Berichten

De molens van de Poelpolder

 Sporen van vroeger (LisserNieuws)

4 februari 2025

 Door Nico Groen

 

In het boek ‘Lisserpoelpolder 1624-2024’ worden de molens uitgebreid beschreven. Voor de afwatering van ‘De Bedijkte Lisserpoel’, zoals deze toen genoemd werd, werden 2 molens in een tweegang gebouwd aan het einde van de huidige 2e Poellaan. In 1676 werd de Grote Poelmolen gebouwd bij  de 3e Poellaan. Het boek is nog verkrijgbaar.

De 2 nabij elkaar liggende molens bij de 2e Poellaan vormden samen een molengang. Deze zogenoemde tweegang bestond uit 2 samenwerkende poldermolens. Vanwege de maximale opvoerhoogte van ongeveer 1,75 m. per molenrad  was bij diepere gelegen meren zoals de Lisser poelen was één molen onvoldoende. Daarom was een stapsgewijze waterverhoging noodzakelijk. De onderste molen (ondermolen) verplaatste het water naar de onderboezem. Daarna schepte  de bovenste molen (bovenmolen) het water in de in oostelijke  Ringsloot, die in 1963 gedempt is. Een molenwatergang (molentocht), die van zuid naar noord van de hele bedijkte poel liep zorgde voor de afwatering. Vanuit deze tochtsloot voerde een sloot naar de onderste molen.

Deze 2 molens stonden op grond, die destijds bekend stond als het oude land en oorspronkelijk deel uitmaakte van het eiland Rooversbroek. Na de droogmaking maakte ze deel uit van De Bedijkte Lisserpoel.

Wipmolens met scheprad

De molens bevonden zich aan het einde van de toenmalige Nieuwe Weg, die nu 2e Poellaan heet. Het waren 2 wipmolens, ieder voorzien van een scheprad.

De wipmolen is een type windmolen dat veelvuldig voorkwam  in Zuid Holland. Een wipmolen is te herkennen aan het draaibare bovenhuis met staart, dat rust op een piramidevormige  constructie van de ondertoren. Deze ondertoren staat op zijn beurt op een vierkante muur. Ondanks hun relatieve ‘smalle taille’ kunnen deze molens aanzienlijk groot zijn. Een van de wipmolens had een muur van 7 x 7 m, wat de molen geschikt maakte voor bewoning.

De molens waren dus oorspronkelijk uitgerust met schepraderen, die het water nier erg hoog konden opvoeren. De introductie van de vijzel maakte het mogelijk water tot 4 meter hoog op te voeren. Tussen 1634 en 1645 verving men de scherpaderen in de onder- en bovenmolen door vijzels. Na deze vervanging werden de molens veranderd van een tweegang in 2 onafhankelijke molens, die beiden uitmaalden op de oostelijk Ringsloot. Dit verlaagde de kwetsbaarheid van het systeem, aangezien bij defect van een van de molens de andere kon blijven draaien.

Dijkdoorbraak

In 1675 werd de Bedijkte Lisserpoel getroffen door een overstroming na een doorbraak van de Spaarndammerdijk. De aanwezige 2 molens bij de 2e Poellaan waren niet toereikend  om de Bedijkte Lisserpoel effectief droog te malen, ook omdat een van de twee molens in zeer slechte staat verkeerde. Op 25 maart 1676 namen de  ingelanden (eigenaren) daarom het besluit een nieuw achtkantige vijzelmolen te bouwen nabij de huidige 3e Poellaan. Deze molen staat er nog steeds.

Foto.: De wipmolen van Hofwegen bij Dordrecht als voorbeeld.
Foto: Wikipedia

200 Jaar in vuur en vlam

Twee eeuwen goed geregelde brandweer in Lisse. Goed geregeld, want brand moet zo efficiënt mogelijk bestreden worden. Snelheid en routine worden zoveel als mogelijk getraind. Iedere seconde telt, dus ruim baan voor de brandweer!

Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad 22 nummer 4  2023

Op 10 juni werd gevierd dat de vrijwillige brandweer Lisse 200 jaar bestond. Voor de jeugd, maar ook voor volwassenen, was er die dag veel te beleven. Er was een optocht van oude en nieuwe brandweerwagens, de nieuwe ladderwagen werd in gebruik genomen, de kazerne kon worden bekeken, de jeugdbrandweer was actief enz. enz. Hoe belangrijk de brandweer is toonde de enorme brand in Ter Aar een dag eerder die vanuit Lisse door pikzwarte wolken heel duidelijk te zien was en waarvoor gewaarschuwd werd door het NL-alarm op de mobiel. De eenheid uit Lisse was er ook bij betrokken met een tankautospuit en de autoladder.

Reglement in 1823
In 200 jaar zijn er natuurlijk enorme verbeteringen geweest, waarvan zo’n alarm maar een klein voorbeeldje is. Natuurlijk was er ook voor 1823 al sprake van een brandweer. In 1823 kwam het tot een reglement ‘’houdende bepalingen ter voorkoming en blussing van brand en hetgeen na een gebluste brand dient te worden verricht’’, dat door schout en assessoren, vergelijkbaar met de huidige gemeenteraad, is aangenomen. Cornelis van der Zaal is dan brandmeester. Doordat hij een dagboek bijhield dat door Bert Kölker bewerkt is tot een mooie boekuitgave (Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762 – 1839) hebben we ook uit de periode voordat het reglement van kracht werd wat gegevens. Kölker meldt dat in 1718 een voorvader van deze Cornelis, Cornelis Arijaans van der Zaal, als burgemeester en brandmeester betrokken was bij de vaststelling van een personeelslijst voor de brandweer. Zelf is Cornelis van der Zaal sinds 1819 brandmeester. Na zijn dood gaat deze functie over van vader op zoon tot 1909. Eind 1823 worden 90 mannen genoemd die betrokken zijn bij de brandbestrijding.

 

De brandslangen werden eerder in de toren uitgehangen om goed te drogen, dan werden ze pas opgerold. De toren is heel lang opslagruimte geweest voor brandweerspullen. Ook het brandspuithuisje zien we op de ansicht.

Oudere verslagen schout en assessoren
In 1817 blijkt uit een vergadering van schout en assessoren dat ze de brandspuiten en andere middelen voor brandbestrijding moeten testen. Er is een lijst van personen die gekoppeld zijn aan de 2 brandspuiten. De personen worden blijkbaar voor een jaar benoemd. Dinsdag na Pinksteren is men gewoon alles te inspecteren en te proberen. De mannen die dat moeten doen wordt “aangezegd” dat zij om 2 uur bij het Regthuis moeten zijn. Er wordt bij vermeld dat zij na de inspectie niet weg mogen gaan maar dat ze moeten helpen met opruimen. Alles moet weer naar de toren. Daar zullen de slangen wel uitgehangen moeten worden. Maar wat waarschijnlijk het belangrijkste is: twee half vaten bier worden als douceur in het vooruitzicht gesteld. Er volgt later nog een opmerking over de test: de leren slang van de oude spuit is geheel onbruikbaar. De schout moet een nieuwe laten maken. De leren brandslang was toen eigenlijk al ouderwets. De oprolbare brandslang was een uitvinding van Jan van der Heyden uit 1673. Hij kreeg ook octrooi op een verbeterde brandspuit. Rond 1780 werden die brandslangen van leer zo langzamerhand vervangen door geweven hennepslangen. In 1818 worden de materiaalschouw en het bier weer gemeld. In 1820 is een reparatie aan de brandspuit noodzakelijk. Dat wordt gedaan in Amsterdam. Uit het verslag van 1822 blijk dat aangenomen is om een brandspuithuis te bouwen aan de noordwestkant van de toren.

