Berichten

Oorlogsheld Bastiaan Romeijn verdient meer aandacht

Sporen van vroeger (Lissernieuws)                                                               

27 april 2021

door Nico Groen

 Op 12 mei 1944 werd Bastiaan Romeijn gearresteerd voor zijn betrokkenheid bij de overval op het Lissese bevolkingsregister in februari van dat jaar. Gemeenteambtenaar W.L. Döll en gemeentesecretaris J.C. de Haan waren al eerder gearresteerd. Alle 3 werden overgebracht naar een concentratiekamp. Zij overleden aan de gevolgen daarvan.  Als eerbewijs kregen Willem Döll en Jan de Haan  een straatnaam toegewezen. Bastiaan Romeijn echter (nog) niet.

 

Het is belangrijk dat Bastiaan Romeijn niet in de vergetelheid raakt en dat er een tastbare herinnering komt. Een straatnaam is niet zo makkelijk omdat er al een straat vernoemd is naar wethouder Romijn,  medeoprichter en  eerste voorzitter van woningbouwvereniging Gezinsbelang. Andere mogelijkheden om Bastiaan Romeijn te eren zijn een plein, park of gebouw naar hem te vernoemen, een monument c.q. plaquette  oprichten of iets dergelijks.

Bastiaan was sinds zijn aanstelling in Lisse in juli 1940 wat werd genoemd een ‘goede’ politieman. Veel Lissese jongeren zijn door hem gewaarschuwd bij komende razzia’s of arrestaties. Hij zou dan geroepen hebben: “Jongens, allemaal opdonderen. Wegwezen, want het gaat mis”. Hij was niet bij het verzet, maar opvallend waren zijn banden daarmee wel. Daarom stond hij op ‘voet van oorlog’ met zijn NSB-chef Warmenhoven.

Overval op het gemeentehuis

Op 15 februari 1944 stonden er in het donker een man of zes van de knokploeg Post uit Rijnsburg naast de muur van het gemeentehuis van Lisse. Op dat moment arriveerde er Willem Döll, die aanklopte. Nadat de deur werd geopend door een burgerwacht, overviel de knokploeg de aanwezige ambtenaren en bewakers. Iedereen werd vastgebonden. Daarna werd het bevolkingsregister gestolen en verbrand in de stookketel van de St. Josephschool naast het gemeentehuis. Al gauw werden Döll en De Haan gearresteerd wegens vermeende medeplichtigheid. De SD vermoedde dat het doorgestoken kaart was, omdat Döll te laat was en precies op dat moment aan de deur klopte. Wachtmeester Bastiaan Romeijn werd volgens afspraak tijdens de overval neergeslagen met een gummistok om zijn medeplichtigheid te maskeren. En dat werd zo grondig gedaan dat hij ernstig gewond aan zijn hoofd was. Hij was maandenlang ziek thuis.

Bastiaan moet ervan overtuigd zijn geweest dat hij de dans kon ontspringen. Hij meldde zich in mei 1944 weer voor actieve dienst. Het staat niet vast wie hem heeft verraden, maar de familie is er altijd van uitgegaan dat dat zijn voormalige chef Warmenhoven moet zijn geweest. Warmenhoven nam hem mee naar Rotterdam. Van daaruit werd hij eerst naar Vught gebracht om op 5 september 1944 op transport te gaan naar Duitsland. Hij werd naar het concentratiekamp Sachsenhausen gebracht en van daaruit te werk gesteld in Hamburg-Hammerbrook. Hij is daar overleden door honger, uitputting en dysenterie.

Bovenstaande verhaal over de overval op het gemeentehuis en de lotgevallen van Bastiaan Romeijn, Willem Döll en Jan de Haan staan in het boekje ‘Wat toch een tijd’ van Ed Olivier. Dit boekje is te leen bij de bibliotheek van Lisse en voor leden bij de Cultuur-Historisch Vereniging “Oud Lisse”. Dit boek hoort eigenlijk iedere Lisser te lezen of in bezit te hebben om de herinneringen aan de tweede wereldoorlog levend te houden.

Foto: Het boekje ‘Wat toch een tijd’ van Ed Olivier met info over alle 60 oorlogsslachtoffers in Lisse.

 

Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse”

Info@oudlisse.nl

Brug vernoemd naar Lissenaar Willem Meijwaard

De Brabantse gemeente Oirschot heeft een nieuwe brug o.a. vernoemd naar de Lissese oorlogsstrijder Willem Meijwaard en daar de naam Stönner-Meijwaardbrug aan gegeven. Hij kwam daar om het leven.

Nieuwsflits

Jaargang 20 nummer 2, 2021

De Brabantse gemeente Oirschot heeft een nieuwe brug o.a. vernoemd naar de Lissese oorlogsstrijder Willem Meijwaard en daar de naam Stönner-Meijwaardbrug aan gegeven. De naam Stönner-Meijwaardbrug herinnert aan twee leden van de legendarische Prinses Irene Brigade: Rinus Stönner en Willem Meijwaard, die in oktober 1944 bij de bevrijding van Oirschot om het leven kwamen door Duitse beschietingen. Willem Meijwaard (1918) groeide op in Lisse aan de Stationsweg, in een armzalig huizenblokje dat toen bekend stond als ‘De Steeg’. Hij was de oudste van de negen kinderen van zijn ouders. Volgens zijn broers en zussen was hij een vrolijke jongen op wie de armoedige omstandigheden in die tijd geen vat leken te hebben. Willem wilde gaan werken bij de politie. In 1938 tekende hij voor zes jaar bij het Korps Mariniers in Rotterdam en een jaar later werd hij uitgezonden naar Curaçao. Door de bezetting was er geen contact met Nederland mogelijk. Alleen het overlijdensbericht van zijn vader bereikte Willem Meijwaard via het Rode Kruis in 1942. Met de Prinses Irene Brigade kwam hij in 1944 weer terug naar Europa om samen met de geallieerden mee te vechten tegen de Duitse bezetter. De jonge marinier rukte met de Prinses Irene Brigade via Frankrijk en België op naar het front dat in Nederland kwam te liggen. Bij gevechten rond Eindhoven ging het mis. Willems moeder dacht toen nog dat haar zoon veilig aanwezig was op Curaçao en hoorde pas na de bevrijding in 1945 dat Willem bij de bevrijding van Oirschot op 26-jarige leeftijd was gesneuveld.De Stönner-Meijwaardbrug is een fiets- en wandelbrug over het Wilhelminakanaal in Oirschot, onderdeel van een groene verbinding van 14 kilometer tussen Eindhoven en Oirschot.

Bron:

Artikel van Ed Olivier in het Leidsch Dagblad

Willem Meijwaard

Pareltje met een Surinaamse glans

‘Ik ben ooggetuige geweest van de jammertooneelen door den al vernielende oorlog van 1812 en 1813 veroorzaakt’. Andries van Hasselaar schreef deze regels in zijn huis aan de Lisser Straatweg, nu de Heereweg. Als chirurgijn ging hij mee naar Rusland met het leger van Napoleon, maar wat hij daar aan menselijke ellende zag, was een ‘beuzeling’ bij wat hij aantrof in de leprozenkolonie Batavia in Suriname.

door Ria Grimbergen

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 4, 2020

Andries van Hasselaar, vroedmeester, chirurgijn en heelmeester in Lisse, werd op 23 december 1782 in Amsterdam geboren als zoon van Jan van Hasselaar en Catharina Sophia Cardoes. Over het beroep van zijn vader tasten we in het duister. Had deze tot de stedelijke elite behoord, dan had Andries aan een universiteit medicijnen gestudeerd. Hij was ‘medisch doctor’ geweest en had de interne geneeskunde beoefend. Nu kreeg hij zijn opleiding van de Amsterdamse stadschirurgijn Hendrik Benraad. Hij was bevoegd breuken te zetten, wonden te verzorgen, operaties uit te voeren en bevallingen te begeleiden. Andries wordt volwassen in de woelige jaren van de Bataafse Republiek. De patriotten hebben de macht en de republiek is een zusterstaat van Frankrijk. In 1804 treedt hij in dienst van de marine als chirurgijn tweede klasse, een baan die hem de officiersrang oplevert. 24 februari 1804 zeilt de 22-jarige weg met de ‘flottielje van Vlissingen’, een konvooi van Bataafse oorlogsschepen dat Napoleon zou helpen bij een invasie van Engeland. (De Fransen zagen later af van dit aanvalsplan en kozen voor een economische blokkade van de Engelsen.)
De flottielje zeilt langs de Franse kust en in Andries’ officiersstamboek staat aangetekend dat hij betrokken was bij
gevechten met de Engelse vloot op 16 mei bij Knokke/Heist en een jaar daarna in juni 1805 bij twee schermutselingen met de Engelse zeemacht. In 1806 maakt hij op de schoener  De Staghouwer een gevecht mee met twee Engelse brikken. In datzelfde jaar kroont Napoleon zijn broer Lodewijk tot koning van Holland. Andries krijgt in 1807 een aanstelling als chirurg derde klasse aan de hospitaal- en velddienst van de Hollandse armee. In 1808 wordt hij bij de kust van Walcheren ingekwartierd.

