Berichten

OP OPENMONUMENTENDAG DOET DE POELMOLEN MEE

De Poelpoldermolen is in 1676 gebouwd voor bemaling van ‘De Bedijkte Lisserpoel’.  Het rijksmonument wordt beschreven.

Sporen van vroeger (Lisser Nieuws)

29  augustus 2017

door Nico Groen 

Op 9 september wordt weer de Openmonumentendag georganiseerd. Er zijn maar liefst 20 deelnemende monumenten in Lisse.  Één daarvan is de Grote Poelmolen aan het einde van de 3e Poellaan (Rooversbroekdijk 100). Molenaar Jan van Schalkwijk, vrijwillig molenaar en bewoner laat de molen dan graag zien.
Hij hield op 12 juni jl. een leuke lezing voor de VOL over vele wetenswaardigheden van de molen. Een vijftigtal belangstellenden hoorde in de Vergulde Zwaan aan de Havendwarsstraat 4 bijvoorbeeld hoe de wiekentaal werkt.
 
Het rijksmonument is gebouwd in 1676
De Grote Poelmolen of de Lisserpoelmolen is een rijksmonument en mag dus niet zomaar worden veranderd. De molen is gebouwd in 1676 voor de bemaling van de Lisserpoelpolder, die van origine 235 ha groot is.  In 1986 kwam de molen in handen van de Rijnlandse Molenstichting.
De molen is niet zo erg groot, maar wordt zo genoemd omdat hij 2 kleine molentjes aan het einde van de 2e Poellaan verving. Deze waren bij de drooglegging van de Poelpolder in 1624 gerealiseerd, maar konden de waterafvoer niet aan. Het is een forse houten, achtkantige bovenkruier met riet gedekt en met lage veldmuren van 0,50 meter hoog. De molen heeft een vlucht van 26,90 m. Het water wordt met een vijzel 3,40 m omhoog gebracht. Een vijzel is een schroefachtig mechaniek. Bij de bouw van de molen werd de vijzel al gemaakt. Dit was toen nog een erg experimenteel werktuig. Hoewel de molen nog steeds functioneel is wordt hij niet meer gebruikt voor het op peil houden van de waterhuishouding van de gecombineerde Poel- en Rooversbroekpolder. Deze functie van de molen is overgenomen door een elektrisch gemaal net ten noorden van de molen. Daar wordt het overtollige water van de Poelpolder omhoog gepompt en gespuid in het restant van de Achterringsloot, dat in open verbinding staat met de Ringvaart. Deze Achterringsloot tussen de Rooversbroek en de Poelpolder is in 1959 gedempt.
De molen kan in noodgevallen dus nog steeds water omhoog brengen. Dat water gaat vanaf de molen rechtstreeks naar de Ringvaart. Daarom is er in het fietspad een bruggetje over dit water gerealiseerd. In het boek ‘Wandel- en fietsroutes langs bruggen in Lisse’ uit 2016 worden ook dit bruggetje en de molen beschreven. Dit boek is nog steeds verkrijgbaar bij de Vereniging Oud Lisse.

Sponsors in 2018 nodig
Het comité Openmonumentendag Lisse organiseert de dag dit jaar voor de laatste keer onder leiding van Emma Schuuring.  De organisatie wordt overgenomen door een werkgroep van de Cultuur-Historische Vereniging “Oud-Lisse”. Om ervaring op te doen lopen enkele leden van de VOL al een paar jaar mee met het comité. Wat dat betreft worden er daarom in 2018 geen problemen verwacht. Wat wel spannend wordt zijn de financiën. De gemeente Lisse heeft in al haar wijsheid besloten om volgend jaar voor het organiseren van de Open Monumentendag geen subsidie meer beschikbaar te stellen. Wil de VOL één en ander goed organiseren dan is er echter wel geld nodig. Dat heeft de VOL zelf niet. Om onder andere een goede folder te kunnen maken zijn dus sponsors nodig. Men kan zich nu reeds als sponsor aanmelden voor volgend jaar.

Het bruggetje en de Grote Poelmolen Foto uit het boek ‘Wandel- en fietsroutes langs bruggen in Lisse’

Stationsweg 166 – Keukenhof molen

De achtkantige molen op het terrein van de tentoonstelling is in 1957 door de Holland-Amerika Lijn aan de Keukenhof geschonken.

Kadaster: C-4456. monument: 527689. Bouwjaar: 1892.

Het is een achtkante Groninger watermolen uit 1892, gebouwd voor de Rozenburgerpolder bij Scharmer (bij Slochteren).
De poldermolen werd in 1957 opnieuw opgebouwd op het Keukenhofterrein . De kleinzoon van de molenbouwer, die de molen in 1892 in Groningen gebouwd had, was in Lisse de molenbouwer. In Lisse werd de molen omgebouwd tot korenmolen (stellingmolen). Op 4 april 1957 werd de molen weer in gebruik gesteld.

De molen heeft een vlucht van 17,9 m, de hoogte van de stelling is 6,1 m. Deze stelling is extra zwaar geconstrueerd omdat in het seizoen veel bezoekers de stelling beklimmen.
Dit type molen is in Zuid Holland een uitzondering. De molen heeft, zoals in Groningen gebruikelijk, namelijk een lange struit in het midden van de kap.
In de molen zijn 2 gevelstenen ingemetseld. De oudste is meegekomen uit Groningen en dateert van 1892 en andere werd ingemetseld in 1957. De molen draait nog regelmatig. In Zuid Holland bestaat een subsidiebeleid dat is gebaseerd op basis van de jaarlijkse asomwentelingen van hun molen.

De molen op het tentoonstellingsbedrijf

Rooversbroekdijk 100 – Lisserpoelmolen

De Lisserpoelmolen is een achtkante poldermolen met een kap en riet gedekt.

Kadaster: E-2264. Monument: 25907. Bouwjaar: 1667.