Het reglement
Er staan heel veel bepalingen in het reglement die moeten voorkomen dat er brand kan ontstaan. Zo zijn er bepalingen over stookplaatsen en het verplicht schoonmaken daarvan. Dat wordt jaarlijks geïnspecteerd. Ambachtslieden die vuur gebruiken krijgen restricties. Zo mag een kuiper zijn duigen alleen in de open lucht heet maken, mag er niet gerookt worden op de dorsvloer en hetzelfde geldt voor dekkers op daken en ambachtslieden op zolders. Ieder gezin moet een emmer hebben en is verplicht deze emmer, gevuld met water, op straat te zetten binnen vijf minuten nadat de klok begint te luiden. De trommel wordt geroerd! Brandbestrijding is een serieuze zaak: in artikel 22 staat bijvoorbeeld dat men niet uit dartelheid iemand nat mag maken of in iemands huis mag spuiten. Daar staat zelfs een boete tegenover: verbeurte van een gulden, boven en behalve vergoeding der schaden, welke ontstaan. Ook in andere artikelen worden straffen en boetes bij nalatigheid genoemd.

Molenbranden

Van de molenbranden staat deze van de Zemelpoldermolen ons nog goed voor ogen.

Veel nadruk was er op voorkomen van branden. Als er eenmaal brand uitbrak was er vaak geen redden meer aan. Brandmeester Cornelis
van der Zaal had een timmer- en molenmakersbedrijf aan het Vierkant. De eerste afgebrande molen die hij in zijn dagboek vermeldt is de Bonte Krielmolen. Voorjaar 1796 brandt de molen tot de grond toe af. Voor blusactiviteiten zal de afstand te groot zijn geweest dus Van der Zaal vermeldt daar niks over. Februari 1819 is het ook raak.

Van der Zaal schrijft: “Op den 13e februari 1819 in de nacht om 1 uur werd ik door Gert Bol geklopt en zei, dat de Grote Poelmolen in brand stond. Ik klopte terstond mijn jongens en toen wij onze kleding aan hadden, liepen wij achter in onze tuin en zagen dat het de Kleine Poelmolen was en zagen ook dat de as en roeden en bovenhuis er al af waren en het onderhuis was niets anders als een vuurkolom, zodat er niets aan te doen was, maar de schout Pagestechter en mijnheer Entingk kwamen om mij de brandspuit mee te geven en de klok over kant te halen, maar ik raadde het af, omdat het niet kon helpen, want de molen zou, eer wij er bij waren, geheel weg zijn. Maar ik zei dat ik er direct naar toe zou gaan en zien of de spuit van enig nut kon zijn. Ik zou er dan meteen iemand om wegzenden. Ik ben dan ook met mijn kinderen en Piet Velthoven er naar toe gegaan entoen wij op de Heereweg bij JB. Riggel kwamen, viel het onderhuis van de molen ineen en verspreidde de vlam uiteen en zo de eerste (Poel)laan op en de Poeldijk langs en toen wij bij Cornelis Langevelt kwamen, die nog lag te slapen en wij hem klopten, liepen mijn kinderen vooruit bij Corneliszoon Zijland. Omdat de wind noordwest was en sterk waaide, gingen ik en Velthoven bij Corneliszoon de werf over, die ook nog lag te slapen en die wij ook klopten en zo naar de molen gingen en toen was alles al tegen de grond en brandde nog hevig”.

In 1825 meldt Van der Zaal dat de Elsbroekermolen tot de grond afbrandt. Door blikseminslag brandt de weer opgebouwde molen in 1895
opnieuw af. In 1833 is het midden in Lisse raak. Van de Zaal meldt: “In 1833 op 6 januari zondagnacht om half 3 uur werd ik geklopt, dat de
korenmolen in de brand stond, die ik in 1827 had gezet. Toen ik buiten kwam, was de kap er al afgebrand. Ik ging er dadelijk met de spuit naar toe en was van binnen geheel van onder tot boven al in volle vlam en wij stelden een spuit klaar en gingen aan de gang, omdat er een hooischelf bij stond, die wij ook hebben behouden. Het was heel gelukkig, dat de wind zuidwest was de vonken over het land gingen en het vroor, zodat wij rond om over het water konden lopen en rondom konden komen. De molen brandde geheel uit van boven tot beneden. De staartbalk met de schoren zakten op de stelling neer toen die boven waren afgebrand, want het was stil weer, maar wij deden daar een touw onder aan en trokken die van de stelling af en schoot toen omlaag, nadat wij eerst de kruias er uit hadden gehaald en schoot toen door het ijs in de grond en toen viel er ook van boven een stuk hout af. De molen was van binnen schoon uitgebrand en wij gingen na ruim 6 uur spuiten naar huis toen wij het aan van Rijn overgaven, die er toen op paste en het losse ijzerwerk opraapte. Daar hadden beneden nog 12 zakken
rogge gelegen, die ook waren verbrand. In Hoogblokland staat dit beeld, een werk op 2 hele zakken na, die zij ‘s-middags zijn wagen had hij er uit gehaald en het rogge was van Hillegoms bakker Stijman, verder was er geen koorn in. Hoe het ontstaan is weet ik niet, alleen dat 2
knechten gebild hadden. Die waren er om half 12 uit gekomen, toen van Rijn uit de herberg kwam”.

Hier meldt Van der Zaal dus een mogelijke oorzaak: het billen of wel het scherp maken van de molenstenen. In 1890 verbrandde de Lageveensemolen. Onze kroniekschrijver maakte dit niet meer mee, maar een van zijn nazaten was op dat moment brandmeester. Het bericht daarover in het Leids Dagblad luidt: “Gistermorgen omstreeks half twaalf ontstond er brand aan den molen in de Lageveensche polder onder de gemeente Lisse, waarschijnlijk veroorzaakt door vonken uit de locomatief van een passeerende trein. Hoewel er dadelijk
twee spuiten aanrukten, welke een niet geringen afstand moesten afleggen om bij het brandende perceel te komen, brandde de molen tot den grond af”.

Blikseminslag, wrijving en spelen met vuur gaan niet samen. Vrijwel iedere molen kwam wel eens aan de beurt. Gelukkig komen mensen niet alleen naar de brand kijken maar ook als een molen weer als een phoenix uit zijn as is herrezen. Wat staat ze er weer mooi bij!

Een molen liep nogal eens een risico op brand door blikseminslag, een oververhitte as en om maar een vrij recent voorbeeld te noemen, vandalisme. Want de brand in de Zemelpoldermolen in 1999 zal menigeen zich nog wel herinneren. Overigens was een voorganger van deze molen ook al afgebrand in 1708.

Blussen
Bij brand is het vaak redden wat te redden is. Bij de molens waren die mogelijkheden summier. Over hoe het er aan toeging bij een woning schrijft Van der Zaal: “In de nacht tussen 11 en 12 september 1830 werd ik om ½ drie uur geklopt, omdat er brand was in de woning van de heer van der Staal, genaamd De Venne, waar Carel Schrama woonde en wij kwamen daar met de spuit even om 3 uur. Toen stond meer als de halve kap van de stal en woonhuis in volle vlam en binnen in de stal was het kozijn al uitgebrand, zodat er geen doen meer aan was, maar de ene schuur, die in brand was spoten wij uit en op de ander legden wij een brandzijl en hielden die gestadig nat, zodat we die ook behielden en ook het zomerhuis en de korenmolen. Toen de stal en woonhuis zo ver waren verbrand dat wij er geen gevaar meer van hadden, gingen we naar de hooibergen. De ene berg hebben we afgedekt met hark en sloothaken en de brand almaar uitgespoten, maar deze kwam steeds weer terug.