1805 – E. Hoogerheijden – Flottielje van de Bataafse Republiek in de
haven van Vlissingen – Collectie Scheepvaart Museum, Amsterdam

Hollanders en Fransen verwachten een invasie van de Engelsen bij Walcheren, die via de Scheldemond Antwerpen willen bereiken. De legers van de kleine keizer vechten tegen de Engelsen in Spanje en Portugal, tegen de Oostenrijkers in Noord-Italië en Oostenrijk. De Engelsen ruiken hun kans de Franse marine in Antwerpen een slag toe te brengen. Ze zetten met een grote vloot meer dan veertigduizend soldaten over op Walcherse bodem. Op 13 augustus 1809 bombarderen de Engelsen Vlissingen. De Fransen slagen erin troepen over te brengen naar de forten langs de Schelde en de Engelsen geven hun plan Antwerpen te bezetten op. Ze trekken zich terug op Walcheren waar 40% van de soldaten wordt getroffen door de Walcherse of Zeeuwse koorts, een soort malaria veroorzaakt door een mug die zich graag in brak water ophoudt. Al verzwakt door de Walcherse koorts sterven vierduizend soldaten aan vlektyfus en dysenterie, terwijl 11.000 mannen na zes maanden nog als ziek te boek staan. Dezelfde ramp treft ook het Hollandse en Franse leger. De zieken worden overgebracht naar de hospitalen in Gent en Brugge en als die de stroom niet meer kunnen verwerken naar andere steden, waaronder Amiens. ‘1809 tegen de Engelschen in Zeeland’ staat er in Andries’ stamboek.
We vinden Andries terug in Amsterdam in 1810. Hij gaat dan in ondertrouw met Maria Roos op 8 juni. De bruid is evenals de bruidegom rooms katholiek. Een paar maanden eerder, op 16 maart 1810, ontbond Napoleon het koninkrijk Holland en lijfde het in bij het eerste Franse keizerrijk.

Daarmee kwam Van Hasselaar door incorporatie als chirurgijn ‘sous aide’ bij het 125ste regiment van de Franse infanterie van linie en was hij overgegaan in dienst van de Fransen. Mogelijk is hij met zijn Maria en hun in 1811 in Leiden geboren dochtertje Maria Catharina naar Amiens vertrokken om daar de vele zieken en gewonden te verzorgen. In Amiens wordt op nieuwjaarsdag 1812 een tweede meisje geboren, Maria Dominique. Op 22 oktober 1812 wordt Andries ingeschreven bij de 31ste divisie 11 corps d’armee als chirurgijn aide majoor en hij zal hier bijna anderhalf jaar dienen. ‘1812 tegen Rusland’ en ‘1813 tegen de geallieerden’ staat in zijn stamboek. De geallieerden zijn de Engelsen, Russen, Pruisen, Zweden en Oostenrijkers die Napoleon bevechten. In hetzelfde jaar 1813 zet de prins van Oranje, de latere koning Willem I, voet op Nederlandse bodem. In januari 1814 wordt in Pruisen de Infanterie van linie nr. 9 opgericht voor Hollandse militairen die in Franse dienst zijn geweest. Uit zijn stamboek weten we dat Andries van Hasselaar een van hen was. Na zijn dienst gedaan te hebben in eerst het Bataafse leger en vervolgens het napoleontische, dient hij vanaf 14 april 1814 Oranje als chirurgijn tweede klasse en is aanwezig bij de blokkade van Delfzijl, de laatste stuiptrekking van het Franse leger in Nederland. Nu staat hij gewonde Nederlandse soldaten bij. 16 december 1814 gaat hij over naar het bataljon West Indische Jagers no. 11. De koloniën in Oost- en West-Indië zijn na jaren aan de Engelsen te zijn geweest, weer aan Nederland toegewezen. Voor de koloniën in de West worden twee bataljons West Indische Jagers opgericht en Andries van Hasselaar meldt zich hiervoor aan. Op 19 februari 1815 bevalt Maria van Hasselaar-Roos in Brielle van een derde dochter, die zeer jong zal zijn overleden, Maria Louisa Henrietta. De vader is dan 31 jaar. Maar voordat het gezin in de West een nieuw leven kan opbouwen, weet Napoleon op 26 februari te ontsnappen van Elba, het eiland waarnaar hij was verbannen.

De ‘Honderd Dagen’ van Napoleon kregen hun apotheose bij de Slag van Waterloo, waar hij definitief werd verslagen. De militairen van de bataljons West Indische Jagers werden opgeroepen te vechten. Als chirurgijn 2e klasse verzorgt Andries van Hasselaar de gewonden van deze veldslag tussen de geallieerde legers en de Franse Armée. Twee jaar later krijgt hij hiervoor als beloning een geldbedrag uitgekeerd, de Waterloo gratificatie. In zijn geval bedroeg die f 393,95½, de beloning voor subalterne officieren (Stadsarchief Amsterdam, deel 720, periode 1817-1818, nr. 2847).
Tijdens de oorlogen in Europa waren de koloniën in handen gekomen van de Engelsen. Zij voerden van 1799-1802 en van 1804-1816 het bewind over Suriname. In februari 1816 kwam de nieuwe gouverneur-generaal Willem van Panhuys per schip aan in Paramaribo, evenals chirurgijn Andries van Hasselaar. Van Panhuys nam op 26 februari het bestuur over van de Engelsen. Andries’ vrouw Maria Roos geeft op 23 juni 1816 in Paramaribo het leven aan Andries Anthonius van Hasselaar. In Suriname wordt het gezin vervolgens uitgebreid met Wilhelmina Henriëtta (Paramaribo 19-01-1818), kerstkindje Rosalie Ludovica Maria (25-12-1821) en Franciscus Gerardus Wilhelmus (Paramaribo 1-05-1824). Het in Leiden geboren dochtertje, de eerste Maria, overleed in 1823 op twaalfjarige leeftijd.
Het gezin zal zijn intrek hebben genomen in een van de fraaie officierswoningen bij Fort Zeelandia, een voormalig vestingwerk dat toen dienstdeed als kazerne en later als gevangenis. In de ‘Surinaamsche Staatsalmanak van 1816’ staat Van Hasselaar vermeld als een van de twee vroedmeesters in de kolonie en als chirurgijn tweede klasse van het bataljon jagers nr. 11. op het Fort Zeelandia.
(Het is de plek waar de tegenstanders van het regime van Desi Bouterse werden vermoord in december 1982. Nu is in dit oudste gebouw van Paramaribo het Suriname Museum gevestigd.) Gelegen aan de mond van de Suriname Rivier bood het fort de bewoners een panoramisch uitzicht over land en zee.
Op zeker moment zal Van Hasselaar gestopt zijn als chirurgijn bij het bataljon West Indische Jagers, mogelijk naar aanleiding van hevige onlusten tussen de jagers en een burgerwacht van kleurlingen begin november 1820. In de ‘Surinaamsche almanakken’ van 1827 en 1828 staat Van Hasselaar vermeld als Stadschirurgijn en in die van 1828 bovendien nog als lid van het Collegium Medicum, een groep chirurgijns, dokters en apothekers. Het is in deze laatste hoedanigheid dat hij de leprozenkolonie Batavia bezoekt. Tijdens zijn twaalfjarige verblijf in de kolonie had hij in zijn praktijk als ‘visitateur van lepreuzen’ veelvuldig kennis gemaakt met lepra, een toen ongeneeslijke, besmettelijke ziekte die in Europa al eeuwen niet meer voorkwam. Weten we nu dat door de leprabacterie lepra wordt overgebracht door vooral niezen en hoesten, Van Hasselaar legt de oorzaak bij ongeremd seksueel gedrag, ongezonde voeding en erfelijke factoren. Wijdverbreid bijgeloof bij alle bevolkingsgroepen in Suriname verergerde de situatie. Leprozen werden vanaf 1824 gedeporteerd naar de ver van Paramaribo afgelegen plaats Batavia. Een commissie van vier personen, onder wie Andries van Hasselaar, kreeg de opdracht de ongeveer driehonderd bewoners van de afgelegen leprozenkolonie te onderzoeken. Het gerucht ging dat velen van hen gezond waren en zich zo onttrokken aan hun slavenarbeid. Na de lopende patiënten te hebben onderzocht, werd men gebracht naar de hutten waar de ongelukkige bedlegerigen woonden, ‘voorwerpen van jammer en ellende’. Het is schrijft Van Hasselaar ‘onmogelijk zich een denkbeeld te maken van de monsters die wij daar aantroffen’. Het was ‘de grootste verwoesting in menschelijke lichamen’ die hij ooit zag en de stank was zo afgrijselijk dat commissieleden brakend wegliepen. De mensen die gezond leken, bleken toch aangetast door lepra en de commissie verklaarde tot algemene opluchting alle bewoners besmet. De terugtocht van Batavia naar Paramaribo werd een helletocht. Na een dag varen in de brandende zon, miste de commissie het schip dat hen terug zou brengen. ‘Deze nacht werd de angstvolste, die ik in mijn leven heb doorgebragt: ik heb tweemaal schipbreuk geleden, maar niet die aanhoudende angsten en schrikken uitgestaan, die zich hier, als het ware, op elkander hoopten’. Na de verschrikkingen van deze tocht kreeg Van Hasselaar een beroerte, raakte aan zijn rechterzijde verlamd, kon aanvankelijk zitten noch spreken en besloot met zijn gezin naar het moederland terug te keren.