De Grote Poelmolen of de Lisserpoelmolen is een rijksmonument en mag dus niet zomaar worden veranderd. De molen is gebouwd in 1676 voor de bemaling van de Lisserpoelpolder, die van origine 235 ha groot is.  In 1986 kwam de molen in handen van de Rijnlandse Molenstichting.  De molen is niet zo erg groot, maar wordt zo genoemd omdat hij 2 kleine molentjes aan het einde van de 2e Poellaan verving. Deze waren bij de drooglegging van de Poelpolder in 1624 gerealiseerd, maar konden de waterafvoer niet aan. Het is een forse houten, achtkantige bovenkruier met riet gedekt en met lage veldmuren van 0,50 meter hoog. De molen heeft een vlucht van 26,90 m. Het water wordt met een vijzel 3,40 m omhoog gebracht. Een vijzel is een schroefachtig mechaniek. Bij de bouw van de molen werd de vijzel al gemaakt. Dit was toen nog een erg experimenteel werktuig. Hoewel de molen nog steeds functioneel is wordt hij niet meer gebruikt voor het op peil houden van de waterhuishouding van de gecombineerde Poel- en Rooversbroekpolder. Deze functie van de molen is overgenomen door een elektrisch gemaal net ten noorden van de molen. Daar wordt het overtollige water van de Poelpolder omhoog gepompt en gespuid in het restant van de Achterringsloot, dat in open verbinding staat met de Ringvaart. Deze Achterringsloot tussen de Rooversbroek en de Poelpolder is in 1959 gedempt.  De molen kan in noodgevallen dus nog steeds water omhoog brengen. Dat water gaat vanaf de molen rechtstreeks naar de Ringvaart. Daarom is er in het fietspad een bruggetje over dit water gerealiseerd. In het boek ‘Wandel- en fietsroutes langs bruggen in Lisse’ uit 2016 worden ook dit bruggetje en de molen beschreven. Dit boek is nog steeds verkrijgbaar bij de Vereniging Oud Lisse.

 

Keukenhof 1 – Lageveense Wipwatermolen

De Lageveense molen staat aan de Leidsevaart.

Kadaster: A-1272. Monumentnummer: 25903. Bouwjaar: 1890.

In 1654 een polder gesticht op een deel van de “Laege Veenen”. De polder wordt sinds 1654 bemalen door een wipmolen met scheprad. Verscheidene malen werd de molen verbouwd en herbouwd.

Bij de aanleg van de Leidsevaart werd de molen naar het oosten verplaatst. In 1815 wordt de afbraak van deze molen verkocht en vermoedelijk een nieuwe molen gebouwd.

Door de aanleg van de spoorlijn Haarlem-Leiden veranderde de situatie opnieuw, omdat het traject langs de noordwestelijke rand op korte afstand evenwijdig aan de Leidsevaart gepland was.

Een overeenkomst tussen de polder en de “Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij” van 28 januari 1842, goedgekeurd door Rijnland op 14 mei van dat jaar, bepaalde dat de molen op kosten van de Maatschappij zou worden verplaatst, zodat hij voortaan uit kon slaan op een nieuw gegraven sloot met een grondduiker onder de spoorbaan.

Op 25 juli 1890 verbrandde de molen. De molen werd door het bedrijf van de weduwe J. A. Melman te Warmond weer herbouwd en moest volgens het bestek op 19 september 1890 maalvaardig zijn.

In 1950 werd in het Keukenhofbos voor noodgevallen een gemetseld vijzelgemaaltje gezet. In 1990 werd er een pomp ingezet en kwam de molen goeddeels buiten gebruik.

De molen is sinds 1990 in eigendom van de Rijnlandse Molenstichting en kan nog voor bemaling worden ingezet. Molenaars van het Gilde van Vrijwillige Molenaars zorgen er voor dat de molen af en toe draait.

Er volgde nog een restauratie in 1995.

VAN KORENBLOEM NAAR ZONNEPIT

De voorgeschiedenis van Anna Beelen wordt beschreven.Het verhaal begint bij haar opa, die molenaar was op de Korenmolen van Beelen aan de Grachtweg

VAN KORENBLOEM NAAR ZONNEPIT

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad Jaargang 15 nummer 2, april 2016

Wanneer je de jongste bent van 15 kinderen en je vader is ook nog eens de jongste uit zijn gezin, dan is het niet zo verwonderlijk dat je de opa van vaders kant nooit gekend hebt. Overigens heeft Puck de Vroomen-Beelen, hoofdpersoon van het kwartiertje in dit Nieuwsblad, de grootouders van beide kanten nooit gekend. Haar Lisser grootvader was een bekende dorpsgenoot. Hij was de molenaar op korenmolen de Korenbloem. De familiegeschiedenis van de familie Beelen en de molen is door Bert Kölker uitvoerig beschreven in het boek ‘Kroniek van de Lisser timmerman en molenaar Cornelis van der Zaal 1762-1839’.
Hier start ons verhaal met de opa van Puck, Pieter Beelen, die in 1865 de korenmolen koopt. Bij de koop van de molen is het huis aan de Grachtweg inbegrepen, maar daar kan hij niet meteen over beschikken. Pieter trouwt in 1867 een meisje uit een bekende Hillegomse familie, Geertruida van Dril. Samen krijgen ze 7 kinderen. De jongste is Mattheus, geboren in 1878. Thijs wordt in de molen geboren. Hij is 2 jaar wanneer de familie naar een gewoon huis aan de Grachtweg/hoek Molenstraat verhuist. Thijs is de vader van Puck.
Oudste zoon Gerrit van het echtpaar Beelen-van Dril verhuist naar Rijpwetering en begint daar een maalderij. Tweede zoon Jan begint in De Zilk een graanhandel. Zoons Piet en Frans volgen Pieter Beelen op in de korenmolen in Lisse. Jongste zoon Thijs gaat een heel andere weg op. Hij gaat in de leer voor het bollenvak bij de familie Slegtkamp aan de Heereweg 291.