Toen hebben we deze rondom tot de grond toe afgestoken en daar vonden we niets meer. Toen naar de andere berg, waar het vuur ook aangekomen was. Deze hebben we ook afgestoken. In de laatste kant vonden wij op 6 vt van onder het broeigat, waar alles as was
en daar ook was uitgebroken en toen dat uit was, was het allemaal gedaan Maar toen het binnenhout in de woning en het woonhuis. Dat lag nog gestadig te smeulen. We hebben de brand verder uitgespoten, zodat wij om 1 uur met een spuit en de andere spullen naar het dorp gingen. Maandag hebben we de andere spuit thuis gebracht en schoongemaakt. Op het land van Verburg liet ik alle slangen in het water gooien, afspoelen en recht op het land uitleggen en de spuit uit elkaar halen en schoon maken. Toen plaatsten wij een spuit bij het water met
een zak en toen iedere slang aan de pijp geslagen en de slang doorgespoeld en even dicht gehoude”.

Hier was meteen duidelijk dat het alleen zaak was om de brand zich niet verder uit te laten breiden. Voorkomen dat de brand zich uitbreidt weten we ook van een recente (2021) brand. Een persbericht. Een grote brand heeft maandag tuincentrum Intratuin aan de Heereweg in Lisse verwoest. De brandweer sloeg groot alarm en was met veel materieel aanwezig. Twee brandweermannen raakten gewond door rondvliegende brokstukken na een explosie van waarschijnlijk gasflessen. Op het moment van uitbreken van de brand was personeel binnen bezig met het opnieuw inrichten van het tuincentrum want ze wilden in maart open. Zij werden geëvacueerd. Er is een NL Alert uitgegaan met een oproep om als je last hebt van de rook naar binnen te gaan en ramen en deuren gesloten te houden. Het pand was niet meer te redden. De brandweer wist wel te voorkomen dat het vuur oversloeg naar loodsen en aanbouwen aan de achterkant van het tuincentrum. Rond 20.00 uur werd het sein brand meester gegeven. Dat betekent niet dat de brand uit is, er wordt nageblust.

Andere tijden andere maatregelen

Nablussen bij de ELKA, de buren van de
brandweerkazerne aan de Grevelingstraat.

In 1823 woonden er ongeveer 1200 personen in Lisse. Begin 1900 waren er ruim 3,5 duizend. Dat vraagt natuurlijk om andere maatregelen voor brandbeveiliging. Wat materiaal betreft waren er sinds 1823 al heel wat verbeteringen geweest. Tot dan was buurtschap De Engel verstoken van een brandspuit, maar dat zou veranderen. Er komt een spuithuis en brandspuit bij de Engelenbrug. Zo langzamerhand wordt ook duidelijk dat de tijd van handspuiten voorbij is. In 1918 is ver een demonstratie van een motorspuit. De motorspuit werd bemand door 8c man. Voor de bediening van de Lisser handspuiten waren 137 man aangewezen. Inmiddels was er in het dorp deels waterleiding en zijn er in 1926 4 brandkranen. Een motorspuitv in De Engel moet nog wachten tot 1929. De ontwikkelingen gaan door. Er worden afspraken gemaakt met omliggende gemeentes om bij brandvassistentie te verlenen. Dat blijkt later diverse keren nodig, zoals bij de brand bij Sikkens in Sassenheim in 1972 die bij oudere Lissers nog wel in het geheugen zal zitten. Er komt een Magirusladder. De oorlog bracht andere problemen. Weinig brandstof, wat een curieuze bluspartij voor de brandweer met zich meebracht.

Brandkranencontrole moest ook gebeuren.
Jozef Rudz vlak voor zijn ouderlijk huis.

Een in lichter laaie staande vrachtauto werd snel geblust. Het vuur was ontstaanvdoor een defecte antraciet-gasgenerator. Beschietingen, o.a. op de tram en de trein, vroegen om brandweerhulp. De dienstverlening van de brandweer blijft zich tot in de huidige tijd vernieuwen. Andersoortige hulp Van oudsher is de brandweer betrokken bij het redden van mens en dier. In 1820 moest er vanwege overstromingen geholpen worden. In 1838 volgt weer een ernstige overstroming. Gelukkig volgt daarna de drooglegging van het Haarlemmermeer waardoor het gevaar voor overstromingen geweken is. Ook storm betekent werk voor de brandweer zoals we zagen toen in juli de storm Poly over ons land raasde. Begin 1947 was er ook een fikse storm. De koeienstal van Duineveld stortte in, het vee, 15 schapen met lammeren, 3 varkens, 1 varken met 12 biggen, 3 paarden en een stier, moest geëvacueerd. Maar waar? Er werd geïmproviseerd en de koeien kwamen in huis bij Duineveld en de stier ging naar het toch leegstaande brandweerhuisje. Klus geklaard, hoewel… Op de terugweg bleek dat bij het raadhuis een grote iep was omgewaaid, de kruin lag midden op de weg, de bovenleiding van de tram zat er in verward. Gevaarlijke situatie die na telefonisch contact snel opgelost kon worden.

Overdracht van materiaal verzameld door de
Stichting Brandweer Nederland Helpt Polen

De stroom moest uitgeschakeld en de rest was voor Openbare Werken. Een ander aspect waren veiligheidskeuringen. Eind 1948 werd ziekenhuis “Irene”, Heereweg 113, geïnspecteerd. Er waren wel wat aanmerkingen. Met de (aansluitingen op de) gaskachels was wat mis.
De elektrische kachel hing boven het bed in de kraamkamer. Brandgevaarlijke stoffen waren niet goed opgeborgen. Voorlichting en preventie is anno 2023 nog steeds een taak voor de brandweer. Bijzonder was de hulp aan de Poolse brandweer. Jozef Rudz, gemeenteambtenaar en
lid van de vrijwillige brandweer, bezocht toen dat weer toegestaan was met zijn ouders hun geboorteland. Daar kwam hij in contact met Poolse brandweerlieden en met het tekort aan materialen daar ter plekke. De brandweerlieden kwamen naar Lisse met de opzet om in Nederland overtollig brandweermateriaal te verzamelen.

De Stichting Brandweer Nederland Helpt Polen werd een succes. In 1996 vertrokken enkele Lisser brandweermannen met divers materieel naar Polen om dat daar aan Poolse collega’s over te dragen. In 1958 kon een echte brandweergarage in gebruik genomen worden. Daar was al lang behoefte aan. Na de brandspuitenhuisjes bij de toren, later bij het regthuis aan ’t Vierkant, bij het gemeentehuis, het spuithuisje in De Engel, bij de Lisser autogarage (LAB), bij Werkhoven, bij Openbare Werken, bij Onderwater krijgt de brandweer een onderkomen aan de Grevelingstraat. Ook dat is na verloop van tijd weer te klein en verouderd. Sinds 1994 zit de brandweer aan de Oranjelaan. De ontwikkelingen staan niet stil. Inmiddels zijn al weer een fiks aantal jaren vrouwen actief binnen het corps. Sinds 2011 valt brandweer Lisse onder de organisatie Brandweer Hollands Midden. De missie van brandweerlieden is en was: minder branden, minder slachtoffers, minder schade. Hulde voor 200 jaar inzet.

Gebruikte bronnen o.a.:
Jubileumboek 175 jaar Brandweer Lisse

Bert Kölker: Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal 1762 – 1839. Dit boek is nog verkrijgbaar bij de VOL

Foto’s: Jozef Rudz

VOL archief archief Arie in ’t Veld

De molen van de 75 jarige Keukenhof

Sporen van vroeger  (LisserNieuws)

25 juni 2024

door Nico Groen

 Op de landelijke lijst van Rijksmonumenten staan maar liefst 18 rijksmonumenten op Buitenplaats Keukenhof. Er staat er echter maar één op het tentoonstellingsterrein. Het betreft de molen. In 1957 kocht de Holland-Americalijn (HAL) een molen. Deze werd geschonken aan tentoonstelling Keukenhof. De molen is in 2008 gerestaureerd.