Op 31 januari 1829 koopt hij in Lisse de chirurgijns- en apothekerswinkel van Caspar Hendrik Wolf of Wolff gelegen
aan de Straatweg in het dorp 112, een huis met tuin en boomgaard. Daar wordt op 4 februari 1829 zijn laatste kind geboren, een dochtertje dat de naam Angelique krijgt. Enigszins bekomen van alle emoties besluit Van Hasselaar na een paar rustige Lissese jaren de notities over lepra die hij in Suriname had gemaakt, te publiceren. Hij verontschuldigt zich ervoor dat er in zijn boek ‘gevoelige uitdrukkingen’ voorkomen, daarmee doelend op zijn observaties over het intense seksuele leven van de leprozen, de ‘wellustige driften’ en onbegrijpelijke ‘teeldrift’. Hij beroept zich op de vrijheid van drukpers en verklaart dat hij niets heeft te verliezen. Pensioen heeft hij niet en niemand verleent hem bijzondere gunstbewijzen. Hij leeft van de inkomsten uit zijn praktijk.

Deze advertentie leverde naast een praktijkopvolger ook een schoonzoon op.

Andries van Hasselaar overleed in Lisse op 55-jarige leeftijd op 13 maart 1838. 31 Maart plaatste zijn weduwe een advertentie in de ‘Opregte Haarlemsche Courant’ voor een opvolger. Thomas Nieuwenhuisen nam de praktijk over en trouwde met de oudste dochter Maria Dominique van Hasselaar. Van Hasselaar dacht destijds dat lepra en elefantiasis verwante ziekten waren. De oorzaak van lepra is echter een bacterie. De ziekteverwekkers van Elefantiasus of olifantsziekte zijn parasitaire wormen, overgebracht door de beet van een mug, die een ontstekingsreactie in de lymfevaten teweeg brengen. Van Hasselaars beschrijving van elefantiasis en lepra in Suriname verscheen in 1835 bij de Amsterdamse uitgever S. de Grebber. Van dit inmiddels zeldzame boekje van 98 pagina’s zijn slechts vier exemplaren aanwezig in Nederlandse bibliotheken. Zijn observaties over de oorzaken van lepra en het verloop van de ziekte werden opgenomen in negentiende-eeuwse geneeskundeboeken.

Dit ‘pareltje’ staat niet in de bibliotheek van de VOL, maar kan digitaal gelezen worden. Klik hier  via de volgende link: https://books.google.nl/books?vid=KBNL:UBA000016884&redir_esc=y.
Mocht u het in uw eigen kast hebben staan, Jos van Bourgondiën voegt het graag toe aan de mooie collectie boeken in de bibliotheek van de VOL.

Google Maps

MET DE VRIJHEID IN ZICHT

Je verheugt je al op de dag die er aan zit te komen. Dan slaat het noodlot toe. Willem Heemskerk werd vermoord door plunderende Wehrmachtsoldaten. Hij stierf een dag voor de afkondiging van de capitulatie. Een grote samenvatting wordt gegeven.  

door de redactie

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 4, 2020

Overval op de boerderij van Heemskerk

De oude Hoeve op Heereweg 443 met de ramen van de opkamer zonder luiken. Het inzetje toont het ingelijste portret van Willem met een
foto van het echtpaar Heemskerk en de bewaarde kogel in de lijst

Op de avond van twee mei, tegen half acht gaan twee gedeserteerde Wehrmachtsoldaten, waarschijnlijk ingelijfde soldaten uit Turkmenistan op strooptocht door De Engel. Op de fietsen die ze mogelijk eerder bij de ‘Sophiahoeve’ van Warmendam hebben gestolen. Ze kloppen aan bij de achterdeur van Van der Vlugt het eerste huis aan het laantje naar Heemskerk. Zij kunnen voorkomen dat de twee bij hun binnen komen. Daarna vervolgen de half bezopen mannen het laantje naar de boerderij van Willem Heemskerk. Die had in verband met de verduisteringsvoorschriften alle raamluiken gesloten. De opkamer had geen luiken, daar kon je bij door op het kelderluik te klimmen. Willem en zijn vrouw Jans hoorden gestommel rond de hoeve en Fikkie begon te blaffen. “Ga jij even kijken”, zegt hij tegen haar. “Als het Moffen zijn, laat ze dan maar hun gang gaan want alles zit goed dicht. Ze kunnen toch niet binnenkomen. Als ze wat kippen stelen, is dat het ergste niet”. De twee zijn om het huis gelopen en belanden op een gegeven moment aan de kant waar de opkamer is, waarin de twee ledikanten staan van Corrie en Nel de dochters van Heemskerk. De kleinste klom op de luiken van de kelder en kon toen met een geweerkolf het raam van de opkamer inslaan, waar hij eerst wild op had geklopt. Corrie: “Vlug ging ik mijn bed uit om vader te roepen, terwijl Nel in bed bleef ”. In de slaapkamer van vader en moeder was het glasgerinkel te horen, alsmede ‘t roepen om hulp. De kleine soldaat was door het kapotte raam naar binnengeklommen en stond aan het bed bij Nel met het geweer op haar gericht. Vader was in één sprong uit bed, na het gegil van de meisjes en rende naar hun slaapkamer. Hij brulde: “Weg jij… eruit met jou”. Het geweer werd op hem gericht en een kogel ging dwars door zijn buik en het hout. De kogel sloeg de kalk uit de muur van de kelder en ketste terug in het hout van de opkamertrap en de bedstee. Deze kogel werd later door zoon Hein terug gevonden en is altijd bewaard gebleven. Vader Willem stortte ter plekke neer. Moeder Jans, die achter hem stond, smeet Fikkie in de bedstee bij de zonen Kees en Piet, deed snel de deuren dicht en ging terug naar de voordeur om hulp te roepen. Bij de deur stond de langere tweede soldaat met het geweer op moeder gericht. Moeder haalde hem binnen en zei hem: “Kijk nou toch eens wat die andere soldaat heeft aangericht”. Die soldaat werd kwaad op die kleinere omdat hij geschoten had. De dochters Nel en Corrie mochten niet bij hun vader komen en werden met het geweer teruggeduwd. Oudste zoon (Jan) was inmiddels naar beneden gekomen en vluchtte naar buiten om hulp te gaan halen bij de buren. De twee soldaten kwamen achter hem aan, maar Jan wist zich te verschuilen in de sloot. De mannen vertrouwden het niet en vluchtten weg op de fiets richting Sassenheim. Die tronies van de twee Mongoolse soldaten zouden Nel en Corrie altijd bijblijven. De vlucht van die twee gaf de familie de gelegenheid om zich om hun vader te bekommeren. Piet, Kees en Siem kwamen van beneden naar boven en zagen hun vader liggen. Nel rende naar de zusters, pastoor De Groot en kapelaan Huibers om hulp te halen. De buren snelden naar Sassenheim en naar Lisse om een huisarts te halen. Leo Berbee kwam terug met dokter Dommisse uit Sassenheim, die meende niets te kunnen doen. Adriaan van der Vlugt kwam wat later met dokter Haase. De Ortskommandant van Lisse en hoofd politie Minck kwamen op de motor met zijspan. De laatste maakte na een onderzoek van de kalk in de kelder een politierapport op. De kogel kon hij niet vinden. Willem Heemskerk lag bloedend op de vloer, en werd met de komst van de dokters op bed gelegd. Dokter Haase uit Lisse kon alleen maar constateren dat hij levensgevaarlijk gewond was en dat hij bij vervoer naar het ziekenhuis (in Leiden) al snel onderweg zou overlijden. Er was niets meer wat men voor hem kon doen, de kogel had zijn buik doorzeefd. Willem stierf om kwart over één op 3 mei, de volgende dag werd de capitulatie afgekondigd. Eén
van de laatste zinnen van Willem Heemskerk luidde “Wat toch een tijd”. (Deze uitspraak werd later de titel van het boek dat Ed Olivier schreef ter herdenking aan de oorlogslachtoffers.) Hij riep na het aanroepen van zijn broers ook nog speciaal om Hein, daar maakte hij zich het meest zorgen om. Hij was 55 jaar. De bloemen op zijn graf waren deels dezelfde die gebruikt werden voor hun 25-jarige bruiloft die nog op zondag 29 april was gevierd.

