Tijdens een bijeenkomst van de verhalentafel kwam de schooltijd tijdens de oorlog aan de orde. Diverse scholen werden gevorderd.
door Liesbeth Brouwer
Jaargang 19 nummer 2, 2020
Je eerste schooldag is een mijlpaal. Het oude versje spreekt voor zich. Na die eerste schooldag wordt school heel gewoon. Maar sinds half maart blijkt dat toch niet gewoon. De scholen gingen dicht. Dit jaar vieren we 75 jaar vrijheid. Schoolplicht was er 75 jaar geleden ook. Maar naar school gaan was toen niet altijd even vanzelfsprekend.
HOBAHO les in de mijnzaal tijdens de mobilisatie 1939.
Augustus 1939 begint de algemene mobilisatie van het Nederlandse leger. In de maanden erna plaatst vhet Nederlandse leger militairen door het hele land. Waar moet je die mannen allemaal onderbrengen? Ze worden ingekwartierd, in leegstaande gebouwen, maar vaak ook in scholen. Scholen zijn prima onderkomens, groot genoeg om een eenheid onder te brengen, inclusief de keuken. Het liedje “Rats, kuch en bonen” stamt uit deze tijd. Ook de burgers voelen de oorlogsdreiging. Hamsterwoede zoals we zagen met ons wc-papier was er toen ook.
Ook de veilingzaal van de HBG was tijdens de mobilisatie een leslokaal.
Niet om closetrollen (het stukje krantenpapier was toen nog gewoon), maar gewone levensmiddelen werden gehamsterd. Snip en Snap maakten er een cabaretliedje over: ‘Holderdebolder, we hebben een koe op zolder’. Ook in Lisse worden militairen ondergebracht bij de scholen. Bijvoorbeeld in de Ned. Herv. school in de Lisbloemstraat. En de kinderen dan? De meesters en juffen moesten flink improviseren op allerlei locaties. Lesgeven was hun drijfveer, maar ook hun zorg.
School Vuursteeg
Op de verjaardag van prinses Juliana werd in 1940 voor de jeugd nog een tocht per schuit door de bollenvelden georganiseerd. Op 1 mei was er nog een défilé langs het gemeentehuis ter gelegenheid van de 64e verjaardag van het regiment veldartillerie dat hier gelegerd was. Dreiging was er zeker, maar men hoopte neutraal te blijven.
De kinderkrant
Op school zullen de kinderen wel de “nieuwe spelling” geleerd hebben. Die was eind dertiger-jaren ingevoerd. Het Leidsch Dagblad gaf een kinderkrant uit met verhaaltjes, gedichtjes, raadseltjes van de raadseltante, grapjes, verjaardagen en heel veel reacties op briefjes van kinderen. In juni 1939 stond er in de kinderkrant dat ze vanaf die tijd de nieuwe spelling zouden hanteren. De krant werd ook door veel kinderen uit Lisse gelezen. Volgens de kinderkrant van begin 1940 heeft Lisse dan 9792 inwoners.
Zomaar wat namen van kinderen uit Lisse die we in de kinderkrant van 1940 terugvinden: Geertje Borst, Anna Schakenbos, Gretha vd Lans, Piet vd Aart, Truus Kleijhorst, Nico Kors, Bertie vd Berk, Gerrit vd Aart, Jootje van Dijk, Leo Meijer. De aanval van de Duitsers zette natuurlijk alles op zijn kop. In de kinderkrant van 25 mei stond: ……Er is een hoop gebeurd na onze vorige briefwisseling. Heel veel droevigs…. In de Nieuwe Leidsche Courant van 25 mei stond bij de kinderkrant: ….Hollanders zijn altijd taaie lui geweest, vol wilskracht en uithoudingsvermogen. Tonen we als jongens en meisjes dat die kostelijke goederen ook ons eigendom zijn…. Het Leidsch Dagblad van 1 juni: …….Wij zijn nog onder de indruk van de oorlogsdagen, dat sprak ook uit jullie brieven…………De meesten van jullie zijn weer naar school en flink aan het werk getogen. Zo moet het ook!….