Thijs Beelen te paard met de molen, die gepavoiseerd is

In september 1898 zijn in heel Nederland, dus ook in Lisse, grootse feestelijkheden ter ere van de troonopvolging door koningin Wilhelmina. De molen is gepavoiseerd en Thijs doet te paard mee aan de historische optocht. Thijs is bevriend met Cor Langeveld van de kaashandel aan het Vierkant. Diens vrouw heeft familie in Schalkwijk, toen nog een boerengemeenschap, vallend onder de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Zo kan het gebeuren dat Thijs met de tilbury regelmatig naar Schalkwijk rijdt. Want via Cor en zijn vrouw leert Thijs een meisje kennen, Anna Horstman, en het klikt meteen. Anna Horstman woont in een boerderij aan het Spaarne. Het is een melkveehouderij. Werk in overvloed en ook Anna moet helpen. Met tegenzin, maar haar vader belooft haar dat ze een naaimachine krijgt wanneer ze tot haar 18e blijft helpen met melken. En daar doe je wat voor!
Thijs koopt grond aan de Heereweg, aan het Oostend. Hij laat er een huis annex bollenschuur bouwen. Het adres is Heereweg 67/Nieuwstraat 2. Thijs Beelen en Anna Horstman trouwen in 1906 en een jaar later wordt dochter Truce geboren. Het jaar 1908 is een bewogen jaar. Eerst sterft de vader van Anna, een paar maanden later komt de vader van Thijs te overlijden. Weer een maand later wordt dochter Agaath geboren. Opoe Horstman uit Schalkwijk komt, wanneer de boerderij langs het Spaarne overgenomen is door haar zoon, ook bij haar enige dochter in Lisse wonen. Zij is dolblij met de geboorte van Anny, dochter nr. 5. Daarvoor zagen dochter Nel en zoon Piet al het levenslicht. In de officiële aktes zijn 14 geboortes aangegeven, maar in de familie spreekt men van de geboorte van 15 kinderen. Met nog een aantal miskramen staat de periode van 21 jaar waarin de kinderen worden geboren, voortdurend in het teken van zwangerschap, geboorte en dood. Want een aantal kinderen sterft op zeer jonge leeftijd. Anna Beelen-Horstman draagt zeer regelmatig zwarte kleding vanwege de rouw.
Het jongste kind is Maria Anna Theresia, die aanvankelijk Ria wordt genoemd, maar al gauw Puck heet.

De rest van het verhaal kunt u lezen in het Nieuwsblad van april 2016

POELPOLDER: Molenaar Duineveld

De bewoningsgeschiedenis van de grote Poelpoldermolen wordt beschreven. Ook andere zaken over de Poelpolder komen aan de orde.

door Liesbeth Brouwer

Nieuwsblad Jaargang 14 nummer 2, april 2015

Grote Poelmolen Foto van vóór 1950, genomen richting noorden. Het  noodgemaal met de Kromhoutmotor staat er nog niet. Rechts is de Ringvaart. In het midden, meteen links van de molen is de woning van De Vlieger in de Poelpolder.

Een polder zonder molen is natuurlijk ondenkbaar. Daarom nu herinneringen van de heer Duineveld. Hij was jarenlang molenaar van de Lisserpoelmolen. De heer Duineveld is opgegroeid op een boerderij in De Engel. Na de diensttijd solliciteerde hij naar de functie van molenaar op de Grote Poelmolen. Dat was in 1953. Toen woonde de oude molenaar, Joop Kerkvliet, er nog en daar leerde hij het vak van. In die eerste jaren als molenaar woonde Duineveld nog bij zijn ouders in de Engel. Naast molenaar werd hij ook veehouder. Het vak van molenaar is altijd al een deeltijdbaan geweest. In 1678, toen de voorgangers van de huidige molen er nog stonden, ontving de molenaar op de achtkanter molen 120 gulden en die op de kleinere wipmolen 70 gulden per jaar. Een ongeschoold arbeider verdiende in die tijd zo’n 300 gulden per jaar. Het maalloon was niet slecht en men had vaak ook bepaalde privileges, zoals vrij wonen en stookvergoeding, maar om in het levensonderhoud te voorzien moest er iets bij gedaan worden.
Voor molenaar Duineveld was het malen dus een deeltijdbaan. In 1961 bedroeg het maalloon bijna 700 gulden. Ter vergelijking: een jaarloon voor een arbeider was begin jaren ’60 zo’n 4.000 gulden/jaar. Je zou bijna concluderen dat de betalingsverhoudingen weinig veranderd zijn in die drieeeuwen.
Ook andere taken in de polder kwamen in aanmerking voor een vergoeding. In ’75 werd de vergoeding voor polderbestuursleden vastgesteld op fl. 175- per jaar, voor de voorzitter fl. 350- per jaar. In dit verband is het curieus dat de vertegenwoordiger van de gemeente Lisse (Lisse was ook stemgerechtigd), de heer Mesman, in de vergadering stelt dat de vergoedingen veel te laag zijn. Ze zouden moeten verdubbelen. Daarop leggen de bestuursleden uit dat ze hun verkiezing voor het bestuur zien als een grote eer, waar vanzelfsprekend geen juiste geldelijke waardering tegenover behoeft te staan. Bovendien was het al een redelijke verhoging vergeleken met nog niet zo lang daarvoor toen de vergoeding voor een bestuurslid fl. 25 bedroeg. Zou een dergelijk idealisme nog bestaan? Terug naar molenaar Duineveld in 1953. Brood op de plank moest er komen en de combinatie veehouder/molenaar was passend. Er werden, met geleend geld van pa, 7 koeien gekocht. Vlak bij de molen had Duineveld toen 9 ha. grasland. Bij de ouderlijke boerderij, ook een melkveebedrijf, had hij ook nog eens 9 ha. in gebruik. Hard werken, maar na een jaar kon er afgelost worden. In 1958 ging hij met zijn vrouw in de molen wonen. Er werden 5 kinderen geboren. Ze zouden er uiteindelijk 47 jaar wonen. Toen de vorige molenaar, Joop Kerkvliet, in de molen woonde nam eenvzuiggasmotor, die in de molen geplaatst was, nog veel ruimte in. Dat gezin had beneden een kamer met bedstee, boven ook een kamer met bedstee en op de zolder sliepen de kinderen. In het halletje stond een gasstel. Waterleiding was er niet. Men gebruikte regenwater of haalde ergens een emmer water. Toen was de kwaliteit van regenwater gelukkig nog goed. Die zuiggasmotor moest er voor zorgen dat de polder minder afhankelijk van de wind zou worden voor de bemaling. Maar dat was lang niet voldoende. m de motor aan de gang te krijgen was bovendien de hulp nodig van veehouders uit de buurt. In 1956 kwam er een noodgemaal met een Kromhoutmotor naast de molen te staan. Dus toen de heer en mevrouw Duineveld in de molen kwamen wonen was er wat meer woonruimte. Om vanaf Lisse bij de molen te komen kon je via de 2e Poellaan met een wagen tot De Vlieger (zo’n beetje bij het zuidelijkste puntje van de Roversbroek) komen. Daar was ook een brug naar de Poelpolder. Naar de molen moest je dan het pad over de dijk volgen. Je kon ook door het land naar de 3e Poellaan. Het adres van de molen was ook 3e Poellaan. Maar de verbinding naar de overkant, naar de Haarlemmermeer, was veel eenvoudiger en werd meer gebruikt. Ook voor het boerenbedrijf.