Bronnen:
‘Een Bollendorp bezet’ 1990 van Herman van Amsterdam en Peter van der Voort. ‘Wat toch een tijd’ 2005 van Ed Olivier.

Op aangeven van Piet Heemskerk n.a.v. het verhaal in De Volkskrant.

Lees het hele verhaal op Tragedie in De Bollenstreek aan’ t eind van de 2de wereldoorlog.

 

BERICHT UIT HELLENDOORN: Leendert Albertus Boogerd

De Lisser Leenderd Albert Boogerd werd in de oorlog opgenomen het TBC Sanatorium ‘Krönnenzommer’ bij Hellendoorn. Op de dag dat Helledoorn bevrijd werd is hij overleden. De vraag is hoe.

door Deen Boogerd

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 4, 2020

Dorpsfiguur, een rare man met vreemde gewoonte  er werd ook wel eens de gek met hem gestoken. Plotseling was hij niet meer in Lisse.

Leendert Albertus Boogerd woonde in de huisjes bij De Heul aan de Kanaalstraat. Hij werkte bij de gemeente als vuilophaler en stratenveger. Een verteller met een dikke duim, Leendert gaf wat trompetles in het voortraject van “Trou Moet Blijcken”. Op een gegeven moment ging het bergafwaarts, men zag hem dan ook steeds verder afglijden. Hij riep zeer opmerkelijke dingen bv. als hij de kerk in kwam liet hij de andere kerkgangers steevast weten dat hij er was. “Lang Leven De Bolsjewieken” klonk het dan door de kerkzaal. Waar hij precies op doelde? We weten het niet. Al straatvegend liet hij een andere vreemde spreuk luid en duidelijk horen: “HOP HOP HOERA ORANJE ROGGEL”. Deze gevleugelde woorden riep hij ook in de vroege oorlogstijd. Hij werd  ook wel gewaarschuwd “pas nou op Leendert anders gebeurt er nog wat naars met je”. Het mocht niet baten. Plotseling was hij uit het straatbeeld. Had de gemeente er voor gezorgd dat hij opgenomen werd in het TBC Sanatorium ‘Krönnenzommer’ bij Hellendoorn? Mooie gebouwen met prachtige tuinen, in de bossen, goed voor Leendert! Prima verzorging, frisse lucht, helemaal geen rare dingen, hartstikke fijn hier! Dat fijne werd minder naarmate het eind van de oorlog naderde. Een deel van ‘Krönnenzommer’ werd tegen het eind van de oorlog geconfisqueerd door de Duitsers. Voor ondermeer de vluchtleiding van de V2 lanceerinstallatie die vlak bij het sanatorium was gestationeerd. Hellendoorn werd op 10 april 1945 bevrijd. Een bericht uit Hellendoorn laat zien dat die zelfde dag Leendert zijn laatste adem uitblies. Dat roept vragen op! Bij de Hellendoornse heemkundekring is men bezig om antwoorden te zoeken. Ook zij hebben last van Coronaregels die het zoeken in archieven bemoeilijken. Daar komt bij, dat net als in Lisse er veel burgerlijke gegevens zijn vernietigd tijdens de bezetting om mensen veilig te stellen. Was Leendert net als nog wat andere burgers omgekomen door geallieerd vuur? Was hij opgenomen en na genezing daar gebleven? Er is een gerucht dat
er een ‘Boogaard’ als chauffeur dienst deed tussen het sanatorium en het dorp. Hoe heeft Maria Alida van der Riet, de dame die het overlijden kwam aangeven, Leendert aangetroffen? Zou Leendert nog net de uniformen van de bevrijders hebben kunnen zien? Hopelijk komen er toch nog antwoorden op onze vragen. We wachten op
bericht uit Hellendoorn!

 

Leenderd Boogerd

Kleine kroniek van Lisse, 1940 tot en met 1949

Sporen van vroeger   (LisserNieuws)                                               

24 november 2020

door Nico Groen

De ‘Kleine kroniek van Lisse’ deel 5 is onlangs uitgekomen. Het is geschreven door Arie in ’t Veld. Het eerste exemplaar is op het gemeentehuis in Lisse persoonlijk uitgereikt aan wethouder Jeanet van der Laan: “Het is mooi dat dit vijfde deel van de reeks van kleine kronieken dit jaar is uitgekomen, nu het 75 jaar geleden is dat Nederland bevrijd werd”. Dit boek is voor € 12,95 te koop bij Grimbergen Boeken. Een leuk sinterklaas- of kerstcadeau.

 

Arie is heel intensief bezig geweest met dit historisch boekje, dat hem dagenlang spitten kostte in de gemeentelijke archieven, waarbij veel informatie over de oorlogsjaren en de jaren daarna naar boven kwam. Redactioneel is meegelezen door Adrie de Roon, Chris Balkenende en Koos van der Zwet. Op de voorkant van het boekje prijkt de afbeelding van de toenmalige burgemeester Van Rijckevorsel, die in de oorlog ondergedoken is geweest bij de katholieke broeders in De Engel. Na de overhandiging aan Van der Laan vertelde de wethouder dat ze zeer blij is dat dit boekje nog op de valreep van 75 jaar bevrijding is uitgekomen. Op haar vraag welke zaken hij het meest opmerkelijk vond in die jaren, antwoordde Arie dat de toenmalige concurrentiestrijd tussen Keukenhof en de Flora tentoonstelling in Heemstede hem intrigeerde en ook de komst van het ondergrondse urinoir op ’t Vierkant, waar alleen maar mannen naar toe konden en vrouwen niet.

 

Tijdsbeeld van de jaren veertig

In dit deel van de ‘Kleine kroniek van Lisse’ is getracht een tijdsdeel te schetsen.

De periode 1940 tot en met 1949 was een enerverende tijd, ook voor Lisse. De eerste vijf jaar werd natuurlijk gedomineerd door de oorlog. In het begin was er in de media, met name in Ons Weekblad weinig te merken van de oorlog, maar meer en meer werd dit blad gebruikt voor Duitse propaganda.

Ook in het dorpse leven ging aanvankelijk alles zoals het altijd ging, maar dan wel met een ‘lading’ Duitsers op diverse plekken in het dorp. Later werd het de bezetter ernst met allerlei maatregelen. De krant mocht niet meer verschijnen en er vonden in latere jaren razzia’s plaats, waardoor veel inwoners naar kampen werden afgevoerd en soms niet meer terugkwamen. Er kwam ook steeds meer verzet onder de bevolking.

 

Na de oorlog

In het boek is te lezen, dat Lisse na de oorlog de draad weer oppakte. De ondernemers gingen er weer vol tegenaan. De politiek vergaderde er weer duchtig op los. Ook de verenigingen trachtten de draad weer op te pakken, zij het moeizaam. In het boek wordt duidelijk dat er hard gewerkt werd aan het opzetten en uitbreiden van alle voorzieningen in een dorp waar het goed wonen was.

In deze editie van de ‘Kleine kroniek van Lisse’ wordt verslag gedaan van al die gebeurtenissen. Een mooi boek om eens rustig de geschiedenis van de jaren veertig te bestuderen.

De kaft van het boek ‘Kleine kroniek van Lisse, 1940 tot en met 1949’

 

PARELTJES vol vreugde en verdriet

In de bibliotheek van de VOL worden 3 boeken besproken in verband met 75 jaar bevrijding .Het nieuwe boek van Arie in’t Veld ‘Kroniek van Lisse’ over de jaren 1940-1949, Het boek Herman van Amsterdam en Peter van der Voort’ Een bollendorp bezet ‘en ‘Wat toch een tijd’ van Ed Olivier.

