgen echter veel te klein. Hij laat deze aanzienlijk vergroten, zodat ze nu wel 20 morgen bedraagt. Om het gerij van boerenkarren door de plantage te voorkomen wordt er een weg om de ,,Nieuwe plantage” aangelegd en de oude weg in deze plantage opgenomen. Zocher heeft in 1857 het park van Keukenhof wel geheel verlandschappelijkt, maar nog is duidelijk te zien, hoe in het Keukenduin enige brede, diepliggende sleuven zijn uitgegraven. Men noemt ze thans schietbanen en voor dit doel moeten ze ook wel eens zijn gebruikt. Het zijn echter ongetwijfeld fraaie ,,Franse” tuinen geweest, die in de ,,nieuwe plantage” zijn aangelegd, en waarop men van de toenmalige zijkant van het huis een prachtig uitzicht moet hebben genoten. Hier hebben ook ongetwijfeld de meeste van de fraaie beelden gestaan, die door mr. Van Heemskerck met veel zorg zijn bijeengebracht. Op 26 februari 1730 is de eigenaar van Keukenhof te ‘s-Gravenhage overleden, en wanneer Brouërius van Nidek en Le Long kort daarop Keukenhof bezoeken, hebben zij 58 lange versregels nodig om uiting te geven aan hun bedroefd gemoed, de weduwe te troosten en haar te bidden toch niet algeheel in tranen weg te smelen, want ,,door tranen zag men nooit een dooden ‘t licht genieten”.

  • ,,Hier” (op Keukenhof) ,,heeft ‘s Mans groote Geest, door staatzorg afgeronnen
  • De lieve rust hersteld, zijn krachten weer gewonnen,
  • En nu geniet zijn braave en wakkre Gemalin,
  • En ted’re kinderen, aan haar in kuische min
  • Verwekt (een vrouw, een kroost, waard zulk een Man en Vader)
  • Daar af de zoetigheên. . .”

Van deze ,,zoetigheden” hebben zij nog lange tijd genoten. Pas in 1746 gaan Willem van Heemskerk en mr. Franco Pauw namens hun moeder en schoonmoeder tot verkoop over. Koper is Willem Röell, de bekende ,,Professor Anatomiae” te Amsterdam. Te voren vindt echter een uitgebreid boelhuis plaats, waarbij de gehele inboedel, alle beelden en tuinsieraden en zeer veel hout, waaronder zelfs ,,bomen, seer bequaam om verplant te werden”, zijn verkocht. De verkoop van de verzameling tuinbeelden geschiedt op de vijfde oktober 1746. Onder deze beelden vallen met name op de werken van Jan Claudius de Cock en van Alexander van Papenhoven, van wie respectievelijk acht en zeven beelden en groepen verkocht werden. Beiden zijn Antwerpenaars. De Rock (1668/70-1736) was behalve beeldhouwer ook nog etser en dichter. In Antwerpen maakte hij veel ,,heiligenbeelden” en werkte ook voor Prins Willem III aan het kasteel te Breda (de huidige militaire academie). Papenhoven ( 1668-1759) was een leerling van A. Quellinus  jr. en heeft ook in Kopenhagen gewerkt. Het is zeer jammer dat van deze beelden thans zo weinig is terug te vinden. Een overzicht van thans in ons land aanwezige tuinbeelden blijkt helaas niet te bestaan.  Vooral van marmeren beelden zijn de jaren barmhartig geweest. Bovendien raakten ze uit de mode en vele belandden in de kalkoven. Misschien blijkt het echter door dit artikel toch mogelijk, een aantal beelden alsnog op het spoor te komen. Wij willen ons nu door het herfstbos naar de ,,Hoffsteede het Keukenhoff” begeven, benieuwd wie wij er zullen ontmoeten. Schout Van der Jagt zal de verkoop leiden. Een aanzienlijke groep gegadigden, meest van buiten het dorp, is er samengestroomd. De verkoop der beelden gaat beginnen.

BEELDEN EN GROEPEN

Afb. 27 De schaking van Proserpina, door J. C. de Cock Foto: A. M. Hulkenberg.

NO 1 Een groep, verbeeldende de ontschaking van Proserpina, zijnde een extra konstig werkstuk, door Cladus de Kok, zeer delicaat uitgewerkt, hoog circa 6 voet 9 a 10 duim. Dit beroemde konststuk is altoos bij de kenders gepreesen geweest, door de fraaijheijd van tekenen, en kennis van musculen: Hetselve rust op een pedestal van blaauwe steen, hoog 5 voet, en 6 duim, en in de nissen van deselve pedestal zijn vier zinnebeelden basrelief, aplicabel tot het bovenstaande stuk, zeer uitvoerig in marmor uijtgehouwen. 

In de marge: Gerrit van. Emmerik: 1600 f 1980 : 0 : 0

Dit beeld is wel het glansstuk der gehele verzameling geweest. Als men nagaat, dat de verkoop van de gehele imboedel en van alle beelden te samen 9719 gulden en 11 stuivers opbrengt, dan is de waarde van dit éne stuk (ƒ 1980! ) wel zeer aanzienlijk. Waarschijnlijk stond het op de ereplaats, misschien wel recht voor de ingang van het huis, zoals een prent van Rademaker in ,,Rhijnlands Fraaiste Gezichten” dit vertoont.

Proserpina (in het Grieks Persephone) was de dochter van Ceres (Demeter), de godin van de landbouw. De oppergod Jupiter (Zeus) wees haar als gemalin toe aan zijn broer Pluto (Hades), de god van de onderwereld, want geen enkele godin wilde Pluto in dit gruwelijk verblijf gezelschap houden. Maar hoe zou men de dochter aan de moeder ontrukken? Eens speelde Proserpina op de weiden van Sicilië met haar vriendinnen, de nimfen. Toen verzocht Pluto aan de aarde om snel de schoonste bloemen voort te brengen.

Afb. 28 Ceres en de bronnimf Cyane. (Voorzijde van het voetstuk) Foto: K. J. Oberman

En zie, viooltjes, hyacinten,(1) narcissen, crocussen en rozen schoten uit de weide op, wel honderd bloemen uit één wortel. Proserpina vergat haar dansen om bloemen te plukken, want zoveel schoons hadden goden noch mensen ooit gezien. Zij vlocht ruikers en kransen, en hoe verder zij ging, des te fraaier bloemen vond zij. Toen zij een heel eind van haar speelgenoten verwijderd was, beefde opeens de aarde en spleet van een; Pluto’s gouden wagen met pekzwarte paarden dook eruit op. De sterke god greep de arme Proserpina en daalde met haar in de duistere afgronden. In een tuin vol verlokkelijke bloemen was het beeld van Proserpina dus wel bijzonder op zijn plaats en men trof het dan ook veelvuldig aan. Proserpina’s laatste smeekgeroep werd door haar moeder gehoord. Zij snelde te hulp. Maar ieder spoor was verdwenen; de aarde had zich weer gesloten. Goden noch mensen noch waarzeggende vogels konden Ceres inlichtingen verstrekken. Zo stak zij bij de Etna haar fakkel aan en waarde negen dagen en negen nachten rond, om haar dochter te zoeken. De reliëfs op het beeld hebben betrekking op Ceres, bij het zoeken naar haar geschaakte dochter. Ovidius’ Metamorphosen (boek V) moeten hier door De Cock als bron gevolgd zijn. Aan de voorzijde van het voetstuk ziet men de bronnimf Cyane. Vlak bij haar verdween Proserpina in de aarde en uit smart hierover veranderde Cyane in water. Wanneer Ceres bij Cyane komt, kan deze haar niets meer omtrent het lot van haar dochter vertellen. Kort tevoren had zij een jongen, die haar bespotte, in een soort hagedis veranderd, door hem met de rest van de drank, die haar was aangeboden, te begieten. Deze episode moet de voorstelling links op het voetstuk weergeven. Op de derde zijde verandert Ceres Ascalaphus, die de terugkeer van Proserpina naar de aarde verhinderd had, in een onheil brengende uil, door water naar hem te werpen. De drie taferelen hebben dus alle op Proserpina’s moeder Ceres betrekking. Het vierde reliëf is helaas verloren gegaan. Het beeld is door De Cock gesigneerd met zijn naam en verder: ,,Invenit e Fecit, Antverpia 1711”. De koper, Gerrit van Emmerik, komt te Amsterdam voor in het kohier van 1742 (wijk 33, 5975) als metselaar op de Heeregracht met een getaxeerd inkomen van f 6000.