De heer Duineveld in de nok van de molen bij een reparatie, uitgevoerd door medewerkers van molenmakersbedrijf Verbij

Want de heer Duineveld was dan wel molenaar, zijn beroep was bovenal veehouder en veehandelaar. De melkbussen werden overgevaren. ’s Zomers werden ze 2 maal daags opgehaald, in de winter 1 maal daags om naar melkfabriek Hollandia in Hazerswoude te gaan. Je had toen ook nog melkfabriek Heemskerk in Noordwijkerhout, een melkfabriek in Leiden en natuurlijk Menken in Wassenaar die nog lang heeft bestaan. De melkbussen werden opgehaald door een transporteur en eventueel voor de verschillende fabrieken elders overgeladen. De bussen waren genummerd en je had een dubbel stel melkbussen. Ook een broer van hr. Duineveld werkte 10 jaar in het veebedrijf. Waar indertijd grasland was bij de boerderij van zijn ouders werd het land omgezet en ontstond bollenland. Twee andere broers hadden daar hun bedrijf. Het veehoudersbedrijf bij de molen werd van lieverlee uitgebreid. Er kwamen stallen bij en later ook een woning. Maar het plekje van de molen had zo’n mooi uitzicht; verhuisd naar die woning zijn ze nooit. Inmiddels staan er zo’n 300 koeien op het bedrijf. Dat de melkveehouderij in de laatste 50  jaar enorm veranderd is blijkt wel uit deze aantallen. Met de hand melken was al lang  overgenomen door machines, een melkblok (melkkrukje) is niet meer nodig. Vroeger molk je met de hand en dan deed je zo’n 6 koeien per uur. Nu doet de machine dat voor 100 koeien. En dan de hoeveelheid melk. De 7 koeien waar de heer Duineveld mee begon leverden 2 melkbussen op, 80 l. Nu zorgen 160/170 koeien voor een melkproductie van zo’n 4.000 l. Het 2 maal per daags overvaren met de bussen is al lang voorbij; eens per 3 dagen wordt de koeltank leeggehaald door een melkwagen. De Poelmolen zorgde dus voor het droog houden van de Poelpolder. In de Poelpolder woonden maar weinig mensen; 4 a 5 boerderijen waren er. Daarnaast waren er wel een tiental veehouders die elders hun boerderij hadden, maar in de polder grond bezaten. Uit Lisse waren dat: De Wit, Van der Salm en Hulsebosch. Uit De Engel: Heemskerk, Duineveld en Van der Zon. De Roversbroek en de Poelpolder verschilden wezenlijk van elkaar. In de Roversbroek woonden aardig wat mensen en het waren daar veelal kwekers. Je had één groot veehoudersbedrijf, Warmerdam, en enkele kleinere zoals De Groot, Brak en Bakker. In 1890 was er vanuit de Roversbroek al een keer voorgesteld om te bestuderen of een gezamenlijk stoomgemaal niet een oplossing zou betekenen voor de bemalingsproblemen van beide polders. Er werd lang over onderhandeld, maar in 1896 verwierp het polderbestuur van de Poel het plan.
Toch was de nood soms wel hoog. De Poelpoldermolen werd in 1907 door een windhoos getroffen en in 1917 werden weer de molenas en de roeden vernield. Dan was langdurig onderhoud natuurlijk nodig en ontstond een probleem met de afwatering.
Molenaars kunnen een weersomslag vaak aan zien komen, die hadden daar geen buienradar voor nodig. Toch gebeurde het wel dat een plotseling aanwakkerende wind snel ingrijpen vroeg. Dan was het een hele toer om de molen stil te zetten. Ook molenaar Duineveld is dat wel overkomen. Gelukkig steeds goed afgelopen, maar hij is toch wel met een emmer zand naar boven gegaan om te kijken of de as niet warmgelopen was. Voor onderhoud aan de molen kwam in de begintijd molenmaker De Gelder uit Leiden. Later werd dat molenmakersbedrijf Verbij uit Hoogmade. De molenaar moest de staat van de molen in de gaten houden en deed voorstellend aan het polderbestuur voor het noodzakelijk onderhoud. De polder was eigenaar en daar moest dus beslist worden of men het geld er aan wilde besteden. Om een idee te geven: in 1961 werd er door fa. De Gelder voor 1380 gulden werk geleverd aan de molen. Daar kwam verder aan onderhoud nog bij schilderwerk, rietdekkerswerk. Het totaal aan onderhoudswerk was dat jaar begroot op 3000 gulden. 1 maal per jaar was er een algemene ledenvergadering in de Witte Zwaan. Daar werd ook over de polderlasten gestemd. In 1961 was het voorstel 43 gulden per ha. Leden waren degenen die land in eigendom hadden in de Poelpolder. Het stemrecht was verdeeld naar het aantal ha. grond dat in eigendom was. Het bestuur vergaderde indien nodig. Om te zorgen dat water goed afgevoerd kan worden, wordt er jaarlijks een schouw gehouden. In augustus was er de 1e schouw. Bij de schouw werden de tocht, de scheisloten en natuurlijk de molentocht, die de molenaar zelf schoon moest houden, bekeken. De molentocht was zo’n 600 m. lang en het moest indertijd allemaal met de hand onderhouden worden, dus dat was wel een paar weken werk . De overige sloten van de veehouders waren eigen verantwoordelijkheid. Toch gebeurde het wel in natte periodes in de zomer, vooral in het noordelijkste deel van de polder, dat het water niet voldoende weggemalen kon worden. Gemalen werd er dan 24 uur per dag. Een sloot die niet voldoende open was verergerde de problemen natuurlijk. Dan kwamen de veehouders wel verhaal halen bij de molenaar. Eind oktober was de 2e schouw door het polderbestuur. Eerst verzamelen bij de vader van de heer Duineveld (hij zat in het polderbestuur) met koffie. Dan werden de taken voor de schouw verdeeld in noord, zuid en de tocht. Het schouwen was zo tegen 12 uur klaar. Dan naar de molen voor het na vergaderen met een borreltje. Een zeer gezellige afsluiting waarbij drankjes geschonken werden die nu nauwelijks meer gedronken worden als oude genever en een brandewijntje. De Roversbroekpolder en de Poelpolder werden in de 60-er jaren als polders samengevoegd. Het gemaal van de Roversbroek werd in ’70 opgeheven. Dat had gevolgen voor de afwatering. De Poelpolder is een diepe polder; het zomerpeil bedraagt -3,73 m NAP, het winterpeil – 4,- NAP. De Roversbroek ligt iets hoger dan de Poel. De dijken werden afgegraven en er kwamen duikers onder de wegen om het water naar de Poelpolder af te voeren. Extra elektrische bemaling was nodig.

