LIISSE TOEN: SCHRAALHANS IN DE BOLLEN
Rond 1900 werden de vakbonden in de bloembollenteelt opgericht. De arbeiders verdienden erg weinig en konden zo maar ontslagen worden. Er was dus veel werk te doen.
door Arie in ’t Veld
Nieuwsblad Jaargang 1 nummer 1, januari 2002
In verreweg de meeste gezinnen van de werkers in de bollen, de bloemistknechts, was schraalhans indertijd keukenmeester. De enige rijkdom bestond meestal uit een grote kinderschare. Die vele monden vullen was een schier onmogelijke taak en zo gauw zoon of dochter “werkensgereed” was, kon deze aan de slag voor de huishoudportemonnee.
Er was dus volop te doen voor de pas (rond 1900) ontstane bonden, die zich middellijk na de oprichting op het fenomeen “Vrouwenarbeid in de zomer” stortten. Dan ging het dus om het bollenpellen.
Daaraan moest een einde komen “om de zedelijkheid zoo veel mogelijk te beschermen….” Wat men zich daarbij nu precies moest voorstellen, is niet duidelijk.
In 1906 zette de Lissese Bond St. Gregorius het onderwerp Jongelingenarbeid hoog op de actielijst. Men kwam tot de conclusie dat het “mest kruien, karre met een kar, rietdragen en dergelijke man’s werk is” en dat “Jongelingenarbeid” pas werd toegestaan als de jongelieden de leeftijd van twaalf jaar hadden bereikt.Wat betreft de lengte van de arbeidsdag, die wilde men beperkt zien van 06.00 tot 19.00 uur en niet meer van zonsopgang tot zonsondergang!