Afb. 29 Ceres verandert een jongen in een hagedis. (Linkerzijde van het voetstuk) Foto: K. J. Oberman

Ook bezat hij een buitenplaats. Toch heeft hij het beeld waarschijnlijk niet voor zich zelve gekocht. Het bevond zich sinds mensenheugenis op de buitenplaats Meer en Bergh te Heemstede, en de Amsterdamse metselaars waren op de buitenplaatsen langs het Haarlemmer Meer geen onbekenden. Meer en Bergh was in 1746 in het bezit van de schatrijke Petronella de Neufville (1688-1749), weduwe van Jacob van Lennep en van Matheus de Neufville, haar volle neef. Het is mogelijk dat haar oudste zoon, Aernout van Lennep, het beeld heeft gekocht, maar zeer waarschijnlijk is dit toch niet. Weliswaar was hij kort te voren gehuwd en bewoonde hij het huis, maar mama hield toen nog de koorden van de beurs! Tot 1931 heeft het beeld Meer en Bergh gesierd. Toen jhr. Hendrik Jan Deutz van Lennep in financiële moeilijkheden geraakte, verkocht hij verscheidene zaken aan de heer Goudstikker te Amsterdam, ten einde zich liquide middelen te verschaffen. Zo kwam het beeld naar de buitenplaats van genoemde kunsthandelaar, het huis Oostermeer te Ouderkerk aan de Amstel. Daar staat het nog steeds. Slechts is, zoals gezegd, een der vier ,,zinnebeelden” van het voetstuk verloren gegaan. De huidige eigenaar van Oostermeer, de heer K. J. Oberman, heeft in de open ruimte een marmeren plaat doen aanbrengen. Op Oostermeer is het bijzonder fraaie beeld voorlopig in veilige handen.

NO 2 Een groep met kindertjes, verbeeldende de vrede, die den overvloet kroont, door deselfde meester, boog circa 3 voet, mede rustende op een pedestal van 3 voet, zijnde mede zeer delicaat uit gewerkt

In de marge: Heer van Zwieten sol 210 f 240

Deze heer van Zwieten moet wel zijn mr. Gerard Bicker van Swieten (1687- 1753), Heer van Swieten, Vrijbaanderheer van de Baronnie en de Hoge Heerlijkheid van Kessel, Heer van Hei- en Boecop, Baljuw van Noordwijkerhout, Hillegom, Lisse en Voorhout.

Afb. 30 Ceres verandert Ascalaphus in een uil. (Rechterzijde van het voetstuk) Foto: K. J. Oberman

Hij woonde meestal te Amsterdam, waar in 1742 zijn inkomen werd geschat op f 30 à 32.000! Tevens was hij eigenaar van het prachtige Huis te Zwieten onder Zoeterwoude, door hem geheel vernieuwd en – volgens de opvattingen van die tijd – belangrijk verfraaid. Hoe vergankelijk is echter de aardse glorie! Tussen 1794 en 1805 is het kasteel van Zwieten helaas als zo vele andere geheel gesloopt, De algehele malaise was wel de belangrijkste oorzaak en de gewijzigde smaak deed de rest. En voor de wegen die in de Franse tijd zijn aangelegd was veel puin nodig. En aldus. . . Naar de beelden van Swieten zoekt men te vergeefs.

NO 3 Een groep, zijnde een weerga met jonge satertjes spelende met een bok, als bachanten, omtrent even hoog als het voorgaande, rustende op een pedestal van 3 voet

In de marge: Van Emmerik 260 f 260

NO 2 en NO 3 zijn wel gescheiden verkocht, maar ze hoorden eigenlijk bij elkaar, want de laatste wordt een weergade van de eerste genoemd. De Bacchanten waren de begeleiders van de god Bacchus op diens wereldreis. Met loshangende haren maakten zij zwierige pret en zwaaiden met de met wijnranken en klimop omwonden staf. In wilde tonen weerschalde hun geschreeuw. Achter hen volgden dan dronken mannen en saters. Helemaal achteraan kwam Sìlenus op een wijnvat. Hij moest steeds in evenwicht worden gehouden, want hij verkeerde in een gestadige roes. Deze Silenus zullen we straks bij nummer 42 nog ontmoeten. Ook beeld NO 3 is waarschijnlijk, evenals NO 1 door Van Emmerik voor Meer en Bergh gekocht. Mevrouw H. C. Nering Bögel geb. baronesse Van Zuylen van Nijevelt herinnert zich deze beeldengroep nog zeer goed uit haar jeugd, toen zij bij haar grootvader jhr. mr. D. J. C. Deutz van Lennep op Meer en Bergh logeerde. Ze stond met nog andere beelden in de ,,beeldenkamer”, de monumentale orangerie, die helaas een vijftiental jaren geleden is gesloopt. Het beeld is thans spoorloos; ook op Oostermeer is het niet.

NO 4 Een uitmuntende groep met kindertjes, verciert met bloemen, verbeeldende het voorjaar, mede van deselve C. de Kok, hoog 3 voet, en 3 duijm, op een pedesstal van 3 voet

In de marge: d’Heer van der Hulst.  200 f 230, Daarna is d’Heer doorgehaald en vervangen door De Heer Pieter Tylard.

Afb. 31 De Lente, door J. C. de Cock. Foto: Teylers Stichting Haarlem

NO 5 Een dito groep met kindertjes, verbeeldende het najaar, niet minder als de voorgaande, hoog 3 voet, op een petestal van 3 voet

In de marge: Deselve 225 f 255 sol

Pieter Teyler van der Hulst (1702-1778) was een vermogend Haarlems textielindustriëel. Hij woonde in het huis Damstraat 21, thans nog in het bezit van de naar hem genoemde Stichting. En inderdaad vinden wij op een kleine binnenplaats van dit huis de beide beeldengroepen, die wel wat zijn vervuild, maar overigens aan charme nog maar weinig hebben ingeboet: ,,Het Voorjaar” is ongesigneerd; op ,,Het Najaar” leest men: ,,De Cock, 1710”. Omstreeks 1780 is de binnenplaats door architect Viervant gewijzigd, toen de Museumzaal achter het woonhuis werd gebouwd. De huidige opstelling is dus niet die van Teyler zelf. Achter het huis was een tuin, maar Teyler bezat nog een tweede tuin met koepel aan het Spaarne. Ook hier kunnen de beelden gestaan hebben. Wybrandt Hendriks (1744-1831), conservator, ,,kasteleyn” van Teyler’s Museum, heeft een schoorsteenstuk naar een van de beeldegroepen geschilderd in de stijl van Jacob de Wit, dat nog in een der regentenkamers van het Frans Hals Museum aanwezig is.