Door Ria Grimbergen

Nieuwsblad Jaargang 19 nummer 3, 2020

De bevolking in het westen van Nederland leed honger en kou in de laatste oorlogsmaanden. Vanaf september 1944 waren er geen voedseltransporten meer, de binnenvaart lag stil, de treinen reden niet langer. Gebrek aan voedsel en gebrek aan brandstof en dat met een januariweek met een temperatuur van -20 graden. Zelfs in een plattelandsgemeente als Lisse was een gaarkeuken. Na deze donkere periode volgde na de Duitse capitulatie ook hier een massale uitbarsting van vreugde.

Een bollendorp bezet

In dit jubileumbevrijdingsjaar 2020 verscheen van Nieuwsblad-redacteur Arie in ’t Veld een nieuw boek over de periode 1940-1949, waarin ook de bevrijding en de wederopbouw worden behandeld. Eerder al besteedden Herman van Amsterdam en Peter van der Voort aandacht aan de laatste oorlogsdagen en de feestvreugde na de capitulatie in ‘Een bollendorp bezet’. Ed Olivier belichtte in ‘Wat toch een tijd’ de schaduwkant van de bevrijding.

Zo luidde het refrein van een lied, dat speciaal geschreven werd voor de schooljeugd van Lisse. Het vers staat in ‘Een bollendorp bezet, Lisse ’40-‘45’, verschenen in 1990, vijftig jaar na het begin van de Tweede Wereldoorlog. Het boek werd uitgegeven in eigen beheer. Schrijver Van Amsterdam benadrukt in zijn voorwoord dat hij niet alleen de narigheid beschrijft, maar ook de humoristische kanten wil belichten. De samenstellers ploegden door veel oude fotoalbums van Lissers en slaagden erin onbekend fotomateriaal boven tafel te krijgen. Daaronder zijn vrolijke foto’s van de bevrijdingsfeesten met optochten vol verklede mensen. (Mooie filmopnamen hiervan werden overigens door Simon van Dijk op YouTube gezet.) Dansleraar Koot liet de Lissers zien hoe de hoki-poki gedanst moest worden en een sliert feestvierenden hoste vervolgens in een lange polonaise door het dorp. Van Amsterdam besteedt in het boek veel aandacht aan de rol van dierenarts en verzetsman  J. Kraak in die eerste bevrijdingsdagen. Kraak was in Lisse afdelingshoofd van de BS, de Binnenlandse Strijdkrachten, en slaagde erin de wapens in bezit te krijgen van de zwaarbewapende, in het dorp aanwezige Duitse militairen. Op 6 mei begonnen de zuiveringen. Op een lijst van commandant Kraak stonden 51 foute Lissers. Deze NSB’ers en collaborateurs werden opgepakt en geïnterneerd in de school in de Schoolstraat. Het kaalscheren van meisjes en vrouwen die omgang hadden met een Duitser, vond plaats buiten de verantwoordelijkheid van de BS. In welke mate dit in Lisse voorviel, is niet duidelijk. Ed Olivier heeft het over één geval. Van Amsterdam schrijft over een vrouw die het slachtoffer werd van wraakzuchtige bewoners van de Julianastraat. Hij plaatst een foto van een vrouw die wordt kaalgeknipt op de speelplaats van de gereformeerde school in de Schoolstraat. De begeleidende tekst suggereert dat het om meerdere vrouwen gaat.

Kroniek van Lisse

Uit het dagboek van Henk van Ruiten, waaruit Arie in ’t Veld citeert, is sprake van het kaalknippen van ‘moffenmeiden’ op het plein in de Schoolstraat. De drukinkt van de ‘Kleine kroniek van Lisse, 1940 tot en met 1949’ van Arie in ’t Veld is nog maar net droog. Onlangs verscheen zijn in opdracht van de gemeente Lisse geschreven boek. De auteur schrijft in zijn voorwoord dat hij de oorlogsjaren niet overslaat, maar dat de lezer zich daarover voldoende kan informeren via de boeken van Ed Olivier en Herman van Amsterdam. In ’t Veld gaat liever dieper in op de naoorlogse periode van opbouw en nieuwe initiatieven, zoals de aanzet tot de bloemententoonstelling Keukenhof en het eerste
corso. Op de cover van zijn boek prijkt dan ook een van de eerste corsowagens, een walvis. De walvisvaarder Willem Barendsz was tot groot enthousiasme van de bevolking in 1946 op jacht gegaan naar vet en traan, waaraan grote behoefte was. Een grote foto van burgemeester Van Rijckevorsel, die Lisse door de benarde jaren leidde, domineert de bedrukte band. Het verenigingsleven in Lisse zakte volgens de ‘Kleine kroniek’ tijdens de oorlogsjaren in. De muziek- en zangverenigingen worstelden met de eisen van de Kultuurkamer. De leden van de R.K.-muziekvereniging Adolf Kolping gingen in tegen de wens van hun dirigent, die zich wilde aansluiten bij het gehate instituut van de bezetter, en borgen hun muziekinstrumenten op. Na de teloorgang van Adolf Kolping kwam na de bevrijding de wederopstanding als Canite Tuba onder de leiding van tandarts Simonis. Evenals de muzikanten van Adolf Kolping weigerden de musici van de harmonie Trou Moet Blijcken te voldoen aan de eisen van de Kultuurkamer. Voor de bevrijdingsfeesten haalden ze hun instrumenten weer tevoorschijn en daarna oogstten ze met TMB weer successen. De Christelijke Zangvereniging Excelsior staakte om dezelfde reden de opvoeringen en nam na de oorlog de draad weer op.

Wat toch een tijd

Veel aandacht ook voor de buurtverenigingen die na de bevrijding in Lisse werden opgericht en die op één uitzondering na maar kort hebben bestaan. In die eerste bevrijdingsroes werden straten versierd en optochten gehouden door o.a. de buurtverenigingen Lisse Noord, Juliana, Irene, Klein Lisse in De Engel en Wilhelmina. Buurtvereniging Wilhelmina werd officieel opgericht op 27 juli 1945 en bestaat nu nog. Diep verdriet treffen we aan in ‘Wat toch een tijd’, verschenen in 2005, zestig jaar na de bevrijding. Dit boek schreef Ed Olivier ter herinnering aan de Lissese oorlogsslachtoffers. Initiatiefnemer hiervoor was Arno van Doorn. Het boek werd verkocht in de boekhandel en daarnaast geschonken aan leerlingen van de basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs in Lisse. Het boek ontleent zijn titel aan de laatste woorden van Willem Heemskerk, drie dagen voor de bevrijding neergeschoten op zijn boerderij in De Engel. Over deze dramatische gebeurtenis verhaalde zijn zoon Piet dit jaar in de Volkskrant. Het is een
boek vol verhalen over geliefden op wie na de bevrijding vergeefs werd gewacht, zoals op de jonge Anton van den Wijngaard die als tewerkgestelde omkwam bij een bombardement op Hamburg. Of op Jan, de zoon van huisarts De Graaf, die clandestien naar de radio luisterde en erop rekende niet verraden te worden omdat geen ‘Lissenaar een andere Lissenaar’ zou verraden. Hij en zijn vriend en ‘mededader’ Henk Wesselo kwamen beiden om in concentratiekamp Neuengamme. Over het lot van Jan kreeg zijn familie op 23 augustus 1945 bericht. De dood van Henk Wesselo werd pas op 13 september bevestigd.
Ambtenaar Jaap Döll, die persoonsbewijzen vervalste en mensen clandes tien inschreef in het bevolkingsregister, was betrokken bij de overval op het gemeentehuis door de verzetsgroep Post op 15 februari 1944. Dölls betrokkenheid kon niet bewezen worden, maar hij werd aangeklaagd vanwege een vervalst persoonsbewijs voor een joods meisje. Al kort na de bevrijding kwamen de berichten dat hij was omgekomen in het concentratiekamp Rathenow, een vrouw en twee peuters achterlatend. De bevestiging van het Rode Kruis liet tot 17 juni 1946 op zich wachten. Een tweede betrokkene bij de overval was wachtmeester Bastiaan Romeijn, evenals Döll een man in de kracht van zijn leven. Hij werd op 12 mei 1944 gearresteerd. Zijn jonge vrouw en baby Bas van acht maanden zou hij nooit meer zien. Hij overleed in een buitenkamp van het concentratiekamp Neuengamme. Na de bevrijding ging het gerucht dat hij nog in leven was. Zijn dood werd pas in augustus 1946 bevestigd. Voor de familieleden van de omgekomen Lissers had de bevrijding een bittere bijsmaak. Op de bedrukte band van ‘Wat toch een tijd’ staat terecht met recht een foto van een herdenking bij het ‘Monument voor de gevallenen’ en een inzet met daarop het voormalige monument dat stond in een perkje in de Bondstraat.