Het recreatieve fietspad ligt inmiddels langs de molen. Foto 1991.

Toen het plan voor de bebouwing er kwam is het land van de veehouders vrij verkocht. Het meeste werd door de gemeente gekocht. Met de bebouwing van de Poelpolder werd de waterafvoer ook anders geregeld. Er kwam een rioolstelsel en de gemeente had een eigen bemaling.
De Poelmolen, eerst eigendom van de Poelpolder, werd overgedaan aan waterschap De Oude Veenen. In 1986 kwam de molen in handen van de Rijnlandse Molenstichting. Het werk van de molenaar veranderde mee. Tegenwoordig wordt er alleen nog op vrijwillige basis gemalen. Eind 2005 volgde Jan van Schalkwijk molenaar Duineveld op als vrijwillig molenaar. Gelukkig kunnen we anno 2015 nog steeds genieten van de statig ronddraaiende wieken die het mechaniek in gang houden dat het overtollige water afvoert naar de Ringvaart.

Foto van vóór 1950, genomen vanaf de Haarlemmermeer richting Sassenheim.
De optrekjes bij de molen werden verhuurd als vakantieverblijf.

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

Kroniek Van der Zaal in boekvorm verschenen.

De kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Van der Zaal (1762-1839) is uitgekomen. Kölker heeft eerst de dagboeken van Van der zaal getranscribeerd. Later heeft hij een lopend verhaal gemaakt van alle in onderhoud zijnde molens. Ook het archief van de familie Beelen, molenaars van de korenmolen in Lisse werd gebruikt in het boek. Een genealogie van Van der Zaal ontbreekt niet in het boek.

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 4, oktober 2012

Bert Kölker

Het ei is gelegd (maar dan in het West-Fries). Zo opende Bert Kölker zijn toespraakje bij de aanbieding van het eerste exemplaar van de ‘Kroniek van de Lisser Timmerman en Molenmaker Cornelis van der Zaal, 1762-1839′. Dat “het ei” een lange draagtijd had gehad werd in de rest van zijn toespraak maar al te duidelijk. Bert was vanaf 2007 met dit project bezig. Eerst zette hij het manuscript, dat vaak moeilijk te lezen was, om in verstaanbaar Nederlands met respect voor de authentieke tekst. Zo werd leye dus Leiden en aapenis werd Abbenes. En zo zijn er ontelbare voorbeelden te noemen. Een gigantisch karwei, ook omdat Van der Zaal geen leestekens gebruikt. Maar met alleen het transcriberen van de tekst stelde Bert zich niet tevreden. Een genealogie van de Van der Zaals hoorde in dit boek thuis evenals wat basiskennis over molens. Vervolgens ging hij op zoek naar nadere historische gegevens van alle molens waar Van der Zaal aan gewerkt had. Meestal waren het poldermolens en werd ook gezocht naar de geschiedenis van de polders. Hoeveel uren in het archief zijn doorgebracht met navorsingen? Onnoemelijk veel! Een geluk was dat hij tijdens het onderzoek in contact kwam met de familie Beelen, van de korenmolen in Lisse, en hun archief mocht onderzoeken. Dat leverde een schat aan aanvullende informatie op. Bert deed in zijn toespraak dan ook een oproep aan iedereen die over een (bedrijfs)archief in de familie beschikt om daar heel zorgvuldig mee om te