NO 6 Een uitmuntend fraij kindje, verbeeldende een jonge Bachus, door Alexander van Papenhoven, hoog circa 3 voet, op een pedestal van 3 voet.

In de marge: Hendrik Gleuving. 102 f 112

Deze Hendrik Gleuving koopt nog meer beelden, de nummers 12, 21, 26, 30, 45 en 46. Bij 30 en 46 wordt ,,Amsterdam” aan zijn naam toegevoegd. Dit kan geen ander zijn dan de vrij eenvoudige, eerzame koekenbakker Hendrik Gleuvink, die blijkens het kohier van 1742 in de Vijzelstraat woonde (wijk 58, 4390), gequalificeerd was in het zoutpakhuis en getaxeerd werd op een inkomen van fl 1000. Een buitenplaats had hij niet. Waarschijnlijk heeft hij slechts voor een derde als stroman gediend.

NO 7 De liefde met een brandend hert in de handen, door deselve beroemde meester, hoog circa 3 voet op een pedestal van 3 voet

In de marge: d Heer Tylard 102 sol f 107

Dit beeld is bij de Teylers Stichting niet meer aanwezig. (Verg. de nummers 4 en 5). Ook in de archieven aldaar is er niets van bekend.

NO 8 Een jonge Hercules, door de voornaame meester C. de Kok, hoog 3 voet, op een pedestal van 3 voet.

In de marge: d Heer Baron van Wassenaar 142 f 147

Wanneer in Lisse in 1746 over Baron van Wassenaar wordt gesproken, kan dat geen ander zijn dan Gerard Anthony baron van Wassenaar van Alkemade, die met zijn echtgenote, Elisabeth Maria Cromhout, vrouwe van Werve en Nieuwerkerk, het huis Meerenburgh aldaar bewoonde. (Dit Meerenburgh, Meer en Burgh of Meerenberg te Lisse moet niet verward worden met: het eerder genoemde huis Meer en Bergh of Meerenberg te Heemstede of met Meerenberg te Santpoort). Na de dood van zijn zoon, de ongehuwde baron Jacob Hendrik op 15 december 1800, was het met de glorie dezer zeer grote buitenplaats gedaan. Eind oktober 1801 wordt een groot boelhuis gehouden, maar behalve een beeld waar ,,Vrouw Groen” ruim een gulden voor betaalt en nog een tweetal houten vazen en twee stenen beelden met een gezamenlijke waarde van twee gulden en tien stuivers, hoort men van tuinbeelden niets. Wel kan Arie Balkenende voor drie gulden alle ,,beeldekasten” mee naar huis nemen, de houten kasten die ‘s winters de beelden beschermen. Ze stonden kennelijk nog in de schuur. Op 1 juli 1802 worden de ,,heerenhuisinge, tuinmanswooning”, etc., ,,mitsgaders alle de beelden” verkocht aan Philip Wilhelm Wagner, geweermaker in de Warmoesstraat te Haarlem, die het huis al zeer spoedig deed slopen. Van de beelden, de nummers 8, 9, 11, 13, en 14 verneemt men verder niets.

NO 9 Een jonge Mercurius, sijnde een weerga, van deselfde meester, hoog 3 voet, op een pedestal van 3 voet.

In de marge: Deselve. 140 f 150

NO 10 Een kindje, verbeeldende, de kragt der liefde, mede van  C. de Kok, hoog circa 3 voet, op een pedestal van 3 voet.

In de marge: Advt Dierquens 150 160

Bij de verkoop van de inboedel van het huis wordt reeds van ,,de Heer Dierquens van Haerlem” gesproken. Zeer bekend is in Haarlem mr. Willem Dierquens, maar die was reeds in 1743 overleden en zijn zoontje was nog maar elf jaar, De koper van de beelden nr. 10, 16, 17, 20 en 22 moet zijn broer zijn geweest, mr. Johan Dierquens (1718-1766), die tussen de Dordtse regenten een eervolle plaats zal gaan bezetten. In 1746 woont hij echter nog te Haarlem, want wanneer hij op 1 september 1750 huwt met Elisabeth Catharina van Slingelandt, een dochter uit een Dordts regeringsgeslacht, moet de aantekening ook te Haarlem plaats hebben, aangezien hij tot voor kort aldaar gevestigd was geweest. Dit is dus de advocaat, die ,,gewoond hebbende tot Haarlem” naar Dordrecht trok. Of zijn beelden naar Dordrecht zijn meegegaan weten wij niet.

NO 11 Een Cupido met duiven, die malkander zoenen, verbeeldende, de eenvoudige zuijvere liefde, door A. van Papenboven, hoog 3 voet, op een pedestal van 3 voet.

In de marge: Baron van Wassenaar. 160 f 175

NO 12 Een jonge Apollo, van deselve, hoog circa 3 voet, op een pedestal van 3 voet

In de marge: Hendrik Gleuving. 91  f 106

NO 13 Een kindje, zijnde een weerga, extra konstig, door denselven meester, van gelijke hoogte.

In de marge: Baron van Wassenaar. 110 f 135

NO 14 Een uitmuntend staand beeld, zijnde Apollo, van A: Papenhove, hoog 4 voet, staande op een pedestal van 3 voet en 4 duijm .

In de marge: Deselve. 265 f 300

NO 15 Venus en Cupido, zeer konstig uijtgehouwen, van deselfde meester, hoog als de bovenstaande, en op een pedestal van gelijke hoogte.

In de marge: Gysb van Vullepen voor Jan Ant Toneijn. 230 f 270

In de eerste helft van de 18de eeuw komen Van  Vullepens verscheidene malen in de Haarlemse boeken voor, maar de naam Gysbert. Ook in Amsterdam en in de omgeving van Lisse komt de naam niet voor. Gysbert kocht het beeld voor Jan Anthony Tonyn, en over hem is wel meer bekend. Hij woonde op de Amsterdamse Prinsegracht (wijk 60, 5849) en genoot een getaxeerd inkomen van f 2000. Een buitenplaats had hij niet, maar wel blijkt, dat hij zakelijk in beelden was geïnteresseerd. In 1751 voerde hij uit Livorno 57 borstbeelden en nog twee kleinere beeldjes in en in 1752 nog ,,een marmoren kindje”. Tonyn, misschien een verbastering van de Italiaanse naam Tonino, kocht ook de nummers 18 en 37. Gysbert van Vulpen speelde hierbij niet meer een rol. Een Venus en Cupido van de genoemde grootte stond jarenlang op de buitenplaats Bosbeek te Heemstede. Toen de Eerwaarde Zusters dit huis betrokken en hier hun liefdewerk begonnen, werd het beeld door hen wel wat ongekleed bevonden. Het siert thans de tuin van het raadhuis van Heemstede. Venussen en Cupido’s waren echter zo talrijk, dat het zeer onzeker is, of wij hier met het gezochte beeld te maken hebben.