 Het is oorspronkelijk een achtkante Groninger watermolen uit 1892, gebouwd voor de Rozenburgerpolder bij Scharmer (bij Slochteren). Het was daar nog een grondzeiler, dus zonder stelling. Toen de molen daar na de invoer van elektrische bemaling geen toekomst meer had, is deze afgebroken en door de Holland-Amerikalijn beschikbaar gesteld aan de Keukenhof. Bij de bouw van de molen werden het houten achtkant, het kruiwerk en de kap gebruikt. De kleinzoon van de molenbouwer, die de molen in 1892 in Groningen gebouwd had, was in Lisse de molenbouwer. Pieter Hendrik Medendorp (1825-1916) uit Zuidlaren bouwde de molen in 1892. Zijn kleinzoon Dick Medendorp uit Zuidlaren bouwde de molen weer op in Lisse in 1957, waar hij op 4 april 1957 de molen in gebruik werd gesteld.

Stellingmolen

In Lisse werd de molen omgebouwd tot korenmolen (stellingmolen). De molen bestaat uit een gemetseld bakstenen onderachtkant met daarop een grenenhouten bovenachtkant met houten stelling en. Het bovenachtkant is bekleed met hout. Ook de kap is bekleed met hout met daarover een bedekking met dakleer. De kap kruit op een houten kruiwerk. De molen is voorzien van een gietijzeren bovenas en gelaste stalen roeden die zijn voorzien van het Oud-Hollandse wieksysteem. De molen heeft op het tentoonstellingterrein nooit een maalfunctie gekend en heeft alleen functie als sierobject. De molen is dan ook slechts voorzien van een molenspil met een bovenbonkelaar. Dat is het bovenste wiel aan de molenspil, het ontvangt zijn aandrijving van het bovenwiel aan de horizontale bovenas. Daardoor wordt de molenspil dus in draaiende beweging gebracht.

De molen heeft een vlucht van 17,9 m. De hoogte van de stelling is 6,1 m. Deze stelling is extra zwaar geconstrueerd omdat in het seizoen veel bezoekers de stelling beklimmen. Dit type molen is in Zuid Holland een uitzondering. In de molen zijn 2 gevelstenen ingemetseld. De oudste is meegekomen uit Groningen en dateert van 1892 en andere werd ingemetseld in 1957. De molen draait nog regelmatig, zeker als de Keukenhof geopend is.

De landschappelijke waarde is beperkt door de vele bomen op het Keukenhofterrein en is alleen van enige waarde uit noordelijke richtingen. Vooral voor buitenlanders is de molen aantrekkelijk vanwege het imago dat Nederland van oudsher heeft: klompen, tulpen en molens.

De Vereniging Oud Lisse heeft in 2010 een boek uitgegeven over monumentale gebouwen in Lisse. Het boek heet ‘Wandel- en fietsroutes Zuid en Noord: Monumenten’. Daarin wordt vermeld, dat Lisse 93 gemeentelijke monumenten en 35 rijksmonumenten rijk is. Dit boek is nog steeds verkrijgbaar bij de vereniging.

Foto: De molen werd in 2004 een rijksmonument
Foto: Uit 2010 door Wim Bosch

09. De Grote Poelmolen

Adres

Rooversbroekdijk 100, Lisse

Ontstaan monument

Gebouwd in opdracht van het bestuur van Lisserpoelpolder in 1676.

Bezienswaardigheid

De Lisserpoelpolder wordt in de jaren 1622-1624 met behulp van twee molens drooggemaakt. In 1675 komt de polder onder water te staan nadat de Spaarndammerdijk bij Halfweg is doorgebroken tijdens een noordwesterstorm. Met grote moeite kan de polder weer drooggemaakt worden omdat de beide bestaande molens in slechte conditie zijn. Daarom wordt in maart 1675 besloten een nieuwe molen te bouwen. Zo komt in 1676, ongeveer een kilometer ten zuiden van de beide oude molens, een nieuwe vijzelmolen te staan die de Grote Poelmolen wordt genoemd (en nu ook Lisserpoelmolen).

Bij de bouw van de molen in 1675-1676 wordt deze uitgerust met een vijzel. Dat is in die periode uitzonderlijk; vrijwel alle poldermolens worden in die tijd uitgerust met een scheprad. De ‘Lisserpoelmolen’ is op dit moment de oudste poldermolen die vanaf de bouw uitgerust is met een vijzel.

Wist u dat molenwieken een eigen taal hebben? Vraag de molenaar er maar eens naar!

Activiteit ter plaatse

Toelichting door de huidige molenaar Robert van Vuuren.

De Lisserpoelmolen is gebouwd in 1676.

Bij de voorplaat: een turfschip

Een foto van een zeilschip met turf voor de stomp van de molen van Beelen om de stoomturbine te kunnen laten draaien.

Redactie

Nieuwsblad 22 nummer 2 2023

Breda had een turfschip maar zo u ziet in Lisse hadden we ook beurtschippers die turf vervoerden. Goed afgedekt want turfblokken moeten wel droog blijven anders gaat het moeilijk branden. De afgeknotte molen kon de maalderij van Beelen niet meer aandrijven, daarvoor in de plaats was een stoomturbine gekomen. Dat was een veelvraat van turfblokken en ander goed brandbaar materiaal als hout en kolen, om de manometer op de juiste stand te houden. Onze trouwe schrijver van de rubriek OUD NIEUWS Dirk Floorijp haalt in dit nummer ook de beurtvaart even aan. Hierbij wordt een bepaald type beurtschip genoemd en wel de Damschuit. Dit soort binnenvaartschepen, ook wel maatschepen genoemd, zijn heel lang in gebruik geweest. Iedere werf maakte dit soort schuiten voor een bepaald vaargebied. Zo had je o.a. de Roosendaalse, de Friese, de Zevenbergse en de Westlandse maatschepen.

OudNieuws: EEN VERVALLEN HUIJSINGE

In 1690 was er een openbare verkoping van een oud huis, dat bij de 2 molens aan de 2e Poellaan stond. De inventaris en de kopers worden besproken.

Redactie

Nieuwsblad 21 nummer 4, 2022

Volgend jaar is het 400 jaar geleden dat de Poelpolder is drooggelegd. Er wordt door diverse VOL-vrijwilligers hard gewerkt om de bijzondere geschiedenis van dit gebied verder te ontrafelen. Uit de archieven komen allerlei leuke weetjes naar boven. Rob Pex stuitte op het volgende archiefstuk.

Conditien ende Voorwaerden waer naer d’Heeren mr. Joan van den Berg, secrets van de universiteijt der stad Leijden, ende
Jacob Gool als kerkmeesteren van de drie hooftkerken aldaer. Item mrs. Ysbrand de Bije, vroedschap der voorsz stad, ende Pieter
Bol, regerend schepen der stadt ..?.. directeuren van den Bedijkten Lisserpoel (…) van meeninge sijn ten overstaen van Schout
ende Schepenen van Lisse, te verkoopen den opstal van oud huys in de Lisserpoel ende verdere goederen hierna volgende’.