gaan en de gegevens beschikbaar te stellen voor onderzoek. Eind 2011 was Bert’s onderzoek klaar en stond alles in concept. Toen kwam de periode van de vormgeving. Buurman Ron Stolk, pas gepensioneerd, kreeg er bijna een nieuwe job aan. Het werd een rijk geïllustreerd boek, met meer dan 100 illustraties die uit een veelvoud daarvan werden geselecteerd. Mevrouw Penny Raggers, (de overgrootvader van haar overgrootvader schreef de kroniek) zei blij te zijn dat er nu zo’n mooie uitgave ligt. In 1998 was er in Museum de Zwarte Tulp een expositie over ‘Wie zijn die Lissers’ waarbij ook de familie Van der Zaal centraal stond. In de expositie was een schaaf te zien uit 1736. En dat wekte de belangstelling van een lid van de Vereniging Ambacht & Gereedschap. Via de oude schaven uit de familie kwam het logboek ter sprake. Waarschijnlijk zijn de aantekeningen uit de Kroniek opgetekend op basis van andere, uitgebreidere, aantekeningen. Een oud krantenartikel vertelt hier ook over. Daarin zouden uitgebreider persoonlijke aantekeningen gezet zijn. Het heeft er alle schijn van dat deze aantekeningen de basis zijn geweest van het boek ‘In de schaduw der Molenwieken’. Jammer dat deze uitgebreidere aantekeningen spoorloos zijn. Kölkers oproep om familiegeschriften te behouden zal mevr. Raggers uit het hart gegrepen zijn. Bij Ambacht&Gereedschap werd de eerste transcriptie van het handschrift gemaakt. Maar omdat het handschrift meer bevat dan molenmakerswerk (tenslotte was Van de Zaal ook timmerman en komen zaken als de kerk, woningen, de school enz. ook aan bod) paste het beter om in de eigen regio een uitgave te realiseren. Zo kwam het manuscript bij Oud Lisse en vervolgens bij Bert Kölker. Wethouder Arie de Roon roemde het monnikenwerk dat verricht is om deze fraaie uitgave tot stand te brengen. Maar ook de durf van Oud Lisse om zo’n project aan te pakken. De uitgave was natuurlijk niet mogelijk geweest zonder de hulp van de in het boek genoemde sponsors. Wim Bosch heeft hiervoor de zolen uit | zijn schoenen gelopen. Maar dat had wel als resultaat dat er een betaalbare prijs voor dit schitterende boek gerekend kan worden. Het boek zal in de winkel te koop zijn voor €17,50. Onze leden wordt het boek voor de speciale prijs van €15,-.

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

Kroniek van van der Zaal

Cornelis van der Zaal, timmerman en molenmaker maakte een compleet overzicht van alle 22 molens, die hij had gebouwd of er werkzaamheden aan had verricht

Nieuwsflits

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 2, april 2012

Cornelis van der Zaal, timmerman en molenmaker in Lisse maakte in 1838 aan het einde van zijn leven een compleet overzicht (kroniek) voor zijn zoon van de door hem verrichte werkzaamheden aan alle (ca. 22!) door hem gebouwde en/of onderhouden molens in Lisse, Hillegom, Sassenheim, Noordwijkerhout en Voorhout. Cornelis was lid van een zeer bekende molenmakers familie uit Lisse die aan het Vierkant woonde. Zijn woning (Heereweg 225) is nu een gemeentelijk monument. In zijn voormalige werkplaats achter zijn pand is nu het Museum de Zwarte Tulp gevestigd.

Dit unieke manuscript dat de Vereniging Oud Lisse in 2007 ter transcriptie om het als boek uit te geven, werd aangereikt door een nazaat van Cornelis (mevr.P. Raggers – van der Zaal) is van belang voor de regionale historie!

Ons zeer actieve lid dr. A. J. (Bert) Kölker, gepensioneerd archief inspecteur van de Prov. Noord Holland en voormalig bestuurslid van de vereniging “De Hollandse Molen”, heeft de transcriptie en bewerking in november 2011 afgerond. Samen met de vormgever Ron Stolk en leden van de redactiecommissie van ons Nieuwsblad heeft Bert de kroniek voor de uitgave gereed gemaakt en voorzien van commentaar, inclusief een beschrijving van de geschiedenis van de 22 in de kroniek genoemde molens.

Om de drukkerskosten te dekken werden vanaf december 2011 veel fondsen en ook particulieren benaderd, waarvan velen al positief gereageerd hebben op ons donatie verzoek. Ook de Gemeente Lisse (commissie culturele zaken o.l.v. weth. Adri de Roon) heeft positief gereageerd op ons verzoek om subsidie, maar had eerder als voorwaarde gesteld om ook andere subsidiemogelijkheden te onderzoeken. Omdat diverse fondsen al positief hebben gereageerd op onze subsidie aanvragen, heeft de Vereniging nogmaals de Gemeente gevraagd om het nog resterende gat in de kosten te dichten. We hopen daar binnenkort uitsluitsel over te krijgen.  De Vereniging Oud Lisse hoopt namelijk dit voorjaar het boek te gaan drukken. Het boek omvat 213 pagina’s en is geïllustreerd met 105 oude prenten, foto’s en andere afbeeldingen. De verkoopprijs zal ongeveer 17,5 Euro gaan bedragen.

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

Kroniek van de Lisser timmerman en molenmaker Cornelis van der Zaal

Jan Pieter molenaar van de Lageveense molen deel 2

De Lageveense molen heeft een vlucht van 18.40 meter. Na de brand in 1890 is de molen herbouwd  door molenmakersbedrijf Melman uit Warmond. Dit artikel en het artikel in het vorige Nieuwsblad met veel informatie is gebaseerd op Molenwereld 2000-9-192. 