NO 16 Een staand beeld, sijnde Diana, verbeeldende de nagt, ruijm 6 voet hoog staande op een blaauwe steene pedestal.

In de marge: Advt Dierquens 150 f 150

NO 17 Aurora, of morgenstond sijnde een weerga, omtrent deselfde hoogte, staande op een pedestal van 3,5 voet hoog, door een italiaansche meester.

In de marge: Deselve 100 f 130

NO 18 Een staande Batch van een dito meester, hoog 5 voet en 8 duijm, staande op een marmore pedestal, hoog circa 4 voet.

In de marge: Jan Antony Toaneyn 230 f 265

Alle deese bovenstaande beelden sijn alle van fijn marmer, en extra uitvoerig uijtgewerkt.

MARMORE BORSTBEELDEN

NO 19 Twee fraaije fijne marmore borstbeelden, staande op pedestallen, samen met haar pedestallen hoog 4 voet, en 10 duijm.

In de marge: de Heer Cliffort  60 f  84

Mr. George Clifford Georgeszoon (1685-1760) was een voornaam en zeer vermogend koopman en bankier. Hij woonde op de Keizersgracht te Amsterdam, waar in 1742 zijn inkomsten werden geschat op f 28 à 30.000. Hij was eigenaar van De Hartekamp, juist op de grens van Bennebroek en Heemstede, waar enige jaren eerder de beroemde Carolus Linnaeus hortulanus was geweest. Clifford kocht ook de nummers 24, 27, 38, 39 en 40. Geen van deze sculptures wordt op De Hartekamp meer aangetroffen. Men herinnert zich ook niet, dat ze er ooit aanwezig zijn geweest.

NO 20 Twee dito borstbeelden, mede van gelijke hoogte

In de marge: Adv. Dierpens 90 f 95

NO 21 Twee dito als boven

In de marge: Hendrik Gleuving  81 f 103

NO 22 Twee dito

In de marge: Adv. Dierquens  100 f 103

NO 23 Twee dito

In de marge stond aanvankelijk: dhr. v. d. Streng. Dit is doorgehaald en vervangen door: Weduw David  Noville. 125 f 135

De weduwe van David Mattheus de Neufville was Jacoba van Gelder (1686-1755). Tot 1734 woonde zij op de buitenplaats Oosterhout buiten Haarlem, aan het einde van de Kleine Hout, ,,onder den gerechte van Heemstede”. Waar zij in 1746 woonde is mij niet bekend. Mogelijk bij haar dochter, die met de schatrijke Abraham Verhamme was gehuwd (1708-1755). Over deze Verhammes zie nummer 34.

NO 24 Twee dito

In de marge: Cliffort 82 f 102

NO 25 Twee dito

In de marge: d Heer Kops 85 f 95

Willem Kops Nzn ( 1687-1754) bewoonde met zijn echtgenote, Sophia Kops, de buitenplaats Bos en Vaert te Heemstede, die hij op 25 juni 1735 voor f 20.000 van David Leeuw van Lennep Dzn had gekocht. Van 1740 tot 1754 heeft hij regelmatig zijn buitengoed vergroot. Het lag ten westen van de weg naar Leiden, ter hoogte van de huidige Haarlemse Bos en Vaartstraat. Ook de nummers 28 en 29 werden door de heer Kops gekocht.

NO 26 Twee dito

In de marge: Hendrik Gleuving 81 f85

NO 27 Twee dito

In de marge: d Heer Cliffort 60 f 76

NO 28 Twee dito

In de marge: d Heer Kops 80  f 90

NO 29 Twee dito

In de marge: d Heer Kops Nicolaes 100 f 105

NO 30 Twee dito

In de marge: Hendrik Greuving (sic) Amsterd 52 f 56

NO 31 Twee dito

In de marge: Heer v Zwieten 80 f 80

NO 32 Twee dito

In de marge: d Heer Buys 105 f 1 05

Mr Willem Buys, commies generaal van het edelmogende collegie ter admiraliteit te Amsterdam, woonde op de Keizersgracht (wijk 58, 4497) en genoot aldaar in 1742 een inkomen van f 10.000. Op 2 oktober 1739 had hij voor f 12.300 ,,‘t Huys te Byweg” te Bennebroek gekocht. Het buitengoed grensde aan de eerder genoemde Hartekamp. Thans bevindt zich daar de Krakeling en de Bijweglaan. Ook het volgende nummer komt op naam van de Heer Buys.

NO 33 Twee dito

In de marge: d Heer Buys 92 f 92

NO 34 Twee fraaije mormore borstbeeldjes van een beroemd meester, sonder pedestallen

In de marge: d’Heer van der Streng (doorgehaald). Daaronder: Abraham Verhamme 43 f 45

De identiteit van deze Abraham Verhamme vast te stellen is zeker geen gemakkelijke zaak. Wij bevinden ons hier in een uitgebreide kring van zeer welgestelde doopsgezinde kooplieden, Verhamme, Van Lennep, De Neufville, Kops, etc., die onderling telkens weer aan elkander verwant blijken te zijn, maar die uit der aard geen doopregister bijhielden, hetgeen een naspeuren aanzienlijk bemoeilijkt. Men behoeft echter maar eventjes te schudden, of de Brammetjes Verhamme vallen als rijpe appeltjes uit de genealogische boom. Of misschien juister gezegd: zij hangen als zovele rijke hammen in de welvoorziene schouwen der herenhuizen en buitenplaatsen! Misschien was deze Abraham de Haarlemse zijdefabrikant, die aan het Spaarne woonde, thans vermoedelijk nr. 9. Misschien ook de Amsterdamse koopman Abraham Verhamme, die aan de Herengracht woonde en getaxeerd werd op een inkomen van f 26.000. Hij was weduwnaar van Wijna van Lennep en thans gehuwd met Elisabeth Looten. Misschien ook Abraham (1708-1775), gehuwd met Maria de Neufville, de dochter van de eerder genoemde weduwe David Mattheusz de Neufville (zie nr. 23). Of was het diens vader, Abraham, gehuwd met Johanna Maria Slagregen, wiens dochter gehuwd was met de eerder genoemde Aernout van Lennep (zie nr. 1 )? Mogelijk kocht Mama Petronella de Neufville haar beeld nr. 1 voor zoon Aernout en heeft Papa Verhamme er nog een cadeautje voor het jonge paar bij gedaan. Wel wat minder kostbaar.. . In dit geval zijn de twee fraaie borstbeeldjes naar Meer en Bergh gegaan.

NO 35 Twaalff marmore medaljons, zijnde borstbeelden, fraij uijtgehouden

In de marge: d Heer van der Streng voor d Proffessor Rouel 120 f 130

Het is niet duidelijk, hoe men zich deze medaillons moet voorstellen. Waarschijnlijk waren ze in de tuinmuur ingemetseld. In ieder geval zijn ze op Keukenhof gebleven, al worden ze daar thans niet meer aangetroffen. Professor Dr. Willem Röell (1700-1775) woonde op de Keizersgracht te Amsterdam, tussen de Huidenstraat en de Leidsegracht. Hij was professor in de anatomie, prolector in de chirurgie, etc. etc., en bezat bovendien nog koffie-, cacao- en katoenplantages. Hij was nog al eens ziek en vertoefde later vaak (àl te vaak) op zijn geliefde Keukenhof.