Lees en herlees deze drie parels over een van de belangrijkste perioden uit de geschiedenis van Lisse. Jos van Bourgondiën haalt ze graag voor u uit de kast van de bibliotheek van de VOL.

Het Volkskrant interview met Piet Heemskerk is te lezen op https://www.volkskrant.nl/kijkverder/mijnbevrijding/v/de-kogel-ging-dwars-door-mijn-vader-heenzo-de-muur-achter-hem-in/

 

Grote vreugde na de bevrijding

WE MOETEN ONS MAAR SCHIKKEN (oorlogstijd)

Naar aanleiding van 75 jaar bevrijding vertelt de 95-jarige Mien Witsenburg. Zij heeft haar hele leven in Lisse gewoond. Haar jeugd en haar herinneringen aan de oorlog en daarna worden weerggegeven.

door Liesbeth Brouwer

Jaargang 19 nummer 3, 2020

Deze coronatijd is voor iedereen lastig. We moeten ons schikken naar wat mogelijk is. De viering van 75 jaar vrijheid werd erdoor beperkt. Er zijn weinig ooggetuigen meer die over die 75 jaar en de tijd ervoor kunnen vertellen. Maar Mien Witsenburg, bijna 95 jaar geleden in Lissin oorlogstijde geboren, wil haar herinneringen wel met ons delen.

Ze woont al weer meer dan 20 jaar in haar appartement aan de Heereweg. Natuurlijk mankeer je, wanneer je bijna 95 bent, wel wat en die coronatijd maakt alles wel stiller. Toch blijft het bijzonder wanneer je op die leeftijd nog kunt vertellen dat je de week ervoor weer hebt gejeu-de-bould. Verhalen over vroeger worden graag gedeeld. Als kind woonde ze al aan de Heereweg. Maar dan een stukje zuidelijker, op nummer 207, waar nu Trattoria da Marco zit.

Bakkerij Witsenburg

Op warme dagen vielen de ijsjes van Witsenburg zeer in de smaak. Hier staat ijscoman Kees van Oeffelen zijn bijbaantje uit te oefenen ongeveer bij Kanaalstraat 7.
Foto Van Oeffelen

Vader was brood- en banketbakker en later ook ijsbereider. Van banketbakkersijs natuurlijk. Je had ijsjes van 2 en 3 cent en zelfs van een stuiver en nog duurder. Dan kreeg je echt een behoorlijke schep ijs op je bakje. Gewoon geschept met een grote eetlepel, een ijslepel kenden ze niet. Mien is de oudste dochter, ze heeft een oudere broer en na haar komen nog een zus en 3 broers. Tijdens de mobilisatie waren aan de overkant veel officieren ingekwartierd. Rats, kuch en bonen was er genoeg voor alle militairen die opgeroepen waren, maar ze wilden ook wel eens wat smakelijkers. Daar kon de bakkerij wel voor zorgen. Ze bakten voor een luttel bedrag kleine krentenbroodjes. Er was zelfs een militair uit het Noorden (van huis uit ook bakker) die in de bakkerij meehielp. Ook het ijs ging er bij de militairen goed in. Deze coronatijd is voor iedereen lastig. We moeten ons schikken naar wat mogelijk is. De viering van 75 jaar vrijheid werd erdoor beperkt. Er zijn weinig ooggetuigen meer die over die 75 jaar en de tijd ervoor kunnen vertellen. Maar Mien Witsenburg, bijna 95 jaar geleden in Lisse geboren, wil haar herinneringen wel met ons delen.

School
Mien ging naar de St. Agathaschool. Moeder Witsenburg vond het belangrijk dat de meisjes ook goed konden breien. Zelf breide ze ook veel. Wanneer de meisjes thuiskwamen uit school, al vanaf hun eerste schooldag, hadden ze eerst een brei-opdracht. 10 ribbels moesten er gebreid worden. Aan een werkje wat uiteindelijk een onderbroek voor een van de broertjes moest worden. Wanneer de 10 ribbels klaar waren werd het aan moeder getoond, die natelde of het klopte en weer met een draadje aangaf waar ze gebleven waren. Daarna pas mochten ze buiten gaan spelen. Lekker zullen die gebreide onderbroeken niet gezeten hebben, maar ook de broertjes moesten zich schikken.

Het gezin Witsenburg met Mien staande achteraan

Mien mocht de eerste klas van de ulo doen, maar daarna vond vader Witsenburg het genoeg. Ze moest maar naar de naaischool. Kon ze het werk van de huisnaaister overnemen. Er was best veel naaiwerk in een gezin met zes kinderen. De meisjes hadden meestal dezelfde jurk. Voordelig was het om uit een lap 2x hetzelfde patroon te knippen en dan was het ook nog zo dat zo’n jurk lang mee moest gaan, dus een dubbele zoom voor op de groei. Eerst is een nieuwe jurk alleen voor de zondag, het volgende jaar voor naar school, weer een jaar later mag je er mee buiten spelen en afgedragen wordt de jurk in huis. Zuinigheid met vlijt, bouwt huizen als kastelen, zegt men. Maar in de crisistijd was zuinigheid maar al te nodig. Na oud en nieuw had je de jaarlijkse uitverkoop en de eerste dag van de uitverkoop toog moeder Witsenburg met haar zuster naar Den Haag om daar haar slag te slaan. Mien moest dus naar de naaischool die in het St.Agathaklooster was. Boven de voordeur was het lokaal. Ze deed 2 jaar naaischool, maar ondertussen moest er thuis gewerkt worden. Toen haar zusje de 7e klas afgerond had moest ook zij van school. Thuis was werk genoeg. De hulp in de huishouding, de huisnaaister, allemaal kostenposten voor werk dat de meisjes ook konden doen. In die tijd werd er in hun gezin nog een enorm verschil gemaakt in de opleiding die de meisjes kregen en die de jongens mochten volgen. De broers mochten wel verder studeren. Meisjes waren voorbestemd voor het huishouden. Je moest je er maar in schikken. Daar kwam nog bij dat moeder vaak last had van een open been. Ze moest de klanten in de winkel helpen, maar had zelfs achter de toonbank een kruk staan waar ze haar been op kon leggen om die te ontzien. Staan is natuurlijk funest voor zo’n open wond. Op een dag zat Mien thuis voor het raam huiswerk te maken toen er opeens aan de overkant allemaal ingekwartierde officieren naar buiten kwamen rennen. Duitsland had aangevallen, Nederland was in oorlog. Zo’n moment dat het begin van de oorlog inluidde vergeet je nooit. We weten allemaal dat het een ongelijke strijd werd, op 15 mei volgde de capitulatie. ‘Nederland staakt den strijd’, kopten de kranten.

Oorlogstijd
Langzamerhand veranderden de omstandigheden. Om te voorkomen dat er schaarste zou ontstaan werd al snel het distributiesysteem verder uitgebreid. Dat systeem zou een eerlijker verdeling van goederen moeten geven. Het systeem dat iets “op de bon” was bestond al tijdens de mobilisatie, bijv. voor suiker. Distributiestamkaarten voor het bonnensysteem waren er dus al. Het zou ook hamsteren moeten voorkomen. Voor de bakkers gold het bonnensysteem vanaf juni 1940 voor brood. Voor banket volgde dat later. Voor de klanten was het wennen, dat gedoe met die zegels, maar voor Mien betekende het veel meer werk. In de winkel natuurlijk, maar ook bij de bestellingen voor het meel. Grossier Verduijn leverde het meel, maar ook daar gold zo’n verdeling. De vaste klanten van de bakkerij werden door de bakkersknecht, met zijn fiets met mand voorop, bezocht. Hij inde dan meteen de bonnen. Wekelijks afrekenen was gebruikelijk. Dat alles moest dan thuis gecontroleerd worden en hoorde bij de taken van Mien. Ze heeft wat bonnen geplakt!