door Andries Veloo

NIEUWSBLAD Jaargang 11 nummer 1, januari 2012

JP in de Lageveense molen (foto Andries Veloo,21 maart2011

Zijn molen

De molen heeft een vlucht van 18,40 meter, de diameter van het scheprad is 4,02 meter en de schoepbreedte is 32 cm. Na de brand in 1890 is de molen herbouwd door molenmakersbedrijf wed. J.A. Melman te Warmond. Dezelfde molenmaker bouwde tegelijkertijd de Munnikenmolen te Leiderdorp. Het was kennelijk een groot molenmakersbedrijf, want ze bouwden twee nieuwe wipmolens in een jaar en hadden daarnaast ook nog het normale onderhoudswerk aan de bij hun in onderhoud zijnde molens. Bijzonder aan de Lageveense molen is het veelvuldig gebruik van Amerikaans grenenhout. Het tafelement is gedeeltelijk beton. Merkwaardig is, dat de beide schijfl open helemaal uitgevoerd zijn met schietstaven, dus in het bovenblad met ronde konische gaten, waarover een gesmede ring is geplaatst die aangeklemd wordt met gesmede vleugelmoerbouten. De staven kunnen dus gedraaid worden zonder het schijf uit elkaar te nemen. In het Zuid-Hollands Molenboek van 1961 is te zien dat de wieken nog stroomlijnneuzen volgens het systeem van A.J. Dekker heeft. In 1961 is er een nieuwe stalen buitenroede gestoken. Die kreeg toen fokken, waarschijnlijk zijn alle stroomlijnneuzen toen vervangen voor fokken. Toen in 1978 het molenmakersbedrijf De Gelder vanuit Valkenburg/Oegstgeest verhuisde naar Arkel in de Alblasserwaard, kwam de molen bij de fi rma Verbij in onderhoud. Bij de polderconcentratie van 1979 kwam de Lageveense molen in eigendom van het Hoogheemraadschap van Rijnland, district Middengeest. Voor de concentratie kreeg fi rma Verbij de eerste onderhoudsklus: het vernieuwen van de schepradkast en betonnen vloeren storten op de bestaande houten waterloop vloeren. Alle materialen en gereedschappen moesten over de trekvaart geroeid worden, daarna over het spoor gesjouwd (toen al zeer druk bereden) en daarna weer over de bermsloot geroeid worden, waarlijk niet ongevaarlijk.

Molenaars

De molenaars Leo Cozijn en zijn zoon Bart hebben zo jaren naar de molen gevaren, ze hadden dus gewoon twee roeiboten nodig. In het Keukenhofbos werd begin 1950 een gemetseld vijzelgemaaltje neergezet, dat alleen in noodgevallen werd gebruikt. In 1990 werd het gemaaltje gerenoveerd en er kwam een pomp in. De molen kwam toen buiten gebruik, waarna de molen werd overgedragen aan de Rijnlandse Molenstichting. De vergunning van de spoorwegen om over het spoor naar de molen te lopen werd toen ook opgeheven. Vader Leo Cozijn en zoon Bart zagen ervan af om als vrijwillig molenaar nog langer de Lageveense te malen. In 1995 vond een forse restauratie plaats. Dat betrof bijna het gehele bovenhuis. Jan Hoogenboom heeft er veel aan gewerkt. De molen stond uit zijn werk en als JP met de molen draaide kon hij vanuit het nieuw voor de molenaar getimmerde kamertje het onderschijf zien draaien door een rookglazen ruitje. Jan dacht: Ik zal JP eens ‘verrassen’, en plakte over de staven kalenderplaten van schaars geklede dames, een grap die door JP wel gewaardeerd werd. De molen staat op een hele mooie plek in de Lageveense polder. Er bevindt zich wel een bos op het ZW, maar verder is de biotoop redelijk. De vorige (beroeps)molenaar was Leo Cozijn uit een zeer oud molenaarsgeslacht. Deze Leo kwam begin jaren ‘30 als machinist op de schuin tegenover de Lageveense molen gelegen Hoogeveense molen. In deze molen dreef een motor het scheprad aan. De dorpstimmerman had de molen in onderhoud, ook de gaande werken. Volgens Leo, die een gezellige prater was, stond er geen kam op steek en viel er met de molen niet te malen. Leo zou Leo niet zijn, als hij bij het polderbestuur niet zou aandringen op herstel van de gaande werken om weer op wind te kunnen malen. De fi rma De Gelder kreeg opdracht de molen weer maalvaardig te maken, zodat Leo kon kiezen tussen op de motor, of op de wind te malen. Het werd dus overwegend windbemaling. Leo viste graag, had een tuinderij en een bloemkwekerij tussen de Leidsevaart en de spoorlijn. Door dreigend brandstoftekort tijdens de tweede wereldoorlog besloot het polderbestuur om de Hoogeveense molen in 1939 te voorzien van Dekkerwieken. Leo vond dat er niets ging boven Dekkerwieken. Ze kunnen best 160 enden gaan en zijn dan nog goed stil te zetten, met fokken lukt dat niet, vond hij. Leo kreeg steun van zoon Bart, die zich meer ging ontfermen over de Lageveense. Op 94-jarige leeftijd overleed Leo Cozijn op 30 januari 2000 (Zie Molenwereld 20009-192). Zoon Bart volgde zijn vader op als molenaarmachinist van de Hoogeveense polder. Zo maalt de molen voort.

 

Molens; Jan Pieter, molenaar van de Lageveense Molen (1)

Jan Pieter Molenaar was molenaar in de Lageveense Polder. Iedereen noemt hem JP. Hij is geboren op 3 maart 1931 in de Wategraafsmeer te Amsterdam. Vanaf 1995 was molenaar op de Lageveensepoldermolen.

door Andries Veloo

NIEUWSBLAD Jaargang 10 nummer 4, oktober 2011

Aan de Haarlemmertrekvaart staat in de gemeente Lisse de Lageveense molen. Met zijn rode bovenhuis is hij een echte blikvanger, ook voor de treinreizigers die hem vanaf korte afstand rijdend over de ‘oude lijn’, een van de eerste spoorwegen in Nederland passeren. Jan Pieter Molenaar heeft in het wereldje van de vrijwillige molenaars, en zeker in Rijnland, een bijzondere staat van dienst. ‘Iedereen’ kent hem.