HARTSTEENE BORSTBEELDEN

Wonderlijk genoeg opnieuw:

NO 35 Laurens Koster

In de marge: d Heer Tjark 20 f 23

NO 36 Desiderus Erasmus

In de marge: d Hr Nicol Tjark 15 f 20

De Leidse rooms-katholieke Mr. Pieter en zijn broer, de advocaat Mr. Nicolaas Tjark (of Tiarck) waren eigenaars van de ,,buitenplaats Middelburg” te Lisse. Deze lag aan de Loosterweg, niet ver van Keukenhof en grensde aan de noordzijde aan Veenenburg. De ,,Heerehuizinge van de geweese Hoffsteede Middelburg” is begin 1758 gesloopt. Deze stond niet ver van de huidige boerderij Middelburg, sinds 1894 bewoond door de familie Van Graven. Bij de koop in 1753 wordt door enige Leidse opkopers, onder wie Jacobus Snarenberg, voor alle banken, beelden en vazen, losse en vaste pedestallen en de zonnewijzer in de moestuin 600 gulden betaald.

NO 37 Een Rooms keijser.

In de marge: Jan Antonijn. 2 1 f 21

NO 38 Een philosooph

In de marge: d h. v. d. Streng voor de Heer George Cliffort 13 f 15

NO 39 Een dito

In de marge: de Heer van der Streng voor deselve 11 f 13

NO 40 Cleopatra

In de marge: De Heer van der Streng voor deselve 14 f 14

NO 41 Twee heerlijke hartsteene sphinxenbeelden, extra konstig uijtgewerkt, zonder pedestal, circa 5 voet lang 2 voet breed en hoog circa 3,5 voet

120 145 In de marge: d Heer van Zwieten 120 sol f 145

NO 42 Een vaas op een pedestal, op deselve, uitgehouwen een bachinaal Silenus, rijdende op een ezel, hoog 3 voet, de pedestal 3 voet, en 8 duijm hoog

In de marge: Gerret v d Hart 43 f 43 sol

Hier is Silenus, waarover wij bij nr. 3 gesproken hebben. Gerret v. d. Hart is tot nog toe onvindbaar gebleven.

NO 43 Een dito vaas, verbeeldende heijdensche offerhande, circa 5 voet, op een pedestal van 3,5 voet

In de marge: de Heer Bollard 90 f 111

Deze heer Bollard, die ook de nummers 43A en B en 49 kocht, is ongetwijfeld de makelaar-timmerman Sibout Bollart. Hij woonde op het Singel te Amsterdam (wijk 30, 5118) en werd in 1742 getaxeerd op een inkomen van f 80000. Ook bezat hij een buitenplaats, maar in de omgeving van Lisse is deze niet te vinden.

NO  43* Drie fraije marmore vaezen versiert met bloemenfestonnen in maskes, aangehegt op een  antique wijs seer fraaij uijtgehouwen

In de marge: C) Hr v Heemstede sol 99 gl ,B) d H Bollard 109 gl , A) dH Bollard 93 gl D) Heer Roel ongenommert 2 lode vasen f 31.

In 1746 was Mr. Benjamin Pauw geboren Hoeufft, raad en schepen van Haarlem, Heer van Heemstede. Hij bewoonde het Huis te Heemstede, waarvan de overblijfselen met de fraaie Pons Pacis onder de naam ,,‘t Oude Slot” bekend zijn. Van de vaas thans geen spoor. . .

De loden vazen zijn dus weer op Keukenhof gebleven. Als Professor Röell in 1768 de buitenplaats verkoopt worden in de aanhef de ,twee loode Vaasen opnieuw vermeld. Waarschijnlijk zijn ze identiek aan de ,,twee loode potten” waarvoor ,,de Heer van Beek” f 29 betaalt. Deze Heer van Beek is Lucas van Bee(c)k uit Amsterdam, de eigenaar van de buitenplaats Overduin. Deze lag in de Lage Veensepolder en is omstreeks 1800 gesloopt. Het wei- en houtland ter plaatse behoort nu tot Keukenhof. De loden vazen zijn zoek.

NO 44 Twee marmore borstbeelden sonder pedestal

In de marge: Gysbert de Lyn v. Dordregt 10 f 13

In Dordrecht is geen De Lyn te vinden. Wel woonde niet ver van Keukenhof de familie Van der Lyn, maar deze kwam niet uit Dordrecht en hiervindt men de naam Gysbert te vergeefs.

NO 45 Twee dito

In de marge: Hendrik Gleuving 12 f 14

NO 46 Twee dito

In de marge: d Heer Hendrik Gleuving Amsterdam 13 f 14

NO 47 Twee dito

In de marge: Gysbert de Lijn van Dordregt. 11 f 13

NO 48 een Venusbeeld

In de marge: Jan v. d. Vinne v Haarlem 6 f 6

Jan van der Vinne (1699-1753) was een bekend schilder van bloemen, vooral ook van bolgewassen. Hij woonde in de Kleine Houtstraat, thans nr. 77. De nalatenschap van Van der Vinne werd 13 mei 1754 publiek verkocht, maar de catalogus is onvindbaar. Evenals de Venus.

NO 49 Een vergulde Triton met de houte kap

In de marge: d Hr Bollard 70 f 70

Tritons waren wezens, waarvan het bovenlijf menselijke vormen had, terwijl het overige op een vis geleek. Zij waren de trouwe begeleiders van de zeegod Neptunus. Ze vergezelden hem overal en luid bliezen ze op hun kleurige kinkhorens, dat het strand er van weerschalde. Men vindt ze vaak als fonteinversiering. Deze Triton is evenals de voorgaande Venus met een ander handschrift aan de lijst toegevoegd. Waarschijnlijk stonden deze beelden dus niet bij de andere. Ook valt het op, dat hier de houten kap mede wordt verkocht. Verder worden deze kappen in het geheel niet vermeld.

Een stene bak

In de marge: d Heer professor Doviele 21 f 21

Nu de veiling ten einde loopt komt nog de bescheiden Professor Jacobus Philip d’Urville of d’Orville (1690-1751) naar voren. Al eerder had ,,Professor D’orviele, Heemstede” uit de inboedel een ,,schrijfcomtoir” gekocht.

Reeds in 1742 was deze Amsterdamse professor emeritus en woonde toen zomer en winter op zijn hofstede Groenendaal te Heemstede. Deze buitenplaats was zeer uitgestrekt, maar het huis zelf niet groot. De machtige John Hope kocht Groenendaal in 1767. Later kocht hij eveneens het aangrenzende Bosbeek, met klein terrein, maar met een zeer fraai huis. Omtrent 1790 werden de buitens tot één machtige buitenplaats verenigd en het huis Groenendaal gesloopt. In de tuin achter het huis Bosbeek staat thans nog een grote, oude stenen bak. In de korte zijden zijn saterkoppen uitgewerkt, die een handvat in de bek geklemd houden. Het is zeer wel mogelijk, dat dit de vrij prijzige bak is, die Professor d’orville in 1746 op Keukenhof heeft aangekocht.

Een Venusbeeld, gegoten, harde specie (Doorgehaald)

Eenige stukken blaauwe steenen, bekwaam om pedestallen te maken

Evenals het vorige doorgehaald. Met ander handschrift toegevoegd:

De professor Rouèl eenige stukken blaauwe stenen 11-0-0.

Waarschijnlijk zijn deze niet allemaal tot ,,pedestallen” verwerkt, want in 1768 verkoopt Professor Röell nog ,,eenige blauwe steenen”, waarvoor de Lissese Jacobus Obdam één gulden en tien stuivers betaalt.