Laatste oorlogsjaar
De oorlogstoestand werd steeds moeilijker, maar het laatste oorlogsjaar was echt dramatisch. Moeder wordt in de winkel een keer bedreigd en gesommeerd fietsen af te geven. Maar moeder komt oorspronkelijk uit Zeddam, vlak bij de Duitse grens en kan daardoor prima in het Duits van repliek dienen. “Ich ruf den Ortskommandant” en het loopt goed af. Wanneer Mien op een avond na spertijd even de straat op loopt komen er een paar militairen met hun vriendinnen aanlopen. Wilden ze indruk maken op die meiden? Feit is dat ze Mien achterna gaan, maar die rent het huis in en verdwijnt in het toilet. Wanneer de Duitsers haar aanwezige broer vragen weet die zogenaamd van niks. “Ze is het poortje uitgelopen”. Eigenlijk maar kleine ergernissen. Maar het wordt wel steeds dreigender. Miens broer moet onderduiken en als vanzelfsprekend neemt Mien zijn werk over. Dat bestaat uit illegale krantjes ophalen in Hillegom en ze dan weer verspreiden in Lisse. Het is een strenge winter en ze vertelt van de wandeling met zus en vriendinnen naar Hillegom. Zij even alleen naar een huis in het begin van Hillegom om de blaadjes op te halen. Diepe zakken in de rok voldoen daar prima voor. Dan weer terug naar de anderen en samen in de sneeuw weer terugwandelen naar Lisse. In Lisse volgt het distribueren, waarbij ook een huis is in de Veldhorststraat, naast een huis waar Duitse militairen verblijven. Niet ongevaarlijk, maar je deed het gewoon. Ondertussen kwam er gebrek aan van alles. Voor hout werd ’s nachts wel illegaal gekapt in het Keukenhofbos. Daar waren ook agenten bij betrokken, zoals de huisvriend van de familie, Tien L’Abée, die actief was in het verzet. De houtoogst werd wel naar de bakkerij gebracht om daar verzaagd te worden. De bakkerij was toch leeg omdat er inmiddels centraal gebakken werd. Elektriciteit hadden ze nog wel, want het gist voor alle bakkers werd bij hen in de ijskasten bewaard. Voedsel werd een enorm probleem. Gelukkig had vader contacten in de Haarlemmermeer waardoor er wat extra, weliswaar illegaal, meel was. Regelmatig kwamen er onbekenden uit de stad die op voedseltocht waren.
Eerst konden ze nog wel een half broodje krijgen, maar met het steeds toenemende aantal mensen dat langskwam was ook dat niet meer mogelijk. Zij kregen dan een boterham met bietenstroop. Nu was dat brood niet meer van beste kwaliteit. Er zat ook aardappel- en peulvruchtenmeel in. Het was heel donker, beetje zurig, brood, maar met de zoete bietenstroop toch wel te eten. Nog verbaast Mien zich over de jonge vrouw die op een dag ook zo’n snee brood met bietenstroop kreeg. Met een “vreet dat zelf maar”, gooide ze de boterham weg. “Dat doen we ook” kon Mien antwoorden. Het gezin Witsenburg at het brood met bietenstroop inderdaad zelf ook. Anderen hielp vader Witsenburg graag. Er waren er genoeg in de winkel die heel blij waren met zo’n snee met stroop.

Tijdens de mobilisatietijd was er al schaarste aan producten. Het bonnensysteem ging tot ver na de bevrijding door.

De bevrijding

Bevrijdingsoptocht, weer eens lekker gek doen
met vrienden en vriendinnen. Mien met bakkersmuts.

Eindelijk was Nederland dan vrij. Er werd veel gefeest, maar niet alleen dat, er was ook veel kwaadheid. Politieman L’ Abée heeft haar nog gevraagd naar namen van moffenmeiden. Hij had een lijst met namen en vroeg wat zij wist. Ze heeft gezegd wat ze wist; die wel, die niet en ik weet het niet. Langzamerhand werd het leven wat normaler. Hoewel het voedselprobleem niet meteen is opgelost. Mien herinnert zich heel goed de droge kaakjes die beschikbaar kwamen. Grote blikken met droge kaakjes kwamen in de bakkerij en moesten daar weer verdeeld worden over de klanten. Een nieuwe, maar wel dankbare taak voor Mien. In het begin vond je de kaakjes heerlijk, maar goedbeschouwd bleek een gewoon biscuitje veel lekkerder, maar dat waren ze totaal ontwend, die waren er al zo lang niet meer. Mien kreeg voor haar activiteiten zoals het rondbrengen van de illegale kranten een penning of een oorkonde. Maar die zijn in de loop der jaren onvindbaar geraakt.

De winkel

Na de oorlog stopte vader met broodbakken. Hij had zwaar astma en het werk kon hij niet meer aan. De ijssalon kreeg meer aandacht. Zondags ging de zaak om 1 uur open. Van oudsher at het gezin tussen de middag warm, maar de zaak ging voor. Nog niet gegeten, jammer dan, eerst de ijsverkoop, waarbij ook wel vriendinnen van de dochters werden ingeschakeld. Omdat vader door zijn astma steeds vaker moest verzuimen leerde ook Mien het ijs maken. Toch werd langzamerhand duidelijk dat de zaak en alles wat er bij kwam kijken, ondanks de hulp van Mien en haar zus, niet vol te houden was voor vader. Hij wilde de zaak verkopen. Hij vroeg nog wel of ze de zaak wilde overnemen, maar was zo onduidelijk over hoe dan, dat ze nee heeft gezegd. Binnen een paar weken was de zaak beklonken. De zaak werd verkocht aan J. Beijersbergen, onder de voorwaarde dat ze nog een half jaar boven de zaak mochten blijven wonen. Voor Mien kwam daarmee ook een einde aan haar werk in de salon. Ze moest op zoek naar een baan en vond die bij V&D in Leiden. Tot haar trouwen heeft ze daar gewerkt in de hoofdkassa. Werken met klanten, met centen, dubbeltjes, met bonnetjes en kasopmaken, ze was er van jongs af aan vertrouwd mee.

Vinden van een woning
Hoe vind je een woning rond 1950. In 1948 verklaarde minister van Wederopbouw In ’t Veld de woningnood al tot volksvijand nummer 1. In de oorlog lag de woningbouw stil en er was natuurlijk ook veel vernield. Op het gemeentehuis kreeg Witsenburg te horen dat hij een woning aan de Kanaalstraat kon krijgen. Het pand stond al jaren leeg en was met recht een onbewoonbare woning. Commentaar van vader Witsenburg: dan leg ik wel een matras op het Vierkant. Uiteindelijk kwam er gelukkig toch een woning beschikbaar in De Engel. Nu wilde de familie graag naar Leiden. Daar woonden broers van vader Witsenburg en hij had al een huis gekocht naast dat van een van zijn broers. Maar dat huis was al bewoond, dus niet beschikbaar. Uiteindelijk is het er nooit van gekomen om in dat huis te gaan wonen, maar Leiden lukte op een gegeven moment wel. Woningruil bood de mogelijkheid om naar die plaats te verhuizen.