Begintijd oorlog
De Nederlandse strijdkrachten hebben geen enkele kans tegen de Duitse overmacht. Overgave volgt en de Nederlandse militairen worden gedemobiliseerd. De meesten gaan weer naar huis. Het gewone leven wordt min of meer hervat. Dat geldt ook voor de scholen. Hoewel, na een paar maanden neemt de Duitse bezetter de eerste maatregelen, die het Nederlandse onderwijs betreffen. Er komt een lijst van verboden boeken en liederen. Op de zwarte lijst staan zo’n 150 titels die in het lager onderwijs gebruikt worden. Ook het veelgebruikte voorleesboek “Er op of er onder” van W.G. van der Hulst werd verboden. Het verbod wordt op grote schaal ontdoken. In het eerste oorlogsjaar volgt ook de verplichte Ariërverklaring voor het onderwijspersoneel. Sluipenderwijs wordt lesgeven en les krijgen lastiger.
Verdere oorlogsjaren
Eerst leek het leven nog enigszins normaal door te gaan, maar naarmate vrede langer uitbleef werden de gevolgen van de oorlog steeds meer voelbaarder. Er kwamen tekorten op allerlei gebied, ook op papier moest men zuinig zijn. Op 18 januari 1941 stond in de Kinderkrant: ….Je mag wel een klein of een half velletje papier nemen (dit met het oog op de papierbezuinigingen)… Op 24 mei: …dat door papierschaarste het aantal bladen van elke krant ingekrompen moet worden… voor de Kinderkrant minder ruimte beschikbaar, zodat deze voorlopig slechts om de veertien dagen zal kunnen verschijnen……
Op 18 oktober: …..ONZE KINDERKRANT KAN VOORLOPIG NIET MEER VERSCHIJNEN…Het is noodzakelijk geworden door de papierschaarste……Ook op de scholen ontstonden tekorten. Pennen en schriften werden schaars, ondanks de eerdere hamsterwoede van onderwijzers. Door brandstofschaarste werden de schooltijden officieel aangepast: woensdagmiddag geen vrij meer maar naar school en dan zaterdag de hele dag vrij.
Verhalen van leerlingen
In het vorige Nieuwsblad werd verteld over het bestaan van de Verhalentafel. Vanwege corona werden de bijeenkomsten voorlopig gestaakt. Door de deelnemers was al wat gepraat over hun jeugdjaren waardoor toch iets van hun verhalen in dit stuk is verwerkt. Telefonisch contact was zelfs extra waardevol. Mevrouw Puck de Vroomen zit op de St. Agathaschool. In 1939 worden deze school en de naastgelegen St. Josephschool gevorderd voor de mobilisatie. Toen begon al het geschuif met leerlingen en schooltijden. Sommige leerlingen vertrokken naar de Beekbrugschool. Er werd op diverse plaatsen lesgegeven. In de filmzaal van de bioscoop achter de Witte Zwaan (waar nu de Digros is) maar ook in de school in de Schoolstraat (nu De Akker). Ook in de HoBaHo werd les gegeven. Puck herinnert zich het zitten in een soort amfitheater. Dat was de veilingzaal. Ze hadden een soort klepkastjes en tot grote ergernis van de juf drukten ze met z’n allen op de knoppen van de veilingklok. Ze vertelt dat thuis in een grote wasketel suikerbieten gekookt werden. Daar werden bietenkoekjes van gemaakt. Dan spijbelde ze, want dat was een lekker karweitje. Omdat er zo onregelmatig les was viel het haar ouders niet eens op. Een broer van haar was op het Triniteitslyceum in Haarlem, wat op een gegeven moment ook niet meer mogelijk was. Maar op een dag in het laatste oorlogsjaar kwam iemand, een man gekleed in vrouwenkleren, op de fiets met houten banden bij de familie Beelen. Het bleek een leraar van het lyceum. In het kantoortje werd omgekleed. Hij at natuurlijk mee, verkleedde zich weer in de vrouwenkleren en ging weer op weg naar Overveen, met o.a. bruine bonen. Toen Puck in de oorlog van de lagere school kwam ging ze naar de rk.mulo. Les kreeg ze in een soort huiskamer in het patronaatsgebouw (nu Welkom). Ze waren met 5 meisjes en een paar jongens. Het examen moest gedaan worden in 1945, maar net als nu met de eindexamens, kon dat niet op de gebruikelijke manier doorgaan. Ze kregen wel hun diploma. Wat doe je dan na de oorlog. Alles is nog erg onzeker. Dan maar naar de huishoudschool aan het Galgewater in Leiden voor de opleiding in huishoudkunde. Nog een hele onderneming. Aan het eind van de oorlog was de brug bij het Groene Kerkje in Oegstgeest, waar de blauwe tram over reed, opgeblazen. Daar was dus de laatste tramhalte vanuit Lisse en daar moest