Nu is de verkoping ten einde. De beelden blijken te samen te hebben opgebracht de somma van 7399 gulden. De gehele verkoop, inboedel, beelden, etc. te samen 9719 gulden en 11 stuivers.

Aldus gedaan ende verkogt op de hoffsteede t Keukenhoff in Lisse ten overstaa van Jan van der Jagt Schout, Leendert van der Jagt, ende Jacob van t Hoogt, Schepenen van Lisse, op den 4e en 5e October 1746. Jan van der Jagt Leendert van der Jagt Jacob van ’t Hoogt.

Het is gebeurd! De beelden moeten nu ,,binne de veertien dagen” worden afgevoerd en daarbij dient men ,,alle behoorlijke voorsigtigheijt te gebruyken om de Hoffsteede niet te beschadigen”. Zo vertrekken de beelden en vazen van Keukenhof. Op 24 oktober 1746 hebben W. van Heemskerck en Franco Pauw het bedrag uit handen van de secretaris van Lisse ontvangen. Het geld is thans verspreid en de heren zijn dood. Maar de beelden, waar zijn die gebleven?

AANTEKENINGEN

Veel dank is de schrijver verschuldigd aan mejuffrouw dr. I. H. van Eeghen te Amsterdam en de heren J. H. van Borssum Buisman en drs. N. M. Japikse te Haarlem, E. J. M. van Dijk te Lisse die het kaartje tekende, dr. H. C. M. van der Krabben te ‘s-Gravenhage, prof. Th. H. Lunsingh Scheurleer te Leiden, M. Thierry de Bije Dólleman en C. Peper te Heemstede en mr. A. Sraring te Vorden.

 

Voornaamste bronnen

Algemeen Rijksarchief: Rechterlijk archief van Lisse, inv. nr. 73 folio 163 verso tot 179. Betreffende het oorspronkelijk Leidse geslacht Van Heemskerck

De Nederlandsche Leeuw 1961 kolom 286-321, en Johan E. Elias,

De Vroedschap van Amsterdam. Uit dit laatste werk is vaker geput.

Ulr. Thieme en F. Becker, Allgemeines Lexikon der Bildenden Künstler VII

J. Kleijntjes en dr. H. H. Knippenberg, Van Goden en Helden

1). Met deze hyacinten werd waarschijnlijk niet onze huidige hyacint, maar een soort gladiool, de Gladiolus byzantinus Mill., bedoeld.

 

Afb. 31 De Lente, door J. C. de Cock Foto: Teylers Stichting Haarlem.

De Keukenhof. Uit: Rijnlands fraaiste Gezigten. Cliché: fa. Hamburg en Velthuis, Hillegom.

Tekst en foto’s overgenomen uit Leids Jaarboekje 1969 pag 181

 

ROSENDAAL EN ZIJN BEWONERS (1641-1962)

ROSENDAAL EN ZIJN BEWONERS (1641-1962)