Theo Grimbergen

Van dit papiertje werd Theo waarschijnlijk een stuk vrolijker

Toen de zaak Witsenburg verkocht werd had Mien net haar latere echtgenoot, Theo Grimbergen, ontmoet. Ze kende hem wel vaag, maar hij was 6 jaar ouder dan zij en pas weer terug in Lisse. In het begin van de oorlog werkte hij bij bollenbedrijven. Dat werk was geen vast werk dus aan het eind van het seizoen betekende dat: naar het arbeidsbureau (sinds oktober 1940 Rijks arbeidsbureau geworden) op zoek naar een nieuwe baan. Zo kon het gebeuren dat hij als 17-jarige werkloze gedwongen werd naar Frankrijk, Normandië, te gaan om er te werken via Organisation Todt aan de verdedigingslinie, de Atlantikwall. Hij was beslist niet de enige uit onze streek die via het arbeidsbureau tewerkgesteld werd in Frankrijk. Ook een broer en zwager werden in Frankrijk tewerkgesteld. Wanneer je weer werk vond kon je natuurlijk in Lisse blijven, maar dat lukte niet. Theo is wel met verlof in Nederland geweest, maar moest toch weer terug. Na de geslaagde invasie van de geallieerden in Normandië in juni 1944, sloot Theo zich aan bij het Engelse leger. Hij maakt deel uit van de troepenmacht die Zeeuws Vlaanderen bevrijdt in het najaar van 1944. Ze verblijven nog 3 maanden in Zeeuws-Vlaanderen voor ze de Schelde over kunnen steken voor de verdere bevrijding van Zeeland. Na de bevrijding gaat hij met zijn legereenheid mee naar Engeland waar hij nog een half jaar in de kazernezit. Nederland is bevrijd, maar in Indië zijn de Japanners eerst nog aan de macht. Na de capitulatie van Japan moet het Nederlandse gezag hersteld worden denkt de Nederlandse regering. Dat houdt in dat er dan ook een krachtig Nederlands leger moet zijn, dus wordt er geronseld onder de Nederlandse militairen die in Engeland zitten. Theo is een van de vrijwilligers die tekent om met bataljon “Zeeland” naar Indië te gaan. Mien weet dat er in ieder geval nog een jongen uit De Engel met dezelfde groep naar Indië ging. In 1947 krijgt Theo de machtiging om het Oorlogsherinneringskruis met gesp “krijg te land 1940-1944” te dragen. Hij vertelde nooit veel over de oorlogsperiode. Over het tekenen van een contract voor Indië zei hij later: dat was het stomste wat ik gedaan heb. Na de bevrijding gaat hij met zijn legereenheid mee naar Engeland waar hij nog een half jaar in de kazerne zit. Nederland is bevrijd, maar in Indië zijn de Japanners eerst nog aan de macht. Na de capitulatie van Japan moet het Nederlandse gezag hersteld worden denkt de Nederlandse regering. Dat houdt in dat er dan ook een krachtig Nederlands leger moet zijn, dus wordt er geronseld onder de Nederlandse militairen die in Engeland zitten. Theo is een van de vrijwilligers die tekent om met bataljon “Zeeland” naar Indië te gaan. Mien weet dat er in ieder geval nog een jongen uit De Engel met dezelfde groep naar Indië ging. In 1947 krijgt Theo de machtiging om het Oorlogsherinneringskruis met gesp “krijg te land 1940-1944” te dragen. Hij vertelde nooit veel over de oorlogsperiode. Over het tekenen van een contract voor Indië zei hij later: dat was het stomste wat ik gedaan heb. Na de bevrijding gaat hij met zijn legereenheid mee naar Engeland waar hij nog een half jaar in de kazerne zit. Nederland is bevrijd, maar in Indië zijn de Japanners eerst nog aan de macht. Na de capitulatie van Japan moet het Nederlandse gezag hersteld worden denkt de Nederlandse regering. Dat houdt in dat er dan ook een krachtig Nederlands leger moet zijn, dus wordt er geronseld onder de Nederlandse militairen die in Engeland zitten. Theo is een van de vrijwilligers die tekent om met bataljon “Zeeland” naar Indië te gaan. Mien weet dat er in ieder geval nog een jongen uit De Engel met dezelfde groep naar Indië ging. In 1947 krijgt Theo de machtiging om het Oorlogsherinneringskruis met gesp “krijg te land 1940-1944” te dragen. Hij vertelde nooit veel over de oorlogsperiode. Over het tekenen van een contract voor Indië zei hij later: dat was het stomste wat ik gedaan heb.

Verkering
In 1948 komt Theo terug naar Lisse en ontmoet hij dus Mien Witsenburg. Ze krijgen verkering en er komen trouwplannen. Was het voor het gezin Witsenburg al moeilijk om een woning te bemachtigen, voor een jong stel is het schier onmogelijk. Je moet je weer schikken naar de omstandigheden. Na 6 jaar verkering konden ze inwonen bij de ouders van Theo. De meeste kinderen uit dat gezin waren inmiddels uitgevlogen. De familie woonde aan de Kanaalstraat in een behoorlijk groot huis met beneden kamer en suite. In de achterkamer kwam een opklapbed te staan. De achterkamer werd slaapkamer voor vader en moeder Grimbergen. Een slaapkamertje boven, aan de voorkant, werd een soort huiskamer voor het jonge stel. Theo timmerde een keuken in een slaapkamer achter en ze sliepen op zolder. Uiteindelijk hebben ze 3 jaar ingewoond en zijn ook de beide kinderen daar geboren. Gelukkig was er toen al een extra slaapkamer beschikbaar gekomen omdat een andere Grimbergentelg het huis uit ging.

Mien Witsenburg

 

Nieuw VOL-Nieuwsblad, vol met oud nieuws.

Sporen van vroeger (LisserNieuws)                                                            

11 augustus 2020

door Nico Groen

Onlangs is weer het Nieuwsblad van de Cultuur-Historische Vereniging “Oud Lisse” uitgekomen. Het kwartaalblad van 32 pagina’s is in full couleur op A4 formaat. Het  blad staat ook deze keer vol interessante informatie en mooie foto’s.

Anneke Ruys, dochter van de welbekende dominee van de gereformeerde kerk, hield als jong meisje in de periode 1943-1945 een dagboekje bij. Anneke publiceerde haar dagboekje in 2005 bij uitgeverij Kirja. Het boekje kreeg de titel ‘T WORDT VAST GAUW VREDE. De bibliotheek van de VOL is in het gelukkige bezit van een exemplaar. In het recent verschenen Nieuwsblad staat een samenvatting van maar liefst 3 pagina’s.

Verhalentafel

In het Nieuwsblad worden ook verhalen aangehaald, die voor de coronatijd in de Vergulde Zwaan verteld werden aan de maandelijkse verhalentafel. Aan de orde kwam bijvoorbeeld dat tijdens de oorlog veel scholen werden gevorderd door de Duitsers. Waar moest er les gegeven worden? Kinderen moesten gedurende die tijd naar andere locaties om te leren.

In een ingezonden brief beschrijft Frans Schenk hoe hij als een klein mannetje de oorlogstijd beleefde. Een verhaal zoals ze ook aan de verhalentafel worden verteld. Schuif ook eens een stoeltje aan bij de verhalentafel in de Vergulde Zwaan.

De gebeurtenissen rond het tv-spektakel ‘Spel zonder grenzen’ van de NCRV werden minutieus bijgehouden door Wilmy Hazelaar, deelneemster voor Lisse. In het Nieuwsblad vindt u een uitgebreid verhaal van haar belevenissen. Zij schonk de VOL 3 plakboeken.

Waarom de Kloppenbrug in de Achterweg-Zuid over het Mallegat zo wordt genoemd? Dat kunt u lezen in twee artikelen in de rubriek ‘Oud Nieuw’. De Kloppenbrug herinnert nog aan kloppen. Maar waarom is die plaats verbonden met kloppen en wat waren kloppen eigenlijk?

Ingebrachte schenkingen van het voorafgaande kwartaal worden ook altijd vermeld in het Nieuwsblad. Deze keer waren er een twintigtal vermeldingen, waaronder 18 foto’s van de mobilisatie en 38 ansichtkaarten.

Het Nieuwsblad is te koop voor 5 euro en te verkrijgen tijdens de wekelijkse VOL-inloop van 9.00 uur tot 12.00 uur op dinsdagmorgen in de Vergulde Zwaan, 1e Havendwarsstraat 4. Daar kan men zich ook opgeven als lid. Het lidmaatschap is 20 euro per jaar voor mensen die in Lisse wonen. Leden krijgen de 4 Nieuwsbladen dan gratis . Ook de thema-avonden zijn gratis voor leden. Een aanmeldingsformulier en informatie over de doelstellingen van de vereniging is te vinden op de website Oudlisse.nl. Ook kunt u mailen naar onderstaand mailadres.

Het nieuwste kwartaalblad van de VOL. Dit jaar wordt extra aandacht besteed aan 75 jaar vrijheid.

 

Bij de voorplaat: Van Rijckevorsel en Kraak bij het gemeentehuis

Redactie

Nieuwsblad jaargang 19 nummer 1 2020

De grauwe grijze jaren zijn voorbij, de velden dragen extra kleuren op de wangen, oranje sjerpen overal. Onze driekleur mag weer uit de ramen hangen. Mensen groot en klein verdringen zich bij het raadhuis om getuige te zijn van de terugkeer van burgemeester Van Rijckevorsel (links). Hij was niet ver weg geweest, hij was zelfs nog in Lisse.
Ondergedoken bij het broederklooster bij de Engelen kerk als zijnde broeder Seraphinus geheel in stijl. De heer Kraak (rechts) was de leider van het Lisses verzet. Als dierenarts kon hij overal komen, bij boeren, burgers en buitenlui, ook de Duitsers hadden paarden. Dierenarts was misschien wel de beste dekmantel die je kon bedenken. Overal waren er dieren die wel eens een bezoekje van Kraak nodig hadden. Anders was er wel een dierenziekte te bedenken voor een bezoekje, zelfs in de nachten is een dierenarts actief. Zo kwam men aan belangrijke informatie over van alles en nog wat. Er kon ook nog wel eens wat heen en weer gesmokkeld worden onder die dekmantel (wat speklapjes of zo). Zal wel wennen zijn geweest om het gewone leven weer op te pakken.

Burgemeester Van Rijckevorsel en verzetsbaas Kraak