overgestapt worden op kleinere Leidse stadstrammetjes. Er was altijd wel een goed excuus om te laat te komen. Mevrouw Ina van Leeuwen-Groen in ’t Woud is iets jonger dan Puck de Vroomen maar gaat naar dezelfde school. Ze was op de kleuterschool aan de Achterweg geweest. Het schooljaar begon op 1 april. Ze herinnert zich dat ze in de oorlogstijd ook veel thuis was omdat er geen school was. Ook waren er in het hele dorp evacués waarvan ook kinderen naar school moesten. Dat startte al met gezinnen uit Rotterdam. Er kwam gebrek aan van alles. Ze droeg naar school geen schoenen, maar een soort houten zolen met riemen. Dat klepperde enorm. Ze noemt de naam van de klompenmaker: van den Berk. Ina’s man, Aad van Leeuwen, vult aan dat zijn vader ook wel klompen maakte. Hij woonde in De Engel en er waren veel grote gezinnen die natuurlijk allemaal schoeisel nodig hadden. De scholen waren na de oorlog natuurlijk uitgewoond na al die militairen die er gehuisvest waren geweest. De kinderen waren sterk ondervoed. Er werd gekeken of ze bijvoeding nodig hadden. Zelf kon Ina er net mee door, maar haar oudere zus en ook haar man Aad kregen extra voeding. In de HoBaHo kregen ze schoolpap. Sommige kinderen waren er nog slechter aan toe. Die werden soms zelfs een tijdje naar Denemarken gestuurd.
Mevrouw Daudeij woonde in de Schoolstraat. Ze vertelde eerder in de verhalentafel: En toen kwam Dolle Dinsdag. Wat een feest. Mijn twee oudste zusjes mochten mee naar het dorp maar ze kwamen alweer snel terug. Vanwege het onder water zetten van Walcheren werden veel evacués in Lissese gezinnen opgenomen. De school tegenover ons huis werd ook door de geëvacueerde kinderen bezocht. Op zekere dag was de school dicht en werd er geen les gegeven. Eén van de meisjes wist dat kennelijk niet. Toen één van haar zusjes die bij ons woonde haar zag lopen rende ze naar buiten en riep: ‘Jaantje, Jaantje….oans heb vrie.’ Dat is in ons gezin jarenlang een gevleugelde uitdrukking gebleven.
Verder uit de verhalentafel
Aan de verhalentafel schuiven niet alleen geboren Lissers aan. Heiltje Koning–van Vuuren, oorspronkelijk uit de Biesbosch, vertelde: Jullie weten vast wel dat in de oorlog de Biesbosch een plek was waar veel onderduikers een veilige plek zochten. In de kreken lagen overal kleine arkjes waarin ze overnachtten. In 1943 kwamen de Duitsers met grote groene overvalwagens om die onderduikers op te sporen. Als ze gepakt werden, werden ze in de Duitse fabrieken tewerkgesteld. In die tijd werden wij met paard en wagen naar school in Werkendam gebracht. Ik was toen acht jaar. Op een ochtend moest Albert, een van de arbeiders van de polder, ons naar school brengen. We waren nog maar net op weg toen een van ons zei: ‘Kijk . . . daar komt een Duitse wagen aan. Er is vast een razzia’. We vroegen Albert om te draaien. Maar hij antwoordde: ‘Ik moet jullie naar school brengen en dat doe ik ook.’ We kwamen de auto tegen en kregen het bevel om te stoppen. Een Duitse officier kwam naar ons toe met een geweer aan zijn schouder. Hij vroeg of mijn broer kon rijden. Maar hij zei dat hij dat niet kon en naar school toe moest. Ook de andere jongens konden niet met paard en wagen omgaan. Daarom moest onze Albert toch omdraaien en de officier kwam naast hem zitten. Wij weer terug naar huis. Thuisgekomen moest Albert wat kleding ophalen en afscheid nemen van zijn vrouw en zoontje. Toen moest hij mee in de overvalwagen om in Duitsland te gaan werken. Ik hoor nog de schreeuw van dat kleine ventje. Gelukkig kwam Albert in 1945 weer terug, brood- en broodmager.
Bevrijding
Eindelijk volgt dan de bevrijding. Met overal feesten en optochten, soms nog veel verwarring en onzekerheid. Maar vooral tijd om weer aan de opbouw te beginnen. Voor de scholen was er veel in te halen. Bijvoorbeeld bij de Beekbrugschool. Die was in december 1944 zo’n maand bezet door Duitsers. Zij stookten alle stoelen en banken op om het warm te krijgen en uit balorigheid(?) werden ook de radiatoren vernield. Die winter konden de kinderen niet meer naar school. Op 16 febr. 1946 was er in het Leidsch Dagblad weer een rubriek voor de jeugd. Nog maar klein, want er was nog een papiertekort. Heel veel zaken waren nog steeds op de bon.