Jan Pieter wordt door de Rijnlandse molenaars JP genoemd: vandaar dat we die naam in dit verslag ook maar aanhouden: JP dus. Hij is geboren op 3 maart 1931 in de Watergraafsmeer te Amsterdam. Zijn vader kwam uit Wormerveer en zijn moeder uit Benedenknijpe bij Heerenveen. Als kind zat JP op de Montessorischool en daarna volgde hij de H.B.S. Na de H.B.S. studeerde Jan Pieter medicijnen, daarna volgde de specialisatie chirurgie in het Weesperpleinziekenhuis te Amsterdam. De studie werd een tijd onderbroken, toen JP waarnam als huisarts te Vinkeveen voor een zieke collega. De specialisatie heeft JP alsnog afgemaakt; in 1964 te Dordrecht. Uiteindelijk werd JP chirurg in het Diaconessenziekenhuis te Leiden tot 1988. Jan Pieter heeft 3 zoons en een dochter en 10 kleinkinderen. Een zoon is verkeersvlieger bij de K.L.M., een andere zoon heeft eenadviesburo en de derde heeft ook medicijnen gestudeerd, zijn dochter is juriste in Leeuwarden.

Molens

Op molendag 1994 kwam JP kijken op De Hoop Doet Leven toen nog op de oude locatie te Rijnsburg bij Wim Waltman (ook bekend als Willem Bever). JP was altijd al geïnteresseerd in molens en toen Wim zei, dat er een opleiding tot vrijwillig molenaar bestond gaf JP zich direct op. Jan Pieter was een fanatiek (zee)zeiler, maar in 1980 kreeg hij rugproblemen. In 1972 was hij al aan een hernia geopereerd, in 1987 voor de tweede keer en in 1988 voor de derde keer. Na zijn laatste operatie heeft hij zijn boot verkocht, maar in 1990 kocht hij er samen met een oud-collega weer een tot 1994. Toen begon JP met de opleiding van het Gilde en wel bij Ruud Bax op de Hoogmadese Wip. In oktober 1995 slaagde JP op De Windhond te Woerden. Tijdens de opleiding maalde hij zelfstandig op de Oudenhofmolen te Oegstgeest en hij kwam ook vaak bij Philip Pijnnaken op molen De Put te Leiden. Als gediplomeerd molenaar kwam JP bij Piet Koger op korenmolen De Otter in Oterleek. Hij deed in 1996 de opleiding korenmolenaar. Daarna ging hij bijna een jaar naar Willem Roose op de Roode Leeuw te Gouda. Als fanatiek racefietser reed JP langs de Leidse aart bij Noordwijkerhout en zag over de vaart en het spoor de Lageveense molen staan, die toen in erg slechte staat verkeerde. Hij fietste een eind om en liep door de polder naar de molen en kreeg daarbij nog ruzie met een opzichter van Keukenhof, waartoe de polder behoort. JP informeerde bij Leen Vellekoop, toen nog de technische man van de Rijnlandse Molenstichting, om op de molen te mogen passen. Bart Kraan was eerder gevraagd om het erf wat bij te houden en de molen in de gaten te houden. JP kreeg de gevraagde toestemming. JP heeft de restauratie van de molen in 1995 helemaal meegemaakt. Later deed hij nog veel onderhoud aan de molen. Na het halen van het korenmolenaarsexamen ging hij bij Jan Lunenburg op korenmolen de Leeuw in Aalsmeer malen o.a met Ber Fort (nu molenaar op houtzaagmolen Bolwerksmolen te Deventer). In de plaats van Ber kwam Cees Hoogeveen naar De Leeuw. Samen met Cees is er heel wat gemalen, maar na een verschil van inzicht met het bestuur is JP vertrokken, niet lang daarna vertrok Cees Hoogeveen ook. In 2000 ging JP wonen op de Blauwe molen te Rijpwetering, een forse achtkante poldermolen; wel maalvaardig, maar helaas is de boezem afgedamd, omdat de kosten van onderhoud van de dijken te duur was.

Molenaar JP bij de Lageveense Molen
naast het spoor. foto Andries Veloo

Het peil in de voormalige boezem is nu ruim 20 cm lager dan Rijnlands boezem. Er is een overstort, maar met stevig malen komt het water te hoog en dat geeft dan problemen. Cees Hoogeveen ging naar de Lageveense en JP werd er tweede molenaar. In 2009 verhuisde JP naar Diemen en ging daar in een appartement wonen op 9 hoog, met uitzicht op het Usselmeer en het Amsterdam Rijnkanaal. Het appartemententcomplex heeft net als de Blauwe molen een blauwe kuip langs de dakrand.

Hoogeveen is nu al een paar jaar molenaar op de Hoop Doet Leven op de nieuwe locatie te Voorhout. Op de Lageveense molen is nu Rintje Jellema eerste molenaar en JP nog steeds tweede molenaar.

 

De polder

Frans Vena uit Aarlanderveen, molenmaker en molenaar van beroep heeft ontzettend veel kennis heeft van polders, molenaars en molens. Daar maak ik voor deze intervieuws dan ook dankbaar gebruik van. Hij heeft mij ook nu weer heel veel meegedeeld over de polder de molen en zijn molenaars. De Lageveense polder wordt begrensd ten NO door het Lisser Mallegat (de scheiding met polder Berg en Daal), de trekvaart (Leidse vaart) tot aan de Delfweg, inclusief de buitenplaats Keukenhof; aan de ZO-zijde begrensd door hoge gronden (binnenduinen), de Loosterweg en de Spekkenlaan, waarlangs de Duinsloot (boezemsloot) loopt. De polder heeft een oppervlakte van 200 ha. De inpoldering had plaats na een verzoek van eigenaars van landerijen tussen het Keukenduin, de trekvaart en het Mallegat in 1651. De molen maalde toen uit op de trekvaart. Toen er in 1842 een spoorlijn werd aangelegd door de Hollandsche Uzeren Spoorweg Maatschappij iets ten oosten van de trekvaart, precies over de plaats waar de molen stond, is de molen verplaatst. Er werd een bermsloot gegraven, waarop de molen uit ging malen en deze werd met een duiker onder het spoor door verbonden met de trekvaart. De bermsloot zou bij de Delfweg uitmonden in de trekvaart en in het Z-W in het Lisser Gat.

Wordt Vervolgd