Wat aan zo’n oude akte meteen opvalt is dat de schrijfwijze toch wel flink afwijkt van wat we nu gewend zijn. Hoofdletters, kleine letters, afkortingen lijken willekeurig gebruikt. Maar Dkse is echt hetzelfde als Dirkse, als het maar duidelijk was. Daarom werd het ook vastgelegd bij de schout. Een ander probleem kan de leesbaarheid zijn. In 1690 was er blijkbaar een openbare verkoping van (de esten van) een oud huis in de Bedijkte Lisserpoel. Dat was de naam die de Poelpolder kreeg na de droogmaking. Aan het einde van de akte blijkt dat het om een vervallen huis bij de noorder Mole ging. Nu waren bij de droogmaking 2 molens gebruikt, die stonden aan wat toen de Nieuwe weg of Middelweg (2e Poellaan) werd genoemd. Daar was de Bedijkte Lisserpoel het smalst. De bemaling geschiedde door een zgn. tweegang, twee dicht bij elkaar liggende molens waartussen een boezem, zodat het water trapsgewijze opgevoerd en uitgemalen kon worden. Het waren twee wipmolens met scheprad. Waarschijnlijk zijn deze twee schepradmolens afgedankt en in 1645 vervangen. Dat is niet helemaal precies te reconstrueren, omdat de polderrekeningen niet volledig bewaard zijn gebleven. Die oorspronkelijke molens waren in 1690 dus afgedankt, maar er stond inmiddels wel een andere molen. Op die plek was de molenstomp waar Ceel van der Vlugt zijn boerenbedrijf had nog ver in de twintigste eeuw te zien. Een eeuw eerder had de molen al afgedaan als molen. Het lijkt erop dat het in 1690 gaat om een huisje van bedijckers. Duidelijk is ook dat Leiden het in 1690 nog voor het zeggen heeft in de polder. Genoemd worden: de secretaris van de universiteit, kerkmeesters van de 3 hoofdkerken in Leiden, bestuurders van de stad Leiden en directeuren van de Bedijkte Poel. De kopers kwamen uit de directe omgeving. Dat er kopers uit de Kaag bij waren is niet zo verwonderlijk. Over water is de afstand naar de Kaag korter dan naar het dorp Lisse. Maar er zijn ook Lissers bij. Dirk Floorijp heeft wat nagezocht en vindt: Koper Jan Dirksz Klinkenberg of Clinckenbergh werd geboren in 1647 in Lisse en is overleden in Oude Tonge in 1723. Van hem is bekend dat hij schepen was en vanbberoep vlasser. In die tijd kwam jaarlijks een konvooi schepen met vlas aan in de haven van Lisse om hier verder verwerkt te worden. Dat vlas kwam van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden, zoals van Goeree-Overflakkee waar Oude Tonge op ligt. Best een belangrijk persoon in de Lisser gemeenschap. Hij was getrouwd met Annetje Andriesdr. Tijdeman. Zij zal ook een gezien persoon geweest zijn want haar beroep was vroedvrouw. In1679 koopt het echtpaar een huis aan de Grachtweg (het latere Grachthuisje). Het valt op dat Klinkenberg specifiek geïnteresseerd was in de m olenonderdelen: Spil ende borden, Den asch aan de groote mole. De naam Tijdeman van de echtgenote van Klinkenberg vinden we ook bij de kopers terug. Het gaat om Harmen Andriesse Tijdeman geb. 1660, timmerman en welgeborene. Hij is overleden voor 1732. Hij was getrouwd met Clementje Jansdr. Verham (1660-Lisse 1735). Hoe de familierelatie is met mevrouw Klinkenberg is nog niet duidelijk. De man die een bod deed op de pannen aan de zuidzijde komt ook uit Lisse. Van Cornelis Hendriksz Domhof is bekend dat hij voor 1720 is overleden. Van hem weten we dat hij schoenmaker was, maar ook oud schepen en ouderling. Zijn eerste vrouw was Geertruid Pietersdr de Jong. Zij was slijter maar verkocht ook coffie, thee en chocolaat. Ook zijn tweede echtgenote is bekend, Neeltje Jeroens van Steijn. Zij overleed in Lisse in 1704. Volgend jaar is het dus 400 jaar geleden dat de Poelpolder droog viel. Dan zal ongetwijfeld aandacht besteed worden aan andere wetenswaardigheden over de polder.

Verkopingen in 1690

No. 1. Spil ende borden, dog de ijsere scheijden, reserveren de heeren verkoopers aan haar, gekogt bij Jan Dkse Klinkenberg 5:0:0
No. 2. Brandhout in’t voorhuys, bij herman Andriesse Tijdeman 2:12:0
No. 3. Brandhout in de keuken, bij deselve 1:16:0
No. 4. Brandhout in ’t agterhuys bij Pieter Clementse uyt de Cage 4:8: 0
No. 5. Brandhout in de stalle. Deselve om 2:3:0
No. 6. Pannen aan de noordzijde, gekogt bij Jan Pancrasse uijt de Cage in’t bod 6:12:0
No. 7. De pannen aan de zuijdzijde bij Corns henrikse domhof in ’t bod 4:15:0
No. 8. Voor’t geheele huys, soo hout, steen, glasen, ijserwerk ende voorts alle ’t gene daar aan aart ende nagelvast is Jan Pancrasse in’t bod 24:0:0 Verhoogt bij den selven in’t geheel dese 3 aangekogte Partijen met 6 gls , gemeijnt bij Herman Andriesse op 42:17:0
No. 9. Den asch aan de groote mole, gekogt bij Jan Dirkse Klinkenberg om 11:10:0
No. 10. Oud ijserwerk bij pr. Clementse vs. 5:10:0
No. 11. Dito denselven om 1 0:0:0
Aldus gedaan ende verkogt omtrent de voorsz vervallen huysinge bij de noorder Mole Van de vs. Polder op den 16 augusti 1690 (…).
Betaling zal geschieden op 1 sept. 1690, ‘op welcke tijd, ten langsten met het afbreken sal moeten werden begonnen’.

Bron

ELO, RA Lisse inv.nr. 57 Akte nr. 35.

 

Kaart van de Poelpolder en de Rooversbroek van Jan Pietersz. Dou uit 1624

 

BIJ DE VOORPLAAT: De Korenmolen

Een oude luchtfoto van de Hobahohallen. Ook de molenstomp van Beelen staat er op. De gracht is nog niet gedempt.

Jaargang 20 nummer 4, 2021

Redactie

De gracht met de afgeknotte molen “De Korenbloem” van Beelen in de bocht. De bocht die is er nog, niet meer zo vloeiend, maar wel herkenbaar. “Wat ben je toch veranderd in de jaren”, zong tante Leen over het mooie Amsterdam uit haar jeugd. Amsterdam heeft vrijwel al haar grachten nog. Lisse had er maar één en die konden we niet behouden.

De Gracht, de Haven, de Waag en de korenmolen.

Eén en al bedrijvigheid! Lisse was eigenlijk een soort wereldhaven. Onze bollen gingen hier vandaan naar alle uithoeken op onze aardbol. Door diezelfde bollen komt men uit de hele wereld een kijkje nemen in Lisse want hier begint de lente immers. Al die ‘bollenpelgrims” komen hier het voorjaar begroeten in onze achtertuin De Keukenhof.
Lisse moet je niet uitvlakken…..chauvinistisch? Echt niet!

Luchtfoto vsan molen van Beelen en de Gracht

Gracht te Lisse ca. 1910

Oud Nieuws: GESJOEMEL MET BELASTING OVER ROGGE

Molenaar Adriaan Luck van de Korenmolen aan de Grachtweg werd in 1739  in staat van beschuldiging gesteld van wegen fraude. Hij wordt er van verdacht belasting op het malen van meel te hebben ontdoken. Hij krijgt een boete en wordt voor een half jaar verbannen.

Dirk Floorijp en Judith Harren

Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 4 Herfst 2018

Aan het eind van de Grachtweg stond van 1569 tot 1964 molen “De Korenbloem” in Lisse. Bij ons bekend als de molen van Beelen. De molen heeft vele eigenaars gekend. Met wisselend succes probeerden zij er hun dagelijks brood te verdienen. Één van hen had daar een minder gelukkige hand in, Adriaan Johannes Luck deed zijn naam geen eer aan. We treffen hem aan in november 1736 in Leiden, waar hij wordt gegijzeld (vastgehouden) op beschuldiging van fraude. Het verhaal gaat over zijn misstap.