Een band
Ik (Liesbeth Brouwer, red) heb nogal geaarzeld of ik over de schooltijd in Lisse zou kunnen vertellen. Ik ben geen Lisser, maar ik ben er van overtuigd dat veel ouderen met mij in de huidige tijd, waarin de kinderen niet naar school konden, teruggedacht hebben aan hun eigen jeugd. Rien, mijn overleden man, vertelde vaak dat hij, op weg naar de kleuterschool waar hij net op zat, op de brug over het spoor de vliegtuigen aan zag komen. De slag om Arnhem was begonnen. Vluchten richting Apeldoorn. Geen kleuterschool en na de bevrijding ook geen huis meer in Arnhem. Voor mij zat de kleuterschool er ook niet in. Toen ik in 1947 aan de lagere school begon zaten we in het verwoeste Elst in de Over-Betuwe in grote, soms gecombineerde, klassen op diverse locaties. De buurgemeente van Elst, Bemmel, was ook zwaar getroffen door het oorlogsgeweld. Persoonlijke herinneringen uit een ander deel van ons land. Dan blijkt dat er toch een verband is tussen al die herinneringen. Want in het Leidsch Dagblad van juli 1945 lees ik dat Lisse in het kader van Nederlandsch Volks Herstel (NVH) Bemmel zal steunen met de wederopbouw. Op 22 febr. 1946 komt een delegatie van Bemmel naar de Witte Zwaan om voor alle geboden hulp te bedanken. “De oorlog vlocht een band tusschen Kersen- en Bollenland” was de leuze. Hier voel je toch even een parallel met de huidige coronatijd waar Rutte zegt: “we gaan dit samen doen”. Samen kregen we ons land en dus ook het onderwijs er weer bovenop. We vieren 75 jaar vrijheid. Om het vrij te zeggen naar de gevleugelde uitspraak bij familie Daudeij: “oans bin vrie.
INGEZONDEN BRIEF
Hoe een klein jochie de oorlog beleefde
Ben geboren in januari 1938. In het begin van de oorlog had ik geen enkel besef van wat er aan de hand was. Later begon ik langzamerhand te beseffen dat er veel Duitse soldaten in ons land waren die ons land wilden inpikken. Er werd verteld dat als er mensen waren die niet deden wat zij zeiden ze gevangen genomen werden en soms doodgeschoten. Ook dat er jonge mannen die zich niet vrijwillig gemeld hadden opgepakt werden om in Duitsland te werken. Ik kan me goed herinneren dat als er geruchten waren dat er een razzia op komst was in de Engelenbuurt waar ik toen woonde, dat mensen van de bedoelde groep het bollenland in liepen om zich te verstoppen. Ook hadden wij een onderduiker (uitgeweken werkweigeraar) uit Texel in huis. Bang hoefde ik niet te zijn, “kinderen deden ze niets” werd mij verteld. Zo werd ik af en toe naar mijn moeders stiefouders in Nieuw Vennep gestuurd om wat tarwe op te halen, want met kinderfietsjes konden ze de oorlog niet winnen. Verder kan ik nog flarden herinneren, zoals takken kappen met een zeer botte bijl in het Reigersbos. Mijn vijf jaar oudere broer sleepte ze dan daarna naar huis. Daar was ik ook toen het vliegtuig bij Bergman neer stortte in het land. Het schuilen in de kelderruimte tijdens de beschieting van een tram vanuit vliegtuigen, daar had ik een vreselijke hekel aan. Schuilen was helemaal niet nodig want ons huis hadden ze toch nooit geraakt, zo redeneerde ik. Als het dan weer voorbij was gingen we vliegtuigje spelen in de straat, armen wijd en pang, pang, pang roepen. Het verduisteren van de ramen, een kar van de gaarkeuken, tabaksplanten in de achtertuin en in de winter de stinkende schoorstenen want alles wat warmte kon geven ging de kachel in. En toen; dat opgevouwen witte laken werd uitgevouwen en het bleek dat ze drie kleuren had, rood, wit en blauw. Afmarcherende terugtrekkende moffen, dames die verliefd waren op Duitse soldaten werden kaal geknipt. Boerenkarren beladen met feestvierders en op elk pleintje de ‘okipoki’, ik had er nog nooit van gehoord maar dat was snel geleerd.
Frans Schenk.