IR. A. F. DE GRAAFF

In het najaar van 1962 viel de buitenplaats Rosendaal te Lisse onder slopershanden om plaats te maken voor een toonzaal van het aangrenzende Lisser Automobielbedrijf. In de ruim drie eeuwen van zijn bestaan verschafte het gebouw onderdak aan velerlei lieden, die aan een ruim buitenhuis behoefte hadden. Na de tweede wereldoorlog bewees het zijn nut als doorgangshuis voor gezinnen, die tijdelijk dakloos waren. Het slopen bracht geen verrassingen, alleen de steen van de in kalkmortel gemetselde muren was, hoewel soms iets zacht, bijzonder fraai van tint en zal nu gebruikt worden bij restauraties in de stad Haarlem. Het enige wat ons nog uit het verleden rest, buiten de zandstenen leeuwen op de stenen palen van het inrijhek, zijn een als woning ingericht gebouwtje, dat mogelijk vroeger een ,,koepel” is geweest met uitzicht op tuin en goudvisvijver en de zeer oude moerbeiboom. Misschien ware het mogelijk binnen het gestroomlijnde autobedrijf hiervoor nog een functie te vinden, zodat het een rustpunt zou worden in deze woelige wereld van glas, staal en rubber. Vroege afbeeldingen uit de zeventiende eeuw zijn niet bekend, de kopergravure in ,,Rijnlands fraaiste gezichten” van omstreeks 1730 is het enig gegeven ter reconstructie. Het is bekend dat deze afbeeldingen verre van betrouwbaar zijn en veeleer weergeven hoe de toenmalige eigenaars hun buitens gaarne zouden zien. Voor zover wij tijdens de afbraak hebben kunnen opmaken bevatte het oorspronkelijke gebouwzijde – eerst een voorhuis met een opkamer boven de kelder en vervolgens een trapopgang, dan kwam de grote zaal met stookplaats en hierachter nog een achterkamer en een zeer ruime keuken waarvan de schoorsteen nog te herkennen is op de afbeelding van Rademaker. De tuin was geheel ommuurd, wat de teelt van fijn fruit en groenten ten goede kwam. Aardig is hierin het ingangspoortje met de erboven gelegen koepel, die gelegenheid bood het verkeer te zien passeren. Ook het houten hek van de inrij was eenvoudig maar stijlvol. Het is niet bekend in welke tijd men het stuk muur aan de straatzijde door een zwaar ijzeren hek en de pilaren met de bekende leeuwtjes vervangen heeft. Zeer wel mogelijk zijn deze van Keukenhof afkomstig, doch rond 1800 werden er zoveel buitens afgebroken, dat er te Lisse zelfs een verordening tegen het afbreken van buitenplaatsen verscheen. Omstreeks 1620 begon de eerste eigenaar van de buitenplaats Adriaan Block Maartensz, geboortig van Gouda, Commandeur der Vereenigde Oostindische Compagnie, huizen en gronden te kopen in Lisse. Hij was een der schoonzoons van Gerard van der Laan Cornelisz, die woonde op de buitenplaats ,,Huis ter Spekken”. Zo kocht hij aan de Heereweg van Cornelis en Apolonia van Immerzeel, kinderen uit het eerste huwelijk van de schout Cornelis van Immerzeel het door hen bewoonde huis en croft groot 750 roe, dat belendde aan een perceel dat reeds in het bezit van Block was en dat in 1622 bewoond werd door Isaac Massa, Antwerpenaar van geboorte, die onder meer koopmansreizen naar Rusland maakte en door Frans Hals meer dan eens werd geportretteerd. Massa was gehuwd met Beatrix van der Laan en eveneens een schoonzoon van voornoemde Gerard van der Laan. Ten noorden van het perceel Immerzeel vinden wij Jan Ponneel Jacobs met Cathelijntje van den Bussche, Vlaamse uitwijkelingen, die zich hier met lotgenoten langs de Heereweg gevestigd hadden en zich een ,,vlaams huisgen” of ,,borden huisgen” bouwden zodat hier de ,,vlaamsche buurt” te zoeken is. Achter de plaats van Rosendaal en de vlaamsche buurt lagen de gronden van de Oostgeest; te hoog voor weiland, in tegenstelling tot de gronden van de Oostpolder tussen Heereweg en Haarlemmermeer gelegen, die als best weiland hoog getaxeerd werden. Afzanden of ,,afkarren” was dus een voordelige zaak, wanneer men dit zand naar de opbloeiende stad Amsterdam kon varen. Eigenaar van deze gronden was Aernt van der Hoogh, een te Haarlem woonachtige Leidenaar, zoon van Claes Aalwijn Claesz (van Swanenburg) en Anna van der Hoogh, die de ,,verhogher Santvaart” liet graven van de Lisserbrug tot de Delftweg (tegenwoordig Stationsweg). Leden van beide families behoorden voor het beleg tot de regeringsgeslachten te Leiden; als glippers verloren zij evenwel hun invloed. Aert van der Hoogh probeerde ook de Vlamingen die zich langs de weg gevestigd hadden te verwijderen, doch kreeg ongelijk. De vrijgekomen gronden, weiland en teelland behoren tot de beste bollengronden in Lisse. In 1908 werd hier een recordprijs betaald van f. 20.000.- per hectare, wat destijds krantennieuws was. Weiland en kleigrond golden toen ongeveer f. 2.000.- per ha. Het duurde nog tot 1641 voor de Commandeur na een eervolle en waarschijnlijk winstgevende loopbaan ter zee, voor zich en zijn gezin een buitenhuis liet bouwen dat in het ,,Quoyer van de nieuwe getimmerten ten platten lande van Lisse” als volgt wordt vermeld : ,,den selven Block een woonhuis 8 gulden jaarlijks.” Ter vergelijking: het huis van den Heer van Wassenaar van Alkemade, het pronkvolle Meerenburg, besomt in 1640 jaarlijks 17,5 gulden, het statige huis voor de woontoren van Dever gebouwd in 1634 als ,,het huys te Lisse, voor de verbetering” 10,5 gulden en Dubbelhoven, de buitenplaats van de Heer Doublet in 1635: 6 gulden. Lang heeft de Commandeur er niet gewoond want in 1646 kocht hij na de dood van zijn schoonvader van Adriaan van der Laan het huis ter Spekken, waar hij in 1663 overleed. Voor zijn dood had hij Rosendaal verkocht aan Abraham Gilles Jansz, geboren te Amsterdam op 25 september 1612 en overleden op 27 februari 1689, die in 1657 onder de naam Sinjeur Jelys als eigenaar te boek staat. Deze Abraham Gilles, heer van Minquedorne, stamde uit een hugenotengeslacht, dat van Doornik via Engeland naar ons land gekomen was. Abraham was gehuwd met Johanna van Heyenberg van Reyde en had slechts een zoon, Jan. Zowel Abraham als Jan waren eigenaars en bewoners van Rosendaal, hoewel zij mogelijk ook de beschikking hadden over een woning te Amsterdam. Jan Gilles, heer van Minquedorne was geboren óf 6 september I 642 óf 5 september I 644 en trouwde te Amsterdam op 17 januari 1667 met Cornelia Maria de Waal. Uit dit huwelijk werden twee zoons, Jacob en Jan François geboren. Cornelia stierf op 15 oktober 1672, waarna Jan Gilles op 24 juni 1679 te Amsterdam hertrouwde in de Krijtberg – een bekende r.k. schuilkerk – uit welk huwelijk nog zes kinderen geboren werden. Deze gegevens werden grotendeels ontleend aan het Algemeen Nederlandsch Familieblad, jaargang 1905. Het familiewapen Gilles is een blauw schild met een gouden keper en drie eikels. Het is zeer goed mogelijk dat de zandlopervormig in donker blauw met wit beschilderde raamluiken – die bij de sloop van Rosendaal nog aanwezig waren aan de noordzijde van het huis – in de tijd der familie Gilles blauw en geel geweest zijn. De naam Rosendaal was waarschijnlijk de naam van een oude boerderij ter plaatse, mogelijk het huis waar Cornelis en Apolonia van Immerzeel in 1622 woonden. Omstreeks 1600 wordt de duinmeijer Jan Gerrits de monick, ook wel Jan Gerrits van Rosendaal genoemd. Hij was gehuwd met Zyburg Cornelisdr van Immerzeel, tante van Cornelia en Apolonia. Jan Gilles overlijdt in 1721, zijn weduwe C. M. de Surmont in 1743; en in het huis dat in 1734 bij de eerste huisnummering het nummer 118 en de kwalificatie ,,buitenplaats” kreeg, vestigt zich daarna Jan van der Plas Jansz. Van zijn leven en bedrijf zijn wij enigszins op de hoogte door een belastingkohier van 1748 waarin hij wordt aangeslagen voor

Belastingkohier van 1748 voor Rosendaal

De Bataafsche Republiek doet haar intrede en inmiddels is er op Rosendaal een nieuwe bewoner, Huybert Breero, die in 1808 een patent nodig heeft als ,,Coopman in Bloembollen” beneden f. 6.000.- ‘s jaars debiterende. De gilden zijn afgeschaft, maar zelfs een mollenvanger moet voor zijn werkzaamheden een patent hebben, landarbeiders zijn vrij, doch een buitenlandse maaier moet zich eerst aanmelden en betalen. Ook de polders hebben een bedrijf, een watermolen en moeten daarvoor betalen. Toch schijnt de handel te gaan. In1 810 koopt de weduwe H. Breero tenminste een patent als Coopvrou in Bloembollen.