Craqueel dingboek van zaken

Arij Luck, korenmolenaar, geboren in Monster 1704, getrouwd met Lucretia de Hoij, moet verschijnen voor schepenen van Leiden. Hij is aangeklaagd door Cornelis van der Cocq, pachter van de impost (belasting) op het gemaal. Over alle graan dat gemalen wordt, moet impost worden betaald, het zogeheten ‘gemaal’. Arij wordt ervan beschuldigd deze impost ontdoken te hebben. De schepenen van Leiden hebben ook tot taak recht te spreken over zaken die betrekking hebben op de invordering van deze belasting. Zij heten in die functie heel chique: commissarissen van de gemene landsmiddelen over Leiden en Rijnland. De zaak is vastgelegd in het craqueelboek. Volgens Cornelis van der Cocq, de eiser, heeft molenaar Arij op een nacht stiekem 6 zakken door hem gemalen rogge, waarop de impost is betaald, afgevoerd met zijn wagen en vervangen door 6 zakken nog ongemalen rogge, die niet in de boeken van de impost vermeld staan. De procureur die Cornelis van der Cocq vertegenwoordigt eindigt zijn betoog met de eis, dat Arij wordt veroordeeld tot verbeurdverklaring van de 6 zakken ongemalen rogge en van de wagen waarmee het delict zou zijn gepleegd, een boete van 6 x 300 gulden voor elke zak, een boete van 200 gulden en van 1.000 gulden wegens overtreding van verschillende wetten. Hij verlangt ook nog dat Arij in het openbaar zal worden gegeseld, en voor altijd verbannen uit Holland en West-Friesland. Met deze rechtszaak is de kous nog niet af voor Arij. Ook in Lisse zijn er mensen die een appeltje met hem en zijn partners in crime te schillen hebben. Zoals de eigenaresse van de 6 zakken gemalen rogge, de piepjonge broodbakster Aagje Ottensdr Cranenburg (1720 dochter van Otto Cranenburg (1690 -1773) en Adriana Simonsdr. Hoogkamer (1691 – 1751). Uit haar naam treedt haar vader Otto op (tot een jaar of  60 geleden werden vrouwen voor de wet als handelingsonbekwaam beschouwd). Arij moet getuigen ten overstaan van schout en schepenen van Lisse. Dit verslag is bewaard gebleven.

Aanleiding en toedracht

Een van de klanten voor wie Arij maalt, is Jan Barendse Kluijt, bakker in het Oosteinde te Lisse. Jan is in mei van dat jaar getrouwd met Maartje Klaas van der Hans, heeft pas een dikke som geld geleend. Blijkbaar heeft hij nogal moeite de eindjes aan elkaar te knopen, en spreekt met Arij een handeltje af waarbij hij zonder de impost op ’t gemaal te betalen, toch zijn rogge kan laten malen. De bakkers leveren zelf aan de molenaar de zakken met ongemalen rogge. Als bewijs dat de impost betaald is, hoort er bij die zakken een cedulle van de collecteur te zijn (bewijsbiljet). Op 3 oktober 1736 komt Jan, langs de molen lopend, ter ore, dat Aagje Cranenburg, de broodbakster, 6 zakken harde rogge (ongemalen rogge) gemerkt A.O., en voorzien van de impost-cedulle, door haar knecht naar Arij’s molen heeft laten brengen. De rogge is daar gemalen en in de 6 zakken teruggestort. Jan zegt tegen Arij dat hij dringend om gemalen rogge verlegen is, maar hij heeft geen cedulle, want hij heeft de impost op ’t gemaal niet betaald. Hij stelt voor: ‘breng mij die 6 sakken meel’. Jan durft er alleen zelf zijn handen niet aan te branden, hij laat een ander de kooltjes uit het vuur halen: ‘Ik ben verlegen ende bevreest, om daar juyst selfs bij te wesen. Ook durf ik het met mijn knegt, die een nieuweling is, niet wagen, dan sal ik Frans van Gerwen of Abraham bij u geven. Kiest welke van beyde gij bij u wild hebben’ . Waarop Arij zegt : ‘als gij den Frans bij mij geeft, die heb ik liever als Bram’. (Frans van Gerwen, geboren in Hillegom 1695, gehuwd met Marretje Jochems Stellingwerf). Jan: ‘ik sal de sleutel van mijn schuurtje in de goot leggen. Ende ik sal 6 sakken rogge, hard goed, in dat schuurtje gereed setten, ende 2 sakken ledig, om door middel van de ledige sakken het meel over te storten in mijne sakken, ende in plaats van dat meel, het harde goed van mij wederom te storten in de sakken van Aagje Ottens’. Arij gaat akkoord met het voorstel, waarom hij dat doet verhaalt de geschiedenis niet, Jan zal hem wat geld hebben toegeschoven. Jan Barendse neemt afscheid van Arij en zegt: ‘ik sal u dan verwagten, soo als het geseyd is, ende ik sal Frans bij u geven’. Om 1 uur ’s nachts klopt Frans van Gerwen bij Arij aan, roepende: ‘Molenaar hoor je wel?’ Arij staat op, en gaat met Frans naar zijn molen, waar hij de 6 zakken gemalen rogge van Aagje Ottens van bovenin de molen naar beneden laat zakken, met hulp van Frans de zakken op de schouders neemt en op zijn wagen laadt. Met het paard van Jan Kluijt voor de wagen gespannen, rijdt hij naar de werf van Jan, pakt de sleutel die volgens afspraak in de goot van het schuurtje is klaargelegd, doet de deur van het schuurtje open. Met behulp van 2 klaarliggende lege zakken stort hij de gemalen rogge uit de zakken van Aagje over in die van Jan, en de inhoud van de 6 zakken harde rogge van Jan stort hij over in die van Aagje. Frans helpt hem de 6 zakken met harde rogge weer op de wagen te tillen. De schuur wordt gesloten, de sleutel teruggelegd in de goot boven ’t schuurtje. Frans klopt bij Jan aan, en vraagt om een soopje (borreltje). Jan reikt hun over de deur een fles jenever aan, waaruit Arij en Frans elk een paar slokken nemen. Arij zegt tegen Frans: ‘rijd nu met de wage henen, ik sal met u gaan’. Frans rijdt met wagen, paard en de 6 zakken waarin nu de ongemalen rogge van Jan zit, tot aan het zogeheten slop, waar Arij tegen Frans zegt: ‘ik ga de mole open doen, volgt mij soetjes na’. Frans volgt hem met de wagen tot op de molenwerf.

Arrestatie

Op hetzelfde moment wordt Frans door 4 ‘manspersonen’, waaronder ene Jan, een diender van Leiden, aangegrepen en gedwongen met wagen, paard en de 6 zakken harde rogge van daar te rijden naar het rechthuis in het dorp. Arij gaat naar huis en vertelt aan zijn vrouw Lucretia wat er is voorgevallen. Samen achten zij het raadzaam naar het huis van Jan Kluijt te gaan. Ongeveer om half 6 in de ochtend komen zij daar en vinden Jan en zijn vrouw Maartje thuis. Onthutst vertellen zij aan het echtpaar hoe Frans van Gerwen met wagen en al aangehouden is. Bakker Jan ziet het allemaal niet zo somber in, althans niet voor zichzelf. Jan, de leperd, zegt: ‘ik sal sweren, dat ik swart worde, dat ik er niet van en weet, ik hebbe er niet bij geweest’. Arij brengt in, dat Jan niet zal kunnen ontkennen dat hij er wel van móest weten, en hun zelfs een soopje over de deur heen heeft gegeven. Om 10 uur meldt Jan zich bij de molen om zijn paard op te halen (dat voor de wagen gespannen was geweest). Hij vraagt aan Arij: ‘wat seyt Ot (Otto Cranenburg, de vader van Aagje) ervan dat het harde koorn in haer sakken was.’ Waarop Lucretia antwoordt: ‘Otto sal het noch swijgen, als hij daarvan geen schade en heeft.’ Jan ziet dat anders: ‘ik dogt niet dat Ot soo goed was, maar als Arjaantje het weet, sal se het over ’t geheele dorp brengen’. Volgens Jan zal Arjaantje, met wie Adriana Hoogkamer, de vrouw van Otto bedoeld zal zijn, het verhaal in het hele dorp rondbazuinen! Tenslotte verklaart Arij dat Frans op 5 oktober de 6 zakken harde rogge van Jan Kluijt, in de zakken die eigendom zijn van Aagje Otten, met het merk A.O., naar Leiden heeft moeten brengen, en dat Arij op 7 oktober door de pachter van het gemaal, Cornelis van der Kok, van Lisse naar Leiden is gebracht, waar hij gegijzeld is in afwachting van de rechtszaak.

De uitspraak

Craqueel dingboek van zaken

De schepenen commissarissen van Leiden doen uitspraak. De boetes zoals die door de aanklager geëist werden, moet Arij betalen, + de kosten van de afwikkeling van de zaak. Hij zal niet publiekelijk gegeseld worden. Wel wordt hij verbannen, niet voor altijd, maar voor de duur van 6 jaar uit Leiden en het gebied dat onder Rijnland valt, ‘op poene van zwaarder straffe’. Een zware straf voor het ontduiken van belasting, zeker voor onze begrippen. Daar komt het ernstiger vergrijp bij, dat de molen een ambachtskorenmolen is, waar iedereen in Lisse zijn koren moet laten malen. En als molenaar heeft Arij een eed afgelegd dat hij geen graan zal malen, waaraan het biljet van de impost ontbreekt. In hoeverre Arij’s kompanen, Jan Barendse Kluijt en zijn vrouw Maartje van der Hans en Frans van Gerwen zich moesten verantwoorden, moet nog blijken. Jan en Maartje raken uiteindelijk aan lager wal. In 1745 wordt de insolvente boedel van hun bakkerij en winkel verkocht.

Justitiële molens malen langzaam

Arij en zijn vrouw Lucretia die in tweede instantie mede wordt verbannen, verdwijnen uit het zicht. Lisse is voor hen de eerste 6 jaar verboden gebied. De torenhoge boetes kunnen zij vast niet betalen. De molen en het bijbehorende huis worden geveild. Het wordt een slepende affaire, omdat niet alleen pachter Cornelis de Cocq en de belasting zijn getild. Aagje Cranenburg, de eigenaresse van de 6 zakken verwisselde rogge, eist schadevergoeding. Maar er zijn meer gedupeerden. Een aantal crediteuren trekt gealarmeerd aan de bel, waarvan de belangrijkste zijn Lenard Willemsz Oote en Cornelis Adriaensz van der Zaal. Om de molen te kunnen kopen heeft Arij 2 jaar eerder een hypothecaire lening bij hen afgesloten. Jarenlang juridisch getouwtrek volgt, wat ongetwijfeld de kosten nog verder opdrijft.

Korenmolen te koop in Lisse

De veiling die eind januari 1737 in het rechthuis van Lisse zou plaatsvinden, wordt uitgesteld tot oktober 1738. Onder het toeziend oog van de Leidse schepenen in herberg de Burcht te Leiden, wordt de molen geveild en mag Lenard Willemsz Oote (1679-?, gehuwd met Maria Jansdr. Vlaenderen), zich voor 2.250 gulden eigenaar noemen. Pas in de herfst van 1739 wordt met een laatste ingediende onkostennota een dikke streep gezet onder deze geschiedenis.

Bronvermelding

NA ORA Lisse transportakten

RAL ORA Leiden, toegang 0508 inv 129 DD

NA gahetna kaartencollectie

VOL beeldarchief

DAAR BIJ DIE MOLEN: stukje Lisse in Nieuw-Zeeland

Sientje en Cor Slobbe emigreerden begin vijtiger jaren naar Nieuw-Zeeland. Na zijn pensionering bouwde hij een molen, Die lijkt op de korenmolen van Lisse. Hij woonde oorspronkelijk op Vreeburg.

Deen Boogerd – Annette Heus

Nieuwsblad Jaargang 17 nummer 2 Lente 2018

In de jaren vijftig van de vorige eeuw verlieten veel mensen Nederland om elders hun geluk te beproeven. In de periode 1947-1963 bereikte het aantal overzeese emigranten een peil van 410.000. zo’n 3,5% van de Nederlandse bevolking. De meerderheid (147.000) ging naar Canada. Australië (119.000) en de Verenigde Staten (76.000) waren populair. Overige emigranten vestigden zich in Zuid-Afrika, Brazilië maar ook gingen er veel naar Nieuw-Zeeland. Zo ook onze buren van Vreewijk 35.

A. Leentje Vrijburg-Blom met dochter Ida op schoot, Cobie Boogerd staat te kijken links op schommel Sientje Slobbe. B. Links Deen en Cobie Boogerd en rechts Hans Slobbe. Het werkplaatsje achterin. C. Vreewijk richting Heereweg D. Vreewijk richting Wilhelminastraat E. Poort tussen Vrijburg 37 en de Rooi 39 F. De “werft“, in onze tijd moest je in de schuur naar de poepdoos.

“Beste buurtjes we komen jullie vertellen dat we gaan emigreren naar Nieuw-Zeeland en komende maand is het al zover”. Zo ongeveer zullen Sientje en Cor Slobbe het in ons buurtje verteld hebben. Zij woonden toen ongeveer vijf jaar naast ons in Vreewijk. Ik (Deen) kan mij nog herinneren dat buurman Cor altijd bezig was in zijn schuurtje achter in de tuin. Hij was timmerman en bouwde daar o.a. een roeiboot. Toen de boot klaar was sjouwde een groepje buurtbewoners de boot via de Willemskade naar de Nieuwsloot voor een proefvaart. Wij mochten een stukje meevaren, er was geen lekje te bekennen, stukje vakwerk. Dat vakmanschap was welkom in Nieuw-Zeeland. Met een bal in de hand legden ze ons uit dat ze ongeveer aan de andere kant van die grote ronde aardbol gingen wonen. Best wel raar want daar aan de onderkant loop je wel op z’n kop, dat is toch stom! Een maand later vertrokken zij uit Rotterdam met nog heel veel meer Nederlanders die hun geluk ergens anders gingen zoeken. Cor had al zeebenen want in 1951 kwam hij terug van een 10 maanden durende missie langs de Koreaanse kust. Hij was toen uitgezonden op één van de schepen van de Nederlandse Marine die deelnamen aan de Koreaanse oorlog onder de vlag van de V.N. Net na zijn terugkomst trouwde hij met zijn Sientje (Stien) en ze gingen wonen in Vreewijk, daar werden hun eerste twee kinderen geboren, in Nieuw-Zeeland kregen ze nog twee kinderen. Hans kan ik me nog wel voor de geest halen, hij had een vergroeiing in zijn rug en moest iedere avond in een krom bedje vast gelegd worden om die vergroeiing te verhelpen. We hebben vernomen dat hij nu in Thailand woont, de rest van het gezin woont wel in Nieuw-Zeeland; ook onze oude buurvrouw Sientje zou nog in leven zijn. Buurman Cor is in 2007 gestorven op 78-jarige leeftijd. Cor Slobbe heeft daar wel iets heel moois mogen bouwen. Een prachtige stellingmolen die wel heel erg veel gelijkenis heeft met de graanmolen van Beelen “De Korenbloem”.

Waarom emigreren

Belangrijke motieven om te emigreren vormden het sombere economische toekomstperspectief, het huizentekort en de dreiging van een 3e wereldoorlog. Nieuw-Zeeland ontving de emigranten met open armen terwijl voor andere landen strengere regels waren. Gezinnen mochten alleen de oversteek naar Canada maken als ze gezond waren. Nederlanders leken veel op Engelsen en assimileerden snel. Eenmaal aangekomen in het land begon er een nieuw leven wat toch minder rooskleurig was dan voorgesteld. Veel emigranten kwamen in opvangkampen. De Nederlanders werkten hard om een nieuw bestaan op te bouwen. Heimwee was een serieus probleem, veel mensen kregen daar erg veel last van. Om die reden keerde uiteindelijk een vijfde deel van de emigranten terug naar Nederand. Velen bleven hun leven lang spijt houden van de beslissing om te emigreren. Het gezin van Cor Slobbe was een blijvertje en zij hebben daar een nieuw bestaan opgebouwd.