Waarschijnlijk woont zij niet meer op Rosendaal, want op 27 juli 1808 wordt er door A. F. Wundel, directeur van Flora te Lisse, voor zijn principaal een verkoping gehouden van bomen en heestergewassen, kennelijk uit de nalatenschap van de bloemist Breero. In 1815 en vele volgende jaren is Aert van der Mey, een geboren Rijnsburger, op Rosendaal gevestigd als stalhouder en verhuurder van paarden. De Leidse studenten zullen wel goede klanten geweest zijn van de paardenverhuurderij. Hoezeer Lisse, de Witte Zwaan en de hospes Gerrit Veldhorst populair waren kan men nog lezen in de studentenalmanak van 1847. Het huis Rosendaal was wel een beetje groot voor een gezin en zo vinden wij in de belastingkohieren in 1818 en 1822 een medebewoner Hendrik van Alphen, zonder beroep, maar blijkens zijn aanslag niet zonder middelen. Na zijn vertrek is er weer plaats en lezen wij in de Opregte Haarlemsche Courant van 1 april Anno 1824: ,,Te huur: Eenige Behangen Kamers, met de kost, voor het Zomerseisoen of voor het geheele jaar, met een vrije Wandeling in een groote Bloemrijke Tuin, genaamd Rozendaal, gelegen aan de groote Pasagie van Amsterdam op de Haag, tusschen Haarlem en Leyden, in het aangenaamst van het Dorp Lisse. Te bevragen bij de Bewoonder A. van der Mey. Brieven franco.” Aart van der Mey sterft in 1827; een paar jaar zet zijn weduwe met de oudste zoons de zaak voort en dan besluit Magdalena Maria Brouwer, weduwe van der Mey het huis dat sinds 1808 genummerd is als Straatweg nr. 87 te verkopen aan de nieuwbenoemde burgemeester. Burgemeester Ernst Joseph van den Bergh was weduwnaar en nam in 1832 zijn intrek in het pas verworven huis, te zamen met zijn zuster Gezina Maria, haar man Hermanus Scherpenzeel en twee dienstboden. De burgemeester overlijdt en zijn zuster Gezina erft het huis. Hermanus Scherpenzeel wordt brievendistribuant en gaat wonen in het fraaie dorpshuis op de hoek van het Vierkant, dat thans plaats heeft moeten maken voor winkelhuizen o.a. van de firma Jamin. Een grote brievenbus gaf nog lang de plaats aan waar de Lissers hun brieven konden posten en afhalen. Tevens was Hermanus Scherpenzeel tot zijn dood in 1865 rooms-katholiek kerkmeester. Op 19 april 1844 wordt door Hermanus Scherpenzeel, gemachtigd van zijn echtgenote Gezina van den Bergh, erfgename van haar broeder Ernst Joseph van den Bergh publiek geveild: ,,Een welingericht Zomer- en Winterverblijf met 5 beneden en 3 bovenkamers, waarvan 6 behangen en 5 van stookplaatsen voorzien, twee dienstbodenkamers, zeer ruime keuken en kelder, zolders, stalling voor vijf paarden en zes koebeesten en ruim koetshuis, wijders een aangename tuin met fijne weldragende vruchtbomen, wandelboschje, goudvisschenvijver, grote moestuin en verdere bepoting en beplanting.” Voor 4700 gulden werd het gekocht door Henri Joseph Huysmans, gepensioneerd ambtenaar van het Koninklijk Huis, die er met vrouw en kinderen zijn intrek nam, komende van Den Haag. Na tien jaar vertrok hij naar Haarlem, daar hij het huis verhuurd had aan de kunstschilder Cornelis Kruseman, geboren in 1797 te Amsterdam, met zijn echtgenote Hendrika Angelica Meyer, die ieder een zuster meebrachten om ook van het buitenleven en de aangename tuin te profiteren. Cornelis was een verdienstelijk schilder uit de romantische school, die veel in het buitenland gewoond en gewerkt had en kunstwerken van monumentale afmetingen schilderde, dikwijls met zeer dramatische inhoud. Samen met hem kwam ook Hendrik Lambert de Bauterlé, verversknecht, geboren in 1806 te Boxmeer met vrouw en dochter, die in een der bijgebouwen – voor die gelegenheid genummerd met 87A – hun intrek namen. Waarschijnlijk heeft De Bauterlé zijn diensten verleend bij het bereiden van de verf en het klaarmaken van de zeer grote doeken.

Na het overlijden van Cornelis Kruseman in 1857 vertrekt diens familie naar Den Haag evenals het gezin De Bauterlé. Het huis is dus weer onbewoond, de winter is voorbij, zodat eigenaar Huysmans het maar weer zelf betrekt, komende van Amersfoort. Nadat hij het buitenverblijf vier jaar heeft bewoond vestigt hij zich in de winter van 1862-63 te Amsterdam op de Oude Schans. Op 29 december I 862 verkoopt hij de buitenplaats voor f. 8.500,- aan de Zeer Eerwaarde Heer Johann Fredrick Fick, r. k. priester en pastoor te Berkel, geboren te Amsterdam op 14 juli 1802. Jarenlang heeft deze rustend pastoor op Rosendaal gewoond met zijn zuster Catharina Egberdina en de dienstbode Florentina Jannette Anthonette Schellings uit Medemblik. Aan de overzijde der straatweg woonde Arnoldus Peters, alias Nolletje Fick, die als huis- en tuinknecht optrad. Pastoor Fick had op Rosendaal een eigen huisaltaar en ook een verzameling electrische instrumenten waarmee hij experimenteerde. Veel sensatie werd verwekt toen hij van plan was voor f. I00.000 een kerk te Lisse te bouwen en die belofte later weer introk, maar men moet bedenken dat hij toen reeds 75 jaar was. Toen van deze schone plannen niets doorging, verkocht hij voor de schappelijke prijs van f. 5.000,- de blote eigendom van Rosendaal voor eenderde aan het kerkbestuur van Berkel en Rodenrijs, en voor tweederde aan het armbestuur aldaar. Hierbij was bedongen dat hij er tot zijn dood vrij zou wonen, en zijn huisgenoten nog een jaar daarna; registratierecht werd berekend over f. 7.500,- ook zeer schappelijk. Zes en een half jaar heeft pastoor Fick nog van dit vruchtgebruik geprofiteerd tot 8 juni 1889. Zijn bejaarde zuster vertrok op 28 oktober naar Haarlem, zodat kerk en armbestuur de volle beschikking hadden over de buitenplaats. Zij verhuurden het toen aan diverse rijksontvangers, de heren Marinus P. Rasch, die nog geen jaar bleef, Cornelis Johannes van de Wetering en Henricus Willem Houwink. Daarna kwam het buiten vóór 1900 in gebruik bij de geneesheer Cato Metzlar, med. dr., geboren 19 december 1863 te Oldeberkoop, die in 1902 naar Apeldoorn vertrok en praktijk en huur overdeed aan de arts Martinus de Graaf, geboren te Leiderdorp op 3 januari 1872. Een deel der tuin groot 34,4 are werd voor bloembollenteelt verhuurd aan de heer Juriaan Pijnacker tegen 50 cents per roe, terwijl het woonhuis groot ongeveer 24 are verhuurd was voor f. 350,- per jaar. In 1912 besloten kerk- en armbestuur van Berkel en Rodenrijs het pand te verkopen en op 26 juli mijnt Maarten Paulus Splinter, aannemer te Leiderdorp, het voor zijn opdrachtgever, dokter M. de Graaf op ongeveer 20 mille. Voor verkoop van kerk- en armengoederen was toestemming van de kerkelijke overheid – in dit geval van de bisschop van Haarlem – nodig. Deze toestemming gaf aanleiding tot geruchten als zoude pastoor Fick het buiten ,,vermaakt” hebben onder beding dat het nooit verkocht mocht worden. Dit is evenwel een legende. Dat de ,,leeuwtjes” buiten de verkoop gehouden werden is waar, maar voor f. 50,- werd dokter De Graaf eigenaar. Mogelijk had ,,Berkel en Rodenrijs” de leeuwtjes ergens willen aanbrengen, maar met 50 gulden kon men toen ook wel een andere versiering kopen. En nu past Monumentenzorg er op, dat ze voor Lisse behouden blijven.

Na de eerste wereldoorlog begon de versnippering van het ommuurde terrein groot 58 are 36 c.a. Aan de noordzijde werd de Veldhorststraat aangelegd, naast het aardige witte huisje van de heer van Hemert, meester metselaar, specialist in kelderwerk. Verder verrezen er garages en woonhuizen van het Lisser Automobielbedrijf. De Veldhorststraat is vernoemd naar Gerrit Veldhorst, hospes in de Witte Zwaan tussen 1810 en 1840, die goed bij kas was en wel eens in gronden speculeerde; een der aanliggende tuinen, van hem afkomstig, werd van ouds Veldhorst genoemd. Lange jaren bleef het hoekperceel tussen Heereweg, Veldhorststraat en autogarage open, tot architect Gratama er voor de Incassobank (thans Amsterdamsche Bank) een monumentaal en praktisch gebouw neerzette. Wij hopen maar dat de nieuw te stichten gebouwen, hoewel moderner van opvatting, eveneens zullen bijdragen tot de welstand van dit zo welvarende centrum van de bloembollenstreek.

Tekst en foto’s overgenomen uit Leids Jaarboekje 1963 pag 153

Rosendaal uit Rijnlands fraaiste gezichten” van omstreeks 1730