Overgehaald

Helena, de zus van Cor, was al in 1951 samen met haar man Jan Turk uit Sassenheim vertrokken naar Nieuw-Zeeland. Jan Turk werkte zich in Nieuw-Zeeland op van melkboer tot eigenaar van één van de grootste kippenbedrijven van dat land. Zij haalde Cor over om ook te komen en ze vertelde dat het er economisch gezien een stuk beter was. De impressie van Vreewijk op de vorige pagina laat wel een beetje zien dat het niet de meest florissante straat van Lisse was. Er was wel saamhorigheid, men zat immers allemaal in hetzelfde schuitje. Niemand had een cent te makken, als vrijdags het loonzakje van pa binnen kwam moest er eerst afgerekend worden bij de buurtsuper van Knook. Zomeravonden speelden zich buiten af  op de “werft”. Je kon er vanuit je bed tot laat in de avond sterke verhalen meeluisteren en ook soms serieuze praatjes horen van de buurtjes onder elkaar. Cor en Sientje woonde met hun 2 kinderen naast ons op Vreewijk 35. In 1957 is het gezin ook geëmigreerd naar Nieuw-Zeeland. De zussen van Cor, Ria en Greet, kunnen zich niet zoveel herinneren, ze waren te jong om het goed te begrijpen. Ze wisten nog wel dat er een grote touringcar in De Engel stond met heel veel mensen erin. Daar werden ze uitgezwaaid door de familie, ruim een maand later kwamen ze aan in Wellington waar ze verwelkomd werden door zus Helena met haar man. In Wellington werden nog twee kinderen geboren en later vestigde het gezin zich in Foxton, gelegen aan de grote verkeersweg van Auckland naar Wellington op het Noorder Eiland. Cor was een timmerman en een harde werker, door zijn vakmanschap en studie is hij opgeklommen tot adjunct-directeur van de Gemeentewerken aldaar.

Dirk van Til en Jan Langen

Dirk en Jan waren ook geëmigreerde bollenstrekers. Dirk kocht een stuk grond bij Foxton om samen met Jan Langen een bloembollenkwekerij te beginnen. De streek deed ze sterk aan Holland denken, zo kwamen zij op het idee om daar een echte Hollandse molen te bouwen. Het bollenavontuur kwam niet van de grond een virus in de bollen was niet klein te krijgen en het klimaat werkte ook niet mee. Dirk van Til gooide het bijltje er bij neer en vertrok naar Australië. Jan Langen bleef achter met nog steeds die belofte een molen te gaan bouwen. Eigenlijk had hij er niet zo veel zin meer in. Maar Corrie, de vrouw van Jan, zei tegen hem dat hij toch niet iedereen zo kon laten vallen. Er waren mensen die er al veel energie in hadden ingestoken. Ook was al heel wat geld binnen gekomen om dit project te steunen. Zo motiveerde zij haar man om er toch weer mee aan de slag te gaan. Hij zocht hulp bij familie, vrienden en kennissen in Nederland. Via hen kwam hij in contact met molenrietdekker Kleinjan uit Den Ham. Zo kreeg Jan zijn bouwtekeningen.

Timmerman en molenmaker Cor Slobbe

Replica van de korenmolen De Korenbloem

Het vakmanschap van Cor Slobbe was daar ook niet ongezien gebleven en als adjunct directeur wist hij hoe je mensen moest aansturen en organiseren. Daarom peilde Corrie Langen Sientje, de vrouw van Cor Slobbe, want ze wist dat Cor met pensioen zou gaan. Dus Cor werd aan het denken gezet en vroeg aan Jan de tekeningen en het bestek van de molen. Na een grondige studie zei hij “ik maak deze molen”. Zo zijn de raderen weer gaan draaien. Er werden vrijwilligers enthousiast gemaakt om de klus te klaren. Terwijl Cor begon met een molen op schaal te bouwen ging Jan Langen aangespoord door zijn vrouw op subsidiejacht en klopte hij bij allerlei instanties en bedrijven aan. Cor ging niet over één nacht ijs maar bouwde eerst een schaalmodel 1:5. Helaas bleek het schaalmodel te groot en moest de vloer worden uitgediept om het model naar buiten te krijgen. Niet veel later begon hij aan de bouw van de echte molen. Door het grote vakmanschap van Cor kon de molen wel tegen een stootje en is een lust voor het oog. Het is een toeristentrekker geworden. Tegenwoordig is er een winkeltje in gevestigd. Daar worden Hollandse produkten verkocht, zoals hagelslag dropjes, delftsblauw en natuurlijk klompen. Sinds kort is er ook een Hollands restaurant “The Dutch Oven”, waar worstenbroodjes en allerlei stamppotjes op de menukaart staan. Cor is inmiddels overleden, zijn vrouw Sientje leeft nog. Sientje is daar bekend als Cecillia Slobbe en woont in East Foxton Beach. De molen zal nog lang aan Cor Slobbe doen denken. ■
Nostalgie op Queen’s Day in Wellington

Klein stukje uit een interview door Hans van Kregten
Dit portret van Cor hangt in de entree van “De Molen”. Een trotse man die bezoekers welkom heet in een stukje Holland aan de andere kant van onze aarde. Een Lisser!
,,Ja, dat doet je toch wat”, zegt John Turk na het zingen van het Wilhelmus. ,,We voelen ons Kiwi, maar op zo’n moment ben je toch weer Nederlander”, zegt de eigenaar van een pluimveebedrijf in Foxton, 100 kilometer van Wellington. Turk zegt een speciale band met koningin Beatrix te hebben. ,,Ik heb haar als prinses samen met prins Claus in Nieuw-Zeeland ontmoet. Daar heb ik nog een foto van. Daar kun je in Nederland deuren mee openen.”
Zijn plaatsgenoot Cor Slobbe, net als Turk een halve eeuw in Nieuw-Zeeland, glimlacht. In zijn pensioenjaren leidde Slobbe de bouw van een heuse Nederlandse molen in zijn dorp. ,,Molens zijn toch typisch iets van Nederland en we hadden hier een symbool van onze immigratie nodig. ‘  NRC 30-april-2004.

Klein stukje familiegeschiedenis

Cornelis Petrus Nicolaas Slobbe geboren te Lisse op 06-12-1929. Als kind van Johannes Hubertus Slobbe geboren te Lisse op 16-04-1901, overleden te Lisse op 10-12-1968, en van Johanna de Vries, geboren te Haarlemmermeer 02-10-1904 overleden op 23-05-1985 te Lisse. Cor kwam uit een gezin met 13 kinderen. 1. Petrus Jacobus geboren 1927 2. Johanna Maria geboren 1928 3. Cornelis Petrus Nicolaas geboren 1929 4. Helena Johanna geboren 1931, overleden 1932. 5. Helena Johanna geboren 1932 getrouwd 1953 met Johannes Turk geboren 1930 6. Jacobus Petrus Joannes geboren 1934 7. Thomas Joannes geboren 1935 8. Johannes Franciscus geboren 1939, overleden 1947 9. Bernardus Jacobus geboren 1938 10. Hendrikus Johannes geboren 1939 11. Fransiscus Johannes geboren 1942 12. Maria Johanna Apolonia geboren 1945 13. Margaretha Maria geboren 1946. Van dit gezin zijn 4 kinderen geëmigreerd.

Interieur van “The Dutch Oven”, zuurkool met worst, jus in een kuiltje erbij meneer? “De Molen” lijkt echt op die van Beelen.

 

Evenementen

Niets gevonden

Uw zoekopdracht leverde helaas geen artikelen op